Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    04-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Fé 1886 - 1947 - José De Ceulaer

    Op 5 juli 2011 herdenken wij de geboorte van Felix Timmermans. Ondertussen zal het 125 jaar geleden zijn dat Timmermans in Lier ter wereld kwam. Hopelijk gaat hier in Lier dit feit niet ongemerkt voorbij en als kleine opfrissing volgt een kort overzicht, opgemaakt door de Timmermans' kenner bij uitstek met name José De Ceulaer

    Felix Timmermans

     

    Door José De Ceulaer.

     

    Kort overzicht

     

    Felix Timmermans werd geboren te Lier op 5 juli 1886, als zoon van een kanthandelaar. Was het dertiende van veertien kinderen. Volgde alleen lager onderwijs. Vóór de Eerste Wereldoorlog lid van 'De Vlaamsche Veem'. Huwde in 1912 en kreeg vier kinderen. Tijdens de oorlog 1914-1918 activist en voorzitter van de Lierse afdeling van Volksopbeuring. Week in november 1918 naar Nederland uit. Keerde ongehinderd terug begin 1920. Kreeg de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde (periode 1918-1920) voor De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen. In 1925 medestichter van De Pelgrim, een beweging die de katholieke Vlaamse kunst hoger wilde opvoeren. In hetzelfde jaar corresponderend en van 1933 af werkend lid van de 'Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde'. Eerste voorzitter van de 'Scriptores Catholici' in 1935. Tijdens de Tweede Wereldoorlog voorzitter van de 'Vlaamsche Kunstenaarsgilde' in Lier en voorzitter van de gouw Antwerpen van de 'Federatie van Vlaamsche Kunstenaars'. Op 9 mei 1942 werd hem de Rembrandtprijs van de Hansa-Stichting van de Hamburgse universiteit toegekend. Werd op 6 augustus 1944 getroffen door kransslagadertrombose. Beschuldigd van collaboratie, maar niet gearresteerd. Op 22 december 1946 werd zijn dossier zonder gevolg gerangschikt. Overleed te Lier op 24 januari 1947

     

     

    Uitvoerig

    Felix Timmermans was van jongs af een overtuigd Vlaams-nationalist. Lang vóór Jules Destrée schreef hij, op 11 februari 1906,  in een Liers blad: 'Belgen bestaan er niet' en op 8 december 1915 noemde hij, in een artikel in De Vlaamsche Post, een vrij en zelfstandig koninkrijk Vlaanderen de droom van alle Vlamingen.

    Hoewel Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) zijn eerste boek was dat in het Duits werd vertaald, heeft Timmermans met zijn Pallieter (1916) de grondslag gelegd van een Europese bekendheid, die ook in de andere werelddelen weerklank vond. Zijn belangrijkste werken werden in de meeste Europese talen uitgegeven en ook in Noord- en Zuid Amerika verspreid. Sommige ervan werden ook in het Chinees, het Japans, het Hindi, het Zuid-Afrikaans en het Esperanto vertaald. Zijn toneelstukken, bijna alle bewerkingen van zijn romans of verhalen, in samenwerking met andere auteurs geschreven, werden ook in het buitenland opgevoerd; En waar de ster bleef stille staan werd in Parijs zowel in het Nederlands als in het Frans op het toneel gebracht. Zijn populariteit was zo groot, dat hem herhaaldelijk gevraagd werd in het buitenland spreekbeurten te houden en voor te lezen uit zijn werk, vooral in Nederland, Duitsland en Zwitserland. Zijn succes was voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het feit dat zijn werk niet alleen zo uitgesproken Vlaams, maar ook zo levensblij en zo poëtisch is. Het werd met zoveel gemoedswarmte geschreven dat de lectuur ervan een geluksgevoel bij de lezer opwekt. Het is sterk heimat- en natuurgebonden, maar weinig tijdgebonden. Zijn stof zocht hij meestal in het verleden, vooral in het volksleven van zijn geboortestad, zoals hij het had meebeleefd in zijn jeugd. Zonder dat hij sociale problemen behandelde, had zijn werk toch een uitgesproken volks karakter.


    Nadat hij op 15-jarige leeftijd de school had verlaten, verdiepte hij zich in de theosofie, de astrologie, het spiritisme en het occultisme. Het gevolg was dat hij een geloofscrisis doormaakte en aan alles begon te twijfelen. De weerslag daarvan op zijn gemoedsleven manifesteerde zich in een aantal zwaarmoedige gedichten, in een paar onopgevoerde noodlotsdrama's, waarvan er een, Holdijn, in De Nieuwe Gids werd opgenomen, en in de sombere verhalen uit Schemeringen van de dood (1910), waarmee hij vooruitliep op het magisch-realisme.


    Toen hij in februari 1911, na een heelkundige bewerking, zo ziek werd dat er voor zijn leven werd gevreesd, voltrok zich een beslissende wending in zijn gemoedsleven. Het sterke verlangen naar een probleemloos leven dat hem toen aangreep, gaf hij gestalte in de figuur van Pallieter, de incarnatie van de adamische mens die hij had willen zijn. Pallieter doorbrak de taboes van de burgerlijke moraal, contesteerde elke schending van de natuur en genoot intens van het leven. Pallieter kan als een therapeutische roman beschouwd worden in een tweevoudige betekenis: al schrijvend bevrijdde de auteur zich van zijn pessimisme en bij de lezer stimuleerde hij de levenslust. Het boek kan ook beschouwd worden als het eerste vitalistisch prozawerk in de Nederlandse literatuur. Structureel is het eerder een aaneenschakeling van taferelen, waarvan de opeenvolging wordt bepaald door de wisseling van de seizoenen, dan een roman volgens de normen van de tijd waarin het werd geschreven. De plastische rijkdom van zijn natuurbeschrijvingen en de originaliteit van zijn beeldspraak vestigden de aandacht op zijn aangeboren dichterlijkheid, op zijn eerder lyrisch dan episch talent.


    Stilistisch zijn er duidelijke constanten in de werken die hij in de periode tussen Pallieter en Boerenpsalm (1935) schreef, maar voor het overige toonde hij zich verrassend veelzijdig. De verteller kwam het sterkst op de voorgrond in Driekoningentryptiek (1923) en in de korte verhalen uit Het keerseken in de lanteern (1924) en Pijp en toebak (1933), de dichter daarentegen in De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918). Het romantisch karakter van zijn werk manifesteerde zich het duidelijkst in Anna-Marie (1921) en het religieuze in Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) en De harp van Sint-Franciscus (1932). Geheel apart in zijn werk staat Boudewijn (1919), een satirisch dierenepos in verzen, geschreven in de trant van de middeleeuwse Reinaert, een aanklacht tegen de verfransing en de verdrukking van het Vlaamse volk en tevens tegen de lijdzaamheid en de laksheid van de Vlamingen. Zijn meest omstreden, maar ook zijn meest vertaalde boek is de geromanceerde biografie Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uw werken geroken (1928), een subjectieve reconstructie van het leven van de 16e eeuwse schilder aan de hand van de schaarse gegevens in Het schilder-boeck van Carel van Mander en van zijn schilderijen.


    Toen omstreeks 1930 een nieuwe generatie schrijvers meer nadruk ging leggen op de inhoud en het episch karakter van de roman, de impressionistische beschrijvingen achterwege liet en meer belang ging hechten aan de psychologische ontleding, leek Timmermans voorbijgestreefd. Met zijn Boerenpsalm toonde hij in 1935 echter aan, dat hij in staat was zijn verteltrant te versoberen zonder zijn persoonlijke stijl prijs te geven. De structuur van zijn roman was steviger dan in zijn vroegere werken, epiek en lyriek hielden elkaar in evenwicht. Hij bevestigde de boodschap van zijn vroegere werken door aan te tonen dat het leven de moeite waard is geleefd te worden, maar hij nuanceerde de schaduwzijden ervan sterker dan voorheen.

    Ik zag Cecilia komen (1938) is een gedicht in proza, een idylle met een tragische afloop, een melancholische romance. Heeft de mens een vrije wil of wordt zijn lot bepaald door de goddelijke Voorzienigheid en in hoever is hij dan verantwoordelijk voor zijn daden? Die vraag had hem reeds in zijn jeugd beziggehouden: hij raakte ze ook aan in Ik zag Cecilia komen en kwam erop terug in zijn omvangrijkste werk, De familie Hernat (1941), een 3-delige roman over drie generaties van een zonderlinge familie.


    Toen Timmermans de laatste hand legde aan het levensverhaal van Adriaan Brouwer (1948), die hij op zijn sterfbed een terugblik laat werpen op zijn leven, lag hijzelf ziek te bed. Met een ontroerende sereniteit nam hij afscheid van het leven met de verzenbundel Adagio (1947), waarin het weemoedig vergankelijkheidbesef de toon aangeeft en een deemoedige overgave aan Gods wil de religieuze sfeer bepaalt.

    Felix Timmermans was niet alleen een schrijver, die zo geheel apart staat in de literatuurgeschiedenis dat hij zomin navolgers als voorgangers heeft gehad, hij was ook een tekenaar en een schilder met een geheel eigen imago. Verscheidene motieven uit zijn literair werk heeft hij ook een grafische en plastische vorm gegeven. Het schrijven beschouwde hij als een beroep: het kostte hem veel moeite en inspanning. Het tekenen en schilderen was voor hem een ontspanning: hij deed het zonder moeite, op de naïeve manier van de zondagsschilder. Zijn grafisch en plastisch werk behoort tot de volkskunst, maar manifesteert toch een onmiskenbare aanleg en een onloochenbaar talent.

                                                                         ***********

    04-07-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    11-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met Pen en Penseel - Jo Cooymans

    Met Pen en Penseel

    Door Jo Cooymans

    Ter gelegenheid van de tentoonstelling te Lier in 1986

     

    Felix Timmermans was een artiest met Internationale faam. Hoewel hij bij de meesten vooral als schrijver bekend is, hanteerde hij ook erg verdienstelijk pen en penseel. Zijn plastisch werk vormt een schone eenheid met zijn letterkundig œuvre. De schilder bleef meestal in de schaduw van de schrijver; toch kreeg hij als plastisch kunstenaar zowel vóór als na zijn dood grote internationale erkenning. Bovendien komt zijn veelzijdigheid niet alleen tot uiting in de thema's die hij in zijn kunst verwerkte, maar ook in de aangewende technieken.


      
     

    Het ligt niet in onze bedoeling een volledige studie noch een inventaris van Timmermans' œuvre te maken. Een algemene inleidende beschouwing op zijn kunstenaarschap lijkt hier meer aangewezen.

     

    Timmermans leefde van 1886 tot 1947. Het was een tijd van sociale wantoestanden, van lage lonen, van grote gezinnen, van het rijke Roomse leven, van belangrijke uitvindingen en van twee wereldoorlogen. Tot een bepaalde letterkundige richting kan hij moeilijk gerekend worden. Ondanks de elkaar opvolgende stromingen is hij steeds origineel gebleven. Tegen de achtergronden van zijn beeldend kunstenaarschap schoven vele -ismen voorbij. Ook hier is hij zichzelf gebleven, wat wellicht zijn grootste verdienste was.

     

    Felix was een geboren Lierenaar. "Lier is goede grond", zei hij ooit. Ondanks zijn grote bekendheid en zijn kosmopolitisme was hij een gemoedelijk man die sterk meeleefde met het reilen en zeilen van Lier. Het is daarom begrijpelijk dat zijn stad vaak een rijke inspiratiebron was. Vele verhalen spelen zich in Lier of omgeving af. Menig gebeuren legde hij vast in boekvorm, tekening, aquarel of schilderij.


      
     

    Hij werd sterk geboeid door de geschiedenis van Sint-Gummarus, patroonheilige van de stad, en van het oude Lier rond de eeuwwisseling. Het begijnhof, "de amandelboon van Lier", met zijn mystieke sfeer, kreeg een aparte plaats in zijn werk. De wind- en watermolens, de afspanningen, vlietjes, palingvissers en vele andere motieven uit zijn werken zijn op de dag van vandaag bijna alle verdwenen.

     

    Het nijvere Lier leefde toen van kant, borstels, messen, muziekinstrumenten en vlaaikes.

    Felix was trouwens de zoon van een kanthandelaar en tekende al heel jong kantpatronen.

    Zo komt zijn voedingsbodem uit zijn werken naar voren.

    Zo tekende, schilderde... en beschreef hij het meermaals. Daarom alleen al zal zijn geestelijk erfgoed voor de Lierenaars altijd meer betekenen dan voor de anderen. Anno 1986 worden de Schapekoppen nog dagelijks vereenzelvigd met Pallieter en Lierke Plezierke.

    Het tekenen of het bezig zijn met pen of potlood zat bij Timmermans al van jongsaf in het bloed. Schreef hij niet: "geen papier of lege plek of er stond seffens een manneke op" ?

    Niet toevallig dat hij zowel in "Pieter Bruegel" als in "Adriaan Brouwer" de hoofdpersoon al op jeugdige leeftijd liet tekenen en schilderen. En schreef hij niet dat hij op school, in zijn 'gewijde' geschiedenis, rond de kleren van de vrouwenfiguren een kapmantel tekende, zoals zijn moeder er nog een droeg?

     

    Liever dan snoep kocht hij mannekesbladen van Epinal, die hij natekende, voorzien van hevige kleuren. Toen reeds manifesteerde zich die onontkoombare drang om te tekenen en te schilderen. Toen hij bovendien Bruegel ontdekte en Consciences "Hoe men schilder wordt" las, kreeg zijn roeping vaste vorm: hij zou schilder worden! Geen gewoon schilder, maar een artiest van groot formaat... Zijn basisopleiding kreeg hij aan de Lierse tekenschool, waar hij met alle tekenattributen kennismaakte: "vanaf de cirkel met de blote hand, via Jupiter met zijn krullen, en Apollo met het vijgenblad, tot aan het stilleven met de eeuwige tinnen schotel en de doorgesneden rode kool".

    Hij kwam er echter niet toe zijn studies te voltooien. In een dagboeknotitie van 1919 schrijft hij hierover: "gemakzucht heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gelaten, die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest?" Wie zal het ooit weten ?

    Timmermans was voor alles een autodidact. Hij leerde en evolueerde onder invloed van zijn kunstvrienden. In de huldetoespraak die hij meld bij de benoeming van Isidoor Opsomer tot Baron, vertelt hij hoe hij deze als jeugdige knaap tot voorbeeld koos.

    Ook Raymond de la Haye oefende een sterke invloed op hem uit, zowel door zijn ideeën als met zijn schilderdoeken. Hij verruimde Timmermans' inzichten en leerde hem, naast theosofie en oosterse wijsheden, de natuur van het Netelandschap proeven.


     
     Boerderij in Bouwel


    In het boekje "Uit mijn rommelkas" heeft hij deze geestelijke crisis beschreven. In die tijd leerde hij ook architect Flor Van Reeth kennen. Zij voelden zich tot elkaar aangetrokken door de mystiek in hun beider werken en stimuleerden elkaar.

    Uit die tijd dateren zijn diabolische tekeningen, zijn eerse mystieke gedichten, de tragedie "Holdijn" en de sombere "Schemeringen van de dood".

    In 1911 moest Timmermans een heelkundige ingreep ondergaan, waarbij zich verwikkelingen voordeden, zodat de dokters voor zijn leven vreesden. Toen hij besefte dat zijn leven aan een zijden draadje hing, ontwaakte plots in hem een sterke levensdrang. "...lijk een vis naar water snakt, zo snakte ik naar 't leven!... ik trachtte naar felle kleuren, schitterende klanken en jubelende luchten!" Toen werd in zijn geest Pallieter verwekt. Het door hem zelf geïllustreerde boek verscheen in 1916 en was het eerste uit een lange rij.

     

    Timmermans dweepte met de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven, en van Pieter Bruegel over wie hij trouwens al lang een boek wou schrijven. Die Vlaamse meesters, de verhalen van zijn vader en de "mysteries", die zijn schoonmoeder bij de rozenkrans bad, inspireerden hem tot "Het kindeke Jezus in Vlaanderen". Vele passages uit het boek heeft hij meermaals op doek gebracht, zoals de drie koningen, de aanbidding van de herders en de vlucht naar Egypte, stuk voor stuk juweeltjes van vertel-schilderkunst.


          
     

    In 1918 verscheen "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen", een pareltje van poëtisch proza, waarvoor hij in 1922 de staatsprijs voor letterkunde kreeg. In december van hetzelfde jaar verbleef hij in Nederland en maakte er kennis met Anton Pieck, die hem leerde etsen en houtsnijden.

    In "Het Vaderland" schreef hij : " 'k heb veel futuristische en andere -istische schilderijen gezien, en al bewonder ik hun streven, 't komt mij toch altijd voor, dat ze de simpele geest van de Gotieken, Bruegel, Noorse beeldekens, Noorse boerenschilderingen niet bereiken. 't Komt omdat die mannen werkten zoals zij konden en niet zoals zij wilden.

    En de ultramodernen doen juist het tegenovergestelde". Naast Pieck sprak ook "den zachten" Jan Toorop hem erg aan. Uit verschillende dagboeknotities blijkt dat deze Hollandse periode zeer vruchtbaar is geweest.

     

    In 1921 verscheen het romantische liefdesverhaal "Anna-Marie". Twee jaar later verscheen "De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt" en de kerstlegende "Driekoningentryptiek", die als toneelbewerking "En waar de ster bleef stille staan" een wijde bekendheid verwierf.

    In 1925 hield hij met o.m. Flor Van Reeth en Ernest Van der Hallen de Pelgrimbeweging boven de doopvont. "Wij zullen de kunst als vuur onder de mensen dragen. De Pelgrim moet de schoonste brok, de geestelijke wacht van Vlaanderen worden!" schreef hij hierover later in een brief aan Flor Van Reeth. In het heilig jaar 1925 trok hij samen met zijn vrouw Marieke en zijn zusters Emma en Rachel naar Italië, het land van Sint-Franciscus, over wiens leven hij een boek wou schrijven. Zijn reisindrukken liet hij na in "Naar waar de appelsienen groeien".

    Na jaren van voorbereiding verscheen in 1928 eindelijk "Pieter Bruegel, zo heb ik U uit uw werken geroken", met niet minder dan 78 illustraties van eigen hand. "De harp van Sint-Franciscus", de geromanceerde biografie van Franciscus van Assisie, voltooide hij in 1931.

    Timmermans heeft deze heilige meermaals uitgebeeld, en tekende zelfs een "Franciscus-kalender". In 1933 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academic voor Taal- en Letterkunde. Tijdens de zittingen vergenoegde hij er zich mee zijn collega's te schetsen.

    Vele Vlaamse academici werden door hem in vaak ludieke poses gemodelleerd. Rond zijn vijftigste jaar verscheen ook "Boerenpsalm", waarover hij schreef: "zo'n werk zou ik twintig jaar geleden met kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, verwisseling van licht en donker voor nodig".

     

    In 1945 schreef Timmermans de geromanceerde biografie "Adriaan Brouwer". Het boek verscheen pas na zijn dood in 1948. Een werk over Jan Van Eyck "Plus est en vous" is onvoltooid gebleven.

     

    Felix Timmermans overleed op 24 januari 1947. Kort na zijn dood verscheen "Adagio", zijn geestelijk testament. In deze verzenbundel verwoordt hij zijn innerlijk leven: zijn weemoed om het afscheid van de aardse dingen, zijn sterk verlangen naar de eeumgheid en zijn momenten van innig geluk om de mystieke aanwezigheid van God in zijn ziel.

    Timmermans tekende altijd en overal. Dit blijkt overduidelijk uit zijn nagelaten papieren.

    Op alles en nog wat zijn krabbels van hem te vinden. Zijn zwart-wit tekenwerk bestaat voor een belangrijk deel uit boekillustraties. Deze omlijste miniatuurtjes zijn eenvoudig, raak en in stevige contouren getekend. Zijn verluchtingen hebben dikwijls een symbolische betekenis, zodat ze bij verschillende teksten kunnen passen. Ze hebben een versierende functie en vrolijken de lectuur op. Over de illustraties in "Boudewijn" getuigde hij: "Deze onhandige tekeningen, primitief van uitzicht uit noodzakelijkheid des middels, en eenvoudig en simpel uit zwakte, heb ik gevuld met heldere, platte kleuren. Zij moeten zijn als kleine lachjes die door de tekst heentrillen en schellen".

    Ook briefkaarten, brieven, geboortekaartjes, huwelijksaankondigingen "verluchtte" hij met grappige tekeningetjes. Hij maakte ex-librissen voor zichzelf en voor anderen.


                    
     

    Vaak vrolijkte hij zijn pentekeningen op met felle kleuren. De "Pallieterkalenders" die van 1926 tot 1933 bij De Sikkel in Antwerpen verschenen zijn hiervan uitmuntende voorbeelden. Ze werden vlot in Chinese inkt gepend en metfrisse "koleuren" opgevuld. Tegen een vrome achtergrond beelden zij volksverbonden taferelen uit. De zware omtreklijnen doen soms aan glasramen denken. De twaalf prentjes die Timmermans voor de firma Liebig tekende, vertellen op pittige wijze de belevenissen van Uilenspiegel. Ook de zes prentkaarten die hij voor de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming maakte, ademen een volkse sfeer.

    Naast aanplakbrieven en gelegenheidsprenten tekende hij ondermeer een wijzerplaat voor de Lierse Zimmertoren.

     

    Het tekenwerk van Timmermans is helder, speels en spontaan. De folkloristische elementen, de gemoedelijke ronde lijnen en de Bruegeliaanse sfeer zijn typerend voor zijn inspiratie. Naast het procédé van het aquarel gebruikte hij de pasteltechniek. De ontwerpen voor de nooit uitgevoerde kruisweg voor het Lierse begijnhof zijn goede voorbeelden van zijn expressief talent. Timmermans gebruikte graag kunstvormen die snel resultaat opleverden. Vandaar dat zijn aandacht in mindere mate uitging naar etsen en houtsneden. Niettemin is "de heremiet" of "St-Gerlachus" een meesterlijk, middeleeuws aandoend etsje. Ook het grotere etswerk met o.m. de bekoring van Sint-Antonius, Johannes de Doper en de Beatrijscyclus vertonen een sterk narratief karakter. Daar hij de techniek van het houtsnijden erg moeilijk vond paste hij ze weinig toe. Het "Pompstraatje", dat in "Schoon Lier" afgedrukt staat, is een zeer geslaagde houtsnede. Slechts een tiental lino’s zijn er van hem bekend. De belangrijkste zijn de "Begijnevestpoort" en de map "Vrome dagen".


