Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    13-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Felix Timmermans - André Demedts

    IN MEMORIAM FELIX TIMMERMANS

     

    Door André Demedts – uit Het Volk, 2 februari 1947.

     

                            “Zulk een schoon veld moeten verlaten, doordrenkt

                            van mijn zweet en mijn gedachten.”

                                                                            Boerenpsalm, blz. 206.

     

         Zelfs de vrienden die de verwikkelingen in de ziekte, die de grote meester teisterde, met angst en vrezen volgden, heeft de tijding van Timmermans' dood nog onverwacht getroffen. Onze letteren hebben sedert de bevrijding veel verloren. Zielens, Vermeylen, August van Cauwelaert en nu, de meest bekende van allen, degene die ons volk eens, in vertrouwelijke bewondering de Fé heeft geheten, zijn ieder op zijn beurt weggegaan. Ook dit jongste verlies komt veel te vroeg. Timmermans is overleden voor zijn taak was volbracht en het verdriet hem door sommigen berokkend was overgroeid.

     

         Hij was te Lier op 5 juli 1886 als het dertiende van veertien kinderen geboren. Op menige voordracht in Vlaanderen of in het buitenland gehouden, heeft hij verklapt dat zijn vader een handelaar in kanten was, die voor zijn negotie met een hondekar de Kempen afreed. Hij was een opgewekt man, die hield van een grap en een feest, een sappig verteller van sprookjes en legenden, volksverhalen en evangelieparabels.

    Zijn moeder was de dochter van een smid, een goede en zachte vrouw, wier leven een voortdurend zelfvergeten is geweest. Van de eerste had hij waarschijniijk de hartstochtelijke levenshonger en het oog voor het schilderachtige van zijn streek en zijn volk ; van de tweede zijn drang naar inkeer en godsdienstige verdieping, alsook zijn overgevoelige tederheid geërfd.

         Als student heeft Timmermans niet veel roem geoogst. Hij kwam dikwijls helemaal achteraan in zijn klas en was nauwelijks op de middelbare school begonnen, toen hij de studie opgaf en tekenaar wilde worden. Die liefde voor lijn en kleur is hem heel zijn leven bijgebleven, zodat hij eens verklaren kon dat hij niet wist waaraan hij de meeste vreugde beleefde, aan de boeken die hij schreef of aan de verluchting die hij ervoor bezorgde.

    In 1907 verscheen zijn eerste boek, een verzenbundel natuurlijk, getiteld Door de Dagen, die hij met een schuilnaam ondertekende. Drie jaar later gaf hij in de Duimpjesreeks bij Victor Delille te Maldegem zijn Schemeringen van de Dood uit, een verzameling sombere novellen, geschreven onder de invloed van Maeterlinck en van de theosofie, wier vaag mysticisme hem in die tijd gevangen hield. Zijn volgende boek, in samenwerking met Antoon Thiry ontstaan, was Begijnhofsproken, dat gezonder van inhoud is en als een eerste ontdekking van zijn eigen persoonlijkheid mag worden beschouwd.


                  
     

         Dan kwam, na een ziekte die hem dicht bij de dood had gebracht zijn beruchte en beroemde Pallieter (1916), een brood-dronken hymne aan de levenszatheid, even door een christelijk getinte godsdienstigheid doortrild, die zijn naam ver buiten onze grenzen bekend maakte ; gevolgd door Het Kindeke Jezus in Vlaanderen (1917) en De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918), schijnbaar argeloze uitbeeldingen van de volkse vroomheid en geslepenheid, waarin vooral Timmermans' verlangen naar verinnerlijking tot uiting kwam.

         Beide uitzichten van zijn persoonlijkheid, nog niet tot een synthetische eenheid versmolten, wisselen met elkaar af in zijn talrijke verhalen, toneelstukken en belijdenissen uit de volgende tien jaar, tot hij in 1932 met De harp van Sint-Franciscus een nieuw hoogtepunt bereikte en de bijna tegenstrijdige strekkingen in zijn levensaanvoelen kon verzoenen.

    Tot dan toe was hij de verheerlijker van zinnelijke geneugten, kermissen en drinkgelagen ; de schilder van het schone Lier en de plezierige bedevaarten ; de genieter van het leven ; ofwel de uitbeelder van zoete, bijna onwerkelijke mensen met vage mystische neigingen ; de beschrijver van een zonnige, natuurlijke godsdienstigheid en de gevangene van zijn eigen bijval geweest; nu rukt hij zich van dat beminnelijk dilettantisme los en dieper doordringend tot zijn wezensgrond, streeft hij naar een uitdrukking van zijn volledige menselijkheid en een gelijktijdige weerkaatsing van alle waarden die in het brandglas van zijn ziel werden opgevangen.

         De lang verhoopte en moeilijk verworven eenheid word in Boerenpsalm (1935) verwezenlijkt. In dat boek heeft de schrijver afstand gedaan van zijn geliefkoosde uitbeelding van slampampend Kermis-Vlaanderen, om al zijn aandacht op de psychologie van zijn hoofdpersonage en de verhaalde gebeurtenissen toe te spitsen.

    Timmermans' Boer Wortel heeft bijna een symbolische betekenis : hij is de verheerlijkte landsman in wie de trouw aan zijn grond, de liefde voor de natuur en het leven, de noeste vlijt en gezonde werkelijkheidszin belichaamd zijn. Niemand zal zijn gebreken en ondeugden willen goedpraten. Hij is geen heilige, maar een mens die moet kampen tegen vijandige machten, zowel binnen als buiten hem, een man die struikelt en valt, maar telkens weer opstaat en geen ogenblik zijn verbondenheid met de aarde of met zijn schepper verbreekt.

         Na dat mooie boek — toch geen roman voor onvolwassen lezers — keerde Timmermans zich opnieuw naar de tedere stemmingskunst met Ik zag Cecilia komen (1938), een lieve idylle eindigend als een tragedie, die een wonder van fijne aanvoeling en weemoedige schoonheid is. Later verschenen nog De familie Hernat (1941) en Minneke Poes (1943), die veel minder waarde hebben.

     

         De laatste maanden voor zijn dood had Timmermans een nieuwe roman geschreven, die over het leven van de schilder Brouwer handelt. Hij was ook wederom aan het dichten gegaan en had, door de verdieping die uit die verzen sprak de hoop gewekt, dat zijn beste tijd als schrijver nog komen zou. Nu is alles ineens gedaan.

     

         Wij mogen geen totaalbeeld van zijn kunstenaarschap schetsen, zonder te vermelden dat hij tussenin ook talrijke verhalen voor de jeugd, dikwijls door hemzelf verlucht, had uitgegeven ; dat zijn toneelwerk, inzonderheid En waar de ster bleef stille staan, honderden keren met grote bijval werd opgevoerd en dat hij met tal van prijzen en onderscheidingen bekroond werd. Overzettingen van zijn romans verschenen in niet minder dan zestien talen.

         Timmermans, onze meest gelezen Vlaamse schrijver, was een echt en belangrijk kunstenaar. Nochtans zijn wij niet blind voor zijn fouten. Hij lag dikwijls met spraakkunst en taaleigen overhoop, was weleens gemaakt in zijn stijl en gaf ondoordacht aan een zekere goedmoedige behaagzucht toe ; schreef soms naar de smaak van zijn lezers toe en minder gehoorzamend aan zijn bezieling, en scheen weleens het eigenaardige hoger dan het essentiële te stellen.

         Maar als men naar zijn schoonste scheppingen verwijst, ons inziens naar Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, Pallieter, Juffrouw Symforosa, begijntjen en De harp van Sint-Franciscus, staat het onomstootbaar vast dat hij met Conscience, Buysse, Streuvels, Vermeylen en Teirlinck, tot onze beste prozaïsten behoort. Hij bezat een eigen en onvervangbare persoonlijkheid, waarin enkele trekken van onze volksziel, anders dan bij alle anderen weerspiegeld worden.

     

         Gezien in het geheel van de wereldletterkunde was hij een kind van zijn tijd. Een naturalist die zich van het pessimisme had bevrijd ; een vitalistisch verheerlijker van het schaduwloze leven en een impressionist met mystieke bevliegingen. Zijn anders-zijn in het algemeen Europees perspectief dankte hij aan zijn Vlaamse aard, zijn geloof, zijn bratte zinnelijkheid ; aan die mengeling van enigszins rauwe realiteitszin, jool en baldadigheid met sluwe menselijkheid, oprechte bewondering voor het natuurlijke leven en kinderlijk tedere godsdienstigheid.

    Daardoor verdiende hij zijn schoonste titel : meester van de stemmingskunst. Een deel van zijn werk zal slechts een kunsthistorische waarde behouden ; maar zijn sterkste verhalen zullen wij met trots en liefde bewaren, omdat zij tot de erfschat van ons volk behoren.

     

    *****

    13-07-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een plaats voor Timmermans - André Demedts

    EEN PLAATS VOOR TIMMERMANS

     

    Door André Demedts uit het jaarboek 1974 van het Felix Timmermans Genootschap.

     

         Meer dan vijfentwintig jaar na zijn overlijden hebben wij Timmermans ten dele herlezen. Het is een speurtocht geworden, een ontdekking, een les. Nu komen de vragen op, die het nieuw verworven inzicht vast moeten leggen. Beantwoorden de opgedane indrukken aan de verwachtingen van het herinneringsbeeld en krijgen de klemtonen nog hetzelfde belang waar ze eens gelegen hebben? Moet de lezer die intussen verder leefde en steeds hoger stapels literatuur leerde kennen, zijn vroegere meningen verzaken of volstaat het ze aan te vullen en te verbeteren?

         Een eerste besluit houdt in dat Timmermans zich in zijn kunst gehandhaafd heeft. Niet het feit dat hij nog geregeld herdrukt en vertaald wordt, bracht die overtuiging bij, wel de bevinding dat de dode Timmermans als een mythische figuur is blijven bestaan. In een verstandig opgevatte Nederlandse literatuurgeschiedenis is er plaats voor maximum vijfhonderd namen van schrijvers, die om de waarde van hun werk of de betekenis van hun activiteiten een vermelding verdienen. Niettemin zijn er meer dan de helft onder hen gemummifieerde lijken, die slechts voor enkele specialisten belang opleveren en door geen anderen meer bekeken worden.

         Als men het onderwijs overzichtelijk wil richten en bekendheid met waardevolle teksten boven geheugenwerk stellen, zal men eerlang verplicht zijn tientallen namen te schrappen.

    Te meer omdat er in versneld tempo voortdurend nieuwe auteurs voor opneming in aanmerking komen.

         Wie verdwijnt en wie houdt stand? Als wij het terrein van ons onderzoek, opdat het niet te wijdlopend zou worden, tot Vlaanderen tijdens de eerste eeuw van onze wederopstanding na 1814, dus tot bij de aanvang van de eerste wereldoorlog beperken, zullen wij ten hoogste twintig vooraanstaanden kunnen redden. Chronologisch zijn de voornaamsten uit die periode: Conscience, Gezelle, Buysse, Streuvels, Van de Woestijne, Teirlinck, Elsschot en Timmermans. Van de eerste tot de laatste zijn het persoonlijkheden, die als mens en kunstenaar een eenheid uitmaken, hoe veelzijdig sommigen ook waren. Zij doen aan standbeelden denken, die met meesterhand gebeiteld, duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn.

         Dat verschijnsel hebben zij met de groten uit de wereldletterkunde gemeen. Shakespeare had duizend zielen, zo verschillend als Hamlet en Koning Lear, Macbeth en Shylock, en toch bezitten die reuzenfiguren iets dat hen tot gelijken maakt : hun levensechtheid, een uitvloeisel van de genialiteit van hun schepper. Zij kunnen hem niet loochenen. De Vlaamse romanciers die wij genoemd hebben, staan op een lager vlak ; hun heldenbeelden zijn niet zo talrijk en belichamen een kleiner aantal levenshoudingen en karakters. In weerwil van hun geringer begaafdheid boetseerden ook zij toch enkele personages, zo eenmalig, boeiend en ontroerend, dat zij door wie er eens kennis mee maakte, niet meer vergeten worden. In onze geest staan zij rond ons terwijl wij dit schrijven, Rozeken van Dalen van Buysse, Laermans van Elsschot, Jan Vindeveughel, Johannes Vermeulen en Deken Broecke van Streuvels, naast Pallieter en Boer Wortel van Timmermans.

         Mensen van bij ons, van de eerste tot de laatste, maar ieder met eigen trekken en onuitwisbare wezensgrond. Buysse heeft als naturalist gedebuteerd en ook naam verworven, maar reeds na enige jaren bleek dat zijn beschrijving van het rauwe arme-liedenbestaan uit die tijd hem niet blijvend kon begeesteren. Zijn anticlericalisme en geringschatting van de burgerlijke mentaliteit zijn gebleven, terwijl zijn sombere, door medelijden beïnvloede schildering van de arbeidende mens, slachtoffer van onwetendheid en verdrukking, voor de lichter kleurschakeringen van de humor plaats geruimd heeft.

         Bijna dezelfde evolutie heeft Elsschot te aanschouwen gegeven. Misschien omdat hij een stadsbewoner was, bezat hij van eerstaf meer relativiteitszin, dat in overeenstemming met de sfeer van het illusieloze rationalisme, zoals het door een Anatole France verdedigd werd.

    In de grond nochtans, als waarnemer van de zakenwereld, was hij even zwaarmoedig en opstandig. Zijn cynisme en sarcasme zijn de wapens geweest waarmee hij zijn maatschappijkritiek volgehouden heeft, tot hij overtuigd zal geweest zijn van de onverbeterlijkheid van de mens. Dicht bij hem heeft hij dan, uit vertedering om Tsjip, alle verbittering en bitterheid voelen verdwijnen voor een mild aanvaarden van de zachtheid die het leven ondanks leugen en leed te beminnen biedt.

         Niet onopzettelijk hebben wij Streuvels en Timmermans tot de laatsten buiten onze bespreking gehouden, om ze nevens of tegenover elkaar op te stellen. Zij bezitten gemeenschappelijke kenmerken en tezelfdertijd opvallende verschillen. Dat laatste kan verrassend schijnen als men zijn aandacht op bepaalde overeenkomsten in hun afstamming en levensomstandigheden toespitst. Hun beider families behoorden tot de kleine middenstand, zij groeiden op in dezelfde godsdienstige sfeer en hadden niet veel aan het onderwijs dat hun te beurt viel. Westvlaming en Brabander kwamen als dichters in de openbaarheid, maar hun prozawerk liet toe van hun pen te leven. Zij zonderden zich niet af van hun volk, stonden bekend als pratikerende katholieken en kwamen er bij verschillende gelegenheden voor uit dat zij radikaal Vlaamsgezind waren. Evenmin ontbrak het hun aan sociale bewogenheid, al bleken zij afkerig van een progressiviteit die de traditionele waarden en maatschappijordening in gevaar kon brengen.

