Felix Timmermans, een vriend.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Ernest van der Hallen Sleutelbloemreeks - Lier, 1 December 1947.
DE VRIEND.
Er komt in het leven van de mens een ogenblik waarop hij om zo te zeggen even stil houdt en de balans opmaakt van de jaren die achter hem liggen. Dit gebeurt op het moment dat hij plots tot het besef komt dat hij het beste en misschien het mooiste deel van zijn leven als scheppend mens achter zich heeft, en hij van nu af omzichtig en profijtig dient om te springen met de jaren die hem nog resten. Een van de mooiste dingen die hem in zijn rijpere jaren tot een verheugenis zijn is de vriendschap van hen die hem trouw bleven doorheen de donkere uren van zijn bestaan.
Felix Timmermans had enkele goede vrienden die hem van in zijn jeugd getrouw gebleven zijn, en anderzijds weet ieder die het voorrecht had hem tot vriend te hebben, dat men nooit in hem als vriend ontgoocheld werd. Het is namelijk zó dat een hoogstaand mens nooit een desillusie wordt voor wie met hem omgaat. Wie innerlijk goed is houdt zich ver van kwaadsprekerij, noch interpreteert hij de houding of de woorden van anderen in ongunstige zin. En ook wanneer hij zef de dupe is van het gepraat van anderen zal hij zich hierom niet aanstellen. Ik heb Felix Timmermans nooit een bitter woord horen zeggen over degenen die kleinerend over hem en zijn werk spraken en zich niet lieten weerhouden om dingen over hem te schrijven die kennelijk bedoeld waren om hem voor goed als kustenaar en als mens uit te schakelen. Er zijn er weinigen die hieraan op zeker ogenblik van hun leven ontsnappen, maar bij een artist zal dergelijke ervaring zoveel dieper in zijn ziel ingrijpen, wanneer men daardoor meteen zijn werk tracht stuk te maken, dat hem boven al lief is.
Tijdens de laatste maanden van zijn leven gebeurde dit herhaaldelijk in meer dan een periodiek, en deze houding was des te minder te verontschuldigen, omdat de betrokkene wegens de omstandigheden onmogelijk kon antwoorden, en weinigen het voor hem konden of dierven opnemen. In die dagen kon het gebeuren dat een bepaald auteur over Timmermans' werk schreef, dat het een schande was voor de Vlaamse letterkunde, en in de beide Nederlanden was er nauwelijks een enkel criticus die hierop reageerde. In die dagen hadden zijn huisgenoten hun zorgen om angstvallig toe te zien dat geen bladen met minachtende, kleinerende of op volkomen onware gronden gebouwde bijdragen in zijn handen vielen.
Maar boos heb ik hem nooit gezien wanneer dergelijke dingen hem toch onder ogen kwamen. Bij zijn zestigste verjaardag heb ik enkele vrienden van deze gebeurtenis verwittigd, vermoedend dat geen enkel blad haar zou vermelden. Op de vooravond van zijn verjaardag bezocht ik hem, en hij vertelde me met een weemoedige herinnering in zijn ogen hoe hij tien jaar tevoren gehuldigd werd in bergen bladen en tijdschriften hier en in het buitenland, hoe de auto's met apparaturen van radio-omroepen en filmjournaals elkaar voor zijn deur verdrongen en zijn woning onveilig maakten met hun kabels, reflectors en microfoons. Wat was er sedertdien gebeurd? Hij zat een ogenblik in weemoedig gepeins, en ik moest hem almaardoor bekijken : hoe hij, de gezonde, robuste, vriendelijke man die als het symbool gold van blijmoedige levensvreugde, innerlijke rust, vrede en geluk, in zijn ziekenstoel in elkaar gedoken zat te suffen over het vreemd raadsel dat in zijn leven gekomen was, en dat zelfs vele duizenden die hem eens vriend noemden, van hem vervreemd had. Opeens hief hij het hoofd op. ,,Vóór enkele dagen hoorde ik in de Vlaamse radio de mededeling dat Edward Veterman, die samen met mij enige mijner boeken voor het toneel bewerkte, bij een ongeval om het leven gekomen was. Men noemde hem de auteur van de bekende populaire toneelspelen "Mynheer Pirroen", "Waar de Ster bleef stillestaan", "De Pastoor uit de bloeiende Wijngaert", zonder er zelfs mijn naam bij te vermelden. Wie in Vlaanderen kent Veterman tenzij juist in verband met mijn werk? En wie is de eigenlijke auteur van deze stukken? Het was de eerste maal dat ik hem een bittere bedenking hoorde maken.