           
     

    Flor Van Reeth getuigde: "Het schilderwerk van Felix Timmermans is doordrongen van een mystieke sfeer, alles wordt overgoten met Brabantse vettigheid en een joviale renaissance-devotiegeest". Alle schilderijen zijn fris en intuïtief van opbouw en de kleuren zijn harmonieus. Ze worden gebruikt om het vertelsel "in de verf te zetten". De invloed van de oude meesters is zeer duidelijk terug te vinden in Timmermans' werk. Volgens von Hatzfeld beschouwde Timmermans zichzelf als een late primitief.

    Toen hij Bruegel ontdekte vielen hem de schellen van de ogen: "het was nu niet meer alsof ik tegenover een koning (waarschijnlijk Rubens) stond, maar als een kind, dat plotseling zijn ouders weervindt". In de traditie van de oude volksschilders borstelde Timmermans ontroerend naïef ontelbare christelijk-mystieke onderwerpen. Zijn schilderwerken zijn uitgesproken episch, denken we maar aan het schilderij "het huisje van verlangen" dat hij trouwens op aangeven van zijn vierjarig zoontje Gommaar schilderde. Naarmate hij ouder werd moest de ziel in zijn werk de plaats ruimen voor de stiel.

     

    Zijn bijzondere voorliefde voor olieverf wordt in Adriaan Brouwer smakelijk beschreven, bij het lezen komt het water of de olie je in de mond staan:

    "Olieverf! De reuk alleen reeds doet mild aan als wijn. Olieverf, smijig, en zacht en toch tegenstrevend en koppig. Olieverf, de verf, geprezen ver boven krijt en waterkleuren.

    Geen verf gaat zo indiep, kan tevens zo teer en krachtig, warm gloeiend, koel, vol, zat en edel zijn. Ze luistert naar het minste, en geeft het minste heerlijk weer. Er is een leven voor nodig om in hare mysteriën te dringen en hare mogelijkheid kent geen grenzen. Gelijk een bie naar den honing riekt, zo wil ik naar de verf rieken!"  Ook in zijn verzenbundel Adagio drukt hij op een erg poëtische wijze zijn kleurenliefde uit :

     

                "Met rood en blauw op gouden grond

                maal ik mijn englen en Madonen,

                en wat men van ons Heer verkondt,

                'k meng er nog wat groen en purper bij

                voor 't loof en gods doorboorde zij... "


                                
     

    Volgens zijn dochter Lia waren zijn lievelingskleuren kermiswit, geel van Siena met een tikje oker, diep middeleeuws blauw, licht purper als van seringen, maneschijngroen en bovenal een vinnig vermiljoen of goddelijk karmijn. Een van de geliefkoosde thema's van Timmermans was het "Belofte Land". Hij schilderde en tekende het meermaals. Inspiratie hiervoor had hij gevonden in de gevelsteen van een thans nog bestaand cafe aan de Begijnhofstraat.

    Ook processies en stillevens komen dikwijls voor.

    Net als zijn literair werk behoort Timmermans'  picturaal werk niet tot een bepaalde stroming. Belangrijke kenmerken ervan zijn de religiositeit en de volksverbondenheid van zijn onderwerpen. Omstreeks de jaren dertig verschuift de klemtoon in zijn beeldend werk van het narratieve naar het poëtische. Landschappen, stillevens, portretten, reisschetsen, winterlandschappen en Lierse hoekjes verschijnen soberder en gevoelvoller op doek, paneel of papier. De natuur speelt een belangrijke rol, vooral de sneeuwlandschappen waarbij die van het Netegebied zijn voorkeur wegdroegen.

     

    Zijn veelzijdigheid en zijn voortdurend zoeken blijken uit de grote verscheidenheid van aangewende technieken. Hij schilderde zowel met olieverf als met tempera op hout, doek en papier. Ook in zijn boeken kwam de schilderkunst ruim aan bod.

    Hij legde niet alleen de schilderszielen van Bruegel en Brouwer bloot, maar voerde ook een schilderende Fransoo (in "Pallieter") en Victor (in "Bij de Krabbekoker") ten tonele.

    Vaak beschreef hij ook schilderijen in zijn boeken. In "De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt" heeft hij het over 'De Ware Wijngaard Christi' uit de kerk van Aarschot.

    In "Schoon Lier" beschrijft hij een gotieke tryptiek. Zijn bewondering voor de schilderkunst getuigt van een gedegen vakkennis. Timmermans was een 'kenner' en had bovendien het voordeel van alles beter aan te voelen doordat hij zelf schilder was.

    Het is vandaag de dag duidelijk dat de plasticiteit van Timmermans' letterkunst en de lyriek van zijn schilder- en tekenkunst slechts konden gedijen in die ene onscheidbare en bescheiden kunstenaar.

     

    Mogen zijn werken U aanspreken, boeien en binnenleiden in zijn wondere wereld.

     

    Jo Cooymans

    Stadsbibliothecaris

    18 april 1986


    De Alliersche Kapel


    11-06-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bruegelland vanaf 18 juni 2011

    BRUEGELLAND

     

    De tentoonstelling Bruegelland in het Stedelijk Museum van Lier laat zien hoe Pieter Bruegel de oude eeuwenlang een bron van inspiratie is geweest voor kunstenaars uit latere generaties.

    Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA), tot 2017 gesloten voor een ingrijpende verbouwing, geeft hiervoor een honderdtal genretaferelen in bruikleen.


             
     

    Over een oude meester en zijn fans

    Wie kent de volkse taferelen van Bruegel niet? Ze staan in ons collectief geheugen gegrift en zijn ook tot ver buiten onze landsgrenzen gekend.

    Bruegels werken kenden al tijdens zijn leven een gigantisch succes. Keizers en koningen, maar ook rijke burgers kochten de dure schilderijen om zich af te zetten tegen het onbezonnen en “boertige” gedrag in deze genretaferelen. Na Bruegels dood zetten zijn zonen deze succesformule verder. Ook Teniers, Steen en van Ostade gaven hun interpretatie van de kermissen en kroegtaferelen. In de achttiende en negentiende eeuw schilderde De Braekeleer in Bruegels voetspoor talrijke volkse onderwerpen. Vlaamse expressionisten als Permeke, De Smet en Van De Woestyne bliezen in de vroege twintigste eeuw met aardekleuren en schrale verfstreken nieuw leven in de boerentaferelen. Kortom: zij vonden de oude meester opnieuw uit.


             
     

    Lier

    De beroemde Lierse auteur Felix Timmermans wijdde in 1928 een roman aan Pieter Bruegel. Hij voerde de kunstenaar in zijn veel gelezen boek op als een geniale rebel. Dit populaire/volkse beeld van Bruegel bekrachtigt onze manier van opkijken naar het ‘eigene’, en bevestigt nogmaals het tegendraadse in de kunst van de zestiende en zeventiende eeuw.


             
     

    Dicht, maar dichtbij

    De werken blijven in Lier zolang het Koninklijk Museum dicht is voor renovatie. In de basisopstelling zijn er een vijftigtal schilderijen uit de collectie van het KMSKA aangevuld met werken en preciosa uit de verzameling van de Stedelijke Musea Lier. De Antwerpse en de Lierse collectie zijn complementair en vullen elkaar mooi aan. De introducerende tentoonstelling Bruegelland volgt de rode draad van volkse traditie doorheen de Vlaamse en Hollandse kunst vanaf de beroemde zonen van Pieter Bruegel de oude.

    De basispresentatie krijgt halfjaarlijks een vernieuwde focus zoals volksgebruiken, Adriaen Brouwer, Jan Van Beers, …

     

    Bruegelland

    vanaf 18 juni 2011

    Adres :

    Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen en baron Caroly

    Florent Van Cauwenberghstraat 14, 2500 Lier

    Toegankelijkheid

    Open: dinsdag tot en met zondag van 10 tot 12 en van 13 tot 17 uur

    Gesloten: maandag, 1 januari, Pasen, 1 mei, Hemelvaart, Pinksteren, 1 en 11 november, 25 december

    Het museum is toegankelijk voor andersvaliden

    Rode zaal

    Wie kent de boerentaferelen van Pieter Bruegel de oude niet? Ze staan in het collectieve geheugen gegrift en zijn tot ver buiten onze landsgrenzen gekend. Wie Bruegel zegt, denkt aan volkse humor, plezier maken en tomeloos brassen. Niet zonder reden dragen dancings en ijssalons zijn naam. Het kleurrijke beeld dat we van de schilder hebben is grotendeels het werk van de Lierse schrijver Felix Timmermans. Die publiceerde in 1928 een geromantiseerde biografie van de schilder. De roman leert ons echter meer over de verering van de eigenheid in de Vlaamse kunst in de vroege twintigste eeuw dan over de historische figuur Bruegel. Als schrijver kleurde Timmermans immers zelf het plaatje in: met behulp van zijn pen veranderde hij de intellectuele schilder in een Pallieter.

    Bruegels schilderijen konden al tijdens zijn leven op veel belangstelling rekenen. Keizers en koningen betaalden hoge bedragen voor de originelen. Om aan de grote vraag te voldoen schilderden de zonen en kleinzonen van de kunstenaar vele tientallen kopieën. Rijke burgers kochten dergelijke taferelen als profilering tegen het ondeugdelijke, volkse gedrag dat erop stond afgebeeld. Het reproduceren gebeurde zelden naar de oorspronkelijke composities. Vaak werden de getemperde aardkleuren van Bruegel de oude vervangen door een feller en meer commercieel palet. Ook in de details wijken de verschillende versies af ten opzichte van elkaar.

    Groene zaal

    Adriaen Brouwer vernieuwt de Bruegeltraditie door zich te verdiepen in de psychologie en het gedrag van de volkse figuren. Hun gezichten drukken blijdschap en dronkenschap uit, woede of pijn. In Vlaanderen oefent hij invloed uit op Van Craesbeeck en Teniers, maar ook in Holland kent hij vele bewonderaars, zoals blijkt uit de herbergtaferelen van Van Ostade en de huishoudens van Jan Steen. De kleine spitante voorstellingen beantwoorden ook aan de smaak van de vele kunstliefhebbers in de achttiende eeuw die er hun kabinetten mee verlevendigen. Daardoor blijft het schilderen van genretaferelen een succesformule tot laat in de negentiende eeuw. Maar om de burgerij uit die tijd niet voor het hoofd te stoten, worden onderwerpen zoeter en worden al te rauwe details vermeden.

    Gele zaal

    In de negentiende eeuw blikken tal van kunstenaars terug op de kunst uit de Lage Landen. Henri Leys poogt het Antwerpen van de gouden eeuw te doen herleven en bij het kiezen van zijn thema’s laat Henri De Braekeleer zich inspireren door de openstaande deuren en vensters bij de Hollandse meesters. Omstreeks 1900 herontdekte de nieuwe generatie Bruegel de oude. Aan hem ontleent Van De Woestyne zijn scherp omlijnde stijl en poëzie. Smits, Laermans en De Saedeleer schilderen hun maagdelijk witte landschappen met in het achterhoofd Jagers in de sneeuw.Onder invloed van Bruegel vereenvoudigt Permeke zijn boerenfiguren tot monumentale, hoekige gestalten in schrale aardkleuren. Dat de plattelandsesthetiek tot op heden geliefd blijft, blijkt uit de verkavelingen met fermettes waarin vele Vlamingen wonen.

             

    10-06-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verpakt in appelsienenpapierkens - Tom Bouws

    Verpakt in appelsienenpapierkens.

     

    Door Tom Bouws Uit Elsevier weekblad – 23/01/1965.

     

         Het schijnt onontkoombaar dat u en ik, zodra het stadje Lier, onderwerp van gesprek wordt, gaan converseren in een soort “patattekens”-taaltje, vol zoete verkleinwoordjes en  krompraterijtjes, alsof we te maken hebben met iets als de “Efteling”, helemaal verkneuterd en vertimmermanst in de begijnhoverige Pieck-stijl. We merken het vaak zelf niet eens, zoals ons dat ook overkomt wanneer we babytjes toewauwelen, en mochten we het wel in de gaten krijigen, dan valt het veranderen van toonaard niet eens mee. Lier is degelijk verpakt in appelsienenpapierkens door “'Timmermans-NV” en dat met de beste bedoelingen.

    Maar we doen er de stad onrecht mee aan, omdat, het er gelukkig niet altijd kermis en processiefeest is, maar de burgerij er tot zeer volwassen en opvallende handelingen komt.

    In feite is men zelfs nergens ter wereld. zó bij de tijd als in Lier! Men heeft er een toren berstens vol “tijd”, door de geniale klokkenmaker Zimmer in de wonderlijkste raderwerken vastgelegd.


        
    Ik heb me afgevraagd hoe het toch komt dat juist de Timmermans-sfeer dat nijver en om de drommel niet honneponnerig Nethe-stadje zo volslagen kon gaan beheersen. Maar dat, ligt 'm niet aan “d’n Fee” doch aan ons, lijkt me. Wij willen dat siroopstekkerige “foor”-wereldje, bevolkt met kapmantelige begijntjes en ongeschoren marskramers, die wijsheden brommen als Kruisduit tegen baas Timmermans deed : “Dor is genen boek te schoon als te zwerven en te marcheren, zomaar op goed valle't uit.” Die levenswijze Kruisduit is ons veel dierbaarder dan Soeslow-met-de-saamgeknepen-lippen, omdat die theoretici van onze samenleving de smaak zo wegnemen uit de spijzen die God ons “op rijke taefefelen” voorschotelt. Als u de familie van Felix Timmermans zou kennen, zoals mij dat toevallig overkwam, zoudt ge oprecht medelijden voelen voor de verwoede pogingen der zeer begaafde kinderen om een eigen levensstijl te vinden. Ze tekenen, schrijven, zijn keramiekers en dichters, en dat steeds ver boven de middelmaat uit. Lia, mooi en geestig en overvloeiend van allerlei talenten, woont in Oostende met haar Loe Aspeslag, en is heimelijk dankbaar dat haar man te maken heeft met scheepvaart en rederij. Er is nog veel van Lierse sfeer in haar mooi huis te vinden, maar de distantie tot de geboortegrond maakt het haar mogelijk zichzelf te vinden in haar werk. Haar bekoorlijk boek “Mijn Vader” voel ik ook echt als een afrekening, als een dichttrekken van de poort naar kinderland.

    Nu moet ik oppassen dat ik door Lia niet wegdwaal uit Lier. Het is zo'n alleraardigste vrouw, dat ze vrijwel niets dan goede vrienden en vriendinnen bezit, en dat koninigin Fabiola haar tot “eredame” koos en vaak raadpleegt. We zijn dus ook altijd ietwat jaloers op haar Loe, en het was de spotzieke gouverneur Roppe van Belgisch Limburg, die eens in een tafelrede het volgende grafschrift op Felix' blondste dochter rijmde :

    Hier ligt Lia Timmermans!

    Nu komt voor ons de laatste kans!

    Want bij haar leven werd zij nacht en dag bewaakt

    door haar trouwe Loe Aspeslag.


         Vlaamser kan het niet, want het thema “Dood” duikt er, serieus of humoristisch, steeds weer op in schilder- en beeldhouwkunst, in verhalen en gedichten. Alles gaat voorbij, en de feestvierende Bourgondiërs die onze zuiderburen nog altijd zijn, hebben dat tijdelijke terdege beseft. Misschien daarom wel al die beiaards in de kerktorens; de Sinte Gommaar in Lier bezit er 45, die over het stadje zingen. Vandaar ook die merkwaardige Zimmer-toren, waar jaarlijks zeker een zestigduizend toeristen de klokken van Louis Zimmer komen bewonderen.      Wij doen deze hyperbegaafde klokkemaker onrecht, als we zijn levenswerk overigens zouden verlagen tot een toeristisch evenement, omdat dit speuren in de tijd een verheven brok wetenschap is geworden. Uiterst merkwaardig, hoewel toch te verklaren bij een man die de tijd zo volslagen naar zijn hand zette, is de gebondenheid van de nu tegen de tachtig lopende meester aan zijn geboortestad, en zijn milde verachting voor roem en welstand. Hij werkt aan zijn raderwerken en is gelukkig. Door hem is Lier al een bezoek overwaard : bij de honderd wijzerplaten en onder de wijzertjes zefs één dat — ik huiver altijd even als ik mij dat realiseer! — 260 eeuwen nodig heeft voor één rondgang, nadat de slinger 82.536 miljoen maal heeft gezwaaid...


        
    Lierke is veel meer dan een plezierke; het is een stadje met een oeroude zeer bewogen historie, die ge in huizen en poorten nog vindt vastgehouden. Maar er gebeurden daar nog veel méér verbazingwekkende feitelijkheden, die enigszins door de “appelsienenpapierkens” worden bedekt. Zo is daar een Renaat Veremans geboren, die zijn volk de hymne “Vlaanderen” schonk, een breedgolvende, het Vlaamse hart weekmakende melodie, die toch net niet sentimenteel is geworden. Maar Veremans schreef dit lied al als zeventienjarige, en werd bijna van 't conservatorium getrapt, omdat studenten nog niet aan wedstrijiden mochten meedoen, en nu Juist dit blad bekroond werd.

    “Vlaanderen” werd hem zelfs een soort muzikale molensteen om de hals omdat zijn missen, opera's, symfonieën, orkestwerken, die toren van muziek in een lang leven opgetrokken, nooit de faam konden verwerven van dat ene vel Liers muziekpapier.

         Ja, en dan leefde daar van 1857 tot 1944 de kunsismid Lodewijk van Boeckel, die het ijzer wist te vormen tot de wonderlijkste figuren van dieren en bloemen, zodat ge in Averbode nog steeds aan een ijzeren rozetwijg moet trekken, door zijn hand gesmeed, om in het gastenhuis een enorm klokgeweld te verwekken. Het mooie achttiende-eeuwse stadhuis met zijn 3592 ruitjes in de Rococo-façade, bezit met veel ander schoons een prachtige verzameling Boeckelse smeedwerken.


        
    Duizelt 't u nu al niet? Maar ik sprak nog niet over de kerken en kloosters, het begijnhof, de kantwinkeltjes en vla-bakkerijen, ik zweeg nog over Liers baron, over Isidoor Opsomer, die een zo groot schilder werd, dat de koning hem adelde, wat in het met ridderorden nogal gulle België toch een zeldzaamheid blijft. Daarom moet ge het Museum Wuyts-van Campen — vraag maar naar het Stedelijk Museum — niet voorbijgaan; het bergt meer schoons dan menig grootsteeds gebouwencomplex, dat door een teveel het echte genieten belemmert.

         En mocht het in appelsienenpapierkens verpakte Lier u toch het allermeeste trekken, dan raad ik u simpelweg aan dat verlangen toe te geven en er gelukkig door te worden. Maar ik waarschuw u toch, omdat Lier mij de eerste keer dainig teleurstelde en het pas tien jaren later voor altijd een plaats in mijn hart wist te winnen. Felix Timmermans, door wiens boeken ik het Nethe-stadje meende te kennen als de plek waar ik zelf had kunnen zijn geboren, heeft eens gezegd : “Bij mij is de jeugd de sterkste inspiratieve kracht voor mijn werk. Wanneer ik iets over Lier vertel, stel ik mij het Lier voor, toen ik twaalf jaar oud was. Zelfs nu, als ik van mens tot mens spreek en 't gaat bijvoorbeeld over de Antwerpstraat of over de Grote Markt en andere plaatsen, over iets van deze tijd, moet ik dat in de geest vertalen tot wat die plaatsen op de huidige dag zijn, want ik zie ze nog altijd, zoals ze waren.”

     

         Wij, die “Schoon Lier” lezen en “De zeer schone Uren van Juffrouw Symphorosa, Begijntje” en “Anna-Marie” en de vertelsels uit “Het keerseken in de lanteern” en vooral “Pallieter”, wij kijken dus in een voorbije wereld, die van Felix' jeugd. Dat moeten wij bij een confrontatie met Lier steeds in gedachten houden. We zullen de appelsienenpapierkens voorzichtig openvouwen en dan de Zimmer Toren ontdekken, het smeedijzer van Lodewijk van Boeckel, Opsomers schilderijen en die bonte Bourgondisch-weelderige historie van het stadje. Het zal een zeer schone dag zijn, vooral als de vlaaikens versgebakken op de schotel liggen en de goede koffiegeur op ons toewandelt, om het op z'n Timmermans te zeggen.

     

    ***

    09-06-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In het spoor van Felix Timmermans - Tom Bouws

    In het spoor van Felix Timmermans

    Tom Bouws

    (Overgenomen uit Vlaanderen, O welig huis  -  1962)

     

         Het is louter toevallig dat ik aan dit hoofdstuk begin te schrijven op de 5e juli, de 75ste verjaardag van Felix Timmermans, die, zo hij nog in leven was, stellig uitbundig gevierd zou zijn. Dan zouden de hoge, ruime kamers van zijn sterke Lierse huis in de Heyderstraat te klein geworden zijn voor de samenkomst der familieleden en der vrienden, zodat de vertegenwoordigers van 's lands overheden met hun onderscheidingen en ere-penningen lelijk in het gedrang zouden zijn vastgeraakt. De Fee zou die hulde met een mild, wat melancholiek glimlachje hebben ondergaan, en pas echt vrolijk geworden zijn als de Lierse muziekmaatschappijen hun serenades waren komen brengen met veel geroffel en geschal en walmende pekfakkels. De Belgische Radio en Televisie zou dan in het Vlaams programma een keurig filmpje hebben uitgezonden : Ten huise van de Fee, zo'n geval met het slachtoffer vast in het keurs van een sluitend draaiboek en enkel de met het medium vertrouwde dochter Lia zoals ze werkelijk is in het dagelijks leven. Fred Bogaerts, met wie hij in zijn jongelingsjaren op het Begijnhof een atelier deelde, zou stellig aan een behendig journalist de wildste herinneringen hebben prijsgegeven uit die tijd van hevig schilderen, dichten en schrijven, in de mystiek grasduinen en meningsverschillen uitpraten tot de vroege morgen toe, als de verontwaardigde begijntjes op heur weg naar de kerk de tabaksrook door open vensters naar buiten zagen walmen.

    Natuurlijk zouden de trouwe vrienden Flor van Reeth, de bouwmeester, en Renaat Veremans, de toondichter, dicht bij de Fee en zijn Marieke hebben gezeteld, omdat dit feest ook hen aanging, en Ernest Claes, na een zeer goede feestdronk, zou dan de heerlijke improvisatie gehouden hebben, waarop hij al dagenlang had zitten broeden maar die toch klonk, alsof de gedachten hem op het ogenblik zelf aanwaaiden. Ja, en de schilder-baron Opsomer zou daar in de feestvreugde weer de plezante Door geworden zijn, die zijn eerste schilderijen maakte in het Netestadje en daarmee verbonden bleef, al werd hij door zijn koning geadeld en woont hij nu in een deftig pand aan de Maria Theresialei in Antwerpen.

