Terugblik op Pallieter.
Uit de Standard der Letteren door Bernard Kemp 9 september 1967
Louis vercammen : Vijftig jaar Pallieter
Maniërisme en vitalisme maar geen filozofie...
In de Heideland-Dokumenten verscheen het voortreffelijke boek van Louis Vercammen Vijftig Jaar Pallieter. Dat was einde 1966 en het jubileum van Pallieter werd op treffende wijze gevierd door de aankondiging in onze krant van een definitieve « Ongekuiste » uitgave van Timmermans' meesterwerk. Schiet niet op de kroniekschrijver, die enkele boeken voor zijn zomervakantie reserveert, ook al was dit in verband met de voorbeeldige Pallieter-studie een vergissing. Het boek had recht op een spoedige bespreking, eenvoudig omdat iedereen die van Pallieter houdt en wie doet dat niet ? ook dit werk over Pallieter moet lezen. Misschien wordt de lezer afgeschrikt door de tekst op de flap : « Dit werk is geen essay, maar de afgewogen neerslag van een jarenlang opsporen van alles wat rond het boek PALLIETER aan verhelderende informatie kon worden samengebracht ».
Ik zie niet in waarop de tegenstelling in die zin kan berusten. Het boek is immers een voortreffelijk essay, vlot en boeiend geschreven je leest het als een roman « al» biedt het ook de voortreffelijke ernst van geduldig en nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek. Een voorbeeld van een akademische skriptie ( behalve voor degenen die akademisch zouden vereenzelvigen met dor, saai, oervervelend ). Als monografie over een boek mag dit werk van pater Vercammen tot voorbeeld dienen.
Je vindt in zijn studie eenvoudig alles over Pallieter, in een glasheldere ordening : het (moeizame) ontstaan van het werk tot en met het verschijnen ervan in De Nieuwe Gids, een grondige analyse van het boek, ten slotte het relaas van het onthaal, een roman op zichzelf. Het eerste gedeelte is een voortreffelijk opstel in de soort «van het leven tot het boek».
Alle biografische faktoren die hebben samen gewerkt om het boek te laten ontstaan, worden hier samengebracht : de vrije jeugd van de auteur, zijn eerste letteroefeningen, kontakten met Lierse kunstenaars, zijn pessimistische krisis met Schemeringen van den Dood, ten slotte de losbarsting van zijn lyrisch levensgevoel na een operatie die hem het leven had kunnen kosten. De geleidelijke groei en uitzuivering van de centrale ervaring die het boek Pallieter zou worden, wordt op zeer verhelderende wijze weergegeven in het stukje Van dagboek tot Boek. Daarin ligt eigenlijk de kern van alle misverstanden die zich in de jaren hebben opgehoopt rondom het prachtige boek.
Pallieter is geen roman maar een lyrisch dagboek van iemand die juist een zware krisis heeft doorworsteld. Het is het genezingsmoment zelf : het ontwerp van een ik valt samen met een ware schrijversterapeutiek. Pallieter is geen personage, maar een idee, liever nog een levensgevoel ; Pallieter is niet het vertrekpunt, maar de uitkomst van dit schrijven. Pallieter is de empatie van een levensmoment waarop de overwinning van de ziekte en de levensangst samenvalt met de ontdekking van het leven en de prille liefde.
Louis Vercammen hangt een zeer zuiver beeld op van de manier waarop Pallieter ontstaat uit een levensgevoel, en hoe het lyrisme zich (op gelukkige wijze) losweekt uit de dreigende inivasie van folkloristische elementen. Ook over het slot openbaart de essayist boeiende gegevens. De «roman» waarin praktisch niets gebeurt kon daarom ook op geen zinnige manier eindigen, tenzij met het volstrekte « open » einde van Pallieter die met Marieke en de drieling de wereld intrekt. Hoe die ideale oplossing, die zo organisch met het wezen zelf van dit boek verstrengeld is, mede door biografische gegevens kon worden gesuggereerd, vindt men gedetailleerd in de studie terug.
