In defence of Timmermans
Door Godfried Bomans uit Elsevier van 3-12-1966
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2313944-032b2cc936860b03048302d991c3498f.jpg)
Wie in Lier rondloopt en daar nog iets hoopt terug te vinden van wat Felix Timmermans er destijds heeft ingestopt, die komt van een kouwe kermis thuis. Ik zeg "ingestopt", want ik geloof dat het er in Timmermans' tijd ook niet was. Ik had dezelfde ervaring met Delft. Daar zat Dirk Coster zijn handen te warmen boven een vuur, dat al lang was uitgegaan. Hij schreef over het "Delftse licht" en de "mystiek van Delft", maar als je er kwam moest je alleen maar goed uitkijken dat je niet overreden werd. Zodra er van een stadje geschreven wordt dat er iets heel teers te beleven valt kun je er donder op zeggen dat het verdwenen is. De reden hiervan is duidelijk. Het "typische" wordt pas opgemerkt als het een tegenstelling vormt met de wereld er omheen. Precies vanaf dat moment heeft dat hele bijzondere geen eigen existentie meer. Het is er louter als contrastverschijnsel en dat is geen bestaansgrond.
Met klederdrachten gaat het net zo. Als een dracht wordt "aardig" gevonden betekent dit dat alle andere mensen in gewone kleren lopen. Zo'n pakje is gedoemd te verdwijnen. Je kunt het nog even rekken omdat het inderdaad wel aardig is en ook toeristen trekt, maar hetgaat onherroepelijk voor de bijl. Het is, waar het ook gedragen wordt, een Volendams buisje geworden. Zo staat het ook met Lier. Je springt er nerveus over de zebrapaden van het ene geveltje naar het andere en dankt God dat je het weer gehaald hebt. En intussen komt de gedachte op: hoe heeft Timmermans dat klaargespeeld? Het antwoord is, dat Timmermans zijn ogen heeft dicht gedaan. Hij zag in het binnenste van zijn hoofd een visioen van Lier en heeft zich toen vast voorgenomen het zo te houden. Lier is gewoon een bladzijde uit zijn werk. hij heeft het hele stadje zelf geschreven.
Hij was, behalve de architect, ook de enige inwoner. Maar zo groot is de macht van een schrijver, dat dit beeld van Lier voor altijd bevroren werd. Begijntjes, populieren, de kasseien op straat en de vriendelijke onderpastoors, die zich monkelend over die kinderhoofdjes van de ene kleurige parochiaan naar de andere begaven, ze zijn er allemaal niet geweest. En voor zover hij die dingen heeft opgemerkt is dit een bewijs, datze al op sterven lagen. De mensen vóór Timmermans, die daar allemaal niets van gezien hebben, die leefden er middenin. Ze zagen het niet, omdat het hun gewone leven was. Pas toen het 't leven van destijds werd en zich als lief begon af te tekenen, "zag" Timmermans het. Maar toen was het te laat. Te laat voor de toerist wel te verstaan. Niet te laat voor Timmermans. Voor hem was het er allemaal, in een schitterende fictie en oneindig veel mooier dan wanneer het er werkelijk geweest was. Geen realiteit haalt het bij de gedachte. Het is toch een ongehoorde prestatie wat die man geleverd heeft! Want juist de bittere teleurstelling van Lier is een enorme hulde aan "den Fé". Hij heeft die verwachting dan toch maar gewekt. Ik weet weinig van hem af, maar ik vermoed dat hij hier geboren werd en in zijn vroegste jeugd iets daarvan "geroken" heeft, zoals hij het zelf zou hebben uitgedrukt.
Hij heeft daar toen niets bijzonders in gezien en misschien was het dat ook niet. Het is mogelijk, dat Timmermans een stukje van dat middeleeuwse leven als de normale werkelijkheid ervaren heeft. Het is ook mogelijk, dat hij als kind reeds dat wonderlijk vermogen bezat om de dingen, die daarmee in tegenspraak waren, eenvoudig niet binnen de cirkel van zijn waarneming toe te laten. In beide gevallen is het resultaat hetzelfde: een lieve, innige wereld, waarin God hetlaatste woord had. De mensen met hun kleine hebbelijkheden hurkten in hun rode pannehuisjes onder de Sint Gommarustoren, daarbuiten begon het gras en zongen de vogels en nog weer verder schenen Antwerpen en Brussel te liggen, maar dat had men alleen van horen zeggen.
Let eens op hoe in het werk van Timmermans radio, telefoon, auto's en vliegtuigen geen enkele rol spelen, terwijl al die zaken wel degelijk omhem heen bestonden. Fabrieken, kantoren, lichtreclames, glas, staal en beton, heel die werkelijkheid ignoreert hij rustig en in plaats daarvan tovert hij zijn eigen kabouterachtige wereld te voorschijn. Hij heeft over Lier een glazen stolp gezet en al die geluiden buitengesloten. Het is er stil. Aandachtig en in zichzelf verzonken schuifelen zijn mensen door de kromme straatjes en heffen af en toe het hoofd op om naar een leeuwerik te luisteren. Want de stolp is hoog. Hij reikt tot de hemel. God zit er ook nog in. Maar zijn omtrek is klein, de Nethe valt er nog net binnen. Daarbuiten is de Boze Wereld. Om de enkele "stadsmensen" die hij in zijn boeken toelaat hangt een bang vermoeden van slechtheid. De pastoors schudden het hoofd als die mannen voorbijkomen. Dat kon wel eens mis gaan. Het gaat ook meestal mis. Klein is Timmermansꞌ wereld, maar hoe dicht van atmosfeer! Hij was een magiër in woorden en zo sterk is de suggestie, waarin hij Lier gevangen heeft, dat men verbaasd staat als men er werkelijk komt. Het klopt helemaal niet, men herkent het stadje nauwelijks. Wie uit die vreemde antiseptische wereld van Timmermans het echte Lier binnengaat merkt pas goed wat een kunstenaar hij was.
