Een barre winter in Schoon Lier Op zoek naar het Felix Timmermans Genootschap
Door Henk Boeke en Claus Brockhaus - Een reportage uit KRO van 04/02/1979
Ook aan Schoon Lier is de winter niet ongemerkt voorbijgegaan. Op zoek naar Begijnhof en Grote Markt, waar in vroeger dagen Felix Timmermans zijn ommetjes trok, gaat nu de auto van de reporters een geheel eigen weg. De vingers van de fotograaf vriezen bijkans aan de gevoelige knoppen vast. Omstandigheden die er niet toe bijdragen de sfeer uit de boeken van Timmermans te doorproeven. We kunnen de stilist van het Vlaamse volksleven niet goed voorstellen, worstelend met de elementen. De man hoort thuis, met pantoffels en pijp voor de kachel. Middelpunt van een blozend gezond gezin. Zeker en vast geen Pallieter. Geen avonturier. Lia Timmermans schrijft daarover in haar boekske 'Mijn Vader': 'Op zekeren dag kwam er een brief uit Alaska. Hij was geschreven door de vrouw van den Noorsen burgemeester van de stad Nome aldaar. Daarin vertelde ze, dat zijzelf en vele mensen ginder, waaronder ook Vlamingen, Fransen en Noren, vaders boeken hadden gelezen en er zoveel genoegen aan beleefd, dat zij nu, in aller naam, hem verzocht hen eens te komen bezoeken...
Onze Pa was niet voor zo'n lange reizen, - dat had al te veel van een avontuur weg en dat was niets voor hem, - en zeker niet voor zeereizen. Daarbij was er zijn werk en vooral: hij wilde zijn familie geen half jaar missen.' José de Ceulaer lijkt in vele opzichten op zijn grote voorbeeld Timmermans. Wanneer we hem voorstellen om met ons Lier in te trekken en ons wat te laten zien van de vele intieme plekjes die er in deze stad voor Felix moeten zijn geweest, kijkt hij hulpeloos zijn vrouw aan. 'Ge weet toch dat ik nog wat zal te doen hebben aan dat boekje Een doorzichtige smoes. De voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap blijft duidelijk liever thuis in deze barre koude.
Thuis is voor José de Ceulaer 'n vrijstaande villa, met de cryptische benaming ꞌTiendelier'. 'U moet weten,' legt hij uit, 'dat het huis is gelegen op één tiende van de gemeente Lier en dat de rest tot de gemeente Kessel behoort.' José de Ceulaer. Hij is 58, klein, rond en gemoedelijk. Rookt filtersigaretten in een pijpje. Lijk een ketting. Wat beweegt iemand om een Felix Timmermans-genootschap op te richten?
De Ceulaer: 'Och dat zal ik u zeggen. Het was in 1940 dat ik mijn lyceaats verhandeling moest schrijven. En ik woonde in Lier, evenals Timmermans. Dus heb ik die verhandeling over hem geschreven. Dat is toen gegaan over de 'motieven in het prozawerk van Felix Timmermans'.' In 1940 was Timmermans 54 en had zijn belangrijkste werk al geschreven. Hij mocht de jonge student Germaanse talen wel, ofschoon De Ceulaer nooit tot zijn kring van intimi is gaan behoren. Het waren uitsluitend werkbezoeken, die de latere genootschapsvoorzitter aflegde bij de Meester.
De Ceulaer: 'Ik behoorde niet tot die groep aan wie hij zijn manuscripten voorlas. Ik heb wel soms vantevoren wat drukproeven mogen inzien en daarover met 'm gesproken.' Na afronding van zijn studie - in België bestudeert men een pakket Germaanse talen, te weten Engels, Duits en Nederlands - kwam De Ceulaer terecht in het onderwijs.
Hij is nog steeds docent in Lier. 'Ge hebt iets geschreven over iemand. Dan komen anderen naar u toe om te vragen nog iets over de man te schrijven en binnen een tijdje zijt ge dan nen specialist. Zo ging dat met mij. Ik had natuurlijk veel belangstelling voor zijn werk, maar ik zou er niet mijn hele leven in hebben blijven zitten, als mij niet gevraagd werd om boekjes samen te stellen, inleidingen te schrijven en later ook lezingen te houden over zijn werk.' 'Het was beide.
Zijn werk en zijn persoon spraken me aan. Hij heeft natuurlijk minder sterke dingen geschreven, maar er zijn toch werken bij die ik nog steeds goed kan lezen. En daarbij was het een beminnelijk persoon. Hij was in staat naar u te luisteren, naast dat hij goed kon praten. En hij bleef eenvoudig. Want ik was toch maar een jong menneke voor hem.'