De analyse van het boek biedt eveneens een aantal boeiende gegevens, alleen wil het mij voorkomen, dat de auteur te zeer op zijn - grondige - dokumentatie aangewezen is en meer rekent op zijn uitvoerige Pallieter-literatuur dan op een persoonlijke konfrontatie met het boek. Dat neemt niet weg dat men hem geboeid volgt in zijn speurtocht naar wat we de Pallieter-topografie zouden kunnen noemen. Dit is op zichzelf belangrijk : zowel uit de biografische gegevens uit het eerste deel, als uit talrijke gegevens uit dit tweede deel blijkt wat voor een afstand er bestaat tussem de realiteit Lier en datgene wat Timmermans ervan heeft gemaakt. Dat de jaarkransstruktuur van het boek de afwezigheid van enige feitelijke ontwikkeling kompenseert, houdt, zo dacht ik, precies verband met het lyrische levensgevoel waaruit het is ontstaan.
Lezers die de afwezigheid van peripetieën in onderhavige « roman » betreurden als een gebrek, hebben er wellicht geen rekeninig mee gehouden, dat Pallieter een waar keerpunt betekent in de ontwikkeling van het romanigenre : Streuvels kondigde die ommekeer reeds aan ; ze zou haar hoogtepunt bereiken met de Houtekiet van Walschap. Het drama van het boek Pallieter is geweest, dat men het als een soort Houtekiet heeft ontvangen, als een profeet van het vitalisme. Het is slechts de expressionist Walschap geweest, die het vitalisme tot een nieuwsoortig evangelie kon proklameren. Als wij hier even die persoonlijke mening poneren, dan is het omdat Louis Vercammen in zijn «portret van Pallieter» eventjes te sterke termen gebruikt : Pallieter « is een Uehermensch van het hart, niet van de macht zoals Nietzsche bedoelde ». De term Uebermensch heeft weinig of niets met Pallieter te maken, maar past regelrecht op zijn opvolger Houtekiet.
Zo lijken mij de stukken «Filozofie » (zelfs tussen aanhalingstekens) en Heiden of Kristen te vertrekken van een terminologie waarmee Pallieter niets te maken heeft. Die kategorieën zijn hier eenvoudig irrelevant. Dit verwijt treft minder de auteur van de studie dan vele van zijn voorgangers, die hem enigszins ertoe verplichten die kategorieën te hanteren. En men zou hem gaarne zijn eigen mening in vetjes hebben zien drukken : « Laten we Pallieter niet dooddrukken tussen geleerde teorieën ». Gaarne hebben we schrijvers persoonlijke opvattingen over Timmermans' Taal en stijl in Pallieter gelezen. Maar te weinig oog heeft hij gehad voor het maniërisme van de schrijver. Ongetwijfeld is het waar dat « inhoud en vorm elkaar komplementeren » (sic). Maar precies het maniërisme van Timmermans geeft een zeer oorspronkelijke allure aan zijn «vitalisme», verliest daarin o.m. elk profetisch aksent. Timmermans' zeer eigen stijl, zijn persoonlijk omspringen met «taal» is de eigenlijke inhoud van Pallieter. Zijn woord maakt de werkelijkheid anders. Wij beleven allemaal de werkelijkheid anders als we Pallieter hebben gelezen. Timmermans' vitalisme is een krioelend miniatuur-vitalisme, heeft niets van- het tellurisch-hymnisch geweld van Streuvels' vitalisme of van het profetisch voortschrijden van Jan Houtekiet. Louis Vercammen heeft hier uit zijn voortreffelijk steekkaartensysteem niet alles gehaald wat eruit te halen was.
In het derde deel is de auteur dan echter weer op een terrein dat hem biezonder ligt, dat van de nauwkeurige dokumentatie. Het Onthaal van Pallieter is een boeiend en meeslepend hoofdstuk, geschreven met de sereniteit en de humor die passen bij de gegevens.
