IN MEMORIAM FELIX TIMMERMANSxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door André Demedts uit Het Volk, 2 februari 1947.
Zulk een schoon veld moeten verlaten, doordrenkt
van mijn zweet en mijn gedachten.
Boerenpsalm, blz. 206.
Zelfs de vrienden die de verwikkelingen in de ziekte, die de grote meester teisterde, met angst en vrezen volgden, heeft de tijding van Timmermans' dood nog onverwacht getroffen. Onze letteren hebben sedert de bevrijding veel verloren. Zielens, Vermeylen, August van Cauwelaert en nu, de meest bekende van allen, degene die ons volk eens, in vertrouwelijke bewondering de Fé heeft geheten, zijn ieder op zijn beurt weggegaan. Ook dit jongste verlies komt veel te vroeg. Timmermans is overleden voor zijn taak was volbracht en het verdriet hem door sommigen berokkend was overgroeid.
Hij was te Lier op 5 juli 1886 als het dertiende van veertien kinderen geboren. Op menige voordracht in Vlaanderen of in het buitenland gehouden, heeft hij verklapt dat zijn vader een handelaar in kanten was, die voor zijn negotie met een hondekar de Kempen afreed. Hij was een opgewekt man, die hield van een grap en een feest, een sappig verteller van sprookjes en legenden, volksverhalen en evangelieparabels.
Zijn moeder was de dochter van een smid, een goede en zachte vrouw, wier leven een voortdurend zelfvergeten is geweest. Van de eerste had hij waarschijniijk de hartstochtelijke levenshonger en het oog voor het schilderachtige van zijn streek en zijn volk ; van de tweede zijn drang naar inkeer en godsdienstige verdieping, alsook zijn overgevoelige tederheid geërfd.
Als student heeft Timmermans niet veel roem geoogst. Hij kwam dikwijls helemaal achteraan in zijn klas en was nauwelijks op de middelbare school begonnen, toen hij de studie opgaf en tekenaar wilde worden. Die liefde voor lijn en kleur is hem heel zijn leven bijgebleven, zodat hij eens verklaren kon dat hij niet wist waaraan hij de meeste vreugde beleefde, aan de boeken die hij schreef of aan de verluchting die hij ervoor bezorgde.
In 1907 verscheen zijn eerste boek, een verzenbundel natuurlijk, getiteld Door de Dagen, die hij met een schuilnaam ondertekende. Drie jaar later gaf hij in de Duimpjesreeks bij Victor Delille te Maldegem zijn Schemeringen van de Dood uit, een verzameling sombere novellen, geschreven onder de invloed van Maeterlinck en van de theosofie, wier vaag mysticisme hem in die tijd gevangen hield. Zijn volgende boek, in samenwerking met Antoon Thiry ontstaan, was Begijnhofsproken, dat gezonder van inhoud is en als een eerste ontdekking van zijn eigen persoonlijkheid mag worden beschouwd.
Dan kwam, na een ziekte die hem dicht bij de dood had gebracht zijn beruchte en beroemde Pallieter (1916), een brood-dronken hymne aan de levenszatheid, even door een christelijk getinte godsdienstigheid doortrild, die zijn naam ver buiten onze grenzen bekend maakte ; gevolgd door Het Kindeke Jezus in Vlaanderen (1917) en De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918), schijnbaar argeloze uitbeeldingen van de volkse vroomheid en geslepenheid, waarin vooral Timmermans' verlangen naar verinnerlijking tot uiting kwam.
Beide uitzichten van zijn persoonlijkheid, nog niet tot een synthetische eenheid versmolten, wisselen met elkaar af in zijn talrijke verhalen, toneelstukken en belijdenissen uit de volgende tien jaar, tot hij in 1932 met De harp van Sint-Franciscus een nieuw hoogtepunt bereikte en de bijna tegenstrijdige strekkingen in zijn levensaanvoelen kon verzoenen.
Tot dan toe was hij de verheerlijker van zinnelijke geneugten, kermissen en drinkgelagen ; de schilder van het schone Lier en de plezierige bedevaarten ; de genieter van het leven ; ofwel de uitbeelder van zoete, bijna onwerkelijke mensen met vage mystische neigingen ; de beschrijver van een zonnige, natuurlijke godsdienstigheid en de gevangene van zijn eigen bijval geweest; nu rukt hij zich van dat beminnelijk dilettantisme los en dieper doordringend tot zijn wezensgrond, streeft hij naar een uitdrukking van zijn volledige menselijkheid en een gelijktijdige weerkaatsing van alle waarden die in het brandglas van zijn ziel werden opgevangen.