De vereenzaming die droef maakt en de voorbode is van het volstrekt alleen-zijn met het Oneindige, was reeds om hem. Feitelijk was hij de lange eenzame weg reeds opgegaan, maar dat de vrienden rondom hem zo schaars waren in die dagen, en velen zich wreekten over zijn roem met laster en kleinheid, dit maakte zijn levenseinde onuitsprekelijk zwaar. Ieder die hem in die dagen bezocht herinnert zich hoe dankbaar hij was voor elk bezoek, hoe gevoelig hij zich betoonde voor een goed woord, hoe gretig hij luisterde naar de telkens opnieuw herhaalde verzekering van zijn vrienden dat alles voor hem bezig was geleidelijk aan weer ten goede te keren. En inderdaad, alles kwam voor mekaar : deze maanden herstelden het evenwicht in een leven dat voor korte tijd alleen uit vreugde en geluk bestaan had. Hij moest een werk schrijven dat, naast God, alleen voor de zijnen en zijn laatste vrienden bestemd was. Hij schreef dit boek, met naast zich op de tafel zijn rozenkrans. Het was de synthese van zijn leven zoals weinigen dit kenden, en met dit werk heeft Felix Timmermans betaald voor een gans leven van geluk en genot : met zijn bundeltje gedichten "Adagio", en met de vereenzaming van zijn drie laatste levensjaren.
"Ik heb, zoals Rembrandt, alle roem gekend, en zal evenals Rembrandt, eenzaam sterven", zegde hij toen ik hem een der laatste keren bezocht. Hij wist toen al dat God zijn mild gelaat reeds glimlachend over hem boog. Hij voelde het, hij wist het : Gods gelaat boog zich over hem, en hij voelde reeds de adem van de eeuwigheid. Toen schreef hij het gedicht dat een dichter slechts éénmaal in zijn leven schrijft :
Ik weet het niet, ik vind geen naam,
ik krijg het met geen woorden saâm
wat er nu omgaat in mijn ziele.
Is het soms blijdschap? Is 't verdriet?
Of allebei? En ook weer niet....
Ik kan slechts zwijgend knielen.
DE LAATSTE REN.
De eindeloze grauwe, donkere winter van 1946 - '47 sleepte over de landschappen van Vlaanderen, en van uit zijn ziekenkamer spiedde Felix Timmermans naar de eeuwig gesloten lucht die grijs was en droef, met alleen de kleine donkere vlekken der kraaien die in de nabije Sint-Gummarustoren hokten, en het zwarte kruis van een eenzame ekster die zich in die grijze geslotenheid spiesde. Toen de dagen naar winterzonnewende draaiden werd het zoals in zijn boek over Pieter Breugel : het weer sloeg om, de lucht werd helder en zuiver als een geslepen beker, de zon zwaaide haar scherp winters licht over de landouwen, en een eindeloze vorstperiode zette in. De dagen waren kort en koud, maar helder en tintelend van licht. Timmermans bad, arbeidde aan zijn bundel gedichten, en zat vele uren in stil gepeins eenzaam te denken aan de dingen die achter en de andere dingen die vóór hem lagen. Geloofde hij werkelijk dat hij ging genezen, zoals hij zijn huisgenoten tegenover zijn bezoekers napraatte? Ik geloof het niet. Mij vertelde hij toen ik hem de laatste maal bezocht, dat hij in de komende lentedagen, even na Pasen, zich een of andere zonnige Zondag naar de kerk zou laten brengen. Hij zou door de straten rijden van de stad die hij sedert ruim drie jaar niet meer gezien had, en met de neus tegen het raampje van de taxi naar de bomen en het groen van de stadsvesten spieden die hij zo gaarne zag. Dan zou hij zich naar mijn woning laten voeren, waar ik hem dan wel zou onthalen op koffie en wat daarbij hoorde. Daarna zou hij dan misschien nog wel een voorzichtige wandeling riskeren langs een veldweg die achter mijn huis loopt, en waar hij al twintig jaar lang naar verlangd had, want hij was daar niet meer geweest sedert de tijd dat hij met Marieke vrijde. Hij vertelde en maakte plannen, en ik merkte dat hij me zij lings bespiedde om te zien hoe ik daar zou op ingaan.