         Bij het belichten van hun verschillen, wordt het mogelijk de figuur van Timmermans scherper te omlijnen. In de ogen van een buitenlands lezer is hij ongetwijfeld, als wij er de besprekingen van hun vertaalde werken op nalezen, de meest Vlaamse van de twee. Hier past voorafgaandelijk de vraag of er, artistiek beoordeeld, van nationale literaturen gewaagd mag worden. Is het niet zo dat het essentieel menselijke overal ter wereld hetzelfde blijft en waar, gebonden aan land en volk, onderscheidingen merkbaar zijn, het slechts om uiterlijkheden en oppervlakkige nuanceringen gaat, die in folkloristische gebruiken hun oorsprong hebben?

         Als antwoord op die vraag riskeren wij de stelling dat de kunst van om het even welk volk, als de doorsnede van een boomstam kan beschreven worden. Het kernhout, het middenste en ook oudste deel, dat onveranderlijk blijft, hoeveel spint er omheen mag komen, is het nationale beginsel. Daarrond groeien de jaarringen van voorbijgaande stromingen en modes, die in alle cultuurlanden doorbreken en een korte tijd stand houden, om daarna voor een andere stijlvorm plaats te maken. Die bewegingen zijn als ebbe en vloed, die de diepste lagen van het zeewater onberoerd laten, niet meer dan tijdsverschijnselen, door de dialectische opeenvolging van thesis en antithesis veroorzaakt.

         Wat existentieel en werkelijk belangrijk is, blijkt met het verleden en de toekomst verbonden. Wat met de actualiteit meevlot is als schuim op een rivier. Daarom doet het lachwekkend aan dat de propagandisten van al die zogeheten vernieuwingen het voorstellen alsof de laatstgekomene van die strekkingen de definitieve en alles overtreffende zou zijn. Waar wij ons na een halve eeuw lectuur een oordeel mogen vormen, geloven wij dat het voornaamste literair werk niet op de wisselende tijdsomstandigheden maar op de mens en het leven teruggaat. Internationalisme is een keuze, gesteund op een politieke voorkeur, niet een natuurgegevenheid.

         Onze zintuigen zijn aan ons vaderland gewoon geworden en de zintuiglijke ervaringen van onze voorouders, van eeuwen ver ons ingeboren, hielpen het denken en oordelen van onze geest bepalen. Onvermijdelijk hebben wij ons gehecht aan de dingen en mensen die wij van oudsher kennen en voelen wij aan als vreemd wat ons niet vertrouwd is. Volgens eigen traditie werd onze geest opgevoed en onderwezen, en waar hij zich daartegen verzet, zal het wel zijn omdat hij zich van die afhankelijkheid bewust wordt en die leerschool als een misvorming verwerpt. Ook het hart erkent een vaderland in zijn beminden en die schat aan erfgoederen en waarden, die door het eigen volk geschapen en verworpen werden.

    Andere volkeren mogen rijker, groter en machtiger zijn dan wij, hun kostbaarste bezit zal ons nooit zo dierbaar worden als eigen schoon.


                     
        
    Timmermans is in de eerste plaats een Vlaams kunstenaar. Tussen de twee oorlogen hebben veel critici die eigenschap betwist en ze hem bovendien als een fout aangerekend. Sommigen waren zijn vrienden en meenden het goed. Laten wij van de anderen aannemen dat zij slechts napraters waren. Wat dezulken vertellen heeft uiteraard geen belang.

    Wij herinneren eraan dat zij Timmermans ten laste legden een onjuist en in ieder geval opzettelijk eenzijdig beeld van ons volk te schilderen. Aan de ene kant waren zijn personages bezeten door een ontembaar vitalisme, een overdadige zinnelijkheid, die vooral in schrokken en zwelgen haar voldoening vond, en anderszins maakten zij de indruk van wereldvreemde naïevelingen, misleiden van een vaag mysticisme, dat niet aan een verantwoorde godsdienstzin ontsproten scheen. In hun ogen was het resultaat een gefantaseerd Vlaanderen, een stuk opgezette en kleinerende folklore, die in de grond niets met onze werkelijkheid te maken had. Maar blijkbaar een commercieel succes afdwong en als zodanig beoogd was.

         Zou dat verwijt nog gelden, in de veronderstelling dat het nooit tegen een doordachte repliek bestand bleek? Niet moeilijk om aan te tonen dat die vorm van Vlaamszijn, waarvan Timmermans en Gaston Martens, ongeveer in dezelfde jaren de meest typische exponenten waren, in het buitenland terecht of ten onrechte voor de meest authentieke gehouden werd. Dat hebben wij vooral aan een reeks Frans schrijvende Belgen te danken, die er brood in zagen zich Vlamingen te noemen.

         Meer dan een eeuw geleden al is het met Charles de Coster en zijn La légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandre et ailleurs (1868) begonnen. In zijn voetspoor zijn twintig anderen gevolgd, van Emile Verhaeren en Georges Eekhoud, tot Marie Gevers en Jan Van Dorp. Maurice Maeterlinck en Georges Rodenbach vertegenwoordigden, naast die verheerlijkers van een ontembare levensdrift, het mystieke en ingetogen Vlaanderen, dat op Ruysbroeck 1'Admirable en onze middeleeuwse godsdienstige lyriek terugging. In de mémoires van de Waal Camille Lemonnier lezen wij, dat ook hij er trots op was zich met zijn bevriende Vlaamse tijdgenoten verwant te voelen (1).

         Het beeld van Vlaanderen, zoals het door die verfranste Vlamingen aan de wereld geopenbaard werd, stemde overeen met de indruk die zij van onze vroegere schilderkunst, van de Gebroeders Van Eyck en Memling, tot Brueghel en Rubens bewaard hadden.

    Waren behalve het proza van Timmermans ook zijn schilderijen hen onder de ogen gekomen, zij zouden er onmiddellijk hun Vlaanderen in herkend hebben. In het Duitse en Franse taalgebied, waar de kennis van onze literatuur breder verspreid is dan elders, zullen wij de daar veralgemeende visie op ons volkskarakter en scheppende bezieldheid niet gemakkelijk kunnen veranderen. Waarom zouden wij het moeten beproeven en ons schamen over onze eigenheid, al wordt ze in die landen te eenzijdig belicht?

         Het moet zijn dat andere kenmerken, die ver afwijkend van Timmermans, veel sterker bij Streuvels voorkomen, de vreemdelingen minder aanspreken. Onze lijdzaamheid onder armoede en verdrukking, gebogen onder de willekeur van het noodlot, zoals ze in Streuvels' proletarische verhalen ligt, kan men in andere omstandigheden gesitueerd bij de Russen aantreffen. Het motief van de opstandigheid, belichaamd in Boer Vermeulen en Deken Broeke, die weigeren zich te onderwerpen aan machten die zij niet aankunnen, de eerste aan de veroudering met alle gevolgen die eraan vast zitten, de tweede aan de vooruitgang die een betrouwbare en vertrouwde wereld achter zich laat, kenden en Fransen en Duitsers ook uit hun literatuur, de Skandinaafse en Engelse nog daargelaten. En het thema van het geluk der onbewustheid aan de kinderen geschonken, een paradijs aan het begin van het leven, dat men verlaten moet en nooit meer mag binnen treden, zoals Streuvels het in Lente, Het Kerstekind en Prutske doen opblinken heeft, is zo algemeen menselijk dat het niet als bepalend voor ons volk werd ervaren.

         Onze mening, die niets afdoet aan de waarde van Streuvels' kunst, houdt alleen rekening met een bestaande mentaliteit. Tien jaar geleden al heeft een der beste en bevoegdste vrienden die wij in Frankrijk bezitten, Prof. Dr. P. Brachin, erop gewezen dat in het buitenland de aandacht in de eerste plaats gericht is op het letterkundig werk, dat om zijn sfeer en problematiek aan de eigen produktie ontbreekt(2). In die zin zijn Pallieter en Boer Wortel boeiende gestalten met indrukwekkende allure, niettegenstaande zij scheppingen van de verbeelding en niet verbeeldingen van de werkelijkheid zijn. Het zijn Vlamingen die alleen in Timmermans' wereld geleefd hebben en daar alleen tot de mogelijkheden behoren.

         Dat zij buiten Vlaanderen, om hun Vlaamsheid, waardering en zelfs bewondering verwierven, lijkt ons van hun schepper ver van een vergissing of een fout, een niet geringe verdienste. In vreemde ogen heeft hij ons een herkenbaar gezicht gegeven.

    De hoofdeigenschap van Timmrmans gaat aan zijn vorm van Vlaamszijn vooraf. In de klassieke en Duitse zin van het woord, heeft hij zich zelf als een dichter beschouwd.

    Een schepper van poëzie. Toen Streuvels naar aanleiding van zijn 70e verjaardag door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde gehuldigd werd, had Timmermans aanvaard een toespraak te houden. Op de plechtigheid kon hij niet aanwezig zijn, maar zijn tekst, door een collega gelezen, bleef in een uitgave van het genootschap bewaard(3).

         Daarin staat dat Streuvels hem getoond had wat schrijven was. Toevallig had Timmermans de verhalenbundel Dagen in handen gekregen en daaruit het verschil tussen zo maar een opstel maken en echte literatuur geleerd. Meer dan woorden in vlotte zinnen samenvoegen, een verzinsel in leesbare taal mededelen, blijk geven van vakmanschap en handigheid, meer dan een bestaande of ingebeelde realiteit fotografisch vast leggen. Woordkunstenaar zijn was, “dat aanzuigende, dat dieper trekt dan de werkelijkheid van het ding zelf. De poëzie (scheppen), die de essentie van alle groote letterkunde is.”

         In die betekenis heten wij Timmermans dichter. Uit een veelheid van gegevens kiest hij wat hem opvalt en bezielt. Wat hem onverschillig laat is er te veel en wordt weggeworpen ; wat hem raakt en ontroert versmelt hij tot een eenheid, die leeft van het leven dat in de schrijver zelf groeit en zich ontwikkelt naar zijn volmaaktheid toe. Zo is de natuur, zo is de waarheid. Volgens de manier waarop de dichters hun wereld waarnemen, ordenen en voor anderen toegankelijk maken, ontstaan de literaire genres. Waar het lot van de mensen, door hun karakters bepaald, afgelezen wordt uit de gebeurtenissen die zij veroorzaken en waarbij zij overwinnaars of verslagenen worden, treden verteller en dramaturg naar voren. Waar de dichter meer om eigen gedachten en overtuigingen, gevoelens en stemmingen begaan, een rechtstreekser uitdrukking van zich zelf beoogt dan in epiek en toneel doorweegt, wordt de literatuur door lyrisme en didactiek beheerst.

         Wie Timmermans leest onthoudt veeleer de sfeer van zijn werk, dan het relaas van de ontwikkelingen die zijn personages doormaken. Zijn langere verhalen, beoordeeld volgens de normen van de ideale romankunst afgeleid, vertonen een zwakke structuur. Pallieter bestaat in de eerste plaats uit een reeks stemmingsbeelden, wisselend tussen overmoedige kermisjool en weemoedige hulpeloosheid 's avonds bij muziek en regen. Feitelijk bestaat het verhaal uit een reeks taferelen. Zelfs zijn boeken waarin een meer aaneensluitende actie door loopt, blijken eerder statisch dan dynamisch opgevat. Van alle Vlaamse romanciers die wij genoemd hebben, is hij de meest plastische en de minst ritmisch bewogene geweest.

    Denken wij maar aan Elsschot, waar de handeling zonder stilstand, als in een voortreffelijke film, tot de ontknoping in het slothoofdstuk volgehouden wordt.

         Critici die Streuvels slecht of zeer onvolledig gelezen hadden, hebben hem ooit als een beschrijver van de natuur, dus als een toeschouwer van het onwankelbare uitzicht der dingen gekenmerkt. In weerwil van die karakteristiek was hij een wijsgeer over het leven en een ontleder van mensen, die zijn wereldbeschouwing en kennis van hart en ziel in een stadig verder schrijdende noodlotsbeweging heeft uitgebeeld. Pallieter is en blijft wie hij was, Johannes Vermeulen eindigt als een andere man dan de barse ongenaakbare stijfkop, die in de eerste bladzijden van de roman naar het gure weer staat te kijken. Men kan de verhalen van Timmermans als een serie lichtbeelden projecteren, zonder hun waarde te schaden, zo bijkomend is de actie die erin haar beslag krijgt.

         Het zouden prachtige lichtbeelden zijn, konden zij met de hand en bezieldheid van Timmermans uitgevoerd worden. Als lyricus is hij een onovertroffen schilder geweest.

    Hij zag het leven van zijn verhaal- en toneelpersonages, zoals de emblemata-dichters : waren de woorden er nodig om de inhoud te verklaren? De prenten konden volstaan, desnoods met toevoeging van een titel of onderschrift. Hij zal het zelf wel beter dan wij beseft hebben, toen hij de hoofdstukken uit Pallieter en Het kindeke Jezus in Vlaanderen namen gaf, zoals Het vogelenbezoek, Een grijze, natte dag en De veropenbaring aan Jozef. Ter illustratie van zijn handschriften tekende hij weleens met penvaste vingeren het beeld dat hij beschreef, soms penseelde hij er zijn heldere verven met hun eigenaardige contrasten op neer en uit het samenspel van lijnen, vlakken en kleuren ontstond een harmonische eenheid.


                     
        
    De schilder in hem was zo sterk dat veel passages uit zijn werk, bijna ieder gedicht uit Adagio en zelfs talrijke zinnen hier en daar aangestipt, om hun plastische geladenheid onvergetelijk blijven. Op de voorlaatste bladzijde van Adriaan Brouwer, zegt de stervende schilder bij zich zelf :

    “Ik ben mislukt als mensch. Mijn kunst niet... Wij kletsen te veel over die dingen. 't Komt omdat wij er niets van af weten. Wij zien, om zoo te zeggen, alleen de waterspiegeling van de boomen en de huizen. Het water rimpelt, golft, kabbelt, en we denken dat zoo de huizen en de boomen zijn. De echte huizen en boomen zien wij niet, zien we nooit. Slechts als het water heel stil kan zijn, zoodat g'er kunt op schrijven, kunnen wij ons een gedacht beginnen te vormen, hoe de echte huizen en de echte boomen kunnen zijn... Ik heb maar een wensch, zoo zachtjes kunnen uitdooven, met de hand van Isabel in mijn hand...”

    Die laatste verzuchting alleen al stelt de grondkleur en het leidmotief van de geromanceerde levensgeschiedenis beeldend voor.

         Timmermans heeft in gewone mensen, belevers van een alledaags avontuur, grote dingen gezien. De vagebonden uit En waar de ster bleef stille staan spelen ons aller rol, Pallieter kan nooit bestaan hebben, hij is een droomwens, en Wortel een gefantaseerde boer.

    Pieter Brueghel heeft de schrijver betoverd omdat hij meer was dan een schilder en Brouwer is hem waarschijniijk een afstraling van zijn innerlijk wezen geweest, in zijn uiteindelijke erkenning dat wij nooit kunnen bereiken wat wij nagestreefd hebben. Maar toch vindt hij ten slotte alles goed, zodra het met een gevoel van ijle droefgeestigheid wordt aanvaard :

     

    “Des levens aanvang glinstert weer,

    geen gisteren en geen morgen meer,

    geen tijd meer en geen uren,

    geen grenzen en geen muren ;

    en alle angst voorbij,

    verlost van schaduw en van schijn,

    wordt pijn en smart tot vreugd verheven!”