     

         Het zou vandaag een grandioos feest geworden zijn, omdat Vlaanderen zo ontstellend veel goed te maken heeft aan deze begenadigde kunstenaar. Er zullen wel oorzaken en verontschuldigingen aan te voeren zijn voor de vernederingen die men hem na de oorlog deed ondergaan, en zij die daar 't hevigst aan hebben deelgenomen, zullen nu ook wel het hardst schreeuwen dat die miskenning onverdiend was en enkel voortgekomen uit opgekropte hysterie tijdens de bezetting. Maar in 1947 is Felix Timmermans gestorven, gebroken van verdriet, zo vertelden mij zijn trouwe vrienden Veremans en Van Reeth, omdat zijn geliefd volk van Vlaanderen, de burgers zelfs van zijn eigen Lier, dat hij vermaardheidi had gebracht over heel de wereld, hem hadden uitgestoten, beklad en veracht. De zuivere, zachtmoedige mens Timmermans week uit naar de Schemeringen van de dood waaruit geen Pallieter hem nog weer zou komen verlossen. In de dichtbundel Adagio vindt ge die stemmingen van een in de dood vluchtende mens vastgelegd in ontroerende verzen, waarvan sommige strofen mij telkens nog doen huiveren van eenzaamheid. Wat is dat toch in ons, dat ons er altijd weer toe drijft om onze naaste te wonden en te pijnigen ! Wat hebben wij in Nederland een Willem Mengelberg niet aangedaan, en gij in Vlaanderen een Timmermans en een Grauls ! Later, ja, later zouden we 't goed willen maken, omdat met de bezinning ook de schaamte komt... later, ja, later... Dan komen we aanzetten met straatnamen, herinneringsklankbeelden, eerherstel in de dagbladen, heruitgaven van werk... Maar heelt dat de wonden, de littekens blijven. “Vreemd gaan wij langs elkander,” dichtte Werumeus Buning eens.

    “Vergeef 't, vergeet 't niet...”

         De jonggestorven dichter Ernest van der Hallen heeft van Timmermans' werk geschreven, dat het is “een getuigenis, dat men zijn volk heeft liefgehad en dit gediend heeft in het belangrijkste waarin een volk groot kan zijn: in de schoonheid die onsterfelijk is”. In onze dagen klink zo'n uitspraak wat theatraal, maar denkend aan de gelukkige uren, die ik, lezend in Timmermans' boeken, heb mogen bijeengaren, onderschrijf ik ze vol dankbaarheid. Ik had iets van Columbus in mij, toen ik op mijn zestiende jaar Pallieter las en herlas : ik ontdekte een volslagen nieuwe wereld, en keek nadien met andere ogen in de oude rond. Na mijn eindexamen op de Hogere Burger School heb ik een pelgrimage gemaakt naar Lier om er de mastbossen te zien, de begijntjes en hun hoven, de processies en het bonte kermisvertier. De moed om naar het huis in de Heyderstraat te gaan en er Timmermans mijn eerste schrifturen voor te lezen, bezat ik niet ; zelfs nu nog moet ik bij ontmoetingen met kunstenaars van zijn formaat over een drempel van vrees heen, eer ik hen werkelijk benaderen kan. Nu kwam daar in Lier nog bij dat de werkelijkheid er veel minder schoon was, dan wat Timmermans' verbeeldingskracht in mij had opgeroepen, en ik heb dan ook, nog heel lang daama, tegen ieder die over een bezoek aan het Netestadje dacht, gezegd : “Ga er niet heen, want je komt er armer en teleurgestelder van terug.” En nog smaken de vlaaien er, wanneer ik ze op doorreis wel eens koop, nooit zo heerlijk, als de Fee ze vermocht te beschrijven in dat verrukkelijk boek Het keerseken in de lanteern. Hij vertelt in een der korte vertelsels over een bakker die er duizenden bakte op de vooravond van de jaarlijkse processie, en die dat met een gerust hart deed, omdat een boer, die al sinds jaar en dag zijn ierput kwam leeghalen om er z'n land mee te bemesten, schoon weer voor de beeweg had voorspeld. 't Regende echter zo hevig, dat de processie niet kon uitgaan, dat geen vlaai werd verkocht en de bakker met platen vol van die snel taai wordende dingen bleef zitten. De boer kreeg geen druppel mest meer, en ik denk vaak, kauwend op zo'n taai geval : “Zouden dat er nog zijn van die partij vlaaien waarover Timmermans mij als schooljongen deed schateren ?”


     

    (Lou Aspeslag - Tom Bouws - Lia Timmermans)

    In Oostende woont Timmermans' dochter Lia met haar man Lou Aspeslag in een groot huis aan de Jozef II-straat. Ge moet door een ruim trappenhuis enige verdiepingen stijgen, om hun appartement te bereiken, maar ge wordt dan ook beloond door een “blijde inkomste” in hoge, heerlijk-lichte vertrekken, zalen haast, met tot het plafond reikende vensters, die aan de achterzijde uitzicht geven op de speelplaats van een drukke jongensschool. “Stoort het lawaai je niet bij 't werk ?” vroeg ik Lia.

    “O nee,” weerde ze heel beslist af. “Ze besparen me 't kijken op de klok, want ik deel mijn huishouden in naar hun schoolbel. En wie leeft tegenwoordig nog in een wereld van stilte ? Ja, Charles Eyck, omdat hij doof is.”

         “Eyck beschouwt dit als een grote meevaller bij een kleine tegenslag.”

    “Nou ja, zo ziet hij 't dan maar ! Ik hou wel van dat geluid op de cour. Trouwens, zo'n heerlijke, ruime woning is me best dat beetje lawaai waard.”

         Dat is Lia ten voeten uit. Kinderen van vermaarde kunstenaars hebben 't meestal niet gemakkelijk in hun pogingen om zichzelf te vinden en niet te verworden tot een schaduw van hun vader of moeder. De zoon van Mozart componeerde ook, maar heeft hij zich ooit kunnen bevrijden van de vaderlijke erfenis ?

    Ik vind, om een volkomen ander voorbeeld te nemen, een Jacqueline Boyer een zielig schepseltje, omdat het meisje, mocht ze enig talent hebben — wat ik zelfs na het winnen van een songfestival nog betwijfel — altijd geketend blijft aan 't Parlez-moi d'amour van haar befaamde moeder. Toen een paar maanden geleden, tijdens een Nederlandse televisieuitzending met Gerard Walschap als centrale figuur, de vrouw en kinderen van de grote Vlaamse schrijver rond zijn zetel stonden, viel me bij de ondervraging op, hoe zelfstandig en geheel zichzelf elk lid van de jongere Walschap-generatie zich bewoog en uitte, en hoe de beroemde vader voor hen allereerst het innig-geliefde hoofd des gezins was.

         Lia Timmermans is van het slag der Walschap-kinderen. Ze heeft personality, wat niet zo moeilijk moet zijn als je zo'n mooie blonde vrouw bent als zij. Maar ook haar werk heeft een eigen karakter; men kan het naast dat van de vader leggen zonder dat het aan waarde verliest. Ook haar huis heeft zo'n eigen “gezicht”. De wanden der woonvertrekken zijn wit met een vage roze weerschijn, wat de kilte wegneemt. Er staan mooie, oude, kennelijk in de loop van jaren bijeengebrachte meubels, en ge ontdekt ook veel door een vorige generatie smakeloos geoordeelde sierstukken als grote porseleinen honden, papieren boeketten onder hoge, smalle glasstolpen, bont boerenaardewerk, met de schaar geknipte voorstellingen in zwarte lijstjes. Natuurlijk hangen er schilderijen en tekeningen van de Fee, ook veel reprodukties van schilders als een Chagall, een Dufy, met veel rood, geel en blauw, dat het interieur vrolijk maakt en er een uitgesproken Frans karakter aan geeft. En met dat “Frans” bedoel ik dan zeer beslist alleen maar : licht, zuidelijk, zonnig en vrolijk stemmend. In een wandkastje staat mooi kristal en porselein, op een theeblad ook sierlijk zilverwerk, dat kennelijk regelmatig gebruikt wordt. Trouwens, niets in deze kamers staat er om respectvol ontzien te worden, of 't zouden de schilderstukken van Vader moeten zijn en de sierlijke Lievevrouwkens die Lia zelf maakt met grote kunstvaardigheid. Toen ik een van die madonna's bewonderde en vertelde dat ik in alle landen, waar ik voor werk of vakantie kom, altijd zocht naar karakteristieke poppen voor mijn verzameling vroeg ze behendig : “En dus verwacht je nu dat ik er een voor jou maak, he ?” Waarop ik weinig anders kon mompelen dan dat zo iets zeker m'n bedoeling niet was, en de poppen als gespreksstof afgedaan hadden.

         We waren voor de lunch uitgenodigd, die in de samenstelling en met een fles Rose d'Anjou als bekroning ook alweer “Frans”, dus zuidelijk, aandeed. Er werden foto's gemaakt van Lia bij de tafel en wij allen aan tafel. Toen de koffie rondging vertelde ze over haar vader.

    “Hij was ontzettend gemakkelijk te kwetsen, omdat hij nog altijd de argeloosheid bezat van een kind. Weet je, wij zijn harder, wij zullen nooit de weg door het bos markeren met stukjes van onze boterham, maar hij had nog vertrouwen in de vogels. Ik zou niet gewild hebben dat hij anders zou zijn geweest, want daarom hielden we zoveel van hem.”

         Ik herinnerde me een gesprek met Claes in zijn Ukkelse huis. “Wij, Vlamingen, zijn zo huiselijk vertrouwd met hemelse zaken, dat we ze volkomen natuurlijk doen plaatsvinden in onze eigen streek, ja, in de eigen woning. Wanneer ik als kind met mijn ouders naar de nachtmis ging, speurde ik de wegen af naar een vrouw op een ezeltje en een man die ernaast liep. Ge moet in Lier eens het museum binnenlopen, Tom, zo ge daar komt, en een groot schilderstuk bekijken waarop ge Jezus zult zien, gezeten in een vissersboot en predikend tot volk op de oever. Dat volk bestaat uit Lierenaren, de boot is van de soort die ge op de Nete ziet varen. En mocht ge nog eens in Vosselaar bij Turnhout het schoon kerstspel van meneer de onderpastoor Remi Lens en zijn parochianen meemaken, dan zult ge een Kempense schaapskooi op het toneel ontwaren, waarin het Goddelijk Kindje geboren wordt. De vlucht naar Egypte geschiedt er naar aanduidingen van een stroper langs Kempense vennen en heidepaden, want dat is hun wereld, waarin alles, ook het bovenaardse, een plaats heeft. Niemand in onze tijd heeft dit zo duidelijk in zijn werk uitgedrukt als Fee Timmermans.”

         Toen ik Lia overbracht wat Claes mij had uitgelegd, knikte ze instemmend. “Nonkel Nest heeft volkomen gelijk, Tom ! Vader bevolkte zijn en ons wereldje met heiligen en boosdoeners die ge in de evangeliën tegenkomt. Weet je, 't kon gebeuren dat hij van een reis terugkeerde en maar weinig van de Lierse kant verkocht had, waar hij toen in handelde. Maar wij thuis rekenden op een geschenk, dat altijd iets merkwaardigs moest zijn, want onze Vader had in dit opzicht een reputatie te verliezen. Toch, ja, ons moeke moest haar huishoudgeld ook hebben, en dat zou tegenvallen als de beurs werd losgeknoopt. Ziet ge, en dan hielp Vaders verbeelding hem altijd een handje. Zo vroeg hij eens aan een boer een stuk of wat meiknolletjes, waste die goed schoon in een beek en wikkelde ze in zilverpapier. Bij zijn thuiskomst vertelde hij ons uitvoerig, hoe hij vlak bij Lier, tegenover 't Huis ten Halven, de Zwarte Koning was tegengekomen, die helemaal uit Oriënten was teruggereisd om een sterrekijker te gaan zoeken, die hij op zijn laatste tocht had verloren. En de Zwarte Koning had gevraagd naar hoe 't ging met Gommaar in de klas en of Lia ons moeke wel hielp bij 't tafeldekken. Vader had gezegd, dat 't allemaal goedkwam met zijn kinderen, en dat hij zou vertellen van die bijzondere ontmoeting. Ja, en dan kwamen de in zilverpapier gewikkelde knolletjes uit de reistas, en werden oosterse geschenken, door de Zwarte Koning voor ons meegegeven. Ze smaakten absoluut anders dan Vlaamse knolletjes en we zouden ze voor niets ter wereld hebben afgestaan... Kijk, ik weet nu, hoe hij die verrassing voor ons als 't ware uit zijn verbeelding schiep, maar als kind geloofde ik in die oosterse knolletjes even vast als in Sinterklaas.”

         Lia was het, die mij dringend raadde om Veremans en Van Reeth op te zoeken. Ik zat toen al echt in het spoor van de Fee, omdat ik mijn traditionele kerstklankbeeld als thema een van Timmermans' verhalen wilde geven. “Dan moet ge Het Kindeken Jezus in Vlaanderen kiezen,” riep Lia opgewonden. “Daarin vindt ge uitgedrukt wat nonkel Nest Claes bedoelde over onze verbondenheid met heilige zaken als de Goddelijke Geboorte ! Vader heeft verteld zoals de middeleeuwers schilderden ! O, ge moet oom Renaat vragen om over Het Kindeke te vertellen. Hij heeft daar een zo schone herinnering aan ! En Vader had nooit trouwer vrienden dan die twee, ook in zijn donkere dagen.”

         Zo kwam ik dan terecht in Van Reeths woning aan de Boekenberglei, een stille straat in Deurne, waar op de regenachtige avond die het lot er ons voor aanwees, het leven al tientallen jaren scheen te hebben stilgestaan. Daarbij volgde ik het spoor van een man die ik vaag kende door zijn werken en door het machtig portret van Opsomer, die mij in gestalte veel nader kwam na het bezoek aan Lia, maar die ik zelf nooit zou ontmoeten voor een rechtstreeks contact, een persoonlijke indruk. Er lag iets schimmigs over dit avontuur, dat ik misschien zou kunnen wegvagen door steeds maar andere vrienden van Timmermans naar hun herinneringen te vragen : pastoor Paeps in Kalmthout, Fred Bogaerts in Lier, en dan de twee meest getrouwe makkers, die nu op mij wachtten in dat grote, ouderwetse, ingedommelde huis.

    O, ze popelden om mij te dompelen in de stroom van hun herinneringen ! Veremans, de jongste en felste van beiden, had iets van een vriendelijke leeuw met zijn dikke, warrelige haren, waarin alle tinten vielen te ontwaren van grijs tot geelbruin. Van Reeth leek mij veel ouder en ook brozer, maar al liet hij het gesprek grotendeels aan Veremans en mij, zijn intelligente oogjes fonkelden van hevig medeleven. Wij dronken koffie en aten boterhammetjes met hesp en kaas ; toen plaatste Frans de beide mannen aan weerszijden van de buste die Veremans' zoon van de Fee had gemaakt, en fotografeerde hen vele malen.

    De Vlamingen hebben, veel heviger dan wij in het Noorden, de drang in zich om hun gelaat in terracotta of brons te doen vereeuwigen; ik zag zulke portretbustes, naast veel plaquetten, in de woningen van vrijwel alle kunstenaars die ik op mijn reizen bezocht. Ze maakten me altijd lichtelijk nerveus, omdat de aldus vereeuwigde meestal in de nabijheid van zijn beeltenis zat of stond te praten, en ik dan het gevoel kreeg een gesprek te voeren met een tweeling. Zeker is, dat beeldhouwers in Vlaanderen een rijk bestaan moeten kunnen verwerven, want wat niet meer in de huizen kan worden geplaatst, vindt ge op pleinen, in parken, aan gevels en — ja, en daar horen ze eigenlijk, lijkt me — onder de hoge bomen van vredige kerkhoven.


                         Renaat Veremans

        
    Maar nu dan die verhalen der vrienden ! Ik kies er twee, die mij het langst zullen bijblijven. Dat van Veremans kwam het allereerst, omdat de goede Renaat van louter opwinding eenvoudig niet zwijgen kon, zodra ik maar iets had losgelaten over het kerstklankbeeld met Fee's Het Kindeken Jezus in Vlaanderen als thema. “Man, ge kondt er geen schoner boek voor vinden in heel Vlaanderen,” barstte hij uit, de handen graaiend in zijn touwachtige leeuwemanen. “Daar valt al 't andere bij in 't niet.”

         Van Reeth remde de te grote geestdrift wat af. ,”Ge moet toch Streuvels' schoon Kerstekind niet vergeten, Renaat, en Nest Claes' Wannes Raps. Felix zou me dadelijk bijvallen, als ik die gelijkstel met zijn Kindeken Jezus. Hij zou ze zeker schoner achten dan het eigen werk, want Fee was een bescheiden mens, die...”

         “Goed, die andere die ge noemt, Flor, zijn ook schoon !” Ongeduldig gebaarde de toondichter, dat z'n vriend ons niet op zijpaden diende te lokken. “Maar nu dat boek van Felix, he ? Hij schreef 't in de oorlogsjaren en in 1917 kwam 't van de pers, als gewoonlijk versierd met zijn eigen pentekeningen, die bij zijn ver-halen horen als appelgeur bij de vrucht.”

         “Maar die van Anton Pieck bij een Pallieter-uitgave kan ik toch wel waarderen,” voerde Van Reeth voorzichtigjes aan. “En Felix zou...”

         ,,Felix schatte zijn eigen werk altijd te laag ! Ik zeg u : die Pieck heeft z'n tekeningen belangrijker gevonden dan 't verhaal ! Da's scheef, he? Awel... eh... Flor, ge moet mij niet meer onderbreken, da's nie plezant!... Meneer, wij waren in de oorlogsjaren naar Engeland uitgeweken; ik zat daar met vrouw en kinderen in die grote stad Londen en al sprak niemand 't uit, ons hart was berstensvol verlangen naar Vlaanderen, dat zo onbereikbaar ver leek. En als dan 's nachts de zeppelins boven de stad verschenen — ge weet, wat ik bedoel : die lange luchtschepen, net sigaren in een zilverpapierke ! — och, meneer, dan trilden de huizen door de neervallende bommen en vloekte ik de dag dat we uit Vlaanderen wegtrokken. Awel, op een avond, daar kwam bezoek uit het vaderland; och, er waren voor avontuurlijke kerels altijd nog wel wegen om erin of eruit te geraken. Maar met deze gast voelden wij ons zeer thuis, omdat hij stellig nieuws zou brengen van goede vrienden in Vlaanderen. “George !” riep ik verheugd. “Zijt ge er weer goed doorgekomen ? Zet u bij ons, en dan gaat ge maar aan 't vertellen, manneke !” 't Was de broer van Ernest van der Hallen, een jong soldaat die koeriersdiensten verrichtte tussen beide landen. Dit keer bracht hij ons groeten uit Lier van Felix en een pakske dat ons deugd zou doen, had de Fee gezegd. Wie beschrijft onze verbazing en ontroering, toen we ontdekten dat het een nieuw boek van onze vriend bevatte : Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. We hielden het om beurten vast en hadden tranen in de ogen, waarvoor we ons niet schaamden, want het was een brokske vaderland dat we aan-raakten.

         “Wil ik eruit lezen ?” vroeg George ons. Dat deed hij graag, omdat hij een mooie stem bezat en, als broer van een dichter, ook begrip had voor wat hij dan las. Gretig drong hij aan : “Als gij luisteren wilt, zal ik graag het zeer schoon begin doen horen.”

         Verheugd zetten wij ons in een kring met hem, lamp-licht bescheen het boek en wij zaten zelf in het duister. Hij glimlachte naar ons, wilde adem scheppen voor het eerste woord, maar och, daar kondigde luchtalarm de komst aan van zeppelins en vliegtuigen; even later begon afweergeschut te dreunen en schudde het huis door ontploffende bommen, veraf of dichtbij, dat wist niemand ooit. “Zal ik toch lezen ?” vroeg George. ,of wilt ge naar de kelder, om er het einde van de aanval af te wachten ?”

    “Lees maar,” besliste ik, en ook de anderen zeiden : “Ja, toe nu maar !” Toen begon hij aan Felix' wonderschone verhaal over de Heilige Familie, en — ja, ge zult er nu misschien om lachen — voelden wij ons, al luisterend, teruggevoerd naar ons geliefd Vlaanderen, om er het Goddelijk Gezin te volgen langs wegen en door stadjes en dorpen die wij kenden van jongs af. Boven Londen woedde het hevigst luchtgevecht sinds de oorlog uitbrak, en tot dicht bij ons huis vielen bommen. Maar wij hoorden dat geen van allen, wij waren in Vlaanderen al die uren dat de Duitsers aanvielen en George las.

         Hij zweeg pas, toen het verhaal ten einde was gekomen. En geloof mij, vrienden, al klinkt 't als een mirakel — waarom zou 't er niet een zijn geweest ? — maar toen George het boek met een zucht dichtklapte, werd ook juist het einde van de luchtaanval aangekondigd. “Hoor toch !” zuchtte mijn goede vrouw, haar tranen wegvagend. “Ik was vergeten dat 't oorlog is ! Hadden wij niet naar de kelder dienen te gaan zoals staat in de voorschriften ?”

         Maar ik stelde haar gerust. “Felix heeft ons beschermd door zijn boek,” zei ik, en bij God, dat staat nog voor mij vast. “Wij waren al die tijd bij hem in Vlaanderen. Gij hadt geen beter uur kunnen kiezen voor uw komst, George.” Ach mannen, en daarom is dit boek voor mij zo dierbaar, al lees ik ook de andere van herte.”

         Zo gij voor dit verhaal niet meer kunt opbrengen dan een wat superieur glimlachje, hebt ge iets verloren dat aan ons leven zulk een bijzondere glans vermag te geven : de argeloosheid waarmee een mens, zonder vragen en analyseren, de wereld om zich heen beschouwt en aanvaardt. In een triest, zacht-schreiend lied van Johannes Brahms : Ach, wüszt' ich nur den Weg zurück, den lieben Weg zum Kinderland, ligt dat heimwee der “volwassenen” uitgedrukt! Mannen als Veremans en Van Reeth behouden iets kinderlijks, maar het maakt hen niet kinderachtig. Timmermans zou zonder die argeloosheid niet hebben kunnen schrijven; ja, ik ben er zeker van dat hij alle lust om te leven verloor, toen de keiharde werkelijkheid hem van dat kostbare goed beroofde. Overigens, waarom kon Streuvels mij vertellen over de jaarlijkse stroom van brieven uit geheel West-Europa, waarin hem dank wordt gebracht voor zijn al in 1909 verschenen en sindsdien steeds maar herdrukte Kerstekind, waarom is van Timmermans' werken nu nog een omnibus-uitgave mogelijk, waarom trekken ieder jaar meer mensen naar een armzalig parochiehuis in Vosselaar, om er het Kerstspel der Kempen bij te wonen, als niet in ieder van ons een spoortje hunkering leefde naar die verloren argeloosheid, dat kinderlijk aanvaarden ?