Men ziet daar alles wat hij geschrapt heeft: bussen, bioscopen, warenhuizen, stoplichten en motorfietsen, het blijkt er allemaal te zijn. En van wat hij heeft opgeroepen is bijna niets aanwezig. Was het er toen? Ik vermoed van evenmin. Iets meer misschien, want de wereld wordt elk jaar kaler, maar niet veel. Timmermans heeft het eenvoudig zó willen zien en door een mate van autosuggestie, waarover alleen kinderen beschikken, was het er ook. En hier zijn we aan 'n lichtpunt gekomen in dit wonderlijke raadsel hij was een kind. Hij zag het moderne leven om zich heen als duisternis en had daar angst voor. Hij was, zoals alle kinderen zijn, "bang voor donker". Het lieve en vertrouwde, dat hij in zijn jeugd gekend had, wilde hij prolongeren en hij liet de chaos van daarbuiten niet toe. Eenmaal heeft die hem bedreigd, vlak na zijn puberteit, toen hij voor de keuze stond volwassen te worden of zo te blijven. Hij noemde dit later zijn "zwarte tijd".
Plotseling stond hij voor de demonen van zijn eigen generatie: de angst, de twijfel, de verscheurdheid. Een vreselijk doodsverlangen overviel hem en hij redde zich op het nippertje doordie geesten uit te bannen in zijn eerste boekje: "Schemeringen van de dood". Men herkent er de latere Timmermans volstrekt niet in. Geen wonder. Het was een afrekening. Wat men er wel in ziet is wat hij had kunnen worden, als hij de moed bezeten had om daar doorheen te gaan. Vermoedelijk een zeer groot schrijver. Dat is hij nu ook, maar van een beperkt bereik. Felix Timmermans is een felle lamp geworden binnen een te kleine cirkel. Hij had het in zich een veel wijdere lichtkrans te werpen, maar hij dook weg in Lier. Wat hij daar gedaan heeft is niet gering. Verhalen als "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa" zijn parels van vertelkunst. Maar tegelijk heeft het ꞌt kneuterige van een geest, die een bredere vleugelslag had en weigert op te vliegen. Er zit iets van escapisme in al zijn werk, van de man die vrijwilligde ogen sluit.
Dit verklaart ook zijn houding in de bezetting. De feiten zijn bekend. Hij ontving officieren van de Weermacht als die een handtekening wilden hebben in de Duitse vertaling van Pallieter of Boerenpsalm en aanvaardde de prijs van de stad Hamburg, die door Antoon Coolen geweigerd was. Meer is er niet gebeurd. De gelijkenis met Wodehouse is niettemin treffend. Ik bedoel niet in daden, want Wodehouse heeft veel erger dingen gedaan, maar in gesteldheid. Wodehouse was ook een man, die op een bepaald punt in zijn ontwikkeling is blijven staan. Wie hem gelezen heeft kent dit punt: de wereld van onthande Lords en statige butlers, die in een vreemde verstarring door al zijn boeken lopen, compleet met monocles, rijzweep en pandjesjas. Heel die wereld was al lang vergaan toen Wodehouse begon te schrijven, maar precies als Timmermans heeft Wodehouse dit verdwijnen eenvoudig niet aanvaard.
Hij ging door alsof er niets gebeurd was. In die vreemde hallucinatie behoort ook een oorlog tot de gebeurtenissen, die geïgnoreerd dienen te worden, omdat ze het eenmaal gekozen wereldbeeld verstoren. Dergelijke geboren escapisten zijn geen verraders. Het zijn kinderen met angst voor het donker. Ze willen alles vriendelijk houden, ze kunnen geen "nee" zeggen enze menen dat ook de andere partij met vriendelijke bedoelingen vervuld is. Wie bet geval Wodehouse helemaal wil kennen moet het meesterlijk essay van George Orwell "In defence of Wodehouse" eens lezen. Zijn hele betoog is ook op Timmermans van toepassing. Wie meent dat Timmermans op eigen voordeel uit was begrijpt hem niet. Hij zat gevangen in de atmosfeer van Lier, waar men een uitgestoken hand met warmte drukt. Dat daar toevallig een soldaat aan vastzat was "politiek". En politiek hoorde tot de talrijke duistere bedrijven, die zich ergens buiten Lier voltrokken.
"Ik had daar geen gedacht van", zei hij mij, precies een week voor hij stierf. Hij meende dat. Het was helaas ook waar. Na de bevrijding heeft Timmermans de tol betaald voor zijn vrijwillige begrenzing. De oorlog vraagt om een volwassen houding en hij was daarvoor niet toegerust. Met diep verdriet en in oprechte verbazing heeft hij de verguizing ondergaan, die plotseling boven zijn krullekop losbarstte. Hij stond verbijsterd. "Ik ben toch het Vlaamse volk altijd welgezind geweest". Volkomen waar. Hij heeft met gulle hand gegeven, zijn hele leven lang. Dat hij die hand een keer had moeten dichthouden en er een vuist van maken, dat heeft hij niet begrepen. Eren wij hem nochtans om wat hij wèl begreep. Het is veel geweest.
********
|