     

         In die innige, niet tragische en ongecomplexeerde godsdienstigheid is Timmermans blijkens de Adagio-gedichten, gedurende zijn lang ziekbed geschreven, niet minder echt dan in zijn aards gebonden zinnelijkheid geweest. Men moet die levensovermoed eens vergelijken met wat hedendaagse romanciers als Geeraerts en Wolkers te lezen bieden, om te ontdekken hoe kuis de auteur van Pallieter is geweest. De twee elementen van zijn kunstenaarspersoonlijkheid waren geen tegenstellingen, wel de twee zijden van dezelfde penning. Die religiositeit van Timmermans, aanvankelijk in Schemenngen van de Dood, als een beheksing door allerlei uitingen van occultisme ondergaan, de aanbrengst van een modeverschijnsel uit de laatste decennia van de vorige eeuw, is gaandeweg gelouterd en uit het artistieke klimaat afgezonderd, de persoonlijke beleving van een meer charismatisch dan dogmatisch Christendom geworden.

         Het is mogelijk dat de evolutie van Timmermans' kunst reeds voor zijn overlijden voltooid was en hij niets essentieels aan zijn werk, bij een langer leven, had toegevoegd. Het kan even goed dat door de eenheid die hij in het prijsgeven van alle gemaniëreerdheid bereikt had, niet een ander, maar een dieper liggende stem aan het woord zou komen. Wat wij wel weten is dat zij beeldend zou gesuggereerd hebben, wat zijn schildersoog en hart plastisch gezien en gaarne gezien hebben. Om hun picturale schoonheid had hij de wereld lief, om haar vergankelijkheid was weemoed de schaduw van zijn liefde.

    Zo was hij Vlaams en levenswaar.

     

    (1) Une vie d'écrivain. Mes souvenirs. Bruxelles 1945.

    (2) Ons Erfdeel VII (1963) 1, blz. 6-11.

    (3) Stijn Streuvels' 70ste verjaardag. Koninklijke Vlaamse Academic voor Taal- en Letterkunde. Gent 1941, blz. 6-10.

     

    *******

    12-07-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schrijven is de hemel van mijn leven - Gaston Durnez

    “Schrijven is de hemel van mijn leven.”

     

    Door Gaston Durnez - uit de Standard 1972. Een intervieuw met José De Ceulaer.

     

    Op zoek naar het Beloofde Land van Felix Timmermans

     

         José DE CEULAER is een geboren en getogen Schapekop, zoals een Lierenaar sinds eeuwen wordt genoemd. Hij woont aan de rand van de stad die ligt in de zilveren knoop welke de Nete, naar het woord van «de Fee», rond Lier heeft gelegd. Zilveren knoop ?

    Het metaal moet niet al te edel zijn geweest, want tegenwoordig krijgt de knoop o zo dikwijls gele en bruine en zwartgroene tinten. De Ceulaer heeft zijn woning laten bouwen onder de bomen op een plekje dat voor negen tienden op de buurtgemeente en voor één tiende op zijn vaderstedelijke grond ligt. Hij vond er een Timmermansiaanse naam voor : «Tiendelier».

    In de buurt rijst het ene huis na het andere uit de grond op.

     

    *

         Nog geen vijfentwintig jaar geleden kon je hier wandelen in een groot park met veel hof en gras en helder water bij een kasteel. Hier was het dat het beroemde tweegevecht heeft plaats gehad, het duel met de baron waarin Pallieter het kanon als wapen verkoos. Nu is het park verkaveld en het kasteel een rusthuis. De Kempen worden voortdurend verder weggedrongen van hun Poort die Lier eenmaal is geweest. De eeuwige Begijnenbossen, die door de Goede Fee in zijn fantazie werden aangeplant en waar nu nog wel eens een vreemde toerist met verwilderde blik loopt naar te zoeken, zijn meer dan ooit naar het Rijk van de Onmogelijkheden verwezen.

     

         Ik zit bij De Ceulaer op z'n ruime schrijf- en feestzolder, bij de open haard die versierd is met tegeltjes van Gommaar, de tekenende en keramiek-bakkende zoon van Felix. Tegen de wand staan glazen kasten met allerlei boeken, prenten en foto's van de vereerde meester. Daarboven en daarrond hangen kleurrijke platen uit de gloriedagen van de affichekunst. Twee blozende mannen komen met een enorme druiventros terug uit het Land van Belofte. Dat is een artistieke navolging van een uithangbord. Want in Lier is «Het Beloofde Land» een cafe.

         Toen De Ceulaer in September 1940 in Leuven Germaanse talen studeerde bij prof. Sobry, koos hij Timmermans als onderwerp voor zijn licentiaatsverhandeling. («Ik gaf de voorkeur aan een levende schrijver boven oude teksten»). Daaruit groeide later zijn eerste boek, “De mens in het werk van Felix Timmermans”, dat in 1950 bij Van Kampen verscheen. Hij zocht in dat boek zowel naar de mens die Timmermans gestalte had gegeven in zijn werken (beurtelings gekonfronteerd met de natuur, de kunst, de liefde en het geloof) als naar de mens Timmermans zelf, voor zover die werd weerspiegeld in zijn werk en in de daarin voorkomende figuren. Het tweede werk van De Ceulaer was een bloemlezing, Gedachten aan Felix Timmermans, zijn derde een monografie voor de reeks «Ontmoetingen». Ten slotte publiceerde hij En Toch: Timmermans gezien in het spiegelbeeld van een aantal gesprekken.

         Toen hij in 1940 voor het eerst bij de kunstenaar op bezoek ging, werd hij onmiddellijk getroffen door het feit dat Timmermans niet alleen goed kon vertellen, maar ook goed luisteren.

         «Hij gaf je 't gevoel dat hij belangstelling had voor wat je vertelde. Hij kon je vertrouwen in je werk inboezemen. Zo schonk hij mij later zijn pas gepubliceerde roman « De familie Hernat ». Ik schreef er een zes-tal bladzijden over waarin ik mijn oordeel genuanceerd weergaf en ook kritiek uitbracht. Hij vroeg dat ik het stuk naar August van Cauwelaert zou zenden, die het wel in «Dietsche Warande en Belfort» zou plaatsen. Dat gebeurde dan ook. Timmermans kon kritiek verdragen. Toen ik hem bij diezelfde gelegenheid zei, dat zijn illustraties voor het boek niet goed aangepast waren, antwoordde hij : «Eigenlijk kan ik niet tekenen». Hij was zeer bescheiden over zijn talent als tekenaar, al te bescheiden.

    Als auteur wist hij beter wat hij waard was.»

     

    Genootschap

    - Er worden tegenwoordig diverse initiatieven genomen om belangrijke auteurs beter te bestuderen en hun literaire nalatenschap te bewaren. Ik denk aan de reorganizatie van het Gezelle-museum, aan het genootschap dat de Gezelliana uitgeeft. Ook de Streuvels-studie wordt breder aangepakt en er verschijnen Verschaeviana.

    Denkt u niet aan een dergelijk initiatief?

         - Jaren geleden al heeft zulke gedachte mij beziggehouden. De stad Lier heeft wel een museum aan hem, aan Opsomer en Van Boeckel gewijd. Maar ik stel me voor, dat er méér moet gebeuren. Een aantal specialisten zouden zich in een genootschap moeten hunnen bezighouden met een jaarlijkse publikatie, waarin brieven, essays, onbekend werk (bijvoorbeeld niet-gebundelde bijdragen uit kranten of tijdschriften) worden samengebracht. Ik vind het zo jammer dat nog vele geschriften van Timmermans in privé-bezit blijven en niet naar buiten komen. Ik weet dat hij een dagboek bezat, waarin hij allerlei dingen noteerde die vooral met de dagelijkse gang van zaken te maken hadden. Je kan het niet raadplegen.

    Ik hoop vurig dat zijn papieren meer toegankelijk zullen worden en dat de studie niet versnipperd blijft.

     

    - U hebt zelf twee publikaties in voorbereiding : u werkt mede aan het groot album dat bij het Mercatorfonds gaat verschijnen en u maakt voor Orion een «Kroniek van Felix Timmermans».

         - Totnogtoe ben ik in mijn studie vooral uitgegaan van zijn werk. Nu ben ik verplicht vooral biografische gegevens bijeen te brengen. In het Mercator-album zorg ik voor een levensverhaal en in de «Kroniek» werk ik naar het voorbeeld van Luc Schepens' boek over Streuvels.

     

    - U zal daarbij wel enige moeilijkheden ondervinden. Timmermans was nu eenmaal geen «boekhouder» zoals de bewoners van het Lijsternest die een keurig archief naliet.

         - Timmermans heeft flink wat over zijn jeugd verteld, maar hij bleef eigenlijk altijd vaag. Hij liet ook zijn fantazie werken. Hier en daar vertelt hij bv. dat hij op 12-jarige leeftijd in Antwerpen schilderijenvan Bruegel ging zien. Die schilderijen zijn nooit in Antwerpen geweest. Toen hij zichzelf het dertiende van zestien kinderen noemde, gaf hij zijn ouders zomaar twee babies cadeau. Vertellend over zijn begijnhofreis door Vlaanderen, zegt hij dat het in 1905 is geweest. In werkelijkheid was het in 1907. Dat kan misschien niet zo belangrijk schijnen, maar een kroniekschrijver krijgt daar nachtmerries van.

     

    - U beschikt toch over getuigenissen van een aantal goede vrienden ?

         - Tja, ook die hadden verbeelding! Renaat Veremans vertelt in zijn herinneringen dat hij Felix Timmermans, die in zijn buurt woonde, pas in 1910 voor het eerst heeft gesproken.

    Hij moet hem evenwel al in 1906 hebben gekend. Ik dacht dat ik een betere gids zou vinden in de officiële gegevens. Tot ik op het stadhuis in de registers ging kijken en merkte dat vader en moeder Timmermans volgens de geboorteakte van Felix op de Kartuizersvest woonden, terwijl zij in een ander register staan ingeschreven in de Antwerpse straat! Toen ik de parochieboeken ging raadplegen, bleken Felix Timmermans en Marieke Jansens op 5 oktober 1912 in de kerk te zijn getrouwd en pas op 12 oktober 1912 op het stadhuis, wat wettelijk niet kan en door mevrouw Timmermans wordt tegengesproken. Ik bedoel maar...

     

    - Welke dokumenten helpen u dan het meest?

         - Ik bezit vele brieven of afschriften van brieven. Destijds kreeg ik er heel wat van zijn vrienden, zoals Fred Bogaerts en Flor Van Reeth, die elk een grote kollektie bezaten.

    Ik raadpleegde er ook in het Archief en Museum van het Vlaamse Kultuurleven in Antwerpen. In het Letterkundig Museum in Den Haag vond ik o.m. zijn brieven aan Willem Kloos en diens vrouw, die hem bij het begin van zijn literaire carrière hebben geholpen en die hij een grote dankbaarheid en genegenheid bleef toedragen. Ik hoop dat ik er nog ontdek, want, vaak komen in die brieven fundamentele zaken ter sprake en kan je de evolutie van zijn plannen volgen. Timmermans heeft een grote korresponditie gevoerd. Vergeet niet, de telefoon was nog niet zo verspreid als nu!

     

    Trouwe vriend

    - Wat voor een mens was Felix Timmermans ?

         - Ik zie bij hem nergens een breuk tussen zijn leven en zijn werk. Hij was geen Pallieter in de betekenis die populair is geworden. Pallieter was de mens die hij had willen zijn in de periode waarin hij het boek schreef : een mens die probleemloos door het leven ging en ervan genoot. Zelf kon hij vrolijk zijn en ook weemoedig. Hij maakte zich geen nutteloze zorgen, maar was helemaal niet uitbundig, eerder stil en gemoedelijk. Een uitgesproken sociaal type, Dat blijkt zowel uit zijn gevoelsverhouding tot zijn personages als in diverse uitingen van zijn leven. Hij was een biezonder trouwe vriend en deed al wat hij kon om vrienden in nood te helpen. Toen de tekenaar en schilder Fred Bogaerts in moeilijkheden zat en als aktivist in Nederland verbleef heeft Tinnmermans hem voortdurend aangemoedigd, hij heeft artiels over hem geschreven en ging op stap om zijn tekeningen te verhopen. Ook met eigen financies steunde hij hem. En hij sprak zijn relaties aan om werk voor hem te zoeken. Bogaerts bezat meer dan 70 brieven van Felix. Ze zijn ook interessant omdat zij geregeld verslag uitbrengen over de situatie van de VIaamse Beweging in de jaren twintig. In de korrespondentie merk je dat Timmermans nooit vergat wie hem een vriendschap had betoond. Daarom ook trof het hem zo pijnlijk toen sommige vroegere vrienden na de tweede wereldoorlog zich tegen hem keerden.

     

    - Over een populair schrijver onstaan gemakkelijk misverstanden. Welke zijn de grootste over Timmermans?

         - Ik geloof dat zij vooral tijdens zijn leven moeten worden gesitueerd, en dat zij geleidelijk uit de weg werden geruimd, omdat de mentaliteit sinds een paar decennia zo sterk is veranderd. Het grootste misverstand had te maken met de geest van Pallieter.

    Sommigen zagen er simpelweg een «heidense levensgenieter» in. Anderen beschouwden hem, met hun bijziende politieke ogen, als een zinnebeeld voor een bepaalde myte. Je weet wel, in de tijd van de bloed-en-bodem-literatuur. Vaak heeft men Pallieter ook voorgesteld als het symbool van de VIaming, het export-portret van ons volk. Dat was helemaal niet de bedoeling van Timmermans. Er zitten in Pallieter natuurlijk karaktertrekken die je bij ons volk terugvindt. Hij is iemand die in een paradijs wil leven en van «koleuren» en feesten geniet. Maar hij wordt het meest getroffen door de stilte in de natuur. Hij kent. grote momenten van ingekeerdheid. Andere misverstanden hadden te maken met wat men wel eens «profanatie» noemde. Timmermans zou in boeken als Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en De Harp van Sint-Franciscus al te vrijmoedig met het heilige zijn omgesprongen. Je moet dat zien in z'n tijd. En ook toen werd daarover getwist. De Franciskanen zelf waren het helemaal niet eens met die afkeuring. In een van hun uitgaven vond ik een geestdriftige bespreking van De Harp. Het boek werd iets enigs in de literatuur over Franciscus genoemd. Dat is nu allemaal geschiedenis.

     

    « Koninkrijk Vlaanderen »

    - Is er geen modern misverstand gegroeid ?

         - Timmermans wordt tegenwoordig wel eens onderschat zonder dat men precies weet waarom. Hij wordt nog veel gelezen (dat bewijzen de voortdurende herdrukken) maar zij die er over praten, kennen hem vaak onvoldoende. Al te gemakkelijk zet men hem als een «heimatschrijver» opzij. Dat zijn de nadelen van de enorme populariteit : de high brows fronsen dan vlug de wenkbrauwen. Een veelgelezen auteur wordt verdacht. Wie zich op zijn werk toelegt, komt tot een juister inzicht. Mensen als Albert Westerlinck, Maurice Gilliams, Hubert Lampo hebben uitstekende dingen over hem gezegd.