         In dit verband denk ik ook nog aan een toneelrepetitie in de pastorie van Kalmthout. Het is een Kempendorp, dat gij bij voorkeur niet op een duistere, regenachtige november-avond moet proberen te zoeken. Want dan komt ge, als wij, wel in Brecht, in Sint-Job-in-'t-Goor, in Loenhout en zelfs in Hoogstraten, maar dat vermaledijde Kalmthout lijkt door een duivelse hand als een pion over het geografisch schaakbord der Kempen heen en weer geschoven. Tenslotte heb ik Sint-Antonius vol berekening een kaars aangeboden in ruil voor de pastorie van Dr. Tony Paeps; enkel dat éne huis maar, heb ik bij de ruil bedongen. Zulk een vertrouwen in de zakelijkheid van onze heiligen schijnt er in de hemel toch wel in te willen gaan, want na een halfuur rijden op de gok kwamen we in de “paepse haven” aan. Ik had mijn zinnen nu eenmaal op die Kempense pastorie gezet, omdat zijn eerwaarde met een stel geestdriftige parochianen een opvoering voorbereidde van En waar de ster bleef stille staan, de toneelbewerking van Timmermans' kerstverhaal Drie-koningentriptiek. Een fragment daarvan wilde ik graag op de band vastleggen, om er mijn grote klankbeeld over de Fee een eigen kleur door te kunnen geven.

         Nu, pastoor Paeps en de zijnen hadden ons niet gemist, omdat ze de door hen gekozen scene — Suske-wiets ontmoeting met de Heilige Familie in het foorwagentje — nog eens danig hadden doorgenomen. ,”Is dat nou geen plezant werk ?” vroeg mijn gastheer, toen we tenslotte voldaan rond de Leuvense stoof zaten en een glas warme wijn met voorzichtige teugjes genoten. “Felix was een neef van mij, onze moeders waren zusters uit een echt Kempens gezin, wat ge bij de Fee aan z'n forse kop en z'n zware lijf ook nog goed kondt bespeuren. Maar om de familieband doe ik dit zeker niet. Nee, ik hou van dit spel, omdat het recht in het hart van ons volk grijpt. 't Wordt ook nog wel door beroepsgezelschappen gespeeld, maar da's nie plezant ! Die toneellui willen 't te mooi doen ; die spelen de eenvoudige sukkelaars met hun kinderlijk geloof in mirakels. Maar ons volk gelooft daar nog werkelijk in, Gode zij dank mag ik wel zeggen. Weet ge, vrienden, ik kwam eens tegen Kerstmis in een dorp de kant van Kortrijk uit, en daar zag ik Fee's spel overal aangekondigd, te spelen, net als hier, door mensen uit de streek. Maar de naam van de schrijver hadden ze weggelaten, en dat, och ja, dat zat me als neef een beetje dwars. In de herberg vroeg ik : “Gij gaat nu dat spel vertonen, maar wie heeft dat eigenlijk geschreven ?” En de mannen daar gaven mij dit prachtig antwoord : “Och, meneer pastoor, dat is niet door iemand geschreven, dat was er altijd al.”

         Vrienden, als het volk zo vertrouwd raakt met uw werk, dat uw naam er niet meer toe doet, hebt ge als kunstenaar het recht om te schreien van dankbaarheid. Dan gaat het u als “Willem die Madoc maecte” of de schilder van sommige middeleeuwse paneelkens; zelf verdwijnt ge in nevelen, maar uw werk verwerft onsterfelijkheid. Hoevelen in onze tijd kunnen daar nog aan toe ? Spijtig, dat ik 't Felix niet meer heb kunnen vertellen !

    't Zou hem wat gelukkiger gemaakt hebben”

         Ik moest dit verhaal even kwijt, omdat het Timmermans' onvergankelijke betekenis voor zijn volk zo zuiver weergeeft. En dan nu de al eerder beloofde herinnering, die Flor van Reeth mij toevertrouwde over degeliefde makker van jongs af. De oude bouwmeester met het zilverwitte haar en de achter brilleglazen fonkelende ogen vertelt precieuzer dan de onstuimige Veremans, die zich graag laat voortstuwen door zijn geestdrift. Van Reeths verhaal stamt uit een heel andere levenssfeer dan de onze, en weer zou het me spijten als gij, die het leest, er enkel om glimlachte. Ja, tenzij er vertedering ligt in uw glimlach ; dan hebt ge het aroma geproefd en gewaardeerd. Toen ik het zelf door de oude heer hoorde vertellen, was 't mij te moede of ik was opgenomen in de sfeer van Eichendorffs romantische verhalen.

         “Het gebeurde op Goede Vrijdag van het jaar achttien, een wonderschone morgen toen wij gedrieen, de Fee, de Renaat en ik, na de hoogmis ons stadje waren uitgewandeld en ons hadden neergezet aan de oever van de Nete. Vrienden hebben geen angst voor de stilte, omdat zij elkaar ook wel zonder woorden verstaan. En dan, ja, er hing iets van verwachting in de atmosfeer van grootse, ons leven beroerende dingen. Het was Felix die tenslotte in woorden trachtte uit te drukken wat wij gedrieen over ons voelden komen. Zijn hand wees naar de hemel boven de mastbossen, terwijl hij met van emotie bevende stem riep :

    “Daar, vrienden, kijkt toch ! Daar boven de bomen, waar 't zo licht is geworden, kijken nu Gods engelen op ons neer ! Ziet gij 't ook, hoe juist daar het morgenlicht veel sterker, veel indringender is dan elders aan de hemel ? Renaat... Flor... ik zie dit toch niet alleen ?”

         Onze blik volgde de richting van zijn hand, en ja, ook wij zagen het nu, hoe boven de bomen het zonlicht zich scheen te hebben samengetrokken, zodat het pijn deed aan onze ogen, toen wij erin staarden.

    Na enige tijd verflauwde het helle schijnsel, en waagden wij 't om ons weer te bewegen, om tranen uit onze ooghoeken te wissen en dan, weer wat zekerder van onszelf, om op te staan uit het gras van de Neteoever. Maar 't leek niet mogelijk om van die plek heen te gaan, alsof wij er enkel wat gerust zouden hebben na een wandeling. “Vrienden,” sprak de Fee, zo plechtig als bij geloften die ge aflegt voor eeuwig, “vrienden, wij mogen deze morgen nooit vergeten ! Want het kan geen spel van het licht zijn geweest, wat wij daar boven de bomen hebben gezien. God verwacht iets van u, Flor, van u, Renaat, en van mij ! Laten wij de handen ineenleggen en elkander beloven dat ieder van ons een herinnering zal scheppen aan deze dag, en dan al zijn gaven ertoe zal inzetten ! Ik wijd mijn volgend boek aan deze dag !”

         “Ik zal een mis componeren ter herinnering aan wat wij zagen !” riept gij, Renaat. En ik beloofde : “Zo God wil en ik de opdracht krijg, bouw ik een kerk om deze morgen te gedenken !”

         Het is alles geschied gelijk wij elkander met een handdruk beloofden :

    Fee's boek De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerd bevat voor Renaat en mij, in de exemplaren die wij ten geschenke kregen, een persoonlijke herinnering aan die wonderlijke morgen; de Sint-Franciscusmis van Renaat is zijn inlossing van de afspraak, en ik heb met die intentie de Heilige Geest-kerk geschapen.

    Ach, het was toch een goede en schone tijd, toen wij jong waren, en wij ons tot alles in staat achtten door de kracht van onze vriendschap.

         Annie Salomons waarschuwt er mij vaak voor, dat ik dergelijke herinneringen aan een tijd die ik uit eigen beleve niet heb gekend, nooit mag idealiseren. In dit hoofdstuk zal ik mijer ook wel weer aan bezondigen, maar er is dan ook iets aandoenlijks in die verhalen over de vader, de neef, de vriend, dat ik mij haast al niet meer kan voorstellen hm nooit te hebben gekend. En nu moet ge ook nog eens naar Lier gaan," zei Lia, de dochter, mij dringend.

    ,,Nu ge zoveel van Vader weet, zult ge ons stadje ook wel meer door  zijn ogen bekijken. Ga dan ook op het Begijnhof Fred Bogaerts maar een bezoek brengen. Hij zal 't zo heerlijk vinden, om te vertellen over hun jongelingsjaren in Lier ! En dan... ja, Fred heeft zich daarvan nooit los kunnen maken; hij woont nog in hetzelfde huis, dat hem en Vader tot atelier diende.”

         Oude mannetjes wezen ons de weg door de doolhof die ieder Begijnhof altijd schijnt te moeten zijn. In de grijze decemberdag glommen de keitjes der smalle straatjes met een blauwige stalen glans en lagen de huisjes zo kil en afgeboend naast elkander, dat ik haast weer berouw kreeg over mijn terugkeer in Lier. Het atelier van de oude schilder lag aan het einde van een doodlopend straatje. Een stakige boom hing met wat warrelig dood hout over een laag, bruin-stenen muurtje, waartegen een overluifelde kruiswegstatie was geslagen.

    “ 't Doet me nog altijd niets,” zei ik tegen Frans, die alweer met zijn fototas manipuleerde. “Er is geen sfeer vandaag met dat harde licht. Laten we wegrijden, ik had hier niet moeten komen.”

         Maar om de oude mannen die ons de weg gewezen hadden en die op een hoek van het straatje stonden te controleren of ik ook bij Bogaerts zou binnengaan, liep ik op het huisje af, bekeek even de ramen met hun wit-stenen omlijstingen, scherp afgetekend tegen de bruine baksteentjes der muren, en strekte mijn hand uit naar de bel. Maar eraan rukken behoefde ik al niet meer, want de deur schoot open en Timmermans’ jeugdvriend stond in de wit-stenen boog van het portaaltje als een levend weermannetje. “Ge zijt welkom bij Felix' oudste en trouwste vriend,” riep hij ons toe en wenkte dat we moesten binnenkomen en het trapje opgaan naar zijn atelier. “Beneden heb ik niks-nie te zoeken, weet ge ! Daar woont een ouwe juffer te midden van heur beeldekens en heiligenprenten ! O, da's zo'n vrome ! Maar de Fee waarschuwde altijd : “Pas d'r mee op, Fred ! Op vastenavond hangt zo een aan uw arm met 'n mombakkes voor, en gij speelt de zot !” Ja, hij hield van plagen, Fee !”

         Als een echte bohémien huisde oude Bogaerts te midden van zijn werkstukken : bonte krijtprenten van processiegangers of kermisvolk, een drietal sterzangers in hun vermomming van kronen en gelapte mantels. Hij pookte het vuur in zijn Leuvense stoof op en schoof de koffiekan in het midden van de bovenplaat. Maar zijn felle oogjes volgden ons heimelijk, en toen Frans en ik aandachtig een der bontste prenten bekeken, schoot zijn stem opgewonden uit : “Ha, gij staat daar voor het beste dat ik ooit heb gemaakt. Fee zei altijd :“Zo tekent ge maar een keer in uw leven !” Schoon is dat, vindt ge niet ? Wij woonden hier samen, Fee en ik, toen ik eraan werkte. Ja, dat was een goede tijd. Ach, als ge nog jong zijt...”

         Hij was ouder en ouder geworden, maar zijn geest leefde nog in die heerlijke, dolle jongelingsjaren, toen de broodmagere muziekstudent Veremans en de jonge schildersgezel Door Opsomer er met andere jonge Lierenaars de onrust op het Begijnhof brachten, als ze druk gebarend en luid betogend hun weg zochten naar het huisje van Fred en Felix. “Mensen, wat een tijd was dat ! Iedere avond zaten ze hier hun pijpen te smoren, tot ge met een mes wel stukken uit de blauwesmook hadt kunnen snijden ! De familie Timmermans had daar niks-nie mee op ; dat waren deftige lieden, die in Lierse kant handelden en zeer gekend waren in de stad. Als ze op zondagen naar de hoogmis gingen, droegen de mannen hoge zwart-glimmende kachel-pijpen van hoeden en hun vrouwen waren gekleed in zij en fluweel met zilveren beugeltassen en kasjmieren sjaals. Fee was het dertiende kind... ja, daar staat ge nu van te kijken, maar in die tijd was dat heel gewoon ! De fantasie had hij van zijn vader; dat was een vrolijke mens maar ook streng en deftig, weet ge... Zijn moeder kwam uit de Kempen; ze bad de rozenkrans nog met een klein vertelselke voor ieder weesgegroetje. Fee heeft mij eens gezegd : “Fred, door die vertelseltjes van ons moeder in het donker bij de gloed van de stoof ben ik later tot het schrijven van mijn Kindeken Jezus gekomen. Want dat boek is eigenlijk een rozenhoedje der blijde geheimen. Toen ik het schreef, voelde ik de gloed weer van de stoof met het open deurken, en hoorde ik de stem van ons moeder gelijkmatig de Weesgegroeten bidden.” Al die zaken vertelde hij mij, omdat ik zijn oudste en trouwste vriend ben.”

         Hij liet ons node gaan, schonk mij een foto van een door hem getekend portret van de grote vriend, en riep nog, staande in zijn huisdeur : “Vergeet dat niet, ik heb hem het langst van allen gekend en hem nooit in de steek gelaten.” Zijn koppig vasthouden aan de zorgeloze jongelingstijd was waarschijniijk de laatste afweer tegen het eenzaam wachten op de goede rust van de dood.

         “Ge moet niet alles geloven, wat Fred u heeft verteld,” waarschuwde Lia, toen wij haar ontmoetten in het gezellige familiehuis. ,,Niet waar, Moeke, Fred verzint ook veel over die jeugdjaren op het Begijnhof ?”

    “Alle Vlamingen sieren de werkelijkheid op, als hen die te kaal lijkt,” zei ik lachend. “En vind je dat zo erg, Lia ? Niemand wordt erdoor geschaad.”

         “Fred is een beste mens, en een trouw vriend.” De rustige stem van mevrouw Timmermans gaf aan al wat ze zei een onweerlegbare klank. Ze zat in haar zwarte japon met een camee, hangend aan een zilveren kettinkje, als enige versiering, vredig te luisteren naar de gesprekken, en glimlachte nu en dan als om te tonen dat ze ons wel degelijk volgde. Ik bedacht wat een bescherming een vrouw als zij moet hebben geboden aan de kunstenaar Felix Timmermans, die misschien daardoor zo argeloos en zuiver zijn verhalen heeft kunnen schrijven en zijn prenten tekenen, omdat de woning in de Heyderstraat zijn veilige thuishaven was, waar de wilde golfslag van de wereld, haat, tegenkanting, spot en naijver nooit hebben kunnen binnendringen. Wonderlijk, dat ik juist deze vrouw een van die lege joumalistenvragen stelde waar wij ons te vaak aan bezondigen : “Hebt u het niet een voorrecht gevonden, dat u al die prachtige verhalen zo dicht bij u hebt zien ontstaan, en dat ze u van alle mensen het eerst werden voorgelezen ?”

         Haar antwoord was subliem in zijn eenvoud : “Natuurlijk heb ik daarvan genoten. Maar toch, zo Felix ze niet zou hebben geschreven, was ik er niet minder gelukkig door geweest !”

     

    **********

    08-06-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    07-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op reis door de natuur - Lia Timmermans

    Op reis door de natuur

     

    Door Lia Timmermans

    Uit De Toerist – 1 december 1952

     

                Grootvader zegde altijd : « Het is niet de verte van een reis, waar het op aankomt, het is de hoedanigheid ». En grootvader reisde veel ; geen verre reizen. Hij trok den buiten op met boerinnenkappen en kanten kruinen. Hij bleef dan een dag of vier, soms wel een week weg, ging van het ene dorp naar het andere, van hoeve tot hoeve, in het Noorden van Brabant, van de Kempen, tot in Holland en Zeeland. Dat was nu wel niet ver, maar hij bracht van die reizen echte schatten mee voor zijn kinderen ; de heerlijke vertellingen van verzonnen belevenissen.

    En onze Pa deed dat ook ; van ons klein Vlaanderen, zonder machtige bergen of rotsen, zonder geweldige wouden en watervallen, kon hij vertellen alsof het 't schoonste land ter wereld was.

                Vader zat gaarne in de trein aan het venster, smoorde een goede pijp en bekeek het landschap. Voor het minste had hij aandacht en was er gelukkig mee. Een haverveld dat in de bellen stond ;een heuvel, die bedekt was met een aaneengenaaide lap van plakken hop, koolzaad, tarwe en aardappels ; een dreef van populieren, witte berken in een weide ; een ekster, die naar haar nest in een hoge abeel vloog ; een knotwilg langs de beek. Alles had zijn bewondering en boeide hem.

    De winterlandschappen gaven hem een bijzondere vreugde ; zij betekenden voor hem het land van zijn Kindeke Jezus, van zijn Driekoningentriptiek, van zijn geliefde Breughel.

    Vader moest helemaal niet ver gaan om een schone reis te maken. Natnnrlijk ging hij wel in het buitenland op voordrachtentoernee, en ook dat deed hij gaarne. Maar toch, hoe verder hij weg was, hoe meer hij verlangde naar die zoete warmte van thuis.

                Als hij in Rome in de uitbundige, rumoerige baziliek van Sint Pieter stond, verlangde hij terug te kunnen knielen in de stille ingetogenheid van een Vlaamse gotieke kerk.

    Als hij dan van verre reizen terugkwam, beladen met geschenkjes en vertellingen, was hij telkens blij ons weer bij zich te hebben, zich thuis te voelen met heel de gewone alledaagse trant, de stille straat, de poesen, de perelaarkens in de tuin en zijn gezellige kamer, die naar hout en naar tabak rook.

    En de beste herinneringen zijn nog de milde uren tijdens de kleine uitstappen in onze streek. Zo hield vader veel van Retie, waar ons tante nonnetje woonde, van het vlakke zandige land, van het stille brave dorp achter de lage bossen.

    Met de drang naar de mistiek der stilte, met de liefde tot de begijnhoven, gingen vader en zijn vriend Flor van Reeth een begijnhovenreis doen door heel Vlaanderen : Gent, Brugge, Ieper, Diksmuide, Kortrijk, Leuven, Aarschot en Diest. Die keer gingen zij per stoomtram.

    Er ging geen jaar voorbij of wij trokken in de maand Mei naar Scherpenheuvel, ter bedevaart. Na de middag ging het naar Averbode. Vader kon zijn Kempische aard, die stilaan de uitbundige Brabantse overwon, niet loochenen ; hier was hij gaarne, in de rust van de zwarte mastebossen; de dreven, de lage lemen huizen in de heide en van de schone abdij met haar barokke kerk, «waarvan het torentje als een minaret boven de bossen van de berg komt zien». Op een keer ontmoetten wij daar Renaat Veremans en Nest Claes, die er hun verlofdagen doorbrachten. « Fe, het is hier zo jeugdig ! Waarom komt ge met de kinderen toch ook niet naar hier op vakantie ? » « Da's een gedacht, zegde onze Pa, enige dagen hier, in de rust en de stilte, wat een balsem voor het hart ! »

    Het waren zalige dagen. Vader en moeder woonden 's morgens en 's avonds de stemmige liturgische diensten bij in de abdijkerk en wandelden daar in de hovingen tot aan de boerderij. Of zij bleven stil zitten zien naar het landschap, « evangelisch schoon » noemde Pa het ; naar een kikvors op een blad, dat op de abdijgracht dreef, waar gele irissen tussen het lis oplichtten ; naar een vlugge eekhoorn, die rap lijk de weerlicht door het bos sprong en de bomen inklauterde. Na de middag gingen wij allen samen op wandel. Wat een genot voor vader, die kalme achternoenen in de schaduw van de vele hoge bomen rond de abdij, de zon en de schone hemel boven het stille land, de heide die men hier van op de heuvelen rook en zag, en de vele bloemen in het veld : een droom.

    Daar ontstond « Ik zag Cecilia komen ».



    Bouwel 1939 : Tonet, Clara (staande), Marieke, Gommaar, Fé en Lia
               
               Een andere keer huurden wij in de Kempen een kleine villa « Minneke-Poes », die aan het einde van een lichtgele zandweg lag. Het was er kalm. Van in de vroege morgen was vader al aan 't ronddrentelen in het bos ernevens of op de heide. Elke dag bracht iets nieuws, en hij was er altijd op uit ons iets schoons te laten zien of horen in de natuur, om ons blij te maken. De ene morgen was het een groot spinnekoppennet, dat vooraan in het bos tussen twee bomen hing vol glinsterende dauwdruppels ; de andere morgen vond hij tussen de dennennaalden heelder kladden verse paddestoelen in alle kleuren en een volgende keer riep hij ons stillekens op om de konijntjes te zien, die het pekensloof van onze dorpel kwamen halen. Dikwijls ging vader naar een schone, naïeve Kruislieveheer, die roos geschilderd onder een blauw afdakje hing. Het beeld is nu verdwenen. Vader tekende en schilderde het verschillende keren.

                Een van onze wandelingen leidde naar de oude watermolen en het kasteel van Vorselaar. Ook als het regende trokken wij er op uit : vader liep gaarne in de regen, dan had alles weer een speciale charme. « Ziet ge, wees hij, hoe de kleuren veel meer uitkomen, hoe de vochtigheid ze intenser maakt ; ziet eens hoe goed ge het verschil merkt tussen al de groenen, hoe alles uitkomt tegen het grijs van de lucht ! »

    Het waren prachtige dagen en 's avonds zaten wij op het terras van Minneke-Poes te kijken naar de eerste avondster en naar de maan die over de heide oprees ; of wij luisterden naar de regen en genoten van de heerlijke geuren van natte grond en vochtig dennengroen.

    Lier zelf en onze streek kon vader telkens opnieuw gaan bekijken. En als wij soms vroegen :

    « Pake, laten we eens ver weg gaan om iets nieuws te zien ? », liet hij ons het boekje lezen van Alphonse Karr « Voyage autour de mon jardin ». Maar omdat ons hofje zo heel erg klein was, nam vader ons mee den buiten op om daar nieuwe dingen te ontdekken.