Het Genootschap Het huis van De Ceulaer hangt vol met herinneringen aan de in 1947 gestorven Timmermans. Felix was namelijk behalve schrijver ook schilder en tekenaar. Schrijven was z'n beroep. Hij kon als één van de weinigen, van de pen leven. Maar het schrijven is 'm nooit makkelijk afgegaan. Lia Timmermans: 'Vanaf een uur of negen tot den middag schreef hij. Soms ging hij een luchtje scheppen tot op het Begijnhof of de Spuivest. Na den noen moest hij dikwijls naar een vergadering of bijeenkomst. Anders ging hij in den zomer naar het Begijnhof werken of tekenen en schilderen in de velden. Maar 's winters als hij niet op reis moest voor voordrachten, zat hij jeugdig boven op zijn kamer, vanwaar hij onzen schonen Sint-Gummarustoren kon zien. Er brandde een ouderwetse Leuvense stoof en eens de kinderen naar school schoof Mama haar zetel bij en las of breide...' De Ceulaer: Tekenen deed hij voor 't plezier. Dat kon hij rapper dan een handtekening. Alles wat hij schreef deed hij ook vergezeld gaan van een tekeningske. Dat waren dan heel eenvoudige dingetjes. Naïeve kunst, zou je zeggen. Zijn jongste dochter Tonet is daar trouwens heel begaafd in.' De voorzitter laat ons wat naïeven zien van Tonet, die zijn woon- en werkkamer opsieren. Overigens toont de hele woning een bijzonder soort opschik, voornamelijk door de honderden afgietsels van de Maagd Maria. Een verzamelhobby van mevrouw De Ceulaer.
Maar nu over dat Timmermans-genootschap, Hoe komt iemand ertoe om een genootschap op te richten voor een schrijver in 't algemeen en deze inzonder. José de Ceulaer: 'Mij wordt veel gevraagd waarom ik mij zo in dien persoon interesseer en ik heb al vaak geantwoord dat dat wellicht komt omdat we qua type veel aan elkaar gelijken. Hij was, als u dat iets zegt, een mens van het pycnische type. Met een neiging tot buikvorming en een korte hals. Een gemoedelijk karakter schijnt men daaraan te ontlenen. En dat had hij. Hij was beslist geen scherpslijper. Enfin, zoals u ziet heb ikzelf ook min of meer dat figuur en misschien dat hij me daarom wel aantrok.
Maar dat genootschap, dat was een zaak die al heel lang speelde vooraleer dat werkelijk is begonnen.' "Het zal in december 1960 zijn geweest, u moet me daar niet aan houen, toen werd in Lier op initiatief van burgemeester Frans Breugelmans een vergadering bijeengeroepen om te komen tot de oprichting van een Timmermansmuseum. Tijdens die vergadering heb ik toen voorgesteld om een Timmermans-genootschap op te richten en jaarlijks een informatieblad uit te geven. Dat voorstel is toen wel geacteerd, maar men heeft daar niets meer mee gedaan. Bij die bijeenkomst zaten toen ook schepen Leo Arras, Lode Aspelagh, een schoonzoon van Timmermans, die getrouwd is met Lia. En Marcel Boschmans en Frans Verstreken.
Bij die laatste is dat plannetje van mij blijven hangen en toen Gaston Durnez, in Vlaanderen een bekend cursivist, in Lier kwam wonen, heeft hij hem er warm van doen zijn. Maar ge weet hoe dat gaat met zo' niemand - veel grote woorden maar van iets aanvatten kwam het niet.' 'Bertus Aafjes heeft vreemd genoeg de doorslag gegeven. Die belde mij op een keer, begin '71, om bloemen te leggen op het graf van Felix, en toen we dat tuiltje daar hadden neergelegd kwam ik met hem te spreken over dat oude plan. Ook al in verband met zijn 25ste sterfdag. Het jaar daarop hebben we toen inderdaad, met behulp van een uitgeverij, die dat jaarboek zou doen uitkomen, dat genootschap opgericht.'
Jaarboeken ꞌWe hebben niet schriklijk veel leden. Het zal om de driehonderd gaan, waaronder ook een paar Nederlanders. En het enige wat we feitelijk doen is het uitgeven van een jaarboek, waar we dan vrij veel werk van maken. Elk jaarboek kent een thema, en omdat die bij een zo veelzijdig man als Felix onuitputtelijk zijn, lijkt het ons dat we 't nog een tijdje zullen volmaken.' 'We zijn toen van '73 af begonnen met het uitgeven van die jaarboeken. De eerste was over Timmermans en de muziek en het jaar daarop hebben we oude vrienden van hem gevraagd om getuigenissen te schrijven. Dat vonden we nodig omdat veel van zijn vrienden of mensen die hem vroeger hadden meegemaakt, al erg oud begonnen te worden en hun getuigenis toch van bijzondere betekenis is. Wat hebben we daarna gehad. In het Franciscusjaar ging het over Franciscus en Timmermans. Hij had daar een band mee, met die man en zijn liefde voor de natuur.