     

    - In 1904 schreef de 18-jarige Timmermans een artikel, «De taal is gansch 't volk». Het verscheen in De Nethegalm van Westerlo en het was het eerste gepubliceerde werk van de auteur...

         - Een eigenaardig geva1 dat artikel. Theo Rutten vermeldt het in zijn boek over de schrijver. Niemand anders kent het en niemand heeft het ooit gezien.

     

    - Welke waren de flamingantische opvattingen van Timmermans in zijn jeugd ?

         - Dat leren ons andere artikels uit die jaren. Op 11 februari 1906 antwoordt hij in het blad «Lier Vooruit» op een bijdrage over «de helden van 1830». Hij voorspelt dat de kinderen eenmaal «de tijden (zullen) benijden toen wij bij Holland behoorden». Dan zegt hij, «zullen ze voelen in wat onnatuurlijke toestand wij tegenwoordig geprangd zitten en versmachten». Timmermans vraagt zich af wie er op het idee gekomen is «Walen en Vlamingen bijeen te duwen» en ze «Belgen» te noemen. Hij schrijft : «Belgen bestaan er niet».

    Jules Destrée is dus niet de eerste geweest.

     

    - In de eerste wereldoorlog is Timmermans activist geworden ?

         - In de jaren 1911-1912 was hij te zamen met Dr. Laporta, Reimond Kimpe en Renaat Veremans lid van «De Veembroeders», een vereniging die door Fred Bogaerts was gesticht en die o.m. vergaderingen ging verstoren waar Frans werd gesproken. Onder de eerste wereldoorlog dan stond hij aan de leiding van «Volksopbeurig», die zorgde voor dagelijkse papuitdeling aan volkskinderen en die ook taal- en andere lessen organizeerde. Timmermans, die voor geen enkele aktiviteit werd betaald, richtte ook een «Soldatentroost» op, ten einde brieven en pakjes te kunnen, zenden aan krijgsgevangen Lierenaars. Op 8 november 1915 was hij, als lid van het Algemeen Nederlands Verbond, Tak Lier, mede-ondertekenaar van een brief aan René De Clercq en Antoon Jacob, waarin de 2 aktivisten werden gelukgewenst om hun houding tegenover de Belgische overheid. Kort nadien publiceerde hij in «De Vlaamsche Post» een artikel over «de droom aller Vlarningen». Die droom was volgens hem een «vrij zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen»; «Noch Duitse kultuur, Franse beschaving of Hollandse broederlijkheid zullen ons dat ontnemen of vernielen».

     

    - Na de wapenstilstand in november '18 is hij voor korte tijd uitgeweken naar Nederland, waar hij zeer populair werd. Is hij altijd een Vlaams-nationalist gebleven?

         - In brieven aan vrienden klaagt hij in de jaren twintig geregeld over het minimalisme.

    Hij hield zich buiten de partijpolitiek, maar bleef overtuigd nationalist Dat wil zeggen, elke oplossing die goed was voor het Vlaamse volk, wilde hij aanvaarden. Hij stond geen bepaalde staatsvorm voor, hij dacht alleen aan zijn volk. Aanduidingen voor zijn houding zijn ook dat hij redakteur werd van het tijdschrift «Jong Dietschland» en van "Volk". Eén keer is zijn naam op een politieke lijst verschenen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1938 steunde hij het Vlaamsch Nationaal Blok. Maar hij wilde een onverkiesbare plaats.

     

    « Judenfreund »

    - Men heeft hem wel eens nazi-sympatieën toegeschreven.

         - Die had hij zeker niet! In Duitsland was hij al lang bekend voor de nationaal-socialisten de macht kregen en het wel eens deden voorkomen alsof hij hun vriend was. Zijn kontakten met de Duitsers vloeiden voort uit het sukses van zijn werk, meer niet. Ik herinner mij hoe hij mij onder de oorlog sprak over het schandaal van de jodenvervolgingen. Dat gebeurde naar aanleiding van een toneelvoorstelling. Men ging ergens een stuk opvoeren dat hij in samenwerking met Edward Veterman had geschreven. Nu was Veterman een jood en sommigen wilden zijn naam niet op de affiche. Timmermans verzette zich halsstarrig tegen de schrapping en kreeg gelijk. In die tijd heeft hij ook daadwerkelijk joden geholpen en ik weet dat hij bij de Kommandantur bekend stond als «Judenfreund».

     

    - Toch heeft men hem na de Bevrijding in 1944 moeilijkheden berokkend.

         - In de tweede wereldoorlog heeft hij de Rembrandt-prijs gekregen. Men heeft hem daarbij voor een voldongen feit geplaatst. Ik ben ervan overtuigd dat hij die prijs niet aanvaard zou hebben, indien men hem vooraf zijn mening had gevraagd. Nu durfde hij niet weigeren, uit schrik voor de gevolgen. Dat is alles. Timmermans was zo voorzichtig en wijs, dat hij zich helemaal niet met politiek inliet. Wat na de Bevrijding is gebeurd, was gewoon het gevolg van de eerste wereldoorlog, toen hij zich als aktivist manifesteerde. Hij heeft niets misdreven, integendeel. Ik weet hoe hij sommige werkweigeraars liet inschrijven in de «Vlaamse kunstenaarsgilde»,waarvan hij in Lier de voorzitter was, ten einde hen zo voor wegvoering naar Duitsland te helpen behoeden. Zijn dochter Clara vertelde mij hoe Timmermans door zijn bemiddeling meer dan dertig krijgsgevangenen uit Duitsland kon laten terugkeren.

    Ze bedankten hem. Toen hun later werd gevraagd, dat schriftelijk te bevestigen, waren er slechts zes die hun handtekening plaatsten. En dat waren dan nog familieleden. Het verdriet dat men hem na de Bevrijding heeft aangedaan, heeft de hartlijder die hij was zeker veel kwaad berokkend.

     

    «Ik kon met anders »

    - Welke waren zijn opvattingen over de literatuur ?

         - Hij had daar geen theoriën over. Als men hem vroeg, waarom hij zo of zo schreef, antwoordde hij : Ik kon niet anders.

     

    - Welke theorie zoudt u in zijn plaats uit de studie van zijn werk kunnen puren ?

         - Timmermans hoorde niet bij een groep, hij had geen voorgangers of epigonen. Hij stond apart. Ik geloof niet dat zijn werk tijdgebonden is. Natuurlijk draagt het de sporen van de tijd waarin het ontstond. Maar de kern blijft. En meer dan eens is hij vooruitgelopen op latere stromingen. In zijn «Schemeringen van de dood» vind je magisch-realistische elementen. «Pallieter» is een voorloper van het vitalisme, dat ook in zijn romans over Brueghel en Brouwer zit.

     

    - Welke werken van hem houden stand ?

         - Pallieter, Boerenpsalm, Brouwer, Minnekepoes, Ik zag Cecilia komen. Juffrouw Symforosa, Kersttryptiek, Bruegel. Zij zullen blijven. Terwille van de gevoelswarmte waarmee zij werden geschreven en de poëtische visie op het leven en de dingen. Terwille van de levenswaarden die er inzitten. Timmermans schrijft over een vroegere periode, maar de kern is «algemeen menselijk». De boeken die ik als verouderd beschouw (De Pastoor uit de Bloeyende Wijngaerdt, De Krabbenkoker) zijn die welke ik altijd als wat minder geslaagd heb gevonden, terwille van het gegeven en de veel te opzettelijke structuur.

    Ik kan ze nog enkel fragmentarisch genieten.

     

    - U bent leraar Nederlands, Ondervindt ge dat Timmermans de jeugd nog aanspreekt?

         - In zijn werk zitten diverse elementen die jonge mensen nog kunnen boeien. Pallieter was een hippie avant la lettre. Indien de mensen hadden kunnen leven als hij, zouden wij nu geen Jaar van de Natuurbescherming nodig hebben! Pallieter is een contestant die een boom koopt om hem het leven te redden en die hem «bruur» noemt. Zodra er 'n industriekanaal en een spoorweg door zijn landschap dreigen te komen, trekt hij bedroefd naar andere streken.

     

    - Ervaart de jonge lezer dat werkelijk zo?

         - Onlangs heb ik in de twee hoogste klassen van het Lierse atheneum een opiniepeiling ondernomen. Op 84 leerlingen waren er 59 die Timmermans «goed» vonden, 12 die meer genuanceerd oordeelden en 13 die hem afkeurden. De beste verantwoording kwam van een meisje uit de tweede : «Ik vind dat Felix Timmermans zonnig schrijft. Zelfs als het iets triestig is, denk ik aan zonnige dagen». Een jongen uit dezelfde klas zegt : «Hij leert u genieten van het leven.»

     

    - En zij die hem afwijzen ?

         - Die doen dat omdat zij hem te sentimenteel, te ouderwets vinden, niet realistisch genoeg, te veel natuurbeschrijver en te weinig sensatieschenker.


                     

    En toch

    - Timmermans was een vroom man. Maar het is verkeerd hem voor te stellen als een brave Hendrik zonder problemen. Zijn godsdienstige overtuiging was iets dat hij heeft moeten veroveren.

         - In zijn jongelingsjaren heeft hij grote twijfels gekend, als gevolg van teosofische lektuur en okkulte geschriften die hij niet kon verwerken. In een brief uit 1909 zegde hij :«Indien ik aan God geloven moest, dan zou ik Hem bedenken als het al-zijnde dat in alles het leven geeft». Maar hij bevond zich toen «in de Doodstoestand, zoals het spiritisme zegt».

    Uit die situatie werd hij gered toen hij naar het ziekenhuis moest en vreesde te zullen sterven.

     

    - Genezen door de ziekte...

         - Denkend aan de dood, ontdekte hij de waarde van het leven en uit die ontdekking is dan Pallieter geboren, de verheerlijker en genieter van het goede.

     

    - Pallieter zegt ergens: «Fillesoof zijn, is ni schrijve, mor is leve». Welke was de levens filozofie van de schrijver ?

         - Timmermans was helemaal niet zo oppervlakkig als velen hebben gemeend. Eens zegde hij mij, dat de filozofie hem meer interesseerde dan de literatuur. Hij verbaasde mij ook met zijn kennis van Kant, Spinoza en Schopenhauer. In juli 1942 vertrouwde hij mij toe; «Ik ben tot de volgende filozofie gekomen, dat God in ons leeft, dat God alles kan, maar dat wij dat toch niet begrijpen. Alle filozofen hebben op een toets geslagen en een klank gehoord : verder zijn ze niet gekomen.» Na zijn boek over Brouwer schreef hij voor mij een toelichting die ik als zijn «geestelijk testament» heb beschouwd. Zijn mening was, dat de mensen, afhangen van hun «innerlijke en uiterlijke konstellatie».

    Zij kunnen alleen maar door «'t eenvoudig geloof» de grote kracht vinden om zich te verzetten tegen de faktoren die de vrije wil of keuze stremmen. «De weg van alle grote godsdiensten wijst als oplossing : 't opzij zetten van ons eigen».

     

    - Een van de motieven die hij meer dan eens heeft getekend, is dat van de doedelzakspeler onder het motto : En Toch.

         - Timmermans zei dat je het waarom van het leven niet te weten kan komen. Hij was envan overtuigd dat, het niettemin een zin heeft. Je kan muziek spelen, ondanks alles.

     

    - Tekende hij niet liever dan hij schreef?

         - Ja, maar als hij daarover sprak, bedoelde hij helemaal niet dat hij niet graag schreef. Integendeel, in een van zijn bijdragen die hij tijdens zijn verblijf in Nederland in Het Vaderland publiceerde, onder de titel «Pallieter in Holland» (een soort van dagboek) noteerde hij eens : «Schrijven vind ik toch wel 't beste wat een mens doen mag. Heel de grond van uw wezen haalt ge naar boven in het licht. Schrijven is de hemel van mijn leven».

    Hij bedoelde alleen, dat hij gemakkelijker tekende en schilderde. Om te schrijven moest hij zich werkelijk inspannen. Meestal werkte hij dan ook zeer lang aan zijn boeken en bracht hij voortdurend wijzigingen aan, tot in de laatste drukproeven toe. Over zijn tekeningen en schilderijen maakte hij zich helemaal geen zorgen. Ze waren een ontspanning voor hem.

    Hij tekende zeer vlug en gemakkelijk. Het genoegen dat hij er zelf aan beleefde, bepaalt helemaal de aard en het karakter ervan.

    Hij was een zondagsschilder in de echte zin van het woord. Het zondagsgevoel dat erin zit, maakt zijn werk zo prettig om te bekijken. Je moet je niet gaan afvragen of het grote kunst is of niet, je moet alleen maar het gevoel ondergaan dat erin zit.

     

    ***

    09-07-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pieter Breugel, hoe de Fé hem geroken heeft - Herman De Man

    Pieter Breugel.

    Hoe de Fé hem geroken heeft.

     

    Door Herman De Man - uit van eigen en vreemde letteren.

     

    Herman de Man (1898-1946)

    De Nederlandse schrijver Herman de Man werd geboren in Woerden als Salomon Herman Hamburger.

    Zoals zijn werkelijke naam reeds verraadt waren de ouders van De Man joods.

    Na de ulo in Oudewater ging Herman de Man werken in de textielzaak van zijn vader.

    In 1916 verhuisde het gezin naar Gouda waar de vader van Herman een winkel in tweedehands huisraad begon.

    Werkzaam als journalist

    Wegens dienstweigering werd Herman de Man tot twee jaar gevangenschap veroordeeld.

    Na zijn vrijlating trok hij enige tijd door België en Nederland.

    Na terugkomst bij zijn ouders in 1921 vond hij werk bij het Dagblad voor Gouda.

     

         “Pieter Bruegel” (Zoo heb ik u uit uwe werken geroken) door Felix Timmermans.

         P. N. van Kampen & Zn. Amsterdam.



     

         Wat was er eigenlijk den laatsten tijd tusschen ons en Felix Timmermans? Met dat “ons” wordt hier het wereldje van schrijvers,kriticasters, boekenmotten, beterweters, bijloopers, water-en-melk-aestheten en bleekzuchtige litteraire extrêmen bedoeld. Het lezend publiek stond er, gelukkig voor Timmermans nog juist buiten, maar begon zich al eenigsins in te laten met wat er eigenlijk was tusschen ons en den plaisanten vermaarden schrijver. Als ik goed zie, komt nu Pieter Bruegel precies op tijd, vijf minuten voor twaalf, al gelijk eens Phileas Fogg.

         We hadden dus iets tegen den plezierigen Felix. Wat was het precies? Bij den een dit, den ander dat; maar bij de meesten was het een slaafsch volgen van een mode. Leser, U weet nog niet half, welk een kracht de mode heeft op het hierboven geschetste, deels zeer beschimmelde gezelschap. Is eenmaal uitgemaakt, dat deze of gene schrijver een sukkel is, dan knikken alle witte hoofden mee, en deze of gene schrijver is door de bende gemerkt.