    Pas konden we fijn lopen of we mochten mee ; naar den Dré van 't Sas, het Hof van Ringen, de Zuut, de Nazarethse Dreef, het Hof van de Marnix of de berg van Marie achter de Kloosterheide. Wij wandelden eerst een eindje, even langzaam als vader, bleven staan waar hij bleef staan, en bewonderden de natuur waar hij het deed. Nu en dan gingen wij aan de graskant zitten om naar een aardig blad te kijken, een schone rups, een meikever...

    Als we dan weer verder stapten, zongen we een liedje : « zo trekken wij voort van oord tot oord, en zingen ongestoord ». En vader floot soms tussen twee pijpen in op zijn okarina.(1)

    Het was een witte porseleinen, met blauwe bloempjes op geschilderd, en ze gaf een eigenaardig fris geluid, doordringend en helder.

                Onderweg ontdekten we altijd iets ; een nieuw soort kikvors of onze-lieveheersbeestje of vergeet-mij-niet. Wij zochten kruiden en jaagden op vlinders. En waar vader iets zag bleef hij staan, lang, en draaide zich eens om, om het landschap uit een andere hoek te bezien.

    Hij zegde niet veel, een paar rake woorden of soms niemendal. Dan haalde hij zijn schetsboekje voor de pinnen, zo klein dat het op zijn linkerhandpalm kon openliggen, en in enkele minuten stond er een tekening op. Dikwijls zette hij hier en daar de naam van een kleur bij of van de plaats waar ze genomen werd. Dan kon dat schetsboekje jaren in de kast liggen ; als vader het later weer terug zag, herkende hij het seffens en zag het landschap met zijn tonen en heel zijn atmosfeer weer klaar in gedachten terug, zo getrouw als een foto. Want hij had een heel goede memorie en de dingen, die hij wilde onthouden, gingen zijn leven lang mee. Alles uit de natuur kende en leerde hij ons. Zo liet hij ons de schone iepenbomen zien, die « gelijk de beuken van een katedraal » de Begijnenvest overwelfden. Op die vest hebben wij veel gewandeld. Winter en Zomer : vader vond ze altijd even schoon. Ook heeft hij ze dikwijls getekend en beschreven : « De Begijnenvest is als een kerk, waarvan de bomen de pilaren en het landschap de gekleurde ramen zijn ». Als wij dan vroegen : « Pa, hoe weet ge dat het iepen zijn ? » legde hij ons dat schonekens uit, en ook hoe andere bomen er uit zien : linden, berken, beuken, eiken, kastanjelaars, en hij tekende ze dan met zijn wandelstok in het zand.

                Rechts strekten de weiden zich uit tot voorbij het Stenen Stappeken en de Waterschrans. Daar, in die streek, had vader Pallieter laten wonen, maar hij zag ze met andere ogen dan wij. Daar had zijn verbeelding de eeuwige Begijnenbossen gedroomd, de malse weiden rond de Nete en de windmolens in de vruchtbare velden. We kwamen terug langs de Benedenbaan. Die was afgeboord met de oudste, meest verwrongen knotwilgen die ik ooit heb gezien. Daar, in de zevende, een gespleten, halfuitgeholde tronk, had vader Anna-Marie en Corenhemel hun liefdebrieven laten verstoppen. En vol hoop ging Clara elke keer zien of er soms niet een vergeten « billet doux » was blijven liggen. Daar in die boom met die hele dikke knots woonden de kabouterkens. Verder, langs de Nete staat er een klein rond toreke, recht in bet water, met één klein vensterke er in : daar woonde Duimke, mijn Zoon. En in dat grote huis, de Eenhoorn, woonde Mijnheer Pirroen. Overal waar wij voorbijwandelden liet Papa iets gebeuren. Daardoor kregen alle dingen een ander uitzicht.

    Zij begonnen mee te leven met de mensen ; echte mensen of figuren die vader verzonnen had in zijn boeken. En daardoor zagen wij ook alles anders : een boom, een weg, een oud hnis, een deurtje in een muur, het kreeg meer betekenis en meer waarde. Allemaal kleinigheden die het leven rijker maken.

    En 's avonds als wij gingen slapen dachten we nog aan al die dingen, aan al het schone en het nieuwe, dat we hadden gezien en ontdekt tijdens die kleine reis in de grote hof van de natunr.

     

    (1) okarina : letterlijk - kleine eend, fluit met snavelvormig mondstuk. De benaming is wellicht ontleend aan de vorm. Het is eigelijk een goedkoop amateurinstrument, met een ei-vormig lichaam van aardewerk of metaal dat binnenin hol is. Het wordt aangeblazen met een snavelvormig mondstuk en heeft negen of tien vingergaten, waarvan vaak acht vooraan en twee duimgaten achteraan.

    ******

    07-06-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verhalenkalender voor 1932

                          

    De verhalenkalender die Timmermans in 1932 heeft gemaakt kan ook nu voor het jaar 2011 gebruikt worden.


    DE BURGEMEESTER.

     

    Stan en Neel Sop waren tweelingbroers en geleken zoo fel op elkaar dat er altijd abuizen ontstonden.

    ‘t Waren jongmans van bij de zestig jaar. Op een zondag deed het nieuws de ronde dat Stan met de Weduwe van den mulder ging trouwen. Neel zag er zoo 't schijnt geen graten in, maar toen hij kort op dit nieuws zich voorstelde met de kiezing voor gemeenteraadslid, met al de kans van burgemeester te worden, draaide de Weduwe haar hart naar den anderen kant en vree met Neel. Den eenen is den anderen zei ze en dan heb ik toch liever den burgemeester.

    Nu schoot Stan in zijn furie en stelde zich ook voor als gemeenteraadslid maar op een anderen lijst, ook met al de kans van burgemeester te worden.

    't Was een vinnige kiesperiode, de twee broers tegen elkander. En Stan moet toch de slimste geweest zijn, want den dag voor de Kiezing ging hij de wegen op en zei overal: Menschen ge moet voor mij, Neel, niet stemmen. Het is niet goed dat twee broers in haat komen. Stem dus gerust voor mijn broer Stan. Ik ga toch trouwen met de Weduwe van den mulder zoo als gij weet, en ik wil gerust zijn. Stem dus gerust voor mijn broer Stan.

    't Was eerst 's anderdaags als de kiezing ten einde liep, dat Neel vernam wat Stan had gezegd. En Stan wierd verkozen, Neel niet, Een maand nadien was Stan burgemeester.

    De Weduwe van den mulder is dan maar terug naar Stan gegaan. Den eenen is den anderen zei ze en 'k heb toch liever den burgemeester. Z' is met Stan getrouwd, Neel is er van ziek geworden, maar is er toch niet van gestorven, hij trouwde met een poes van achtien jaar.

    Ik had gaarne de twee broers geteekend maar daar ze zoo fel op elkander gelijken heb ik er maar eenen genomen, Stan of Neel ik weet het zelver niet.

     

     

    DE MAJORDOMO

     

    Hij was de majordomo van het Waterhof. De kasteelheer zat altijd in 't Zuiden van Frankrijk. In October kwam hij over om een meute-jacht te geven in zijn bosschen. De Majordomo met zijn hoogen hoed en zijn wit gezicht was de schrik van de boeren en van allen die van 't kasteel afhingen. Een schrik die voortkwam uit zijn te ver gedrevene stiptheid. Alles moest juist en op tijd gedaan worden, niet te veel en niet te weinig, juist. Betalingcn, leveringen, huur, getal, gewicht, zoowel aan hem als door hem was vierkantig stipt.

    Hij was nooit te vermilderen, en nam nooit geen enkele belooning of cadeauken aan. Als hij geren een appel had ging hij die naar de rnarkt koopen, nochtans dat de boogaard de schoonste was der streek. In zijn administratie wierd het minste penneken opgeschreven en dit trok hij af van zijn loon. Zijn heer, een dikke goedzak, had sinds lang opgehouden hem op zijn te knellende stiptheid te wijzen. Er was aan die man geen zalf te strijken. De boeren zeiden: Hij weet hoeveel blaren er op de boomen staan en hoeveel liters water er in de beken vloeien. Ze noemden hem de marmeren slang. Hij wist alles en was overal als een spook, waar men hem het minst verwachtte.

    Alle dagen swenst het zeven uren sloeg draaide hij de lamp van zijn bureel uit.

    Maar de boeren hadden gezien dat swenst eenige dagen het licht later brandde, tot tien uren, zelfs soms tot de morgen in de lucht kwam. Elkendeen zei: Er is iets verkeerd aan 't marmeren serpent. Als ze geld brachten telde hij het niet meer na. Hij deed een gebaar van het daar maar neer te leggen en bleef verder over zijn boeken gebogen. Eenige dagen nadien kreeg de kasteelheer een brief. De Majordomo schreef hem dat de rekening niet klopte, er was een verschil van vijf frank in 't nadeel van zijn heer, dat hij er dag en nacht had naar gezocht om de reden van het te kort te vinden, en daar hij er niet in gelukt was hij hem zijn ontslag aanbood. De kasteelheer schreef hem terug dat hij om die vijf frank zich geen zorg behoefde te maken, zelfs nog voor geen duizend frank. Maar de marmeren slang wou niet langer rnajordomo zijn. De kasteelheer kwam zelf naar 't kasteel om hem over te halen, niets aan te doen. Hij pakte zijn koffers en ging in de stad achter de kerk wonen. 's Morgens zat hij lang in de kerk, en na de noen, of het regende of niet regende ging hij naar de dreven van 't kasteel wandelen. Hij raapte de afgevallen twijgen op zooals vroeger, joeg de kinderen uit de mastebosschen en bleef de schrik van de boeren. Hij schreef brieven naar zijn vroegeren heer over het nalatig gedrag van den nieuwen majordomo, een zwaar bourgonjegezicht die wel geschenken aannam, en achter de boerendochters reuzelde, welke boomen moesten uitgedaan worden en welke sloten gekuischt. Die vent was razend op de slang, maar ook vol schrik.

    Ook de stroopers vreesden hem evenzeer als vroeger.

    Op een keer vonden ze den ouden majordomo dood aan eene sloot liggen, het hoofd in het water en ook de rechterhand, die uitgestrekt was naar een stuk flesch dat in de sloot lag.

     

     

    HET RIGGEREDITJE

     

    Het is een blind, oud peeken, rnaar een levendige in zijnen tijd! Nog! Hij ziet geenen steek meer voor zijn oogen. Maar hij blijft altijd malch en frisch. Hij smoort hij zijn pijp, om den reuk, menheer, om den reuk. En ‘t is eerst als ge de smoor niet meer ziet dat ge maar smaak kunt hebben van den toebak. Hij verdient zijn centjes met catechismus te geven, aan de kinderen die hem niet goed van buiten kunnen leeren; en dan ook met stoelen te repareeren. Hij kent nog heel zijn Mechelschen catechismus met uitleg uit het hoofd. En al de liekes uit zijnen tijd. Hij zingt heel den dag. En daar is geenen trouw, geen begrafenis, er mag geen pluim omhoog gaan of Riggereditje staat er bij, roert zijn blad voor tien, en doet de menschen hun boeksken open tot in ‘t derde geslacht, Hij is twee keeren getrouwd geweest — Er kwamen geen kinderen. Maar nu gaat hij voor den derden keer trouwen met de boerin die hem alle dagen melk brengt. “Nu zal 't wel lukken!” zegt hij. “Ze trouwt mij niet uit compassie, Ik kan er wel tien vrouwen krijgen, maar zij is de schoonste. Ik heb hun gezicht maar te bestreelen, en ‘k weet het.”

    En in afwachting van zijn huwelijk zingt hij vroolijk:

     

    Ja in mijnen tijd dan ging het heel anders,

    maar ik was een klepper in mijnen tijd.

     

     

    DE KOKER

     

    De koker is een boomkapper. Met eens uit een boom te vallen was hij een oog kwijt geraakt. Als er niets te kappen valt stroopt hij. Hij is nog nooit gepakt geweest. Ze zeggen dat de gendarmen zelf schrik van hem hebben. Hij zit geren hoog in de boomen. Zelf klimt hij zoo maar, als hij geen werk heeft, in d' hoogste populieren, uit puur genot. “Daarboven ben ik dichter bij den grooten Baas” zegt hij, “dan is mijn hert gerust.” De pastoor zegt hem dat hij O.L. Heer in de kerk moet zoeken. “Niets”, antwoordt hij. “Ik ken maar eenen God, den oude, die van hierboven, de andere dat is een nieuwe, die is veel later gekomen, dat is maar zijnen zoon. En ik heb liever met den vader te doen. Die is baas.” Hij komt weinig in de kerk, rnaar hij houdt zijnen Paschen. Dan zit er altijd veel volk aan den biechtstoel te wachten. Maar hij komt de kerk binnen op zijn groote kloonen, stampt er nog harder mee om te zeggen: “Hier is de koker”. Hij gaat recht naar den biechtstoel. Malheur als er iemand in zit. Hij trekt hem er eenvoudig uit. Dat is nu niet meer noodig. Als ze de kloonen hooren, zeggen z' al “Menheer Pastoor, ik kom seffens weer, de Koker is daar”. De Koker heeft nooit ruzie, maar pas op, als er nen andere ruzie zoekt. Dan kunnen er geen tien hem nog niet houden. In de Winter stroopt hij. Hij verkoopt de hazen in de stad. Maar Menheer Pastoor en eenigte anderen krijgen er eenen voor niets, en ook de gendarmen. “Ik zal ze verplichten gestroopte hazen te eten” zegt hij. Op den eenen of den anderen wintermorgen ligt er nen haas op den dorpel der gendarmerie. Die geven hem dan ook niet aan hunnen hond. Zijn liefste dood is, zegt hij “dood uit een boom vallen.” Hij vrijt tegenwoordig met een weduwe met vier groote kinderen. Hij gaat in de Lente trouwen. De vier kinderen zijn er al van onder getrokken in dienst in de stad, uit schrik voor den nieuwen vader.

     

     

    HET BOERKEN VAN HENTEREN

     

    Dit boerken was rijk, heel rijk — niet door werken, maar door erven. Hij was al tien jaar weduwnaar, had een dochterken van 18 jaar. Een van zijn knechten wist met het dochterken in 't gevrij te komen. Wist het zoover te brengen dat zij moesten trouwen. Nu kwam hij aan de lieve centen. Hij ging het boerken spreken met zijn zondagsche dingen aan, en hij draaide triomfant aan zijn moustachken. Het boerken kreeg haast een geraaktheid van kwaadheid en van schaamte. Zoo een nietsrnandalle, zoo nen van honger de muur op. ik breek u in tweeën! De knecht lachte. En lijk het te verwachten was, ze trouwden : 't Boerken zette hen in een huishouden, er was een trouwfeest met taarten uit de stad. De knecht wierd zat. en riep nu in zijn overmoed, hoe slim hij geweest was, nu werk ik geenen steek niet meer, en uw centen worden de mijn. Toen stond het boerken recht : Polien, zei hij, gaat gij met dien schoelie leven, ja of neen ? Ja ik vader, het is toch mijnen man en , . . “Goed!” zei het boerken. Meer zei hij niet. En nu ging er geenen dag niet meer voorbij of 't boerken van Henteren gaf een feest. Hij ging in de herbergen, trakteerde voor alleman, riep de menschen van 't veld om wijn en champieter te komen drinken. Zijn geld moest op! De schoonzoon had geprobeerd langs notarissen kant aan 't geld te geraken. Het ging niet. Het geld was toegekomen langs vaders zijde toen moeder al lang dood was, en 't moederspaart was vroeger slechts op eenige honderd frank geschat. Het boerken wou geren zijn dochter met haar kinderen innemen, doch die was ook koppig. En hij deed maar op, alles op. Als ‘t geld verteerd was, verkocht hij een voor een zijn land, zijn koeien, zijn gerief, tot hij zonder een duit op straat stond. Toen was hij een gebroken man geworden, die van den armen leefde. Op ne keer vonden z' hem dood in een hollen boom waarin hij 's nachts sliep.

     

     

    MIE HET LAMMEKEN

     

    Zoo stond het in de gazetten : “Verleden nacht is de jachtwachter genaamd Franciscus Vereken, van het landgoed St. Jan, door een geweerschot gedood geworden. Men vermoedt dat de misdaad door een of meer wildstroopers gepleegd is. Het parket wordt verwacht. Het verdriet van de brave Vrouw Vereken is niet te beschrijven.” De moordenaar wierd niet gevonden. Vrouw Vereken is dan naar den Baron gegaan. Ze kwarn er buiten met twee geweren. Zij wierd de jachtwachtster. “Ik zal weten wie het gedaan heeft” zei ze. “En ik zal mij wreken!” Met groote kloonen aan, het geweer over den schouder, en de arrnen gekruist, wandelt zij door de bosschen — geenen enkelen nacht slaat zij over. Donder, sneeuw, tempeest, zij wandelt door het bosch, over heel het domein. 't Kan gebeuren dat de wraak zoo in haar opkookt, dat ze voor haar verbeelding den ongekenden moordenaar oproept. “Laat ons denken, dat die boom hem zou zijn”, zegt ze, en dan legt ze in die richting aan en schiet. “Wie ik in het bosch zie, ‘t is eender wie, is er aan”, zegt ze aan de menschen, en z' is de schrik van de stroopers geworden. Ze noemen haar Het Lammeken. 't Is eigentlijk een wolvin geworden, die elke nacht er op uit trekt om te dooden, die niet meer wenscht, dan dat er eens iemand door 't bosch zou komen om hem kunnen neer te schieten. De wraak, die zij niet kan uitwerken maakt haar wild en bruut. Haar gezicht is hard en onmeedoogend geworden lijk haar hart. Zij loert, sluipt, kent noch schrik noch verlegenheid, en ze vloekt als het morgen wordt. “Weer een nuttelooze nacht voorbij.” Over heel het domein is er van stroopers geen spoor meer. Z' heeft er de schrik onder. Ze weet dat z' haar willcn doodslagen, haar huis in brand steken. “Ze willen maar ze doen 't niet, ze durven niet. “Ne goeie man omverschieten de lafaards dat kunnen ze, maar wie naar mij ne vinger uitsteekt, is zijn gezicht in spijs.” De groote wraak is niet gekomen. — Toen ze oud stierf, zei ze op haar doodsbed : “Ik durf zoo, zonder dat ik iemand dood geschoten heb. niet naar onzen Frans gaan.”

     

     

    DE PROFEET

     

    Van jongs af zat hij in de boeken. Als hij op stiel was wierd hij weggejaagd omdat hij te veel droomde. Hij ging van den eenen winkel op den anderen, en kost op 't einde dan toch een koollossersschoen ineengenageld krijgen. Hij gaat den boer op, schoenen repareeren, en hij woont daar ievers op den steenweg in een oud barreelhuizeken. Hij zegt niet veel bij de boeren, maar als hij iets zegt, dan is 't over 't einde van de wereld. Dan staat hij op, dan komt er lijk vuur uit zijn oogen, en met woorden uit St. Jan den Evangelist en van andere profeten, voorspelt hij den grooten ondergang. Dat doet hij soms ook in 't openbaar als er veel volk bijeen is. Hij is door God gekozen om het de menschen te komen melden. Zijn huis, daar mag iedereen binnen. Daar komen de landloopers de nacht doorbrengen, de wrakken, de zatlappen die niet thuis geraken, de stroopers. Ze kunnen bij hem binnen komen. Ze krijgen een soort bed en 's morgens koffie. En dan preekt hij van 't einde van de wereld. Zoo vond hij eens onderwegen een sloor met een kindje. Een bedrogen jonge dochter, thuis weggejaagd en door haar lief in den steek gelaten. Hij nam ze in. Hij zag haar slapen, nen heelen nacht zat hij aan haar bed. 's Anderdaags ging hij niet uit repareeren. En 's avonds deed hij de deur op slot. Een zatlap kwam rammelen. Hij deed niet open. En hij zei geen woord over 't vergaan der wereld aan het meiske. Hij zei alleen, dat hij ook zoo 'n kindeken zou willen hebben. En hij zuchtte, en hij bezag haar; ze was niet heel schoon, maar ze was zoo teer en lief tegen dat kind; die teerheid verlichtte haar. Die teerheid doorgeurde hem. En als ze weer zoo bezig was haar kind in slaap te doen, toen nam hij haar hand, kuste ze en snikte “Ik weet niets, ik weet niets. De wereld mag niet vergaan, de wereld kan niet vergaan. — Laat ons tronwen!”

    Dat deden ze, en er kwamen veel kinderen.

     

     

    BIENUS

     

    Bienus zijn stukske land komt tot tegen het kerkhof. Als hij zaaide, als hij maaide, dag in dag uit heeft hij de menschen zien begraven. Menschen van de stad en menschen van den buiten. Daar ligt een stuk menschdom veraard. Hij is er filosoof door geworden, en hij leest boeken, troost de menschen, en hij heeft wijze spreuken ten beste. Maar als hij op een jaar, door de ziekte die er toen heerschte, vier van zijn kinderen daar heeft zien begraven, en 't ander jaar zijn vrouw, dan is het met zijn wijsheid uit, dan heeft hij geen enkelen spreuk niet meer te zeggen, en 't is gedaan met de boeken. “Praat, praat” zegt hij. “Alles is praat.” Het heeft zijn hart gekraakt. En als hij maait of als hij zaait, om de tien minuten staat hij stil, en blijft naar 't kerkhof staan zien. Dit kerkhof, dit kerkhof! Dit is 't eenigste dat geenen praat is. Dit is de groote stilte. Hij ziet en hoort de menschen in hun gedoen, hij ziet ze vrijen, trouwen, kermissen. En eeuwig zegt hij: “Praat; praat.” Zijn leven staat er van stil; zijn leven en zijn werk. Hij wordt arm, wat kan 't hem deren. Zijn hoeve wordt verkocht; 't raakt zijn knoezel nog niet. Dat is maar praat, alles is praat. De grafmaker is een vroolijke vent, en hij delft de graven al fluitende. Maar die krijgt ook zijnen toer. En ze komen Bienus roepen of hij het graf van den dooden grafmaker wil delven. Bienus bleef grafmaker. 't Eerste wat hij deed was zijn eigen graf maken. Maar ge sterft niet als ge wilt. 't Graf ligt er al jaren open, 't is vol kruid en wilde bloemen gegroeid. En immer graaft hij voor arm en rijk, groot en klein. Ze gaan hem voor, ze vcrdwijnen in de stilte. En hij blijft staan in het leven, in het gepraat, en ziet met weemoed naar den put die elke Lente opnieuw vol kruid en bloemen groeit.