Ik geloof dat Felix Timmermans juist in die dagen de donkere uren van de worsteling met God om het leven heeft doorgemaakt. Hij wilde van iedereen horen dat hij zou genezen, en dat het dwangbeheer dat op zijn bezittingen lag spoedig zou opgeheven worden, zoals we hem gaarne wijsmaakten. Maar het viel allen op hoe dikwijls hij daarover sprak, zodat het ging lijken alsof hij er zich voldoende van bewust was dat hij het met deze blijmoedige illusie zou moeten stellen. Hij had trouwens al een nadrukkelijke verwittiging gekregen van de kwaal die hem enige weken later zou doden. Die aanval was zo ernstig en zo vol betekenis geweest, dat de vooruitzichten welke de dokter in vertrouwen aan zijn huisgenoten meedeelde hen niet eens verrasten. De zieke zelf vertelde het verloop van de crisis, die al de symptomen droeg van een verstikking onder water, op zulke nauwkeurige wijze, dat hij die blijkbaar met volledig bewustzijn gevolgd had. Ik geloof dat hij van die nacht af, die zó na zijn laatste was, wist dat de schemering gedaald was over zijn leven, en van toen af sprak hij niet meer over het verleden. Het spel van de mensen om hem boeide hem niet meer, hij groeide nu snel los van zijn gekommernis om de dingen die het leven gestalte geven, en het was of de realiteit der mensen en wat ze deden en zeggen geleidelijk langzamer en moeilijker tot hem doordrong. Hij voelde geen heimwee naar het verleden, want neiging tot melancholie was hem altijd geheel vreemd geweest. Bovendien had hij nooit het gevoel ondergaan dat hij oud werd, en alleen wie zich voelt oud worden kent het heimwee dat hem doet terug verlangen naar wat alleen nog kan voortleven in herinneringen. En ook dit andere element dat de man zich doet vastklampen aan het leven was hem vreemd : de angst om het verleden, al zal, zoals ik hoger zegde, het verwijt dat zijn werk een min of meer hedonistische inslag had, hem in die dagen wel met bekommernis vervuld hebben.
Het is waar dat in hem en in zijn boeken de levensdrift van gans dit volk leefde, en meteen het verlangen van ieder van ons naar zijn jeugd toen het leven nog een blijmoedige verheugenis was en een argeloos lichtvoetig spel. Maar die levenshonger was in veel mindere mate geladen met passie dan bij gelijk welk ander dichter wiens werk eveneens een doorlopende hulde aan het levensgeest zou zijn. Timmermans' zinnelijkheid was meer de vreugde om de picturale schoonheid der dingen, een soort Arcadische eros, dan het woelen ener brandende passie. Arcadisch, echter niet heidens, want hij was door alles heen een Christen. Zijn aandeel in het feest der zinnen was gering : hij droomde erover, schreef erover, spiedde met een glimlach en een weemoedige blik naar de mensen hoe ze gulzig en driftig hun deel namen van het levensfestijn, maar zelf leefde hij volgens de normen van de Christelijke, van een haast burgerlijke moraal. Daarom kon hij zo moeilijk begrijpen dat men in een Calvinistisch land zich zozeer ergerde aan de zinnelijke tekening van de exuberante levensoverdaad die hij toch elk ogenblik om zich waarnam, en die hem natuurlijk en als zodanig zondeloos toescheen, waarschijnlijk zonder een ogenblik het vermoeden te hebben dat dit bij anderen de prikkel der verbeelding kon wekken. Ik was bij hem toen jaren geleden een priester die hij daartoe uitgenodigd had, met hem de bepaalde bladzijden van "Pallieter" overzag, en ik merkte hoe de keus der gewraakte passages, die trouwens tot beider verbazing opvallend zeldzaam uitvielen, hem telkens verwonderde.