     Niet altijd, maar soms toch wel, gaat dit oordeel over op het publiek. Menig stil, maar zuiver talent is versmoord door den smaad van deze levenlooze collectie. Want het komt werkelljk voor, ook bij sterke elementen, dat kritiek uit vooropgezetten afkeer ontsproten, een verbitterenden en verdrogenden invloed uitoefent.

    Maar nu bestonden er, om bij dit speciale geval te blijven, toch wel talrijke grieven tegen Timmermans die niet weg te cijferen zijn. De speurders naar litteraire waarden hebben zelden van Pallieter gehouden. Maar op een zeer bijzondere wijze. Zij erkenden, dat deze, uit het niets voortgekomen, plezierige levensslurper hen uit een put had omhooggelachen, ook, dat door Pallieter heen weer nieuwe levenskrachten in hun midden begonnen te werken, maar gelijkertijd hebben zij dezen raren onwezenlijlken mensch begrepen als een ongrijpbaarheid, een legende, een onbewustheid. En zijn auteur moest nu deelen in deze al zeer bijzondere waardeering. Timmermans was in hun oogen minder een volwaardig auteur geworden, dan wel een gewillig medium dat opgekropte tijdsverlangens doorgaf, een onbewust leven opriep uit onbewustheid.

         Maar toen nu de triumpheerende auteur in snel tempo verschillende werken liet drukken, waarin wel het smeuig verbijsterend knappe verteltalent werd teruggevonden, maar niet meer die blijde argeloosheid die als onbetreden sneeuw was, werden velen kriegel. En terecht. Want het betrof hier een uiterst moeilijke waardeeringskwestie. Ieder boek dat na “Pallieter” kwam, was een nieuw getuigenis van dat natuurlijk vakmanschap, waarin de Vlamingen, als vertellers, ons Noord-Nederlanders doorgaans overtreffen. In ieder boek viel nog zooveel te waardeeren, maar ook, in die boeken werd de opzettelijkheid, die de argeloosheid was komen verdringen, steeds hinderlijker. Er werd gezegd : Timmermans drijft op zijn vet, het vet van zijn verteltrant aan den volksmond ontleend. Het mysterie, dat nog waarde rond “Pallieter”, werd banale sentimentaliteit in “Anna Marie”, hendriksche vromerigheid in “De Pastoor”. We konden niet meer voluit waardeeren, we vreesden, dat Timmermans, die toch van nature geen grienerige kerel was, poogde te behagen met tranen en weesgegroetjes.


         En ook moet hier eens gezegd worden, dat het op eindelooze wijze herhaalde gebabbel over Pallieter en over “den Vlaamsche umor” den auteur in ons oog niet sympathieker heeft gemaakt. Ieder heeft Timmermans nu we1 een keer of drie, vier gehoord, dus eigenlijk heeft hij dan een en hetzelfde verhaal gehoord van : dag vleesch en mijn vader, de vaseline Bismarck enz. enz. Vijftig grapjes, bestudeerd droog, kwamen ons vervangen, wat wij zoo vurig verlangd hadden.... een voortzetting van het ongerept echte, een voortzetting van de saamgeperste ziel van dat volk in een of enkele figuren. Het laat zich verstaan, dat we ons, verstoord, door den auteur te kort gedaan achtten, en dat we (elken keer als de vette Vlaaming weer welgedaan de zaal en het land uistapte) hem zonder veel verdriet nazegden : dag vleesch! Daar kwam nog bij, dat we om de kinderachtige verklaring voor wat eigenlijk “umor” is moesten glimlachen. We dachten een scherpe afdoende definitie te zullen hooren, althans dat hadden we uit den aanhef mogen verwachten, en we kregen een husje grapjes met de mededeeling tot slot : dit is nu “umor”. Alsof grapjes uit andere gewesten of van anderen aard, geen “umor” zouden zijn. En de definitie, die er werkelijk nog doorheengestrengeld was ook (umor is levensverlustiging of iets van dien aard) kon ons niet anders dan meewarig stemmen over den man, die zich zoo kennelijk in zijn levenswerk vergiste.

    En het laat zich dan ook verstaan, dat vele moderne Vlaamsche schrijvers, voornamelijk de nationaal-georiënteerden, het hartgrondig betreuren, dat Timmermans in Nederland een zoo plaisant-primitieve voorstelling van den Vlaming opwekt. Zij achten terecht deze volksuitbeelding anachronistisch. Timmermans, zoo zeggen zij, beeldt een verouderd type uit; de huidige Vlaming is minder romantisch, maar feller en strijdbaarder. Zijn bestaan is tragisch geworden. Het is de vrijheidsgezinde mensch die tegen de nivelleering van de machine is, het is de taaie grond- en tradiditievaste, die tegen de modieuze verwording doormiddel van de Fransche taal en zeden vecht. Of vechten is het woord niet. Het volk vecht niet. Maar de tegenstand is er niettemin. Het is de zwijgende afwering, die door de sjieke heertjes minachtend botheid genoemd wordt.

     

         Ja, het was noodig, dat de vader van Pallieter zich hervond. En hij hervond zich.

    Het heeft; eenige jaren geduurd; Timmermans heeft zich kennelijk van dem roem vrij moeten vechten, zich moeten oprichten uit den luien stoel der adoratie. Zijn fel schrijversgeweten is dan toch tenslotte, en gelukkig, in opstand gekomen tegen het al te gemakkelijke uitbeenen van Liersche grapjes en het presenteeren van chocolade letters aan weeke juffertjes in Holland. Het is goed te merken aan het begin van den imposanten roman, dien ik voor u ga bespreken aan dit verdicht levensverhaal van den Bruegelschen Pier den Drol. Want in den beginne is het nog maar zeer onvast en we hervinden den gemakkelijken praatvaer van vroeger miet meer. Het hort en stoot, er is aarzeling en onvermogen. Dat stemt ons dadelijk gunstig, want er blijkt uit, dat de auteur met zijn stof heeft gevochten, en dat die stof weerbarstig was. Door deze aarzeling ontstond in dat begin een frissche onbeholpenheid, die denken doet aan het proza van pasbeginnende sterke, maar onvoldragen talenten.

    Timmermans, die aan zijn Pieter Bruegel begon, heeft misschien overmoedig gedacht, dat manneke weer eens vlot en vroolijk, snel en handig uit te penseelen. Maar de geest van Vlaanderen, waarmede deze figuur zoo gansch en al verweven is bleek moeilijk te vangen. Hier heeft de triumphantelijke auteur aan zijn arsenaal vol grapjes en luchtige schrijfvaardigheid niet veel gehad; hij moest nu dieper graven, moeizamer graven uit het gewemel van overstelpende beelden naar een vastlijnig opgetrokken zielseenheid. Hier heeft de onbewuste mensch, die van Pallieter slechts het medium was, door een litteraire bewustwording heen, het eigene moeten terug vinden. En dat diepst-eigene is altoos wel bij iederen kunstenaar een ondefinieerbaar mysterie, maar de weg tot dat mysterie kan zoogoed de onbewustheid als de zelfverzonkenheid zijn.

         Deze zelfverzonkenheid eischt stilte en overgave. Nu, stilte is er rond Timmermans niet bijster veel geweest. Ook geen stilte in hem. Al dat lief gespeel met suikeren zielen, dat onaflaatbaar grapjes-vertellen, waarbij nog komt het gevaar voor verwarring van roem met innerlijke vordering, hebben de overgave niet bevorderd. Laat ik maar eerlijk bekennen, dat ik, gezien Anna Marie en de suikeren rest, mijn hart vasthield bij de gedachte, dat mijnheer Felix bezig was Pier den Drol te ruiken.

         Hoe laat zich nu verklaren, dat dit schrijvend kind van zijn volk toch zoo scherp, zoo zuiver geroken heeft? Wel, hij moet ons eenigen tijd voor den mal gehouden hebben met zijn “dag vleesch”. Want in zijn hart moet ook hij beangst geweest zijn om het succes van zijn later werk, welks romantisch moment verre buiten Vlaanderens huidig volkshart gelegen was. Zoo'n meneer Pirroen, hoe meesterlijk hij geteekend is, (al komt zoo'n type wel eens voor in 't Vlaanderen van toen en nu) zoo'n Pirroen, neen zoo'n meneer Pirroen is een exceptie, zijn heerig wezen stemt niet samen met het volkswezen, kortom het is een creatie niet van Timmermans, maar van meneer Timmermans. En het kind van zijn volk heeft natuurlijk in eenzame uren, als hij alleen was met zichzelf, alleen tusschen de koele lakens, het zelfverwijt gevoeld om de verzaking van dat volkshart, bij welks gratie hij zijn eerste triumphen vierde.         En eenmaal beland bij Bruegel, bij dien anderen rechten Vlaming, die altoos wars is geweest van den zwier der Renaissancisten, die hij tegen zijn meester Coecke laat zeggen .... “en toch zal ik niet veranderen” .... is de nazaat beschaamd geworden van zijn eigen vaseline, van zijn eigen krollekes en watten. Zóó kan het geschied zijn. Want aan een herbeleving van het onbewuste gelooft men niet meer, na duizendmalen “dag vleesch” voor zalen vol litteraire adorateurs.

     

    ***

     

         Na de eerste aarzelingen vat de eene meester ineens den anderen midden in de ziel, de puur-Vlaamsche bizarre maar rechtvaardige ziel. Zoo die eerste jeugd was, ach zoo kon de jeugd van veel andere Vlaamsche kunstenaars en niet-kunstenaars uit het volk zijn. Dat is er de beperking, maar mede de kracht van. Want alles aan dezen Pieter is gewoon. Een gewoon, heftig kind, dat nog boer kan worden en schilder, maar schilder met boerenaard werd.

    De aarzeling is prachtig uitgeschreven, bewogen en toch sereen. De schilder wint. We wisten het al, want we kennen de paneelen van hem die later schilder werd, maar we leven toch totaal die aarzeling mee. Hoe goed is dit dus geschreven. In dat levensbegin treffen we ook nog de amusante maar op den duur vervelende schrijffoefjes van den grooten gevierden romancier aan. Hier zijn het voornamelijk plotselinge zinsovergangen als : “ik mis nog oogen op mijn gat en verf om te schilderen”, of : “dat zal God en de mulder beslissen”.

    Voorts : “Pieter stak zijnen mond vol tarwe en zijnen kop door 't ronde molengat”. Het valt op, dat als de schrijver goed in de bezetenheid om zijn onderwerp is geraakt, hij blijkbaar geen behoefte meer gevoelt aan die grapjes, die meer om mooi te schrijven dan om raak te beelden bedoeld zijn. Ze gaan dan verderop in het boek geheel ontbreken en we zijn er niet rouwig om. De stijl wordt strakker en spant zich fel en direct om ieder nieuw figuurtje heen. Dit positieve beeld is soms verbijsterend van raakheid. Als Pieter de zee ziet, meent hij de zee niet beter te kunnen bevatten, dan door er op te gaan varen, Dat is goed en raak.

         Maar niet overal is dit boek zoo rechtaf Soms moet de auteur zijn schillder aan ons vertoonen, door hem te laten klessen. Dat is gevaarlijk, ge weet het. Er bestaat een bibliotheek vol mislukte schilderromans, die alleen lijk mislukt zijn, omdat de auteurs het vermogen misten, uit het schildersleven zelf ’s mans geest te doen blijken. Als ersatz krijgen we dan polemieken met andersgezinden. En wat de schilder dan zegt, moeten we dan maar vertalen in wat de schrijver denkt, dat de schilder overwoog in zijn werk. Dit procedé is niet alleen vervelend van rethorisch gebaar (een kunstenaar weet meestal te weinig van zijn eigen gevecht met den weerbarstigen geest om een polemist te kunnen zijn over kernvragen zijn werk betreffend) maar 't is ook onwaar. Dat wat kunstenaars bepraten, en er zijn er die heel wat afklessen, is van hun subjectief vermogen dat talent heet, slechts de vage afschaduwing. Ik kan me voorstellen, dat Rembrandt, Saul en David schilderend, als een bot gezwegen heeft. En zoo hij al niet zweeg in die dagen, dan heeft hij zeker niet over den ontzaggelijken weemoed van Saul gesproken. Want dien weemoed begreep hij pas, toen zijn doek gereed was, gescheurd was uit zijn ziel. Als hij voor dien den weemoed begrepen had, was dat schilderij voor hem niet noodig geweest, dus ongeschilderd gebleven.

         Timmermans heeft zich niet al te veelvuldig aan die klesserij schuldig gemaakt. En onder de z.g. dichterlijke uitdrukkingen die hij zijn Pier den Drol in den mond legt zijn er eenige die toch ook zoo schoon zijn van vondst en zoo aannemelijk daarbij, dat we ze maar aanvaarden. “God”, laat hij ergens dezen boer die schildert zeggen : “God wat maakt ge schoon dingen.

    door ons handen”. Ja, 't is mogelijk dat de kunstenaar dat zoo heeft overdacht, dat doen we allen wel eens, al is 't niet altijd met recht en reden.


                

         Hoe heeft de schrijver zijn figuur dan benaderd? Op een verrassend eenvoudige, afdoende wijze. Hij heeft bij zichzelf gedacht : deze Pieter Bruegel is een recht en slecht mensch, zonder koude drukte, zonder uiterlijk vertoon. Hij moet geschilderd hebben, zooals groten van zijn kaliber en eenvoudsaard altijd doen, hetgene wat hij herzag in zijn herinnering, dat wat hij eens fel maar onbewust beleefd had. Dus heeft Timmermans dat schildersleven gereconstrueerd uit diverse gegevens die hij vond uit schilderijen en printen. En de cronologische volgorde dier werken gaf op deze wijze van zichzelf den gang van zijn verhaal aan. Deze methode is nobel en in haar eenvoud groot. Timmermans heeft dus de autobiografie uit de werken gelicht, niet voornamelijk door een reconstructie van het schildersleven uit de veronderstelde gesteldheid onder het schilderen, maar uit de vertoonde voorkeur voor de opvolgende onderwerpen. Zijn boek werd aldus een reeks onderschriften onder een geschilderde zelfverbeelding van een man, die te eerlijk was om iets te bedenken, dat buiten hem lag door dien aard.

         En het resultaat is prachtig. Allengs rijst de zestiende-eeuwse in-zichzelf-verscheurde Vlaming, wankelend tusschen de H. kerk en doorgeërfde geloofsvastheden en de uiterlijke waarheidskern der opstandigen. En, wat daar alvast belangrijk is, de schilder rijst op met de natuurlijke teekendrift. Dat groots ogenblik, waarop Pieter, in de isolatie verkeerend een ketter tegenkomt, die als marskramer het land afreist, en in een geheim vak van zijn kaske een pak traktaatjes medevoert, en hij tot het besef komt, dat daar papier is, is weer eens beslissend in zijn aarzelenden levenstaat. Hij neemt dat papier en op den achterkant van de rebellische voorstellingen werpt hij in woeste overgaaf al zijn opgekropte ervaringsbeelden.