     

     

    PIER VAN BOEKWEITSTROOI

     

    Hij woonde in de klein boschkens aan de Nethe. Hij was zoo lang en zijn hut zoo laag, dat hij zijn kop door 't strooien dak stak om te zien wat er buiten gaande was. Zoo zag hij 's nachts naar de sterren. Hij beleesde kwaden huidbrand, maakte zalven en had tooverboeken. De kinderen zeien dat hij naalden in zijn oogen had. Als hij een paard lang bezag viel het om. Op een keer trok hij er uit. “Ik ga een wijf halen” zei hij. Hij ging naar den burgemeester van 't dorp, en zei hem “Ze kunnen van mijn huis afblijven, of ze krijgen de cholera...”

    Zeven jaar later kwam hij terug op een hondenkarretje en hij had een klein oud wijfke bij met pekzwart haar en schuine oogen, en 't had geen toppen aan haar vingeren, aan haar duimen wel. “Dat is mijn wijf” zei hij. Daar geloofde niemand een gram van. De menschen zeien dat ze vischschubben op haar beenen had. Het hutteken was ineengezakt. Ze zetten het samen terug recht. Maar van toen af aan dierf niemand niet meer hem voor 't een of 't ander geval bezoeken, terwillen van dat oude wijfken. Ze wisten wel wie het was, maar dierven den naam niet noemen. 's Zondags reed hij er mee naar de vroegmis. Maar 't volk ging de kerk uit. Tot den duur vroeg de pastoor of ze naar een andere parochie naar de mis wilden gaan. Ze gingen dan niet meer naar de kerk, ook niet naar een andere parochie. Als 't ievers brandde, 't was de schuld van dit wijfke; stierven er koeien, was er ziekte onder de menschen, 't een of 't ander ongeluk, 't was altijd de schuld van die met haar vischbeenen. Op ne keer toen zij op de baan was met konijnenvoer hadden ze met steenen gegooid tot z' er half dood bleef liggen. Maar met de kermis in October kwam de wraak. 't Regende al dagen. De waters waren gezwollen. Twintig jaar geledcn was het dorp eens overstroomd geweest. Maar nu waren er goede dijkcn. Maar terwijl dien zondagavond de piston in de tenten de koppels deed waggelen, luidde ineens de noodklok. De dijken waren doorgebroken. Groote overstrooming. Heel het dorp onder water, 10 menschen verdronken. Toen het water zakte vonden z' in de hut het oud wijfken in ontbinding. Van Pier niets meer te zien. Doch 't gebeurt dat z' hem soms in den nacht al eens tegenkomen op den dijk, en dat is dan altijd het teeken dat er weer een overstrooming gaat zijn.

     

     

    STER DER ZEE

     

    Ster der zee, zoo heette de mosselboot, die in de mosselmaanden aan de werf van 't stadje kwam aanleggen, De zoon Piet reed dan met een karretje met mosselen de stad rond. De vader bleef swenst op 't schip. Piet kwam altijd voorbij 't stamineeken: “Den Eenhoren”. Verkocht er mosselen, dronk er een paar pinten, en vrijde met Marcelinneke. 't Was tegen de kanonierskazerne, en er kwamen daar veel soldaten, en zoo 't schijnt was Piet haar eenig lief niet. Maar wat wist die jongen daar af, als ge zoo altijd op een schip leeft, dat heen en weder zeilt! Hij sprak er met zijn vader over. Die was content. Ze zouden dan trouwen, en zij op 't schip komen wonen, en de vader zou daar ievers in Zeeland zijnen ouden dag uitvieren. Het schip lag weer aan, 't was in November. Toen hij dien avond in 't stamineeken kwam zat zij met een kanonier achter de tafel te vrijen. Eenige glazen kapot, en kreten van 'k trouw met geenen mosselvent. De soldaten zwierden Piet buiten voor hij gestoken had. Het sloeg in den jongen zijnen kop. Hij moest haar hebben dood of levend. De week nadien toen de boot weer aanlag, vadcr was er nu niet bij, sloop hij 's avonds in het Krabbestraatje tegen dat ze van de cinema kwam. Hij sprak haar aan, en vroeg van eens mee rond te wandelcn. Hij moest haar iets geven. En nu ze weer in zijn armen was, hield ze weer van hem, voor een week of zoo. Ze kwamen op de werf. Daar lag het schip. Kom, zei hij. En voor ze kon weigeren, pakte hij haar op, droeg z' over de plank en stopte ze in 't ruim. Direkt vaarde hij weg. Tegen den morgen waren ze voorbij Antwerpen; de wind in 't zeiltje, altijd verder, de beneden-Schelde in, voorbij Vlissingen, nog verder, de zee in. Kleiner, kleiner wierd het mosselbootje, den avond en de storm vielen verveerlijk over de wereld. In de Lente spoelde er daar ievers tegen Duinkcrken een stuk voorsteven aan, waarop ge met moeite de ingebrande letters lezen kon: Ster der Zee.

     

     

    MIE VOGEL-PETROL-MIE

     

    Eerst leurde ze met een stoopke petrol van deur tot deur. Maar van 't begin af had ze een frulle-muts op met een vogel versierd. 's Morgens de muts op en tegen den nacht af. Z' had zoo verschillige mutsen, eene voor in de week, eene voor heel slecht weer, eene voor 's zondag's, en eene voor wat nog? Hare armen waren lang geworden van 't sleuren met de petrolstoopen. Ze was proper, werkte lijk een bie. en ze verdiende centen. Het was een kapitein. Z' had een lummel van een vent, die niet goed wist wat zweet was, en baas wou zijn van de centen, die zij verdiende. Eerst zat het er dikwijls tegen maar Mie zag seffens zijn zwakken kant. Hij dronk geren, en als hij veel binnen had was hij een lam, en deed dan niets anders dan stoeffen dat zij zoo rijk waren. En om gerust haren petrolhandel te kunnen doen en om rijk te worden, deed Mie hem drinken. Ze gaf hem geld om te drinken. Ze bracht 's Zaterdags een flesch beste mee. Hem alle dagen zat maken was d' eenigste mannier om vooruit te komen. Een ander zou zeggcn “Hij drinkt ons arm.” Zij zei: “Hij drinkt mij rijk.” Ze was bij de hand. Ze kende commerce. Van petrolstopen kwam het tot een petrolvat dat ze op een wagenskc door de stad voerde. Ze kocht klein fondskens, en die liepen ineens omhoog, dat ze twee huizen kon kopen, het hare en dat van daar nevens. Z’ had geluk, maar ze stond vroeg op. Twee jaar later trok een paardje met nen rooden ijzeren petrolwagen rond. ’t Jaar nadien had ze drie wagens en knechten, voor de dorpen. Een stal met drie paarden. Heel de straat was van haar. Maar ze droeg nog altijd een frulle-muts met een vogel op. En voor ’s zondags, als z’ haar purperen zijden kleed aan had, droeg z’ een muts met een echte “paradis”. Ze reed in een open caléche, zo kwam ze de huishuur ontvangen. Maar ze bleef simpel, en ze zat mee in de klein stamineekens van ’t kwartier met de kaarten te spelen. “Gij zijt rijk geworden Mie” “Door hard werken en door dat mijnen vent zoo fel gedronken heeft”. Die man dronk nog. Toen kwam de gaz. Mie deed een openbare vergadering beleggen tegen het gevaar van de gaz. Maar de gaz kwam. Zij is nu oud en krom en gaat met een stoksken. Maar ze wil in haar schoon huis geen gaz. Petrol, anders niets. En ze draagt nog altijd een frulle-muts met een vogel op. Ze dooft uit. En haar man, die nog altijd drinkt, wacht kalm naar die uitdoving, om alles op te kunnen drinken, z’ hebben toch geen kinderen.

     

     

    MIEKE LIEKE

     

    Ze was zij verliefd geworden op een speelman, eenen die met een viool van dorp tot dorp reisde en hij speelde dan op de pachthoven zoo'n schoon liekes dat ze de tranen in d'oogen kregen. Het was een bleeke jongen met een zwarten baard, en hij mankte wat. Hij had op de Venhoeve dien avond gespeeld, kreeg pap en spek, en mocht in de schuur slapen. Maar hij kloeg zoo van zijn been dat hij niet verder kon. Hij bleef er een week. En Mieke die daar meid was, en nog maar 16 jaar, was op die man verliefd geworden, en hij op haar. Hij speelde voor haar zoo'n schoon liekes! En de nacht voor hij vertrok, had de boer hen ontdekt dat ze zaten te vrijen. Zij vloog direkt weg. Maar zij trok met hem mee. En terwijl hij speelde, ging zij met een baksken rond. Zij sliepen den derden dag bij een boer in een schuur.

    Maar toen zij 's morgens wakker wierd, was hij weg. Langs waar was Armand gegaan? Zij zocht dagen en dagen. En toen z' op haar dorp weer kwam, wierd zij door haren broer, want ouders had ze niet meer, buiten gezet, en door 't volk weggestooten. Ze dwaalde van hier naar ginder. Ze gaf zich over aan 't slechte, om van honger niet om te komen. En altijd zocht ze ondertusschen naar Armand. Op 't laatste wierd ze door de gendarmen opgepikt, en in een verbeteringshuis gestoken van Maria Magdalena. Toen z' er weer buiten kwam op haar een en twintig jaar, zou ze in post gaan als meid bij een oude juffrouw in de stad. Ze was er nog maar drie dagen of z' hoorde viool spelen in de stille straat. Het was Armand. Ze liep naar hem. Ze kuste hem, en ze wou mee. Maar hij kon dat niet doen, zei hij, als elk lief moest meegaan, dan had ik er een volle straat bij. Daarbij ik ben getrouwd. Toen zei ze haren post op. Ze was gebroken van hart, en ging terug naar haar dorp. Ze ging bij de boeren uit naaien, en ze zong dan de liekes die Armand voor haar gespeeld had. Ze zong ze als ze over de wegen trok, ze zong ze als ze door de sneeuw ging, of bij zomeravond aan haar deur. Dat zingen was haren troost. Dan herleefde ze terug de schoonste uren van haar leven.

    En iedereen zei dat ze zoo gelukkig was.

     

     

    **************

    30-05-2011 om 23:08 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overzicht van de werken over Felix Timmermans! (deel 1)

    OVERZICHT VAN DE WERKEN

    OVER

     FELIX TIMMERMANS

     

         «Iets uitvoeriger dan thans heb ik geschreven dat de grote faam van Timmermans dagtekent van en is gegroeid met het sociaal-socialisme en nazisme, en teniet zal gaan met datzelfde nazisme of sociaal-socialisme, Dat was, is en blijft mijn standpunt».

    Die woorden schree£ F. V, Toussaint van Boelaere in «Parool» van 26 Januari 1947. Dat was twee dagen na het overlijden en twee dagen voor de uitvaart van Felix Timmermans. De keus van het ogenblik om dat te schrijven typeert de mens.

    Niet lang daarna overleed F. V. Toussaint van Boelaere zelf en het weekblad, waarin de tekst voorkomt, is inmiddels ook verdwenen. Ondertussen heeft de tijd reeds een deel van zijn work verricht en past wellicht een rustige terugblik.

     

         Het zou niet moeilijk vallen de stelling van Toussaint van Boelaere neer te halen. Dat de faam van Timmermans niet dagtekent van het nazisme was reeds bewezen, toen Toussaint zijn misdadige aanvallen op Timmermans inzette. Dat die faam er niet mee tenietgegaan is, hoeft evenmin een betoog. De herdrukken van zijn werken en de nieuwe vertalingen in Amerika, China, Japan, Indie, Oost- en West-Duitsland weerleggen die stelling in voldoende mate. We kunnen er ons bij beperken slechts even te wijzen op de opvattingen van Toussaint van Boelaere over literaire critiek. In een zeer waarderende bijdrage over « Ik zag Cecilia komen » liet hij zich in 1939 immers het volgende ontvallen : «Tussen een roman van Aldous Huxley en een van Simon Vestdijk doet de lectuur van Timmermans' jongste werk « Ik zag Cecilia komen » weldadig aan - hoe scherp men ook het gevoelen heeft dat men, in andere omstandigheden, b.v. indien men slecht gehumeurd was, datzelfde werk voor onbenullig zou kunnen doodverven» (1). Laten we dus eenvoudig de latere uitspraken van Toussaint over Timmermans en zijn werk aan zijn slecht humeur wijten - om niet van naijver of broodnijd te spreken.


          
     

         Over Toussaint van Boelaere wilden we het trouwens niet hebben in deze bijdrage, maar we konden niet nalaten zijn geval even aan te raken, omdat hij met zijn ongerechtvaardigde aanvallen op Felix Timmermans reactie verwekte, welke mede de aanleiding is geweest tot het publiceren van een paar der werken welke over Felix Timmermans na zijn dood verschenen.

    Drie der werken sedert zijn dood over Timmermans gepubliceerd, zijn geschreven met het doel hem in zijn eer te herstellen. Met dat doel schreven Maurice Gilliams, Mark Edo Tralbaut en Ernest Van der Hallen over hem.

    In zijn « In Memoriam Felix Timmermans » (2) publiceerde Maurice Gilliams een bijdrage, welke reeds in het «Nieuw Vlaams Tijdschrift» (3) verschenen was en de lijkrede, welke hij uitsprak bij de uitvaart van de schrijver, op 28 Januari 1947.

    Gilliams heeft in zijn essay getracht Timmermans als literator in zijn eer te herstellen, door de nadruk te leggen op de waarde van werken als Pallieter, Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, Juffrouw Symforosa en Boerenpsalm. Op de subjectieve en niet steeds duidelijke manier hem eigen heeft Gilliams zijn waardering voor het werk van Timmermans onder woorden gebracht op een ogenblik waarop er in een bepaalde groep van letterkundigen een neiging bestond om van de voor hen gunstige omstandigheden gebruik te maken om de waarde van Timmermans' werk om niet-literaire redenen te betwijfelen en die twijfel te verspreiden. Dat is de verdienste van Maurice Gilliams en het past hulde te brengen aan de moed die er toe voor nodig was om dat te doen, vermits het ons niet onbekend is dat Gilliams daardoor vrienden verloor, ofschoon hij er ook door won.

     

     

    (1) OnzeTijd, IV (1939), blz. 67.

    (2) MAURICE GILLIAMS : In Memoriam Felix Timmermans 1886-1947, 39 blz., Uitg. Orion, Antwerpen, (1948).

    (3) Nieuw Vlaams Tijdschrift, I (1947), blz. 1245-1259.

     

         Uitvoeriger dan Gilliams schreef M. E. Tralbaut over Timmermans (4). Ons oordeel over dat werk hebben we vroeger reeds uitgesproken (5). De tijd heeft onze mening dienaangaande niet gewijzigd. Integendeel. Ook Tralbaut wou Timmermans, en dan hoofdzakelijk de mens, in zijn eer herstellen. Dat doel was prijzenswaardig, maar de middelen welke hij gebruikt heeft om dat doel te bereiken zijn heel wat minder. Prof. Muls heeft kort na het verschijnen van «Zo was de Fee» het werk van Tralbaut «een duurzaam monument» genoemd (6).

    Dat oordeel konden en kunnen wij niet onderschrijven.


           
     

    Op 24 Januari 1947 overleed Felix Timmermans en op 4 April 1947 was het werk van Tralbaut, dat 318 blz. telt, voltooid. Wie zou binnen zulk tijdsbestek een duurzaam monument kunnen optrekken? Een monument kan trouwens nooit duurzaam zijn, indien geen duurzaam materiaal gebruikt wordt. En dat was ook niet het geval bij Tralbaut. Een deel van dat materiaal is de stijl en de taal waarin het werk geschreven is. Welnu, het werk is geschreven in een stijl, die weliswaar vlot is, maar vooral slordig. Tralbaut heeft getracht zijn werk op te smukken met een reeks aanhalingen, welke dikwijls te pas, maar ook dikwijls te onpas worden aangewend. Het boek wemelt van cliche's in de aard van «last but not least». En wanneer men er toch kost wat kost aanhalingen uit vreemde talen wil bijsleuren en er mee poseren, dan zou men best de meest elementaire spraakkunstregels van die talen eerbiedigen en b.v. niet schrijven «nicht unter die Laterne Marlene!», maar «unter der Laterne» en niet «tod siegte», maar «tot siegte».

         Is de vorm van het werk slordig, de inhoud is evenzeer voor critiek vatbaar. Indien de auteur de grenzen van zijn doel, Timmermans in zijn eer herstellen, niet had overschreden, zou hij niets dan lof verdiend hebben. Waar hij echter getracht heeft dieper door te dringen tot het wezen van de schrijver en de mens, heeft hij gefaald. Hij kende Timmermans niet intiem genoeg om het recht te hebben te schrijven : «Zo was de Fee». Zo verdedigde hij met overtuiging de thesis als zou Felix Timmermans een pessimist geweest zijn. Indien we die thesis moesten aannemen zouden we verplicht zijn onze interpretatie van zijn gans werk te herzien, want om de geest, de betekenis en de bedoeling van een letterkundig werk te vatten is het nodig de geest te kennen waarin het werd geschreven en het wezen van de schrijver zelf te kennen.

     

     

    (4) MARK EDO TRALBAUT : Zo was «de Fee»... Herinneringen aan Felix Timmermans, 318 blz., Uitg. Die Edele, Antwerpen, (1947).

    (5) Bibliogids, IV (1948), blz. 327-328.

    (6) In een recensie in Dietsche Warande en Belfort, Met 1948, blz. 252.

     

     

         Was Timmermans een pessimist, zoals Tralbaut wil aantonen ? We hebben onze eigen opvatting in verband hiermee getoetst aan de mening van de gezinsleden en meest intieme vrienden van de schrijver en we konden daaruit niet besluiten dat hij een pessimist zou geweest zijn. Ook in zijn werk konden we dat niet lezen.

    Een van de vele bewijzen van het tegenovergestelde vinden we zeer duidelijk in «De Familie Hernat». Timmermans laat op de vraag : «Karnol, ik vraag mij af, waarom we leven» het volgende antwoorden : «Omdat we altijd denken, 't zal wel beter worden» (7).

    Spreekt Tralbaut zelf zijn eigen theorie trouwens niet tegen, waar hij schrijft: «Nooit geloofde hij ook maar een onderdeel van een sekonde, dat men hem kwaad ging willen of verontrusten»? (8)

    Reageert een pessimist aldus ? Indien we de thesis van Tralbaut verwerpen, wil dat evenwel niet zeggen dat we Timmermans wensen te vereenzelvigen met de PaHieter, zoals de meesten zich, ten onrechte trouwens, die figuur voorstellen, als een dagenmelker, welke onbekommerd en probleemloos door het leven ging en er enkel zou op uit geweest zijn zoveel mogelijk te genieten.

     

     

    (7) FELIX TIMMERMANS, De Familie Hernat, blz. 265.

    (8) M. E. TRALBAUT, Zo was «de Fee»..,, blz. 235.

     

     

    We zijn het zelfs niet eens met wat Ernest Van der Hallen getuigde in het werk dat we hieronder zullen bespreken : «Hij voelde geen heimwee naar het verleden, want neiging tot melancholie was hem altijd geheel vreemd geweest» (9). We menen eerder met Maurice Gilliams, welke de thesis verdedigde, dat de weemoed van Timmermans aanleiding gaf tot lachende beelden, te mogen aannemen, dat hij een «soms benijdenswaard evenwicht» tussen optimisme en pessimisme had tot stand gebracht. Weemoedige trekken duiken in gans het werk van Timmermans op, maar de slotsom van zijn gans œuvre is toch de zekerheid, dat het leven spijt alles waard is geleefd te worden.

    Dat is de boodschap van een mens die geen pessimist was.

     

         De derde schrijver welke Timmermans in zijn eer wilde herstellen, was Ernest Van der Hallen, zoals Jowan De Kever in zijn «Voorwoord» uitdrukkelijk mededeelt. Het eerherstel van een stadgenoot ditmaal. De schrijver voltooide zijn essay op 1 December 1947, nauwelijks drie maanden voor zijn dood. Zijn werk verscheen dan ook posthuum.

    In zijn inleiding stelt hij de vraag : «Hoe zag de boekenlezende burger de figuur van Felix Timmermans ?» Hij zag hem als een prettig, geestig man, vlot en gezellig in de omgang, als een levensgenieter, als een ietsje te joviaal en te oppervlakkig voor de gecultiveerde Noord-Nederlander, enz. In hoever dit beeld beantwoordt aan de wezenlijke Timmermans, maakt de essentie uit van dit essay.

         Achtereenvolgens bekijkt hij Timmermans als mens, als kunstenaar, als christen, als Vlaming en als vriend en hij eindigt met «De Laatste Ren» van de eenzaam gestorven dichter te beschrijven. In de mens waardeert hij vooral de hartelijkheid, de gevoeligheid en de eenvoud, van de kunstenaar de hoofdzakelijk lyrische en picturale waarneming, het volkse en het levensechte, ondanks het feit dat hij niet «tijdsverbonden» was. Bij de behandeling van Timmermans als christen noemt hij het merkwaardig, dat, wanneer men na «Adagio» even «Pallieter» in de hand neemt, men niet eens de indruk ondergaat «dat er binst de haast veertig jaren die tussen beide boeken liggen veel gebeurd is». En hij voegt er aan toe: «Want de man die zwolg in het overdadig festijn van het leven der zinnen kende reeds de betrekkelijkheid van de vreugde der verrukking om de gestalte der aardse dingen, en hij kon schreien van vreugde en ontroering wanneer de adem van het eeuwige en van het mysterie deze dingen beroerde, wanneer de stilte die de stem van God is over het avondlijke landschap gespannen stond, wanneer de sterren te werken (10) stonden in de ontzaglijke afgronden die tussen hemel en aarde zijn» (11).


       
     

         Ofschoon veel meer bescheiden van opzet en omvang dan dat van Tralbaut, heeft Van der Hallen met dit werk een stijlvolle en voorname gedenksteen aangebracht ter nagedachtenis van Felix Tim­mermans. We menen zelfs dat deze bladzijden tot de beste behoren uit het ganse werk van Van der Hallen. Dat wil niet zeggen dat we zijn beoordeling van Timmermans onder menig oogpunt als definitief aanzien. Zo zijn we het niet eens met zijn bewering, als zou Timmermans nooit gepiekerd hebben over de dood en de uitersten, vermits we uit gesprekken met de schrijver het tegengestelde konden opmaken, wat trouwens in zijn werk, vooral sedert «Ik zag Cecilia komen» duidelijk is gebleken.

    De ondertitel «Herinneringen aan Felix Timmermans», welke Tralbaut gebruikte, is de hoofdtitel van het werk dat Renaat Veremans over zijn betreurde vriend schreef (12). Als dusdanig zijn trouwens ook de werken van Lia Timmermans (13) en Felix Heidendal (14) opgevat.