Hij had het leven onuitsprekelijk lief gehad, haast op gulzige manier; het leven, het landschap, de dingen, de mensen met hun klein genoeglijk of tragisch spel, en er was maar één zaak die hem verwonderde en waarover hij zich deze laatste maanden het hoofd martelde: waarom ondervond hij van hen zo spaarzame genegenheid? Waarom bezoedelden ze zijn gedachten en herinneringen in deze uren, en verstoorden ze de rust en de vrede van zijn laatste dagen? Waarom lieten ze hem niet blijmoedig en rustig sterven? Zijn testament "Adagio" was geschreven. Bij dit schrijven waren alle dingen waar hij anders nooit placht aan te denken hem onuitsprekelijk helder geworden.
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen
ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
Adagio
De witte weg lag open voor hem, de dingen doezelden weg en vervaagden als in een verre mist, de taal der mensen drong nog moeizaam tot hem door. Het was alles goed geweest, goed en mooi en waard om beleefd te worden, alles wat hij beleefd had, de dingen die hij had gezien, de melodieën die zijn oor had vernomen, het gonzen der sterren, het lied der aarde en der zee, de jubel der zon over de landouwen en de regens die aanruisten tussen aarde en hemel; de dingen die een genot waren in hun licht en hun lijn en hun kleur, en die hij nagespeurd had in de werken der prinselijke meesters of zélf geschilderd in een jubel van licht en kleurige verf; de bomen en de weiden die groen waren als de tuinen van Angelico, de klaterende blinkende waters van de Nete en de vredige stilte der stad die zijn jeugd gekend had met het kleine, listige spel van naijver en hartstocht dat hij steeds met een glimlach bespied had. De stad die hij had verheerlijkt in een boek, en die hem nu uitgeworpen had als iemand die niet waardig was binnen haar muren te verblijven. Zijn oog werd weemoedig toen hij daaraan dacht. Hij had zijn stad liefgehad, en vooral de schamelen en eenvoudigen; zo iets kon de burgers die "veel weten, veel hebben en veel zijn" niet behagen. Hij dubde over iets, maar kon niet precies bepalen wat hem bekommerde. De ontelbare gezichten van hen die hij gekend had waren sedert lang vervaagd, zijn vrouw en kinderen waren dichtbij. Ook God was dichtbij. Plots golfden opnieuw de waters aan : ze overspoelden hem, ze namen hem op en rukten hem omhoog. Boven de aarde en de wolken glimlachte Gods gelaat hem toe, en alles was rustig en goed. Het was in de nacht van Vrijdag 24 Januari negentien honderd zeven en veertig, toen hij zestig en een half jaar oud was.
Wat een mens in ons leven betekend heeft weten we gewoonlijk pas het uur na zijn overlijden. Op een of andere manier is dit een der tragedies van de vriendschap, en wie onzer heeft niet na het sterven van een vriend rondgelopen met de folterende gedachte hoezeer hij in vriendschap tekort geschoten was tegenover de dode? En is het bijna niet legendarisch dat men telkens na het sterven van een kunstenaar erkennen moet hoezeer ieder van ons hem binst zijn leven te kort gedaan, en hem de liefde en de waardering onthouden heeft waarop hij méér dan wie ook recht had? In zover we niet lijdelijk toezagen dat zijn naam genoemd werd als die van een dwaas en een onmatige, van een onevenwichtige en een verkwister, en men hem niet smadelijk zelfs de levenskansen en het brood onthield waarop ook de schamelsten recht hebben. Is het niet zó dat we geloven al heel wat gedaan te hebben wanneer we zijn boeken kopen en zijn portret naast de boekenkast aan de wand prikken? We bergen zijn boeken in een der vakjes waarin de school ons leerde de literatuur in te delen : realistisch, romantisch, psychologisch, episch, historisch en verder eisen andere, veel belangrijker dingen onze aandacht. Wie herinnert er zich dat achter die boeken een hongerig, eenzaam mens staat die Gezelle heette, van Schendel, van de Woestijne, of Timmermans? Als hij sterft denken we op zijn best genomen gedurende drie dagen aan hem, en de man waarvan men bij zijn graf getuigt dat zijn werk onsterfelijk is, sterft voor goed zodra de inkt van de Zondagsillustratie met zijn portret droog is.
Omdat ik wil dat Felix Timmermans zou blijven leven in het hart van dit volk schreef ik deze bladzijden. Er is een roem die groter is dan die van een dichter, van een groot geleerde of van een krijgsman : het getuigenis dat men zijn volk heeft liefgehad en dit gediend heeft in het belangrijkste waarin een volk groot kan zijn : in de schoonheid die onsterfelijk is.