    Merkwaardig is het, dat het boek allengs niet alleen aan stylistische ernst wint, maar meer aan diepte. De gememoreerde grapjes aan het begin gaan parallel aan grappige bijzonderheden uit het leven van ’t kind Pieter. Deze bijzonderheden missen soms zin, als symbool ofwel als aanleiding tot de vorming van den schilder. Maar als Pieter door den Bruin Pater bij den rijken Kwabberbil als boerenknechtje wordt ondergebracht, komt er groote lijn in het werk. Deze Kwabberbil, behoorend tot de kaste der Dikken, de vraatzuchtige vrekken, is hier waarlijk de uitgebeelde vraatzuchtigheid geworden en Timmermans heeft, door dezen wanstaltigen slechtaard een der hoofdzonden der zestiende eeuw in 't hart getroffen. Aanleiding tot deze figuur was “de Vette Keuken”, de bekende gravure. Direct er op volgt de ultbeelding van de “Magere Keuken”. Kostelijk is de vondst, dat in het vette tafereel Pieter Bruegel zelf de ongelukkige doedelaar is, die wordt uitgesmeten. En ook dat hij mede een der mageren is geweest, die inwoonde bij den bedelgroep van de Rattekoten. Juist in dat magere tafereel hebben we de gelegenheid den Timmermans van heden met dien van Leontientje te vergelijken. De liefde tot Veronica, deze schuchtere kinderliefde, hoe licht kon de schrijver er in sentimentaliteit bij vervallen.

    Het meiske gaat dood, sterft aan tering. De tranen van glycerine, die deze schrijver blijkbaar goed weet te bekomen, heeft hij in dit boek niet noodig gehad. Ik aarzel niet, de ontmoetingsscène, en vooral het grauwe uitzichtlooze slot op pag. 88 tot het beste romanproza te rekenen, dat in onze taal geschreven is. En dan zijn desolaat bezoek aan het Klooster, waar Veronica weggeteerd en gestorven is, het is mannelijk geschreven, alhoewel de zuster, die hem bij het doode meisje brengt, wel weer wat veel verkleinwoorden bezigt, althans voor een non uit de heel niet sentimenteele zesttiende eeuw.

     

         Maar dan eerst begint Pieter's schildersbestaan. Tot nogtoe was zijn leven een voortdurend zwalken geweest, terwijl hij werd voortgeduwd naar zijn bestemming : schilder worden.

    In dit vage leven heeft Timmermans goed de vanzelfsprekendheid gesymboliseerd van Pieter's roeping. En daarnaast ook : de aarzeling, het verkeeren op een kentering. Het telkens misloopen van zijn ouden parochiepater, die hem bij den schilder Goecke in Antwerpen wil brengen, is, zoo bezien, meer dan een toevallig grappig intermezzo. Als Pieter ten slotte, op eigen gelegenheid, toch bij den beroemden arrivist Coecke belandt, zuchten wij voldaan : het heeft toch zoo moeten zijn. Inderdaad, deze jongen moest schilder worden, al had hij eerst, als wijlen Jonas, een zeereis in een groote visch moeten maken. Die Coecke is op meesterlijke wijze uitgebeeld. Ha, we kennen ze allen, deze fortuinlijke portretschilders, deze fondanten paletridders zonder eigen stijl, die alleenlijk verlangen hun rijk publiek te behagen en daarvoor leven in een eleganten leugenroes. 't Is, dat deze Coecke zich somwijlen zijn eigen nulliteit bewust was, waardoor hij zich onderscheidt van het gewone type waartoe hij behoort, anders zou men geneigd zijn hier te denken aan het portret van een portrettist.

         In een caleidoscopische wemeling schuiven we een massa figuurtjes en figuren voorbij, velen ervan zijn zoo karakiteristiek voor hun tijd, dat ze als in Molière's comedies, elk op zichzelf de uitbeelding worden van een onderdeel van het algemeen volkskarakter. Jan Nagel, Jefke Slagkop en de bonte stoeterij meisjes, dat zijn geen enkelingen meer, al dezen hebben duizenden broers en zusters in Vlaanderen, 't zijn geen aparte sierbloemen meer, maar sterke boerenblommen die overal op dezen grond tieren.

         Wat is het passioneel leugenaarstertje Anneke uit d' Ekster in enkele trekken prachtig uitgeteekend als met rake penseelstreken van Frans Hals. We zien haar, ineens. En overal in het verhaal blijft dit goede lieveke, dat zooveel is gaan beteekenen in het leven van Pieter, een tastbaar wezen, het papier en der letters ontgroeid.

         Als Pieter eenige jaren bij den protser Coecke heeft “gediend”, gaat hij op zijn eigen. Anneke trekt hem; hij gaat in d' Ekster wonen. En alweer is het tafereel van Pieter vechtend met de zonde, Pieter schijnbaar overwinnend, die zich terugtrekt in zijn werk, heel voornaam en zonder tierlantijn verteld. Maar al wijst hij de zonde, het samenzijn met Anneke af, als ze heentrekt, voelt Pieter, dat hij om haar naar d' Ekster was gekomen. En de herberg mist een bekoring, sinds hij er niet meer hoeft te vechten, en kan overwinnen, op de begeerte.

    Dit is psychologisch zeer raak.

        Nu volgt Pieter's opgang. Timmermans heeft eigenlijk nagelaten, ons aan te toonen, hoe deze boerige, op de Gothieken afgestemde knaap, allengs tot vermaardheid kon komen.

    We gaan uit zijn boek vermoeden, dat er onder het volk toen nog altijd een sterk verzet tegen den Latijnschen zwier bestond en dat de richtting, waar Coecke zoo'n gewatteerd epigoon van was, eigenlijk nog voor avantgarde gold; stellig blijkt het niet.

    Dit is een van de geringe gebreken van het boek.

    Overigens rijst die verscheurde tijd wel op aannemelijke wijze voor ons op, en heel wat zuiverder dan in menigen hervormingsroman. Alleen moet bezwaar gemaakt worden tegen de ook door Timmermans maar weer eens overgenomen theorie, dat de gisting zoo algemeen was. Er waren toentertijd in deze gewesten heel wat aanhangers van Philips' staatsidee, die de barbarie van zijn regeering uit de noodzaak verklaarden. En het volk was werkelijk minder geagiteerd dan ook hij weer doet voorkomen. Het doet echter weldadig aan, dat Timmermans laat zien, dat er tal van kloosters waren, die ook toen in contemplatieve sereniteit leefden en waar de verwording niet was ingedrongen. Ach, ten plattelande bewoog er zoo weinig in deze beroerde jaren. De opstandsgeest van de stad heeft menig dorp meegetrokken; de verwoesting door vreemde benden heeft op verspreide plaatsen den vrede des gemoeds verscheurd, de plakkaten hebben ook op de dorpen de vrees en de verbittering doen ontwaken, maar toch, het Vlaamsche volk was in dien kentertijd nog zoo diep gedoken in de onbevangenheid der middeleeuwen. Een bewijs ervoor kan men vinden in de huidige gesteldheid in 't eenzame land : daar is het tijdperk van het individueel onderzoek nog niet begonnen. Dat voor Vlaanderen de renaissance, en alles wat daaraan verbonden is, hoofdzakelijk een storm onder de intellectueelen is geweest, die niet doordringen kon tot het volk, heeft Timmermans niet grondig genoeg doen uitkomen. Maar met dat al, in Pieter Bruegel heeft hij een traditionalist geteekend, die het rotsvast besef had, dat de sier-fratsen der kunst het humanisme en de hervorming uitingen waren van een en hetzelfde nieuwe, aan de H. kerk vijandige besef.

    Hij begreep niet, waarom hij de Paapsche Kerk trouw bleef. Wij, gesteund door de lessen van de historie weten het wel : omdat fouten door dragers van het Goddelijk Gezag bedreven, de onwaarde van dat Gezag niet bewijzen. Men moet echter erkennen, dat het voor iemand, die pal met zijn neus op deze troebelen zat, zeer moeilijk viel, tot deze slotsom te komen. En het is goed, dat Timmermans in Bruegel's houding tegenover zijn spotprenten, het verzet tegen Spanje heeft losgemaakt van het verzet tegen de waarheid der Kerke.

         Alleen alweer, rijst hier de vraag, is dit niet wat te celebraal, te academisch vertoond?

    Pier den Drol, die zich over deze netelige kwestie uitspreekt, doet in het boek eer aan als iemand die een lezing houdt over zijn tijd, dan als iemand, die maar recht op zijn doel aan leeft.

    ***

         De bezwaren heb ik nu opgesomd. Het boek wordt aan het einde matter, het lijkt ons toe, of er voor den schrijver meer sjeu zat in Pieter's zondig leven dan in zijn gezinsgeluk met het schoone dochterke van den alsdan overleden Coecke. Maar dat moet, den schrijver vergeven worden. Er zit nu eenmaal meer avontuur in den strijdenden opgang van een kunstenaar, dan in zijn bloei. Alhoewel in Pieter Bruegel's heroïek einde, dat sterven om de wereld nog even op haar kop te zien, weer veel vergoed wordt. En ook in dat laatste deel valt zooveel te bewonderen. Zoo die peperachtige weduwe van Meester Coecke wordt vertoond, zoo moet ze geweest zijn. Ik weet dat stellig, want nu, vier eeuwen nadien, wemelt het in Brussel nog van zulke dames, die op dezelfde gecompliceerde wijze moraliteit van immoraliteit schiften.

    Ik verzeker u, dat ik dames van precies eendere allure, daar werkelijk ontmoet heb.

    Hierin moogt u vriendelijk een bewijs zoeken, dat een menschenziel een menschenziel is, ongeacht de eeuwen. En dat een kunstenaar, die de ziel op scherpe wijze uit het hulsel van lijf en gewaden pelt, typen schept die wel aan den bodem, maar niet aan den tijd gebonden zijn.

         Ook is het mogelijk, dat de schrijver zijn boek aan 't einde hartgrondig moe geworden is. Lokten hem weer de poeteloerige dametjes, de romantische heeren der 50er jaren? Wel neen, daar is de schrijver door dit ruige vierkante boek naar te verwachten valt, wel van genezen. Maar de groote vaste greep is hem zwaar, zeer zwaar te tillen geweest. Hij getuigt ervan in een slotwoord hors texte.

    Laten we hem, die zoo deerlijk gezwoegd heeft, hier danken, om wat hij bereikte.

     

    ***

         Nog één vraag dringt zich aan ons op : is Timmermans mogelijk zoo goed geslaagd in het voor ons realiseeren van dezen tijd en dezen grooten onwrikbaren geest, waarvan hij getuigt : “Hij was in niets beslist, maar in zijn kunst, was hij beslist, gelijk een mes” (pag. 310), omdat hij het vermogen mist zijn eigen tijd scherper te zien, de tragiek ervan te vangen en de markantste typen eruit af te zonderen tot tijdsbeeld? Zijn romantische visies en ja, ook de buitentijdelijkheid van Pallieter wijzen in die richting.

    Wel, deze auteur heeft nog een leven voor zich, om nu ook te toonen dat hij den Vlaming van heden, zonder vermomming van crinoline en vadermoorden, zonder Lierschen “umor” uit de dagen van zijn vaders vader, den Vlaming wiens oogen den wereldbrand hebben gezien, ook weet te beelden. Ten profijte van zijn goed volk, dat minder Pallieterig is, dan velen in Holland, thans nog meenen.

    Komaan! Hup Felix!!

     

    ***

         Laat ik even nadrukkelijk vaststellen, dat Pieter Bruegel een boek is, uit een rein gemoed geschreven, doch dat het passage's bevat, waarin van een ongeoorloofde liefdesverhouding wordt verteld, waartoe nu eenmaal dit schildersleven aanleiding gaf. Ook dit geschiedt op waardige wijze, van het besef uit, dat dit zonde is.

    Het boek is daardoor echter toch niet voor te jeugdige lezers geschikt.

     

    ***

    08-07-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, een vriend - Ernest van der Hallen

    Felix Timmermans, een vriend.

     

    Door Ernest van der Hallen – Sleutelbloemreeks  -  Lier, 1 December 1947.

     

    DE VRIEND.

         Er komt in het leven van de mens een ogenblik waarop hij om zo te zeggen even stil houdt en de balans opmaakt van de jaren die achter hem liggen. Dit gebeurt op het moment dat hij plots tot het besef komt dat hij het beste en misschien het mooiste deel van zijn leven als scheppend mens achter zich heeft, en hij van nu af omzichtig en profijtig dient om te springen met de jaren die hem nog resten. Een van de mooiste dingen die hem in zijn rijpere jaren tot een verheugenis zijn is de vriendschap van hen die hem trouw bleven doorheen de donkere uren van zijn bestaan.

         Felix Timmermans had enkele goede vrienden die hem van in zijn jeugd getrouw gebleven zijn, en anderzijds weet ieder die het voorrecht had hem tot vriend te hebben, dat men nooit in hem als vriend ontgoocheld werd. Het is namelijk zó dat een hoogstaand mens nooit een desillusie wordt voor wie met hem omgaat. Wie innerlijk goed is houdt zich ver van kwaadsprekerij, noch interpreteert hij de houding of de woorden van anderen in ongunstige zin. En ook wanneer hij zef de dupe is van het gepraat van anderen zal hij zich hierom niet aanstellen. Ik heb Felix Timmermans nooit een bitter woord horen zeggen over degenen die kleinerend over hem en zijn werk spraken en zich niet lieten weerhouden om dingen over hem te schrijven die kennelijk bedoeld waren om hem voor goed als kustenaar en als mens uit te schakelen. Er zijn er weinigen die hieraan op zeker ogenblik van hun leven ontsnappen, maar bij een artist zal dergelijke ervaring zoveel dieper in zijn ziel ingrijpen, wanneer men daardoor meteen zijn werk tracht stuk te maken, dat hem boven al lief is.

         Tijdens de laatste maanden van zijn leven gebeurde dit herhaaldelijk in meer dan een periodiek, en deze houding was des te minder te verontschuldigen, omdat de betrokkene wegens de omstandigheden onmogelijk kon antwoorden, en weinigen het voor hem konden of dierven opnemen. In die dagen kon het gebeuren dat een bepaald auteur over Timmermans' werk schreef, dat het een schande was voor de Vlaamse letterkunde, en in de beide Nederlanden was er nauwelijks een enkel criticus die hierop reageerde. In die dagen hadden zijn huisgenoten hun zorgen om angstvallig toe te zien dat geen bladen met minachtende, kleinerende of op volkomen onware gronden gebouwde bijdragen in zijn handen vielen.