Trouwens, ge ziet tegenwoordig, met al die contestering tegen de milieubezoedeling, een zekere herwaardering van dat aspect van Felix. Die immers toen al wees op het behoud van al 't schoons. ''Pallieter van nabij. Dat was 't thema van 76. Dat was zestig jaar na 't verschijnen van Pallieter en ook daar zie je weer dat dat werk geherwaardeerd werd. Die Pallieter was immers een anarchistje. Dat komt in de film zo mooi uit. Hugo Claus, die ’t scenario daarvoor schreef, heeft dat prima aangevoeld. En dan de laatste twee jaarboeken. Die hebben gegaan over zijn eerste vruchten - de jeugdperiode waarvan nog veel ongepubliceerd is - en over de grijze jaren. In die tijd, zo 1900 tot 1910 hield hij zich namelijk sterk bezig met allerlei vormen van occultisme. Een man als Timmermans was daar erg gevoelig voor. Hij had nooit gestudeerd en alle tekens van zijn tijd, daar was hij geïmponeerd van. Hij verzoop onder dat mysticisme, het gaf hem zoals dat heette 'peur de vivre'. Maar later is dat wel over gegaan, na Pallieter. Toen werd hij een positieve mens. Je zou hem de tegenhanger in proza kunnen noemen van Guido Gezelle.'
De oorlog Hoe was dat eigenlijk met die belangstelling voor Timmermans. José de Ceulaer: 'Dat heeft z'n pieken en dalen gekend. In de jaren twintig en dertig was vanuit Nederland de grootste belangstelling voor hem. Dat is toen afgezwakt onder invloed van de zakelijker stroming die mensen als Walschap en Bordewijk vertegenwoordigden. Het neo-romantisme, waar toch Timmermans een duidelijk weerspiegelaar van was, lag slecht in de jaren voor de oorlog. En dan die oorlog.' De Ceulaer begint wat misnoegd te lachen. 'Moeten we daarvan spreken?' vraagt hij zich en ons af. 'Dat is toch gekauwd voer en daarbij komt, over dien oorlog wordt in Nederland en Vlaanderen gans anders gedacht. Die vermeende collaboratie, als we er dan toch over te spreken komen, had te maken met de Vlaamse strijd. Ach, jullie Hollanders zijn altijd van die uitzoekers.'
Het oorlogsverleden van Timmermans interesseert ons allerminst, maar binnen het genootschap schijnt men er zelf nogal mee te zitten. In het getuigenissen-jaarboek vraagt genootschapssecretaris Louis Vercammen opheldering aan niemand minder dan Ernest Claes, met wie Timmermans in de zwarte jaren samen in Duitsland is geweest. Claes schrijft: '...En ik zeg u vooraf dat ik u op mijn eer en geweten de volle waarheid schrijf over wat ik gezien, gehoord en meegemaakt heb. Ik mag u wel zeggen dat ik een mens van dagboeken ben en dus ook tijdens de oorlog. En vooreerst: Timmermans was juist zoals ik, overtuigd anti-nazigezind.'
Ernest verdedigt zijn vriend Fé dan middels een betoog, waaruit duidelijk moet blijken dat beiden geheel te goeder trouw naar Berlijn zijn gegaan in de oorlog om er bij de UFA een soort opleiding te krijgen om in Vlaanderen een film-industrie van de grond te doen komen en dat beiden ook een aantal lezingen hebben gehouden, maar dat ze er daar al snel genoeg van kregen. Het verwijt van na de oorlog als zou Goebbels verklaard hebben dat Timmermans een even groot schrijver was als Goethe in zijn tijd noemt Nest uit de lucht gegrepen. 'Dat is zo zot als ’t groot is. Daarvoor was Goebbels ten eerste te verstandig en ten tweede betwijfel ik zeer of G. ooit een boek van Fé heeft gelezen.'
Toch een zaak waar Fé zelf indertijd aan onderdoor is gegaan en die ook de genootschapsvoorzitter niet lekker zit. 'Hij had nou eenmaal veel lezers in Duitsland en was daar voor de oorlog altijd heen geweest om lezingen te houden. Hoe kon hij dan in de oorlog die Duitsers de deur weigeren, die alles van de schrijver en zijn werk wilden weten.' Een luchtiger verhaal over Timmermans en Duitsland bestaat ook. De Ceulaer: 'Hij was een man met droge humor. Geen bijzonder goed spreker, maar wel op eigen manier humoristisch. Zijn Duits was echter niet zo best. Na een lezing in zijn paasbeste Duits waren er eens twee dames naar hem toe gekomen en die hadden hem gezegd dat ze het prachtig hadden gevonden. 'Wat heeft u mooi gesproken,' hadden ze gezegd. 'Wat jammer dat 't in het Nederlands was'.' 'De Vlaamse strijd. Ge zoudt kunnen zeggen dat-ie een passief activist was. Ik geloof niet dat de Vlaamse beweging hem als een soort idool ziet, maar van de andere kant: als er Vlaams bestaat, dan schreef hij dat.'
*****
|