Een antiek dichter riep wee over het volk dat zijn dichters niet achtte, en vele eeuwen later schreef Dante misprijzende woorden over hen die van de dichter eisten dat deze bereid zou zijn zich ten dienste te stellen van de macht die het stuur van de republiek hield. Want de dichter wacht immers een groter loon dan die van een staatsambt, een prebende of de lauwerkroon der athleten : de zekerheid dat na zijn dood gans het volk zijn naam met liefde noemen zal en aan zijn kinderen zijn werk zal leren lief hebben.
Nu de dagen der grote wanorde losgebroken zijn kan men beleven dat wie gisteren nog geroemd werd als een der grootsten van het land, heden met smaad en achterdocht bejegend, en dat zijn naam slechts node en met onbehagen genoemd wordt als die van iemand waarover men zich schaamt dat men hem gekend heeft.
Omdat wij allen tekort geschoten zijn tegenover de mens en de kunstenaar Felix Timmermans, omdat gans dit volk een eerherstel schuldig is aan deze man, en omdat vooral zijn vaderstad, waartoe ook ik hoor, misdaan heeft en velerlei dingen goed te maken heeft tegenover hem, de stad die hij zo liefhad, die hij beroemd maakte en die hem niet begreep maar smadelijk verloochende en uitstiet, daarom schreef ik dit boekje bij wijze van eerherstel.
Hij was een edel, goed mens; hij was een diepgelovig en hoogstaand Christen; hij was een der zuiverste kunstenaars welke dit land ooit kende; hij was volledig en hartstochtelijk Vlaming, en tegelijk Europees burger In de mate waarin weinigen die dit woord zo lichtvaardig in de mond namen dit geweest zijn. Zelden was een dichter in dit land meer Vlaams dan hij, merk hoe de grootsten in de Vlaamse letteren : Gezelle, van de Woestijne, van Langendonck en Streuvels vóór alles hun Vlaams wezen in hun werk lieten spreken en zijn werk was het paspoort voor de Vlaamse levenskracht in Europa.
Zijn werk gaf Europa de illusie van een levend gebleven, oergezond en eenvoudig volk, een soort reservaat van allerhande krachten en energieën, aan de westelijke kust temidden van oude, moede en ten dode gedoemde volkeren. Wij wisten allen dat dit een illusie was, en alleen te Brussel ergerde men zich aan de gedachte in de ogen van Europa te moeten gelden als een curiosum of een stuk folklore dat zichzelf overleefd had. Iedereen die Vlaanderen kende wist dat Timmermans' tekening van Vlaanderen een fictie was, maar die fictie was hun lief, en ontelbaar waren de vreemde reizigers die halsstarig weigerden de realiteit van dit land en dit volk anders te zien dan Felix Timmermans ze hun had getoond. Behoort het echter niet tot het voorrecht van de dichter, het leven en de dingen de gestalte te geven die hem lief is, en het heden te herscheppen in een vriendelijk en blijmoedig verleden, indien hij hierin zijn behagen heeft?
Het is echter zó dat men in dit land niet straffeloos is en doet wat Felix Timmermans was en deed, vooral in een tijd waarin de veldheer, de politieker en de economist zoveel belangrijker en gewichtiger schijnen dan de kunstenaar. Het duurt echter nooit zo lang eer een volk zijn bezinning terugvindt, en spoedig zal men tot besef komen dat het niet de economist maar de dichter is die de tijd zijn werkelijke gestalte geeft. Daarom heeft dit eerherstel slechts een betrekkelijk belang, want allicht zal het niet zo lang meer duren eer degenen die Felix Timmermans gekend hebben zichzelf gelukkig zullen prijzen, en zijn naam zullen verbinden aan verhalen die de klank zullen hebben van legenden. Zoals dit voor Gezelle en Conscience het geval is, zal zijn naam groeien tot een symbool, en dan komt de ruimte en de aandacht die vereist zijn voor het boek dat Vlaanderen aan zijn prinselijke verteller verschuldigd is.
Intussentijd bidden ze dat God deze man, die Hem en Vlaanderen zozeer lief had, Zijn eeuwige vrede moge gunnen.
***********
|