    Maar boos heb ik hem nooit gezien wanneer dergelijke dingen hem toch onder ogen kwamen. Bij zijn zestigste verjaardag heb ik enkele vrienden van deze gebeurtenis verwittigd, vermoedend dat geen enkel blad haar zou vermelden. Op de vooravond van zijn verjaardag bezocht ik hem, en hij vertelde me met een weemoedige herinnering in zijn ogen hoe hij tien jaar tevoren gehuldigd werd in bergen bladen en tijdschriften hier en in het buitenland, hoe de auto's met apparaturen van radio-omroepen en filmjournaals elkaar voor zijn deur verdrongen en zijn woning onveilig maakten met hun kabels, reflectors en microfoons. Wat was er sedertdien gebeurd? Hij zat een ogenblik in weemoedig gepeins, en ik moest hem almaardoor bekijken : hoe hij, de gezonde, robuste, vriendelijke man die als het symbool gold van blijmoedige levensvreugde, innerlijke rust, vrede en geluk, in zijn ziekenstoel in elkaar gedoken zat te suffen over het vreemd raadsel dat in zijn leven gekomen was, en dat zelfs vele duizenden die hem eens vriend noemden, van hem vervreemd had. Opeens hief hij het hoofd op. — ,,Vóór enkele dagen hoorde ik in de Vlaamse radio de mededeling dat Edward Veterman, die samen met mij enige mijner boeken voor het toneel bewerkte, bij een ongeval om het leven gekomen was. Men noemde hem de auteur van de bekende populaire toneelspelen "Mynheer Pirroen", "Waar de Ster bleef stillestaan", "De Pastoor uit de bloeiende Wijngaert", zonder er zelfs mijn naam bij te vermelden. Wie in Vlaanderen kent Veterman tenzij juist in verband met mijn werk? En wie is de eigenlijke auteur van deze stukken? — Het was de eerste maal dat ik hem een bittere bedenking hoorde maken.

    De vereenzaming die droef maakt en de voorbode is van het volstrekt alleen-zijn met het Oneindige, was reeds om hem. Feitelijk was hij de lange eenzame weg reeds opgegaan, maar dat de vrienden rondom hem zo schaars waren in die dagen, en velen zich wreekten over zijn roem met laster en kleinheid, dit maakte zijn levenseinde onuitsprekelijk zwaar. Ieder die hem in die dagen bezocht herinnert zich hoe dankbaar hij was voor elk bezoek, hoe gevoelig hij zich betoonde voor een goed woord, hoe gretig hij luisterde naar de telkens opnieuw herhaalde verzekering van zijn vrienden dat alles voor hem bezig was geleidelijk aan weer ten goede te keren. En inderdaad, alles kwam voor mekaar : deze maanden herstelden het evenwicht in een leven dat voor korte tijd alleen uit vreugde en geluk bestaan had. Hij moest een werk schrijven dat, naast God, alleen voor de zijnen en zijn laatste vrienden bestemd was. Hij schreef dit boek, met naast zich op de tafel zijn rozenkrans. Het was de synthese van zijn leven zoals weinigen dit kenden, en met dit werk heeft Felix Timmermans betaald voor een gans leven van geluk en genot : met zijn bundeltje gedichten "Adagio", en met de vereenzaming van zijn drie laatste levensjaren.

         "Ik heb, zoals Rembrandt, alle roem gekend, en zal evenals Rembrandt, eenzaam sterven", zegde hij toen ik hem een der laatste keren bezocht. Hij wist toen al dat God zijn mild gelaat reeds glimlachend over hem boog. Hij voelde het, hij wist het : Gods gelaat boog zich over hem, en hij voelde reeds de adem van de eeuwigheid. Toen schreef hij het gedicht dat een dichter slechts éénmaal in zijn leven schrijft :

     

    Ik weet het niet, ik vind geen naam,

    ik krijg het met geen woorden saâm

    wat er nu omgaat in mijn ziele.

    Is het soms blijdschap? Is 't verdriet?

    Of allebei? En ook weer niet....

    Ik kan slechts zwijgend knielen.

     

    DE LAATSTE REN.

         De eindeloze grauwe, donkere winter van 1946 - '47 sleepte over de landschappen van Vlaanderen, en van uit zijn ziekenkamer spiedde Felix Timmermans naar de eeuwig gesloten lucht die grijs was en droef, met alleen de kleine donkere vlekken der kraaien die in de nabije Sint-Gummarustoren hokten, en het zwarte kruis van een eenzame ekster die zich in die grijze geslotenheid spiesde. Toen de dagen naar winterzonnewende draaiden werd het zoals in zijn boek over Pieter Breugel : het weer sloeg om, de lucht werd helder en zuiver als een geslepen beker, de zon zwaaide haar scherp winters licht over de landouwen, en een eindeloze vorstperiode zette in. De dagen waren kort en koud, maar helder en tintelend van licht. Timmermans bad, arbeidde aan zijn bundel gedichten, en zat vele uren in stil gepeins eenzaam te denken aan de dingen die achter en de andere dingen die vóór hem lagen. Geloofde hij werkelijk dat hij ging genezen, zoals hij zijn huisgenoten tegenover zijn bezoekers napraatte? Ik geloof het niet. Mij vertelde hij toen ik hem de laatste maal bezocht, dat hij in de komende lentedagen, even na Pasen, zich een of andere zonnige Zondag naar de kerk zou laten brengen. Hij zou door de straten rijden van de stad die hij sedert ruim drie jaar niet meer gezien had, en met de neus tegen het raampje van de taxi naar de bomen en het groen van de stadsvesten spieden die hij zo gaarne zag. Dan zou hij zich naar mijn woning laten voeren, waar ik hem dan wel zou onthalen op koffie en wat daarbij hoorde. Daarna zou hij dan misschien nog wel een voorzichtige wandeling riskeren langs een veldweg die achter mijn huis loopt, en waar hij al twintig jaar lang naar verlangd had, want hij was daar niet meer geweest sedert de tijd dat hij met Marieke vrijde. Hij vertelde en maakte plannen, en ik merkte dat hij me zij lings bespiedde om te zien hoe ik daar zou op ingaan.

         Ik geloof dat Felix Timmermans juist in die dagen de donkere uren van de worsteling met God om het leven heeft doorgemaakt. Hij wilde van iedereen horen dat hij zou genezen, en dat het dwangbeheer dat op zijn bezittingen lag spoedig zou opgeheven worden, zoals we hem gaarne wijsmaakten. Maar het viel allen op hoe dikwijls hij daarover sprak, zodat het ging lijken alsof hij er zich voldoende van bewust was dat hij het met deze blijmoedige illusie zou moeten stellen. Hij had trouwens al een nadrukkelijke verwittiging gekregen van de kwaal die hem enige weken later zou doden. Die aanval was zo ernstig en zo vol betekenis geweest, dat de vooruitzichten welke de dokter in vertrouwen aan zijn huisgenoten meedeelde hen niet eens verrasten. De zieke zelf vertelde het verloop van de crisis, die al de symptomen droeg van een verstikking onder water, op zulke nauwkeurige wijze, dat hij die blijkbaar met volledig bewustzijn gevolgd had. Ik geloof dat hij van die nacht af, die zó na zijn laatste was, wist dat de schemering gedaald was over zijn leven, en van toen af sprak hij niet meer over het verleden. Het spel van de mensen om hem boeide hem niet meer, hij groeide nu snel los van zijn gekommernis om de dingen die het leven gestalte geven, en het was of de realiteit der mensen en wat ze deden en zeggen geleidelijk langzamer en moeilijker tot hem doordrong. Hij voelde geen heimwee naar het verleden, want neiging tot melancholie was hem altijd geheel vreemd geweest. Bovendien had hij nooit het gevoel ondergaan dat hij oud werd, en alleen wie zich voelt oud worden kent het heimwee dat hem doet terug verlangen naar wat alleen nog kan voortleven in herinneringen. En ook dit andere element dat de man zich doet vastklampen aan het leven was hem vreemd : de angst om het verleden, al zal, zoals ik hoger zegde, het verwijt dat zijn werk een min of meer hedonistische inslag had, hem in die dagen wel met bekommernis vervuld hebben.

         Het is waar dat in hem en in zijn boeken de levensdrift van gans dit volk leefde, en meteen het verlangen van ieder van ons naar zijn jeugd toen het leven nog een blijmoedige verheugenis was en een argeloos lichtvoetig spel. Maar die levenshonger was in veel mindere mate geladen met passie dan bij gelijk welk ander dichter wiens werk eveneens een doorlopende hulde aan het levensgeest zou zijn. Timmermans' zinnelijkheid was meer de vreugde om de picturale schoonheid der dingen, een soort Arcadische eros, dan het woelen ener brandende passie. Arcadisch, echter niet heidens, want hij was door alles heen een Christen. Zijn aandeel in het feest der zinnen was gering : hij droomde erover, schreef erover, spiedde met een glimlach en een weemoedige blik naar de mensen hoe ze gulzig en driftig hun deel namen van het levensfestijn, maar zelf leefde hij volgens de normen van de Christelijke, van een haast burgerlijke moraal. Daarom kon hij zo moeilijk begrijpen dat men in een Calvinistisch land zich zozeer ergerde aan de zinnelijke tekening van de exuberante levensoverdaad die hij toch elk ogenblik om zich waarnam, en die hem natuurlijk en als zodanig zondeloos toescheen, waarschijnlijk zonder een ogenblik het vermoeden te hebben dat dit bij anderen de prikkel der verbeelding kon wekken. Ik was bij hem toen jaren geleden een priester die hij daartoe uitgenodigd had, met hem de bepaalde bladzijden van "Pallieter" overzag, en ik merkte hoe de keus der gewraakte passages, die trouwens tot beider verbazing opvallend zeldzaam uitvielen, hem telkens verwonderde.

         Hij had het leven onuitsprekelijk lief gehad, haast op gulzige manier; het leven, het landschap, de dingen, de mensen met hun klein genoeglijk of tragisch spel, en er was maar één zaak die hem verwonderde en waarover hij zich deze laatste maanden het hoofd martelde: waarom ondervond hij van hen zo spaarzame genegenheid? Waarom bezoedelden ze zijn gedachten en herinneringen in deze uren, en verstoorden ze de rust en de vrede van zijn laatste dagen? Waarom lieten ze hem niet blijmoedig en rustig sterven? Zijn testament "Adagio" was geschreven. Bij dit schrijven waren alle dingen waar hij anders nooit placht aan te denken hem onuitsprekelijk helder geworden.

     

    De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de dingen zingen

    ons lied is kort en broos.

     

    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet.

     “Adagio”

     

         De witte weg lag open voor hem, de dingen doezelden weg en vervaagden als in een verre mist, de taal der mensen drong nog moeizaam tot hem door. Het was alles goed geweest, goed en mooi en waard om beleefd te worden, alles wat hij beleefd had, de dingen die hij had gezien, de melodieën die zijn oor had vernomen, het gonzen der sterren, het lied der aarde en der zee, de jubel der zon over de landouwen en de regens die aanruisten tussen aarde en hemel; de dingen die een genot waren in hun licht en hun lijn en hun kleur, en die hij nagespeurd had in de werken der prinselijke meesters of zélf geschilderd in een jubel van licht en kleurige verf; de bomen en de weiden die groen waren als de tuinen van Angelico, de klaterende blinkende waters van de Nete en de vredige stilte der stad die zijn jeugd gekend had met het kleine, listige spel van naijver en hartstocht dat hij steeds met een glimlach bespied had. De stad die hij had verheerlijkt in een boek, en die hem nu uitgeworpen had als iemand die niet waardig was binnen haar muren te verblijven. Zijn oog werd weemoedig toen hij daaraan dacht. Hij had zijn stad liefgehad, en vooral de schamelen en eenvoudigen; zo iets kon de burgers die "veel weten, veel hebben en veel zijn" niet behagen. Hij dubde over iets, maar kon niet precies bepalen wat hem bekommerde. De ontelbare gezichten van hen die hij gekend had waren sedert lang vervaagd, zijn vrouw en kinderen waren dichtbij. Ook God was dichtbij. Plots golfden opnieuw de waters aan : ze overspoelden hem, ze namen hem op en rukten hem omhoog. Boven de aarde en de wolken glimlachte Gods gelaat hem toe, en alles was rustig en goed. Het was in de nacht van Vrijdag 24 Januari negentien honderd zeven en veertig, toen hij zestig en een half jaar oud was.

     

         Wat een mens in ons leven betekend heeft weten we gewoonlijk pas het uur na zijn overlijden. Op een of andere manier is dit een der tragedies van de vriendschap, en wie onzer heeft niet na het sterven van een vriend rondgelopen met de folterende gedachte hoezeer hij in vriendschap tekort geschoten was tegenover de dode? En is het bijna niet legendarisch dat men telkens na het sterven van een kunstenaar erkennen moet hoezeer ieder van ons hem binst zijn leven te kort gedaan, en hem de liefde en de waardering onthouden heeft waarop hij méér dan wie ook recht had? In zover we niet lijdelijk toezagen dat zijn naam genoemd werd als die van een dwaas en een onmatige, van een onevenwichtige en een verkwister, en men hem niet smadelijk zelfs de levenskansen en het brood onthield waarop ook de schamelsten recht hebben. Is het niet zó dat we geloven al heel wat gedaan te hebben wanneer we zijn boeken kopen en zijn portret naast de boekenkast aan de wand prikken? We bergen zijn boeken in een der vakjes waarin de school ons leerde de literatuur in te delen : realistisch, romantisch, psychologisch, episch, historisch en verder eisen andere, veel belangrijker dingen onze aandacht. Wie herinnert er zich dat achter die boeken een hongerig, eenzaam mens staat die Gezelle heette, van Schendel, van de Woestijne, of Timmermans? Als hij sterft denken we op zijn best genomen gedurende drie dagen aan hem, en de man waarvan men bij zijn graf getuigt dat zijn werk onsterfelijk is, sterft voor goed zodra de inkt van de Zondagsillustratie met zijn portret droog is.

     

         Omdat ik wil dat Felix Timmermans zou blijven leven in het hart van dit volk schreef ik deze bladzijden. Er is een roem die groter is dan die van een dichter, van een groot geleerde of van een krijgsman : het getuigenis dat men zijn volk heeft liefgehad en dit gediend heeft in het belangrijkste waarin een volk groot kan zijn : in de schoonheid die onsterfelijk is.

    Een antiek dichter riep wee over het volk dat zijn dichters niet achtte, en vele eeuwen later schreef Dante misprijzende woorden over hen die van de dichter eisten dat deze bereid zou zijn zich ten dienste te stellen van de macht die het stuur van de republiek hield. Want de dichter wacht immers een groter loon dan die van een staatsambt, een prebende of de lauwerkroon der athleten : de zekerheid dat na zijn dood gans het volk zijn naam met liefde noemen zal en aan zijn kinderen zijn werk zal leren lief hebben.

    Nu de dagen der grote wanorde losgebroken zijn kan men beleven dat wie gisteren nog geroemd werd als een der grootsten van het land, heden met smaad en achterdocht bejegend, en dat zijn naam slechts node en met onbehagen genoemd wordt als die van iemand waarover men zich schaamt dat men hem gekend heeft.

         Omdat wij allen tekort geschoten zijn tegenover de mens en de kunstenaar Felix Timmermans, omdat gans dit volk een eerherstel schuldig is aan deze man, en omdat vooral zijn vaderstad, waartoe ook ik hoor, misdaan heeft en velerlei dingen goed te maken heeft tegenover hem, — de stad die hij zo liefhad, die hij beroemd maakte en die hem niet begreep maar smadelijk verloochende en uitstiet, — daarom schreef ik dit boekje bij wijze van eerherstel.