     

     

    (9) ERNEST VAN DER HALLEN: Felix Timmermans, 51 blz., Sleutelbloem-reeks, Uitg. De Koepel, Nijmegen — Zonnewende, Kortrijk, (1948), blz. 45.

    (10) We vermoeden dat we hier met een druikfout te doen hebben en de schrijver «wenken» heeft bedoeld.

    (11) ERNEST VAN DER HALLEN, Felix Timmermans, blz. 28.

    (12) RENAAT VEREMANS : Herinneringen aan Felix Timmermans, met bijdragen van Ernest Claes, U. Van de Voorde, Lode Baekelmans, O. Van Rompay, G. Bomans, K. Jacobs, H. Schneider, E. Bernouilli, A. Schaer-Ris en acht en twintig reprodukties uit het teken- en schilderwerk van Felix Timmermans, 175 blz., Uitg. P. Vink, Antwerpen, 1950.

    (13) LIA TIMMERMANS : Mijn Vader, 202 blz. Uitg. Desclee, De Brouwer & Qe. Brugge, 1951.

    (14) FELIX HEIDENDAL : Felix Timmermans vertelt. 151 blz., Jeugdreeks van het Davidsfonds, nr 57, Uitg. Davidsfonds, Leuven, 1948.

     

     

         Zijn de eerste drie hier besproken werken bij wijze van eerherstel geschreven, deze drie hebben evenmin literair-wetenschappelijke bedoelingen, maar streven er naar aan de hand van persoonlijke ervaringen het wezen van de echte Timmermans in een klaarder daglicht te brengen.

    In een onopgesmukte en pretentieloze taal is Renaat Veremans er in geslaagd zijn intieme vriend nader tot ons te brengen zoals hij hem kende. Hij had mogen schrijven : «Zo was de Fee».

    Hij schreef over hem met zijn hart en daarom zijn we hem dankbaar. We hadden ook niet meer, en ook niet minder, van hem verwacht. Daarom juist vinden we het spijtig dat de uitgever gemeend heeft een werk dat « af » was te moeten aanvullen met een reeks bijdragen van anderen, die de eenheid van het werk komen verstoren.

    De meeste van die bijdragen werden trouwens reeds vroeger gepubliceerd en ze zijn zeer ongelijk van waarde (15). Het werk bevat bovendien nog 26 reproducties van schilder- en tekenwerk van Timmermans. Hierdoor sluit het aan bij het Timmermans-boek dat de blinde Duitse dichter Adolf von Hatzfeld in 1935 pubhceerde (16).

    In dit tijdschrift (’t Land van Rijen) hebben we het werk van Lia Timmermans gewijd aan haar vader reeds vroeger (17) besproken. Het boek is een waardevol document en het mag Lia Timmermans als een grote verdienste worden aangerekend dat ze de juiste vorm en de juiste toon gevonden heeft om een trouw, eerlijk en levensecht beeld van haar vader te schetsen.

     

     

    (15) Het boek bevat o.m. het «Woord vooraf» van Felix Timmermans voor de Duitse vertaling van De Witte. Het dateert van 11 April 1930. Daarop volgt een in 1935 door Ernest Claes gepubliceerde bijdrage over Timmermans. We vinden er ook een rede in van Lode Baekelmans, uitgesproken in 1942, en een verslag over een bezoek van Godfried Bomans aan Timmermans op zijn 60ste verjaardag. Links en rechts werd dus het een en ander bijeengeraapt om het boek een zekere omvang te geven. Naar eenheid, originaliteit of volledigheid werd helemaal niet gestreefd.

    (16) ADOLF VON HATZFELD : Felix Timmermans Dichter und Zeichner seines Volkes, mit funfundsiebzig Bildern von Felix Timmermans, 108 Seiten, Rembrandt-Verlag, Berlin, 1935.

    (17) cfr 't Land van Ryen, I, blz. 140.

     

     

    Critische beschouwingen zouden hier ongepast geweest zijn. Die vinden we evenmin in «Felix Timmermans vertelt», door Felix Heidendal uitgegeven in de jeugdreeks van het Davidsfonds. In dit werkje laat Heidendal de schrijver zelf over zijn leven en zijn werk vertellen. Zeer gepast last hij in dat verhaal fragmenten in uit zijn belangrijkste werken, zodat de jeugd tegelijkertijd de schrijver leert kennen en inzicht krijgt in zijn stijl en zijn taal. Dit keurige werkje sluit aan bij het boekje over Timmermans, waarmede Robert De Graeve de auteur in 1935 bij de jeugd inleidde (18).


         
     

         In zekere zin sluit ook Karl Jacobs (19) aan bij degenen die over Timmermans hoordzakelijk in de vorm van herinneringen over Felix Timmermans schreven, ofschoon we hier toch ook critische beschouwingen over zijn werk te lezen krijgen. Dr Karl Jacobs, welke verscheidene romans en verhalen van Timmermans in het Duits vertaalde, een paar toneelspelen in samenwerking met hem schreef (20) en hem in zekere zin in Duitsland vertegenwoordigde, deelt in zijn «Woord vooraf» mede, dat hij zijn werk niet heeft opgevat als een literair-wetenschappelijk onderzoek. Daarom laat hij de schrijver dan ook meestal zelf aan het woord, vooral dan in het eerste hoofdstuk, waarin het over zijn leven gaat. Bij het overzicht van zijn werk gaat hij eveneens meestal uit van wat de auteur er zelf over mededeelde. In het derde deel van zijn werk, waarin hij over de mens handelt, leren we Timmermans kennen, zoals hij zich voordeed tijdens zijn voordrachtreizen in Duitsland. Hij legt er hierbij de nadruk op, dat Timmermans een kunstenaar was en geen politieker.

     

     

    (18) ROB. DE GRAEVE: Felix Timmermans., Letterkundige Jeugdbibliotheek, Uit. H.Stroobandt, Gent. (1935).

    (19) KARL JACOBS : Felix Timmermans. Lebensfage und Wesensziige eines Dichters, 250 Seiten, Verlag L. Schwann, Diisseldorf, 1949.

    (20) Karl Jacobs schreef in samenwerking met Felix Timmermans : Het Kindeke Jezus in Vlaanderen (toneelstuk), (1938), Pieter Brueghel (toneelstuk), (1943) en De Zachte Keel (1937), dat enkel in het Duits gepubliceerd werd.

     

     

    25-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overzicht van de werken over Felix Timmermans (deel 2)

         Als document is het werk van Karl Jacobs zeer interessant. Ook hij meende in Timmermans een zekere melancholie te vinden. Wanneer hij hem met Bruegel vergelijkt, wijst hij er o.m. op dat beiden een melancholisch gemoed hadden waarvan, het bloedwarme gevoel zich gaarne humoristisch uitte. Hij legde ook gepast de nadruk op het feit dat de schilder Timmermans en de verteller niet te scheiden waren. Naast herinneringsbeelden vinden we dikwijls ook merkwaardige critische beschouwingen. Zo noemt hij Pallieter een romantieker, die de « blaue Blume » naast zijn huisdeur zoekt Hij is ook van mening dat Timmermans boven zijn Pallieter uitgroeide en hij meer gedifferentieerd, subtieler en « geistiger » werd.

         Hoe waardevol zijn werk ook is, van een paar vergissingen is Jacobs niet vrij te pleiten. Wanneer hij het b.v. heeft over een bezoek aan Lier, spreekt hij van het «unvermeidliche gusseiserne Musikpavillion, die Zierde aller belgischen Stadtplätze» (21). Hij schrijft ook : «Nu spreekt hij Vlaams, maar, zoals alle Vlamingen, daar er geen algemene schrijftaal bestaat en het beschaafd Nederlands in Vlaanderen niet gebruikelijk is, zijn Liers dialect» (22).

    Het merkwaardigste en meest hoogstaande essay over Timmermans is ongetwijfeld dat van de Zwitser Siegfried Streicher (23), gepubliceerd in 1948 (24). «Timmermans der ewige Poet» telt slechts 59 bladzijden, waarvan de eerste 47 in 8 hoofdstukken zijn ingedeeld. Daarop volgt nog een synthese, onder de titel: «Felix Timmermans ins Grab», en een korte «Lebensabriss».

    Streicher begint zijn essay met de volgende woorden : «Timmermans is land, waar melk en honig vloeit». Hierop volgt een poëtische beschrijving van het Vlaamse landschap, waarin de auteur verscheidene beelden uit het werk van Timmermans op fijnzmnige wijze ineenweeft.

     

     

    (21) KARL JACOBS, Felix Timmermans, blz. 177.

    (22) Idem, blz. 180.

    (23) Siegfried Streicher, Dr Phil., werd in 1893 in Bazel geboren en woont in Arlesheim. Van 1921 tot 1929 was hij leraar, van 1929 tot 1943 hoofdredacteur van het «Basler Volksblatt» en sedert 1944 redacteur aan de «Schweizer Rundschau». Hij publiceerde gedichten en novellen, een studie over Vincent Van Gogh (1928) en andere literair-wetenschappelijke en kunsthistorische werken.

    (24) SIEGFRIED STREICHER: Timmermans der ewige Poët, 59 Seiten. Rex-Kleinbiicherei Nr 30,

    Rex-Verlag, Luzern, 1948.

     

     

         Meteen hebben we reeds een overzicht van Timmermans' werk met de nadruk op zijn beelden en vergelijkingen. Bij het onderzoek van de natuurvisie van de Lierse schrijver, wijst Streicher er op, dat de natuur bij hem schoon en rijk wordt door het geloof. Vervolgens ontleedt hij de figuren uit zijn werken, waarna hij Timmermans als schilder behandelt, voor zover hij zich als dusdanig in zijn letterkundig werk openbaart. Nadat hij «das optische Weltbild» van de schrijver heeft ontleed, wendt hij zich tot hem met de volgende woorden : « Gij vertelt hot eeuwige “Er was eens...” in de internationale grammatica van het hart, die allen verstaan welke nog een hart hebben». Doorheen de acht hoofdstukken van zijn opstel loopt een duidelijke lijn, die als een krans van poëzie vormt, welke hij in zijn synthese op het graf van Felix Timmermans neerlegt. Die krans draagt als opschrift de betekenisvolle slotwoorden van zijn essay : «In het gulden boek der « Dichtung » zijt Gij opgetekend als Timmermans, de eeuwige poëet, misschien de laatste».


           
     

         In dit werk hebben twee dichters elkaar ontmoet: degene, die dichter was in al wat hij vertelde en degene, die als dichter las, interpreteerde, begreep en samenvatte. Wellicht is Timmermans aldus het best te benaderen. Streicher keek de technische gebreken van de romancier niet voorbij, maar hij liet zich door het accidentele niet afleiden van het essentiële. Hij had een klaar inzicht, zowel in het gothische als in het barokke bij Timmermans, waarop hij trouwens gepast de juiste nadruk wist te leggen. De poëtische synthese was de vrucht van een scherpe analyse en een diep aanvoelen. Voor dit essay, dat men leest als een gedicht, verdient Siegfried Streicher onze oprechte dankbaarheid. Terecht wees Urbain Van de Voorde er immers op, dat het een zeldzaamheid is, dat er in het buitenland een heel essay over een Nederlands schrijver wordt gepubliceerd en dan nog wel door iemand «die niet de eerste de beste is» (25).

     

         Volledigheidshalve dienen we nog te wijzen op de brochure « Felix Timmermans en de mystieke Blijdschap» (26), waarin Korneel Goossens de mystieke elementen in Pallieter opspoort, op de speciale Timmermans-nummers van de tijdschriften « Dietsche Warande en Belfort » (27) en «Golfslag» (28) en op de « Herinneringen aan Felix Timmermans » door ondergetekende in het dagblad « Het Volk » (29) gepubliceerd.


         We willen dit overzicht niet besluiten zonder de vaststelling te hebben gemaakt, dat het wetenschappelijk werk van Dr Theo Rutten, in 1928 gepubliceerd (30) tot nog toe niet werd aangevuld door een volledige wetenschappelijke studie over Felix Timmermans. Verschillende aspecten van de Lierse schrijver werden reeds grondig behandeld en zijn figuur leeft voort in de vele herinneringen die reeds werden gepubliceerd, maar een werk waarin zowel de mens als de dichter, de verteller en de schilder, de toneelschrijver en de tekenaar grondig werd onder ogen genomen, ontbreekt nog steeds.

     

    Jose DE CEULAER

     

     

    (25) In De Standaard. 30 Januari 1949. 182

    (26) KORNEEL GOOSSENS : Felix Timmermans en de Mystieke Blijdschap, 24 blz., Averbode's Brochurenreeks, Uitg. Goede Pers, N.V., Altiora, Averbode, (1950).

    (27) Het Timmermans-nummer van Dietsche Warande en Belfort (Juni 1947) bevat bijdragen van : Lode Baekelmans, C. M. Van den Heever, Anton Van Duinkerken, Ernest Van der Hallen, Maxime Deswarte, Dr Oskar Van der Hallen, Frans Verstreken en Jose De Ceulaer.

    (28) Het Timmermans-nummer van Golfslag (I, nr 11-12, 1947) bevat bijdragen van: Manu Ruys, Oscar Van Rompay, Berten Verbeelen, Anton Van de Velde, Albe, Paul De Vree, Renaat Veremans, Piet De Meeuw, Ivo Michiels en Adriaan De Roover.

    (29) Cfr Het Volk. 29 Februari, 7, 14, 21 en 27 Maart, 4, 11. 18 en 25 April. 2, 9, 16, 23 en 30 Mei en 6 Juni 1948.

    (30) Theo Rutten, die later Nederlands minister van onderwijs werd, promoveerde tot doctor in de wijsbegeerte en letteren (Germaanse philologie) aan de Katholieke Universiteit te Leuven met een proefschrift over Felix Timmermans. In boekvorm beslaat het 225 blz. Het werd uitgegeven door J. B. Wolters, Groningen, in 1928.


     

    24-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leven met Felix Timmermans - Karl Jacobs

    LEVEN MET FELIX TIMMERMANS

     

    Karl Jacobs

    Overgenomen uit het jaarboek 1974 van het FT Genootschap

     

         Wie oud wordt kijkt gemakkelijker achteruit dan vooruit. Stilaan ziet men gebeurtenissen en ontmoetingen uit het voorbije leven, die de loop ervan mee hebben bepaald, in een ander licht. Veel, wat aanvankelijk toeval leek, blijkt achteraf voorbeschikking te zijn, en met dankbaarheid ziet men in, dat men in de loop der jaren van meer mensen vriendschap en vertrouwen heeft mogen ondervinden dan men tot dan toe heeft willen geloven.

    Tot de gelukkigste gebeurtenissen in mijn leven reken ik de kennismakig met Felix Timmermans.

     

         Aan de oorsprong ervan lag een toeval — en een besluit. Op een internationaal studentencongres ontmoetten Duitse en Vlaamse studenten elkaar. De Vlamingen waren onder de indruk van het enthousiasme der Duitse 'Wandervogel' voor de figuur van Pallieter, en nodigden ons derhalve naar Vlaanderen uit. "Zullen wij er ook Felix Timmermans kunnen leren kennen ?" Dat bleek in een landje, waar iedereen elkaar en, vooral alle prominenten kende, geen probleem.

    Timmermans ontving ons in zijn buis in Lier met de hem eigen hartelijkheid : een forse, gedrongen man met een breed en goed gevormd gezicht, weelderige haargroei en een fascinerende glimlach. Onze geestdrift voor zijn boeken deed hem goed. Het interesseerde hem te vernemen waarom zijn werk in Duitsland zo goed onthaald werd, maar hij wilde evenzeer weten hoe dit land en dit volk, dat hij bij een bezoek aan zijn uitgever in Leipzig slechts vluchtig had leren kennen, bezig was op te staan uit zijn oorlogsellende.

         De beroemde schrijver, die bovendien twintig jaar ouder was dan ik, praatte zo los en ongedwongen met zijn gasten, dat het studentje dat ik toen was — ik moet bekennen : na lange en gerechtvaardigde twijfel! — tot de gastheer een dubbel verzoek richtte.

    Ten eerste verzocht het studentje Timmermans, die toen al in Nederland en Vlaanderen een goede naam had als verteller en voorlezer uit eigen werk, ook in Duitsland te willen optreden — hoewel hij zo goed als geen Duits sprak. Het studentje zou dat wel voor mekaar krijgen.

    En ten tweede zei de student, die net zijn eerste literaire sporen verdiend had — maar die zo goed als geen Nederlands kende —, dat hij er een erezaak van zou maken Timmermans in het Duits te vertalen. Dat was een vermetelheid op het randje af van de brutaliteit, en had de student zijn woorden weer kunnen inslikken, hij zou het ongetwijfeld gedaan hebben.

         Doch van het eerste ogenblik van de ontmoeting af had er een zo hartelijke en zo vanzelfsprekende sympathie tussen ons bestaan, dat Timmermans op de beide voorstellen ja zegde. Geen van ons beiden kon toen vermoeden dat dit het begin zou zijn van een vriendschap die over het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog heen zou duren tot aan de dood van de schrijver, bijna twintig jaar later, en die nog nadien door de familie Timmermans verder in stand zou worden gehouden.

    Het studentje-van-toen kon de Westdeutscher Rundfunk en enkele literaire clubs in Keulen en Essen voor Timmermans interesseren. De lezingen wekten groot enthousiasme. Sindsdien kwam de schrijver jaar na jaar, in het voorjaar en in de herfst, naar Duitsland, naar Zwitserland, naar Oostenrijk, tot in Hongarije toe. Zodra hij in Duitsland was, woonde hij in Essen, maakte deel uit van ons gezin, speelde met de kinderen en beschouwde onze vrienden als zijn vrienden.

         Vóór hij de eerste maal in Duitsland een lezing hield, had hij Duits willen leren. Maar hij had er slechts een paar uren de tijd voor gevonden. Ik vreesde een ramp. Er bleef niets anders over dan op zijn hotelkamer de voorziene teksten samen in te oefenen. Timmermans had een zeer fijn gehoor en een oorspronkelijke, intuitieve verhouding tot de taal, en leerde dan ook verbazend snel. En precies het ietwat komisch-onbeholpene van zijn debiet maakte de charme van zijn voordrachten uit; vooral in het Rijnland beleefden de toeschouwers genoegen aan zijn Nederlandse tongval. Later heeft Timmermans uitstekend Duits geleerd, niet zozeer door systematische studie als wel door praktische oefening, zodat hij zelfs in de conversatie los en soms creatief met het Duits wist om te springen. Het overkwam hem te zeggen dat hij het nu niet meer 'perfecter' mocht leren, want dat dan de charme van zijn voordrachten verloren zou gaan...


        
    Ook de student had intussen Nederlands geleerd en begon te vertalen. Niet de grote romans, die bij de Insel-Verlag verschenen en die vertaald werden door een Vlaming die bij Insel zelf werkte, maar wel vele korte novellen en verhalen, die in Duitse dag- en weekbladen en tijdschriften het licht zagen.

         Toeval ? Voorbeschikking ?

         Ik geloof dat hier twee mensen elkaar hadden ontmoet die op dezelfde golflengte uitzonden. Het was sympathie op het eerste gezicht, en bij nadere kennismaking kwamen steeds meer contactpunten aan het licht, zowel op artistiek als op religieus en politiek gebied.

    Het bleef niet bij vertalen alleen.

    Ik interesseerde mij voor het toneel en schreef theaterstukken. Natuurlijk kreeg Timmermans ze te lezen. Van hem waren reeds enkele boeken tot toneelstukken bewerkt door de Nederlander Eduard Veterman en zowel in Nederland als in Vlaanderen opgevoerd. Timmermans interesseerde zich voor mijn pogingen, en daaruit ontstond een samenwerking, die aanleiding gaf tot veelvuldige gesprekken en brieven over principiele en over detailkwesties. Eerst bewerkte ik Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, dat hij dan weer uit het Duits in het Nederlands vertaalde ; dan schreven wij gezamelijk Die sanfte Kehle, een stuk dat de Lierse historic van de 'koninklijke vlaai' uitspon en dat in Duitsland, na de succesrijke première in Keulen, meer dan honderd keer door belangrijke theaters in Hamburg, Leipzig, Essen en Mannheim vertoond werd. Timmermans, die met zijn vrouw en een bevriende familie naar de première gekomen was, was verscheidene keren op het toneel geroepen en nam het applaus van zijn vele vereerders gezapig maar zichtbaar blij in ontvangst. De creatie in de KNS te Antwerpen verliep minder gelukkig. In Vlaanderen moest Timmermans altijd rekening houden met bedrijvige tegenstrevers.

         Tijdens de oorlog verbleef ik als tolk in Gent. In de eerste dagen van de bezetting reed ik naar Lier om te zien hoe de familie Timmermans de schrik van de overrompeling had doorstaan en wat ik voor hen zou kunnen doen. Timmermans was nog maar sinds enkele dagen weer thuis. Hij en zijn gezin waren mee op de vlucht geslagen, maar bij de Franse grens in de buurt van Menen waren ze niet meer verder geraakt.

    Timmermans was letterlijk ontdaan. Bij alle vrolijkheid en bij alle geneigdheid tot optimisme was hij in de grond een angstig en kwetsbaar man. Bovendien was zijn hartletsel er met de jaren niet op verbeterd, zodat hij zich niet meer opgewassen voelde tegen de verschrikkingen van een oorlog en de vermoeienissen van de vlucht. Zijn geloof in de goedheid van de mens was aan het wankelen gebracht. Het enige wat hem gelukkig maakte, was dat hij met zijn familie weer in zijn vertrouwde omgeving was teruggekeerd, in zijn geliefd (en gelukkig gespaard gebleven) Lier. — Het was een treurig weerzien, maar ik werd spoedig gewaar, dat de oude vertrouwelijkheid tussen ons niets geleden had. Ik heb Timmermans in de oorlogsjaren nog vaak ontmoet, sporadisch in Lier, vaker in Antwerpen, o.a. bij de uitreiking van de Rembrandtprijs, waarmee de Hamburgse universiteit hem vereerde. Hij ervoer die prijs als een eerbetuiging, maar besefte tegelijk zeer goed dat de hele zaak in de gegeven omstandigheden een politieke bijsmaak had, die hem niet zinde. Tegenover het regime dat in Duitsland aan de macht was stond Timmermans, die alleen kunstenaar wilde zijn en wiens aanzien in Duitsland uitsluitend op zijn literaire prestaties berustte, geheel en al vreemd.

    Mijn plan om zijn boek over Brueghel voor het toneel te bewerken kreeg zijn instemming en gaf nog eenmaal aanleiding tot de intense samenwerking van vroeger. Het stuk werd op vele plaatsen in Duitsland een succes, in Antwerpen niet.