De lang verhoopte en moeilijk verworven eenheid word in Boerenpsalm (1935) verwezenlijkt. In dat boek heeft de schrijver afstand gedaan van zijn geliefkoosde uitbeelding van slampampend Kermis-Vlaanderen, om al zijn aandacht op de psychologie van zijn hoofdpersonage en de verhaalde gebeurtenissen toe te spitsen.
Timmermans' Boer Wortel heeft bijna een symbolische betekenis : hij is de verheerlijkte landsman in wie de trouw aan zijn grond, de liefde voor de natuur en het leven, de noeste vlijt en gezonde werkelijkheidszin belichaamd zijn. Niemand zal zijn gebreken en ondeugden willen goedpraten. Hij is geen heilige, maar een mens die moet kampen tegen vijandige machten, zowel binnen als buiten hem, een man die struikelt en valt, maar telkens weer opstaat en geen ogenblik zijn verbondenheid met de aarde of met zijn schepper verbreekt.
Na dat mooie boek toch geen roman voor onvolwassen lezers keerde Timmermans zich opnieuw naar de tedere stemmingskunst met Ik zag Cecilia komen (1938), een lieve idylle eindigend als een tragedie, die een wonder van fijne aanvoeling en weemoedige schoonheid is. Later verschenen nog De familie Hernat (1941) en Minneke Poes (1943), die veel minder waarde hebben.
De laatste maanden voor zijn dood had Timmermans een nieuwe roman geschreven, die over het leven van de schilder Brouwer handelt. Hij was ook wederom aan het dichten gegaan en had, door de verdieping die uit die verzen sprak de hoop gewekt, dat zijn beste tijd als schrijver nog komen zou. Nu is alles ineens gedaan.
Wij mogen geen totaalbeeld van zijn kunstenaarschap schetsen, zonder te vermelden dat hij tussenin ook talrijke verhalen voor de jeugd, dikwijls door hemzelf verlucht, had uitgegeven ; dat zijn toneelwerk, inzonderheid En waar de ster bleef stille staan, honderden keren met grote bijval werd opgevoerd en dat hij met tal van prijzen en onderscheidingen bekroond werd. Overzettingen van zijn romans verschenen in niet minder dan zestien talen.
Timmermans, onze meest gelezen Vlaamse schrijver, was een echt en belangrijk kunstenaar. Nochtans zijn wij niet blind voor zijn fouten. Hij lag dikwijls met spraakkunst en taaleigen overhoop, was weleens gemaakt in zijn stijl en gaf ondoordacht aan een zekere goedmoedige behaagzucht toe ; schreef soms naar de smaak van zijn lezers toe en minder gehoorzamend aan zijn bezieling, en scheen weleens het eigenaardige hoger dan het essentiële te stellen.
Maar als men naar zijn schoonste scheppingen verwijst, ons inziens naar Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, Pallieter, Juffrouw Symforosa, begijntjen en De harp van Sint-Franciscus, staat het onomstootbaar vast dat hij met Conscience, Buysse, Streuvels, Vermeylen en Teirlinck, tot onze beste prozaïsten behoort. Hij bezat een eigen en onvervangbare persoonlijkheid, waarin enkele trekken van onze volksziel, anders dan bij alle anderen weerspiegeld worden.
Gezien in het geheel van de wereldletterkunde was hij een kind van zijn tijd. Een naturalist die zich van het pessimisme had bevrijd ; een vitalistisch verheerlijker van het schaduwloze leven en een impressionist met mystieke bevliegingen. Zijn anders-zijn in het algemeen Europees perspectief dankte hij aan zijn Vlaamse aard, zijn geloof, zijn bratte zinnelijkheid ; aan die mengeling van enigszins rauwe realiteitszin, jool en baldadigheid met sluwe menselijkheid, oprechte bewondering voor het natuurlijke leven en kinderlijk tedere godsdienstigheid.
Daardoor verdiende hij zijn schoonste titel : meester van de stemmingskunst. Een deel van zijn werk zal slechts een kunsthistorische waarde behouden ; maar zijn sterkste verhalen zullen wij met trots en liefde bewaren, omdat zij tot de erfschat van ons volk behoren.
*****
|