         Hij was een edel, goed mens; hij was een diepgelovig en hoogstaand Christen; hij was een der zuiverste kunstenaars welke dit land ooit kende; hij was volledig en hartstochtelijk Vlaming, en tegelijk Europees burger In de mate waarin weinigen die dit woord zo lichtvaardig in de mond namen dit geweest zijn. Zelden was een dichter in dit land meer Vlaams dan hij, — merk hoe de grootsten in de Vlaamse letteren : Gezelle, van de Woestijne, van Langendonck en Streuvels vóór alles hun Vlaams wezen in hun werk lieten spreken — en zijn werk was het paspoort voor de Vlaamse levenskracht in Europa.

         Zijn werk gaf Europa de illusie van een levend gebleven, oergezond en eenvoudig volk, een soort reservaat van allerhande krachten en energieën, aan de westelijke kust temidden van oude, moede en ten dode gedoemde volkeren. Wij wisten allen dat dit een illusie was, en alleen te Brussel ergerde men zich aan de gedachte in de ogen van Europa te moeten gelden als een curiosum of een stuk folklore dat zichzelf overleefd had. Iedereen die Vlaanderen kende wist dat Timmermans' tekening van Vlaanderen een fictie was, maar die fictie was hun lief, en ontelbaar waren de vreemde reizigers die halsstarig weigerden de realiteit van dit land en dit volk anders te zien dan Felix Timmermans ze hun had getoond. Behoort het echter niet tot het voorrecht van de dichter, het leven en de dingen de gestalte te geven die hem lief is, en het heden te herscheppen in een vriendelijk en blijmoedig verleden, indien hij hierin zijn behagen heeft?

         Het is echter zó dat men in dit land niet straffeloos is en doet wat Felix Timmermans was en deed, vooral in een tijd waarin de veldheer, de politieker en de economist zoveel belangrijker en gewichtiger schijnen dan de kunstenaar. Het duurt echter nooit zo lang eer een volk zijn bezinning terugvindt, en spoedig zal men tot besef komen dat het niet de economist maar de dichter is die de tijd zijn werkelijke gestalte geeft. Daarom heeft dit eerherstel slechts een betrekkelijk belang, want allicht zal het niet zo lang meer duren eer degenen die Felix Timmermans gekend hebben zichzelf gelukkig zullen prijzen, en zijn naam zullen verbinden aan verhalen die de klank zullen hebben van legenden. Zoals dit voor Gezelle en Conscience het geval is, zal zijn naam groeien tot een symbool, en dan komt de ruimte en de aandacht die vereist zijn voor het boek dat Vlaanderen aan zijn prinselijke verteller verschuldigd is.

    Intussentijd bidden ze dat God deze man, die Hem en Vlaanderen zozeer lief had, Zijn eeuwige vrede moge gunnen.

     

    ***********

     

    03-07-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terugblik op Pallieter - Bernard Kemp

    Terugblik op “Pallieter”.

     

    Uit de Standard der Letteren door Bernard Kemp – 9 september 1967

    Louis vercammen : Vijftig jaar Pallieter

     

    Maniërisme en vitalisme maar geen filozofie...

     

         In de Heideland-Dokumenten verscheen het voortreffelijke boek van Louis Vercammen Vijftig Jaar Pallieter. Dat was einde 1966 en het jubileum van Pallieter werd op treffende wijze gevierd door de aankondiging in onze krant van een definitieve « Ongekuiste » uitgave van Timmermans' meesterwerk. Schiet niet op de kroniekschrijver, die enkele boeken voor zijn zomervakantie reserveert, ook al was dit in verband met de voorbeeldige Pallieter-studie een vergissing. Het boek had recht op een spoedige bespreking, eenvoudig omdat iedereen die van Pallieter houdt — en wie doet dat niet ? — ook dit werk over Pallieter moet lezen. Misschien wordt de lezer afgeschrikt door de tekst op de flap : « Dit werk is geen essay, maar de afgewogen neerslag van een jarenlang opsporen van alles wat rond het boek PALLIETER aan verhelderende informatie kon worden samengebracht ».


                            

         Ik zie niet in waarop de tegenstelling in die zin kan berusten. Het boek is immers een voortreffelijk essay, vlot en boeiend geschreven — je leest het als een roman — « al» biedt het ook de voortreffelijke ernst van geduldig en nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek. Een voorbeeld van een akademische skriptie ( behalve voor degenen die akademisch zouden vereenzelvigen met dor, saai, oervervelend ). Als monografie over een boek mag dit werk van pater Vercammen tot voorbeeld dienen.

     

         Je vindt in zijn studie eenvoudig alles over Pallieter, in een glasheldere ordening : het (moeizame) ontstaan van het werk tot en met het verschijnen ervan in De Nieuwe Gids, een grondige analyse van het boek, ten slotte het relaas van het onthaal, een roman op zichzelf. Het eerste gedeelte is een voortreffelijk opstel in de soort «van het leven tot het boek».

    Alle biografische faktoren die hebben samen gewerkt om het boek te laten ontstaan, worden hier samengebracht : de vrije jeugd van de auteur, zijn eerste letteroefeningen, kontakten met Lierse kunstenaars, zijn pessimistische krisis met Schemeringen van den Dood, ten slotte de losbarsting van zijn lyrisch levensgevoel na een operatie die hem het leven had kunnen kosten. De geleidelijke groei en uitzuivering van de centrale ervaring die het boek Pallieter zou worden, wordt op zeer verhelderende wijze weergegeven in het stukje Van dagboek tot Boek. Daarin ligt eigenlijk de kern van alle misverstanden die zich in de jaren hebben opgehoopt rondom het prachtige boek.

         Pallieter is geen roman maar een lyrisch dagboek van iemand die juist een zware krisis heeft doorworsteld. Het is het genezingsmoment zelf : het ontwerp van een ik valt samen met een ware schrijversterapeutiek. Pallieter is geen personage, maar een idee, liever nog een levensgevoel ; Pallieter is niet het vertrekpunt, maar de uitkomst van dit schrijven. Pallieter is de empatie van een levensmoment waarop de overwinning van de ziekte en de levensangst samenvalt met de ontdekking van het leven en de prille liefde.

    Louis Vercammen hangt een zeer zuiver beeld op van de manier waarop Pallieter ontstaat uit een levensgevoel, en hoe het lyrisme zich (op gelukkige wijze) losweekt uit de dreigende inivasie van folkloristische elementen. Ook over het slot openbaart de essayist boeiende gegevens. De «roman» waarin praktisch niets gebeurt kon daarom ook op geen zinnige manier eindigen, tenzij met het volstrekte « open » einde van Pallieter die met Marieke en de drieling de wereld intrekt. Hoe die ideale oplossing, die zo organisch met het wezen zelf van dit boek verstrengeld is, mede door biografische gegevens kon worden gesuggereerd, vindt men gedetailleerd in de studie terug.

     

         De analyse van het boek biedt eveneens een aantal boeiende gegevens, alleen wil het mij voorkomen, dat de auteur te zeer op zijn - grondige - dokumentatie aangewezen is en meer rekent op zijn uitvoerige Pallieter-literatuur dan op een persoonlijke konfrontatie met het boek. Dat neemt niet weg dat men hem geboeid volgt in zijn speurtocht naar wat we de Pallieter-topografie zouden kunnen noemen. Dit is op zichzelf belangrijk : zowel uit de biografische gegevens uit het eerste deel, als uit talrijke gegevens uit dit tweede deel blijkt wat voor een afstand er bestaat tussem de realiteit Lier en datgene wat Timmermans ervan heeft gemaakt. Dat de jaarkransstruktuur van het boek de afwezigheid van enige feitelijke ontwikkeling kompenseert, houdt, zo dacht ik, precies verband met het lyrische levensgevoel waaruit het is ontstaan.

     

         Lezers die de afwezigheid van peripetieën in onderhavige « roman » betreurden als een gebrek, hebben er wellicht geen rekeninig mee gehouden, dat Pallieter een waar keerpunt betekent in de ontwikkeling van het romanigenre : Streuvels kondigde die ommekeer reeds aan ; ze zou haar hoogtepunt bereiken met de Houtekiet van Walschap. Het drama van het boek Pallieter is geweest, dat men het als een soort Houtekiet heeft ontvangen, als een profeet van het vitalisme. Het is slechts de expressionist Walschap geweest, die het vitalisme tot een nieuwsoortig evangelie kon proklameren. Als wij hier even die persoonlijke mening poneren, dan is het omdat Louis Vercammen in zijn «portret van Pallieter» eventjes te sterke termen gebruikt : Pallieter « is een Uehermensch van het hart, niet van de macht zoals Nietzsche bedoelde ». De term Uebermensch heeft weinig of niets met Pallieter te maken, maar past regelrecht op zijn opvolger Houtekiet.

     

         Zo lijken mij de stukken «Filozofie » (zelfs tussen aanhalingstekens) en Heiden of Kristen te vertrekken van een terminologie waarmee Pallieter niets te maken heeft. Die kategorieën zijn hier eenvoudig irrelevant. Dit verwijt treft minder de auteur van de studie dan vele van zijn voorgangers, die hem enigszins ertoe verplichten die kategorieën te hanteren. En men zou hem gaarne zijn eigen mening in vetjes hebben zien drukken : « Laten we Pallieter niet dooddrukken tussen geleerde teorieën ». Gaarne hebben we schrijvers persoonlijke  opvattingen over Timmermans' Taal en stijl in Pallieter gelezen. Maar te weinig oog heeft hij gehad voor het maniërisme van de schrijver. Ongetwijfeld is het waar dat « inhoud en vorm elkaar komplementeren » (sic). Maar precies het maniërisme van Timmermans geeft een zeer oorspronkelijke allure aan zijn «vitalisme», verliest daarin o.m. elk profetisch aksent. Timmermans' zeer eigen stijl, zijn persoonlijk omspringen met «taal» is de eigenlijke inhoud van Pallieter. Zijn woord maakt de werkelijkheid anders. Wij beleven allemaal de werkelijkheid anders als we Pallieter hebben gelezen. Timmermans' vitalisme is een krioelend miniatuur-vitalisme, heeft niets van- het tellurisch-hymnisch geweld van Streuvels' vitalisme of van het profetisch voortschrijden van Jan Houtekiet. Louis Vercammen heeft hier uit zijn voortreffelijk steekkaartensysteem niet alles gehaald wat eruit te halen was.

         In het derde deel is de auteur dan echter weer op een terrein dat hem biezonder ligt, dat van de nauwkeurige dokumentatie. Het Onthaal van Pallieter is een boeiend en meeslepend hoofdstuk, geschreven met de sereniteit en de humor die passen bij de gegevens.

    Vercammen maakt een voortreffelijke historiek op van de waardering van Pallieter, te beginnen met zijn triomfantelijk onthaal, met het groeiende kunstmatige (overwegend   Noordnederlands) onbehagen, tot de «veroordeling», de kuising en de uiteindelijke rehabilitatie. Hier is geen samenvatten aan. Je moet het lezen, en glimlachen en grinniken, en ook wel eens kwaad worden. Het ergst bekroop mij nog de wrevel bij de makheid van de goede Fee. Jomgens, wat ben ik blij met de reaktie van Streuvels, die Felix aanmaande liever Pallieter op de Grote Markt van Lier te verbranden dan er één letter aan te veranderen.

    Maar ja, we schreven 1920... en het is nog geen tien jaar geleden, dat een uitgever vlug na een proefdruk van een honderdtal eksemplaren enkele wijzigingen aanbracht om een morele (en dus financiële) bekeuring te vermijden.

         Alles samen is heel de teologische herrie rondom Pallieter iets grotesks geweest — indien er geen pijnlijker zijden aan vastzaten — omdat oordelen werden geveld door mensen die zich niet de moeite getroostten of niet in staat waren een kunstwerk op zijn eigen artistieke noodzaak te toetsen. Timmermans is braaf, braaf, omtroerend braaf geweest ; je kunt er respekt voor hebben, maar de houding van Streuvels is mij liever. Het heeft te maken met een vraag die de zo eerlijke en milde auteur van de studie óók stelt en die in feite gebaseerd is op de miskenning van de eigen waarde van de literatuur  : « Had hij (Pallieter) buiten het zuiver estetisch-literair genot nog iets wezenlijkers te bieden ?» Dat moet dan de «reëel-menselijke waarde », de « levenswaarde » van Pallieter heten.

         Hier kan ik echt niet meer mee. Men zal mij (hoop ik wel) niet verdenken van estetisme, maar wat heeft een boek als Pallieter anders te brengen dan wat het kan brengen, nl. « het zuiver estetisch-literair genot ». Men kan zich voorstellen dat esssays, en wellicht ook wel een bepaalde soort van romans « nog iets wezenlijkers » hebben te bieden, maar moet dat? Vercammen plaatst in dit hoofdstukje zeer duidelijk de uiteenlopende beoordelingen tegenover elkaar, en zegt : « Men mag Timmermans niet verantwoordelijk stellen voor wat anderen er wel in meenden te zien ». Dit is een ekskuus, geen verantwoording. Men moet durven stellen dat Pallieter een prachtig werk was, als het is, omdat het er eenvoudig is.

    De fout zit hem in het « zuiver » estetisch-literair genot, dat overwegend als een beperking wordt gezien. Is dit geen pijnlijke onderschatting van wat de literatuur op zichzelf betekent voor de mens ? Is het niet voldoende als Pallieter is « een grote allegorie van levensvreugde » zoals A. J. Stratemeyer het - volmaakt - heeft geformuleerd? (cit. door Vercammen).

    En je moet Jan Greshoff heten om Pallieter te noemen : « een korpulente idioot en onsmakelijke blaaskaak ». (cit. ib.). Als Pallieter alleen datgene is wat Stratemeyer zegt, dan is dat genoeg, méér in elk geval dan vele boeken die menen « iets wezenlijkers » te bieden.

    Je hoeft er daarom nog geen evangelie van te maken.


    vercammenlouis1.jpg
     

         Ten slotte, want over de door Vercammen verzamelde gegevens zou nog veel te zeggen zijn, moet ik nog het hoofdstuk vermelden waarin plagiaat ter sprake komt. Het is hartversterkend te lezen hoe in onze literaire provincie reeds vroeg een soort van plagiatitis heeft gewoed. Als ergens over beïnvloeding, analogie of iets dergelijks wordt gesproken, is men er als de kippen bij om vervaarlijk met het plakkaat plagiaat te zwaaien.

    Urbain Van de Voorde had het bij het rechte eind toen hij in 1949 schreef : « Al kan men voor Pallieter voorzaten over tien generaties aanduiden, deze laatste telg van een eventueel zeer oud geslacht heeft het bloed van dit laatste toch op een verbazende wijze weten te verjongen... en daar alleen komt het op aan.» (cit. Vercammen). Wie zei ook weer dat de roem de som is van alle misverstanden omtrent een persoon of een werk?

     

    *********

    01-07-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!