Vercammen maakt een voortreffelijke historiek op van de waardering van Pallieter, te beginnen met zijn triomfantelijk onthaal, met het groeiende kunstmatige (overwegend Noordnederlands) onbehagen, tot de «veroordeling», de kuising en de uiteindelijke rehabilitatie. Hier is geen samenvatten aan. Je moet het lezen, en glimlachen en grinniken, en ook wel eens kwaad worden. Het ergst bekroop mij nog de wrevel bij de makheid van de goede Fee. Jomgens, wat ben ik blij met de reaktie van Streuvels, die Felix aanmaande liever Pallieter op de Grote Markt van Lier te verbranden dan er één letter aan te veranderen.
Maar ja, we schreven 1920... en het is nog geen tien jaar geleden, dat een uitgever vlug na een proefdruk van een honderdtal eksemplaren enkele wijzigingen aanbracht om een morele (en dus financiële) bekeuring te vermijden.
Alles samen is heel de teologische herrie rondom Pallieter iets grotesks geweest indien er geen pijnlijker zijden aan vastzaten omdat oordelen werden geveld door mensen die zich niet de moeite getroostten of niet in staat waren een kunstwerk op zijn eigen artistieke noodzaak te toetsen. Timmermans is braaf, braaf, omtroerend braaf geweest ; je kunt er respekt voor hebben, maar de houding van Streuvels is mij liever. Het heeft te maken met een vraag die de zo eerlijke en milde auteur van de studie óók stelt en die in feite gebaseerd is op de miskenning van de eigen waarde van de literatuur : « Had hij (Pallieter) buiten het zuiver estetisch-literair genot nog iets wezenlijkers te bieden ?» Dat moet dan de «reëel-menselijke waarde », de « levenswaarde » van Pallieter heten.
Hier kan ik echt niet meer mee. Men zal mij (hoop ik wel) niet verdenken van estetisme, maar wat heeft een boek als Pallieter anders te brengen dan wat het kan brengen, nl. « het zuiver estetisch-literair genot ». Men kan zich voorstellen dat esssays, en wellicht ook wel een bepaalde soort van romans « nog iets wezenlijkers » hebben te bieden, maar moet dat? Vercammen plaatst in dit hoofdstukje zeer duidelijk de uiteenlopende beoordelingen tegenover elkaar, en zegt : « Men mag Timmermans niet verantwoordelijk stellen voor wat anderen er wel in meenden te zien ». Dit is een ekskuus, geen verantwoording. Men moet durven stellen dat Pallieter een prachtig werk was, als het is, omdat het er eenvoudig is.
De fout zit hem in het « zuiver » estetisch-literair genot, dat overwegend als een beperking wordt gezien. Is dit geen pijnlijke onderschatting van wat de literatuur op zichzelf betekent voor de mens ? Is het niet voldoende als Pallieter is « een grote allegorie van levensvreugde » zoals A. J. Stratemeyer het - volmaakt - heeft geformuleerd? (cit. door Vercammen).
En je moet Jan Greshoff heten om Pallieter te noemen : « een korpulente idioot en onsmakelijke blaaskaak ». (cit. ib.). Als Pallieter alleen datgene is wat Stratemeyer zegt, dan is dat genoeg, méér in elk geval dan vele boeken die menen « iets wezenlijkers » te bieden.
Je hoeft er daarom nog geen evangelie van te maken.
Ten slotte, want over de door Vercammen verzamelde gegevens zou nog veel te zeggen zijn, moet ik nog het hoofdstuk vermelden waarin plagiaat ter sprake komt. Het is hartversterkend te lezen hoe in onze literaire provincie reeds vroeg een soort van plagiatitis heeft gewoed. Als ergens over beïnvloeding, analogie of iets dergelijks wordt gesproken, is men er als de kippen bij om vervaarlijk met het plakkaat plagiaat te zwaaien.
Urbain Van de Voorde had het bij het rechte eind toen hij in 1949 schreef : « Al kan men voor Pallieter voorzaten over tien generaties aanduiden, deze laatste telg van een eventueel zeer oud geslacht heeft het bloed van dit laatste toch op een verbazende wijze weten te verjongen... en daar alleen komt het op aan.» (cit. Vercammen). Wie zei ook weer dat de roem de som is van alle misverstanden omtrent een persoon of een werk?
*********
|