           

        
    Ik had bij het snuisteren in Vlaamse almanakken en volksboeken vastgesteld dat de Vlamingen rijk waren aan verhalen en grappen in de trant van Uilenspiegel. Oud, wijd verspreid volksgoed. Dat interesseerde Timmermans vanzelfsprekend. Hij moedigde mij aan om het te verzamelen en uit te geven. Hij gaf mij aanwijzingen, en zijn aanbeveling opende voor mij vele deuren van privébibliotheken en uitgeversarchieven. Toen het boek klaar was, leverde hij een reeks illustraties. Het boek verscheen ook in het Nederlands, met zijn tekeningen, bij Elsevier onder de titel Lachend Vlaanderen.

    In het voorjaar van 1944 moest hij een afspraak afzeggen, omdat een hartaanval hem bedlegerig had gemaakt.

     

         Het bericht van zijn dood in januari 1947 las ik in de krant. Een tijdlang bleef het contact met Lier uit.

    Op een dag midden in onze na-oorlogse ellende reed een Belgische wagen bij ons huis, dat half in puin lag, voor. Lou Aspeslagh, Timmermans' schoonzoon, wilde weten of wij de oorlog overleefd hadden, bracht voor onze kinderen chocola en bananen mee — de eerste bananen van hun leven ! — en vertelde ons van de zachte dood van Timmermans en van zijn laatste levensjaren, die overschaduwd waren geweest door de beschuldiging van collaboratie. Ik werkte in die tijd aan een biografie van de schrijver, die in 1949 verscheen.

    Lia Timmermans, die intussen ook de pen was gaan hanteren, stelde voor, ze in het Nederlands te vertalen. Haar uitgever was echter terecht van mening dat de dochter van de schrijver genoeg eigen herinneringen te boek te stellen had, en zo werden de rollen omgekeerd : Lia schreef haar boek Mijn Vader, en ik vertaalde het voor de Insel-Verlag in het Duits.


    Na de oorlog verminderde de belangstelling voor het werk van Timmermans niet. Adriaan Brouwer verscheen nog in het Duits evenals de dichtbundel Adagio, verder, door mij vertaald, Naar waar de appelsienen groeien, zijn bekoorlijk, idyllisch vakantiedagboek Minneke-Poes en, onder de titel Die unsichtbare Hand, een aantal minder bekende verhalen.

    Het contact met de familie Timmermans, zowel met mevrouw als met de kinderen, bleef dus bestaan. Ik reisde ook weer naar België, bezocht de familie te Lier en te Oostende, sprak in het Nederlands over Timmermans op een feestzitting in de abdij van Averbode en ontmoette Ernest Claes, met wie ik het — natuurlijk — over Timmermans had. Bij de 25e verjaardag van zijn overlijden, in 1972, kon ik ervoor zorgen dat de tentoonstelling van zijn schilder- en tekenwerk ook naar Duitsland kwam ; zij lokte in Essen, Munster, Hannover, Frankfurt en Osnabrück talloze bezoekers en scherpte de belangstelling voor de schilder-schrijver weer aan, nadat het rond zijn letterkundig werk, deels ten gevolge van ongunstige ontwikkelingen in de uitgeverswereld, in Duitsland stiller geworden was.

     

         Tentoonstellingen duren enkele weken, in het beste geval een paar maanden, en verzinken dan weer in de vergetelheid. Gelukkig heeft het Mercatorfonds de herinnering eraan bestendigd door een boek over de mens, de schrijver, de tekenaar en schilder Felix Timmermans, waarvan ook een Duitse vertaling verscheen. Dat ik die vertaling heb mogen maken en er nog enkele bijdragen aan heb mogen toevoegen, beschouw ik als de afsluiting en de bekroning van mijn nagenoeg vijftigjarig "leven met Felix Timmermans".

     

    ****************

    23-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn vriend Flor Van Reeth door Felix Timmermans

    MIJN VRIEND FLOR VAN REETH

     

    Door Felix Timmennans

    Verschenen in "Ons Volk Ontwaakt", 22 december 1921)

     

    Voor iets van hem te vertellen, moet ik eerst zeggen hoe wij met elkaar kennis maakten. Dat gebeurde op ons schoon, wit Begijnhof ; dat gemoedelijk, mystiek Begijnhof, waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt. Vroeger is het nog eens gezegd geweest, een Begijnhof is als een doode Heilige die nog een meloenenreuk afgeeft, als een oud tapijt dat door 't verouderen nog schooner geworden is dan het was. Daar is de mystiek afgedaald van de hemelbeklimmende spitsen waarop de geest van een Ruysbroeck vlamt ; afgedaald in het dagelijksch leven, naar een meer klein-menselijker sfeer, waar uitgesloten is de "Beata Solitude", de hardnekkige, stalen boete, de diepe studie van de ondoorgrondelijkheid Gods, de stilte en de afgetrokkenheid. Waar anders in kloosterorden het streng leven en het bijna voortdurend gebed, als een kristallen klok vormen waaronder de mystieke bloem haar weelde opengroeit; kan zij hier op 't Begijnhof bloeien, 's Winters achter den blozenden kachelpot, 's Zomers in een tuintje vol boerenbloemen, op de vesten en in de velden.

         Hier is de mystiek neergedaald onder de menschen. Elke begijn moet voor haar eigen werken — (een klooster daarentegen is dat geen communisme in verheven zin?) — elke begijn moet voor haar eigen kolen zorgen, voor haar eten, haar wasch. Al de nietigheden die het dagelijksch leven opwerpt, het zich mogen mengelen onder de menschen, op de markt en in den kruidenierswinkel, dat kruipt in de kleeren niet en heeft voorzeker invloed op haar christelijk hart.

         Maar 't is, zooals ik daar juist in Sint-Franciscus van Sales lees : in alle graden der maatschappij kan de ziel zich met het edeldom der devotie vergulden. En hier ook, zooals in kunst, hangt de waarde van het werk niet af van den vorm, maar van de hoeveelheid geest waarmede het werk is bezield. En die bezieling is er bij de vrome, eenvoudige voor hun onderhoudzorgende Begijnen. Het water hunner blanke zielen wordt slechts van boven even gerimpeld door de wereld die er over ritst, maar dieper staan de witte bloemen van hunnen geest recht en stil, zich rekkend naar den Hemel.

         En 't is alsof die geest over al die uiterlijke dingen zijn emotie heeft gelegd. 't Is alsof hij blikkert in de ruitjes en fezelt in de stilte, die in de met gras begroeide straten zweeft; hij zingt uit het kloksken, hij komt als een teere reuk uit de vochtige muren, en hangt achter de kraaknette gordijntjes in de lange gangen ; hij trilt in den schemer der draaiende duistere trappen, en kleurt uit de weelde der eenvoudige bloemen in de voorschoot-groote hofkens.

    Er zijn dingen die het hart maar alleen kan voelen, en tot die dingen behoort de geest van het Begijnhof.

     

         Zonder het te willen heb ik nu al gezegd wat mijn vriend Flor in zijn aquarellen geschilderd heeft : de geest van het Begijnhof! Doch 'k ben afgedwaald, ik moet vertellen hoe ik met mijn vriend Flor heb kennis gemaakt. Welnu dan, ik wandelde veel over 't Begijnhof, heb er gewoond, geschreven en geschilderd. (Nog koom ik er veel want het Begijnhof is bij mij nog geen verleden.) En telkens dat mijn hart bestormd werd door al te veel menschelijkheid heeft het daar een zoete rust en een zachten troost gevonden.

         't Was in die dagen dat ik "Schemeringen van de Dood" aan 't schrijven was. In Vlaamschen Arbeid was het duister gedichtje "Holierondijn" pas verschenen. Ik wandelde over het Begijnhof, of ik genoot kan ik nu niet meer zeggen. Maar ik weet dat ik een vollen arm boeken bij had. 't Waren Peladan, Blavatsky, Thomas à Kempis, Rabelais, Carlijle, Ruysbroeck. 'k Wou toen alles ineens lezen en als ik naar 't veld trok om in vrede een boek te lezen, nam ik er vele mee en 'k las geen enkel.

         Op het stille Begijnhof dan, zat een jongen in grijs fluweelen costuum, met een bleek, scherp-eivormig gelaat, een driehoek, de spits naar onder ; en hadde hij grooter oogen, hij heeft er kleine blauwe, ware het waarlijk een figuur dat gaan loopen was van een mozaiek uit 't Merovingsche tijdvak. Hij schilderde met waterverf, en mat heel gewetensvol met zijn potlood de afstanden af (op afstand wel te verstaan). 't Was net of hij al de kasseikens had ge-teld, en de roode pannen op het scheeve witte muurken, waarboven 't boomenloof der vesteboomen prijkte. Waarom al die precieusiteit? Hij schilderde niet wat hij zag, want op zijn schilderijtje opende zich in het muurtje een blauw poortje op een proper, bloemigrijk tuintje. En daar was geen poortje of geen tuintje!

         Maar dat vond ik juist zoo gevonden! Dat viel in mijn smaak, omdat ik ook al dingen van het Begijnhof had geschilderd met er meer op dan mijn oogen zagen. Doch ik deed het van op mijn kamer, en hij moest er met zijn neus vlak bij zitten.

    Maar hoe schoon, en zuiver-aandoenlijk zag hij het! den droom van een teedere, witte ziel. Het deed aan als het lezen van Maeterlinck's "La Bonte invisible".

         Zoo iets in dien aard had ik den Zondag te voren nog gezien, in een tentoonstelling te Bouchout. Het was de architectuur van een klein, wit huizeken, -waar het heette: "Hier is het stil". Ah! zie dat was het nu! Zoo'n huizeken hebben en daarbinnen met wat bloemen voor de vensters, rustig lijk een pater zitten schrijven en studeeren. Zoo iets wenschte ik voor mijzelf, daarin zou ik willen wonen! Dat was nu eens geen gevel zonder pottekens en beeldekenswinkel versierd, dat was klare lijn, daar zat ziel in en droom. In dit huizeken zat verlangen naar vrede en stilte. Een architectuur van binnen uit geboren. Ach hoe zeldzaam is die, als men in ons land rondschouwt, waar jaren vóór den oorlog alles reeds in een zeepstijl werd opgericht, met krollekens en prutserijen, witte steen en blauwe steen ; waar alles moest pronken en zeggen : "Zie eens hoe rijkelijk ik ben!" Deuren lijk versierde peperkoeken, een balkon met gesmeede rozen, een gang met echt of nagemaakt marmer, glazen deuren met vijvers en kasteeltjes op, of met spiegelruitjes, en holle kolommen in de kamers ; in een woord, men wou den koning nadoen, men wou épateeren. En de werkmanshuizekens werden stom lijk doozen met steenen in Belgische kleuren, en ook met balkonnekens.

         Nu, dit huizeken : "Hier is het stil!" was een zoete vondst voor mij. En als ik thuis kwam, zei ik : "Zie, nu heb ik eens een schoon huizeken gezien, en als ik geld had, ik deed er mij zoo een bouwen!"

    En wat ik nu daar door dien jongen voor mij zag schilderen, was ofwel van dienzelfden of van iemand die onder zijn invloed stond.

    Ik bleef achter hem staan, hij zag eens om, bezag mij een beetje misnoegd van het hoofd tot de voeten. Maar als hij dien last boeken in mijn arm zag, scheen hij vermilderd, als wou dit zeggen: "Hij kent er misschien wat van". Hij schilderde voort aan de bloemen van het hofken. Toen waagde ik het te zeggen:

    "Menheer, uw werk ontroert. Het komt mij voor dat gij Ruysbroeck hebt gelezen."

         Zijn oogen klaarde, zijn neus krolde. "Dat is mijne peteren!" zei hij, waarbij ik voegde : "En de mijnen ook".

         En seffens spraken wij om ter meeste. Toen kwam het uit dat hij : "Hier is het stil!" had gemaakt, en hij vroeg mij, daar hij hoorde dat ik aan Letterkunde deed, of ik Timmermans niet kende, die Holierondijn had gedicht.

    "Dat ben ik!"

         Het schilderijtje viel om, het glas met water brak ; hij was vol kinderlijke geestdrift, en lijk een Sint-Franciscus een Sint-Dominicus ontmoette, zoo deden wij ; maar dan in 't heel klein, zoo door een verkleinglas bezien. Seffens waren wij dikke vrienden. En wij hebben innerlijk veel aan elkander te danken!

    Het was bijna of hij was mij, maar met een ander lichaam en een ander gezicht, Hij ook hield van Breughel, van Jeroom Bosch, van de blauwe, ingetogen vreugde der Italianen, van den luisterlijken, minnelijken Rubens, van regenbogen, kloostertuinen, windmolens ; van liturgie, van mystiek, van Grünewald, Huys-mans ; van de primitieven, van Koning David, Rabelais ; van oude boeken, van goede eetmalen, van orgelmuziek, Beethoven en Wagner. Een pot van verschillende gevoelens, door elkaar gemengeld! 't Was of een geestelijke wet ons bij elkaar bracht. Ik las hem mijn gedicht "De Middagtuin der Monniken" voor, en ook een brok uit "Schemeringen van de Dood".

    Hij sprak van architectuur, van de huizen en de kerken die hij droomde. Het was een droomer, het was een fantast.

         Wij trokken het veld in waar de Octoberzon haar goud deed spelen op de snaren der wiegende herfstbladen. Dien dag in het goede veld, aan de Nethe die de dunne wolken weerkaatste in hare oogen, op de Begijnevest, de heerlijke boomenkathedraal, een natuurjuweel zoals men er niet gauw twee zal vinden ; dien dag dat daar zoo plotselings op mijn levensweggesken een geestelijke broeder mij tegemoet kwam, heb ik in mijn gulden boeksken geschreven met mijn schoonste en beste geschrift!

         Twee uren nadien, namen wij voor een Begijnhofreis te doen, want de Flor heeft altijd verrassende plannen. Wij hebben veertien dagen nadien die reis gedaan, al de begijnhoven bezocht, en of dat heerlijk is geweest! Daar is een avonturenverhaal over te schrijven.

    We hebben soms geweend van ontroering, veel gelachen met uilenspiegelstreken die wij samen verrichtten, en in ons een fortuin van vreugde en schoonheid opgeborgen. Zoo hebben wij Vlaanderen leeren kennen met zijne innige godsvrucht en zijn Breughelschen zinnelust, met zijn kleurige folklore en diep ingewortelde zeden. Later deden wij een retraite in d' Abdij van Achel, later nog deden wij een molenreis, van den eenen windmolen op den anderen. Sedert dien weet ik dat Vlaanderen schoon is.

    Maar ook sedert dien ken ik "de Flor". ’t Is een kunstenaar bij Gods genade! Hij kan niet anders. Het is een fantast, en soms sta ik verbaasd over de snelheid, de geweldigheid en de onuitputbaarheid zijner verbeelding. In den grond is hij een onvoldaan weemoedig mensch, maar die een lach op zijn gelaat gesneden is. Iemand wiens gedachten en gevoelens langs den eenen kant door den brand van een geheimzinnig vuur worden verlicht, en langs den anderen kant besprinkeld zijn met lentedauw. Hij is een zeer onrustige ziel, sterk verlangend naar vrede en kalmte, maar telkens door den drang zijner verbeelding er voorbij gestooten wordt.

         Dan slaat het verdriet over hem, maar door den nevel zijner ontgoocheling krast de lach van een Jeroom Bosch de stilte vaneen. Een gecompliceerde ziel, die in uiterlijkheden geen bed kan vinden, en slechts tijdelijk te sussen is, door kalme muziek en geestelijke kunst. Vandaar zijn trachten naar vrede en witheid. Van daar ook in zijn aquarellen die aandoening van teedere droomen.

         Hij schildert lijk zovelen het Begijnhof.


                  


        
    Opsomer heeft het Begijnhof ontdekt, en zonder de minste literaire middelen, laat deze meester met een Velasques-temperament het Begijnhof zat van kleuren zingen. Diens werk is vol distinctie van kleur en toon. Forsch staat het er, gezond, ontdaan van alle literatuur en nevenbedoeling. Dat is impressionisme zwemend naar gezond expressionisme.

    Opsomer maakte school.

         Velen hebben Opsomer nagedaan en bleven er dan ook natuurlijk af. Nu schildert Van Reeth ook het Begijnhof, zoo goed niet als Opsomer in verre na niet; maar hij doet hem ook niet na! Van Reeth werkt op zijn Van Reetsch, zooals dit ook niemand zal nadoen. 't Is sterk persoonlijk, en 't zit juist, in tegenstelling van Opsomer, vol literatuur en nevenbedoeling. Opsomer schildert zijn suaviteit aan kleuren uit. Van Reeth schildert zijn verlangen naar vrede en kalmte uit. Zijn onrustige ziel wordt alzoo bezalfd en behoningd. Daarom schilderde hij, waar voor hem slechts een kaal muurtje was een open poortje met een hofken. Zoo schildert hij niets dan een venster, en in dat venster, staat weerkaatst, de kerk van 't Begijnhof, de roode daken en lachend groen van een geweldigen zomer!

         Zijn werk wordt symbolisch en ontheft zich soms heelemaal van 't reëele. Zoo heeft hij een regen geschilderd, in 't Hellestraatje. Men ziet het straatje met de kasseikens blinkend van het versch gevallen nat. Een venster links op den voorgrond kaatst een muur terug waar een begijntje een poorte opent, en waar 't loof van hooge boomen donker tegen een zilveren lucht staat. Alles weerspiegelt, de kasseien weerspiegelen, de vensters weerspiegelen en in 't einde der straat, staat het eene poortje achter 't andere open, ziet men door tuintjes en kamers, tot waar een begijn, geknield te bidden zit. Dat is geen natuur meer, dat wordt een drang naar vrede. Dat is als een droom waarin men altijd maar gaat, van d' eene plaats in d' ander. Die doorzichten, die weerkaatsingen, spelen een groote rol in Van Reeth's werk. Het zijn symbolen van een naar vrede-smakkende onderbewustzijn. En moest de Flor door d'een of ander omstandigheden, de zielekalmte verkrijgen, dan zou zijn werk sterven. De grootste kunst spruit voort uit een tekort aan innerlijke onvolmaaktheid. Een obsessie naar geluk.

    Ook ziet men in Flor zijn werk dat de architectuur met de schilderkunst saamgestrengeld is ; doch ik zie met vreugde dat elk apart zal kunnen gaan leven.

         Als hij schildert, teekent hij eerst gewetensvol al de kasseitjes, al de steentjes, maar door 't wasschen van de verf wordt het detail er uit gevaagd. Het goede zit er achter, 't is flink geteekend, maar daar waar het wasschen niet genoeg gebeurde, balanceert het schilderijtje in Flor's nadeel. Ik heb hem altijd gezegd : "Schilder! schilder! G' hebt een nieuwe wereld van vizioenen! Laat ze zien! Laat ons die wereld zien!" Die wereld begint zich nu te scheppen, tot hier toe is het water nog maar van de aarde gescheiden, de eerste bloemen vertoonen zich reeds. Dat is de eerste dag! en Flor heeft nog vijf dagen! En als hij nu ploegt over de wereld, de aarde kneedt, en het kwade van het goede scheidt, het zwakke van het sterke dan kunnen we ons gaan verblijden! Wees er zeker van!

         Ik ben fier over dezen vriend. Over de zwakke deelen in zijn werk zie ik moedwillig over, omdat ik weet dat hij die door werken er toch eens uit krijgen zal! Ik zie naar den geest, naar dien geest van vrede en kalmte gegroeid uit devotie. Die is er in Flor zijn werk, en nog kan ik het hier herhalen : "De waarde van een werk hangt niet af van den vorm, maar van de hoeveelheid geest, waarmede het is bezield."

         Ik zou veel meer over Flor en zijn werk moeten schrijven, doch de plaats laat het niet toe. Ik zou moeten spreken over zijn H. Geest-kerk. Over het Huis van een Gulzigaard, Het Breughel-Huis, de Pastorij "In den Wijngaard des Heeren". Het zijn droomen, maar deze kunnen verwezenlijkt worden!

         Ik hoop eens het geluk te smaken in een zijner kerken te bidden, in zijne pastorij bij den braven pastoor, wie zal die gelukkigaard zijn? een fleschken wijn te drinken!

    Maar intusschen geniet ik, droom ik mee met zijn witte Begijnhofvizioenen.

    En ik dank mijn vriend voor al dit schoon geluk!

     

    **************

    22-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De weerklank van de Harp - José De Ceulaer

    DE WEERKLANK VAN DE HARP.

     

    Jose De Ceulaer

    Overgenomen uit het jaarboek1975 van het FT Genootschap

     

         Toen in 1916 "Pallieter" verscheen, was dat een werk van een auteur die nog zo goed als onbekend was. Alleen de lezers van "De Nieuwe Gids" hadden het, reeds sedert augustus 1912, als "feuilleton" leren kennen. De stem van de schrijver bracht een nieuw geluid in de Nederlandse literatuur, ook voor de weinigen die de "Schemeringen van de dood" reeds hadden gelezen. De weerklank ervan drong tot ver buiten de literaire kringen en de grenzen van het Nederlandse taalgebied door.

         Zestien jaar later, bij het verschijnen van "De Harp van Sint-Franciscus", was de situatie geheel anders. Nagenoeg iedereen had reeds lang zijn eigen standpunt tegenover Felix Timmermans ingenomen, velen hadden het inmiddels aangepast aan de veranderende omstandigheden. Sedert de publikatie van "Pieter Bruegel", in 1928, was er geen roman van Timmermans meer verschenen. Gedurende vier jaar had hij zich nagenoeg uitsluitend geconcentreerd op het schrijven van zijn Franciscusroman, die hij reeds lang had gepland en waarop hij in 1926 een prelude had geschreven, "Het Hovenierken Gods", nadat hij een jaar tevoren Assisi had bezocht om het milieu te leren kennen waarin Franciscus was opgegroeid. Juist in die periode van "De Harp", had zich de vernieuwing van de roman in onze literatuur voorgedaan en was een nieuwe generatie prozaschrijvers in de belangstelling gekomen. Daardoor verscheen "De Harp" in een geheel ander literair klimaat dan "Pallieter". De bodem waarop zijn Franciscusroman groeide, had de invloed van die klimaatverandering nog niet ondergaan ; pas in zijn "Boerenpsalm" zou Timmermans zich in enige mate aan het nieuwe klimaat aanpassen, zonder dat hij zijn persoonlijke visie prijsgaf.


                   
     

         De bedoeling van deze bijdrage is na te gaan weke weerklank "De Harp van Sint-Franciscus" had in de tijd waarin het boek verscheen.

    Hoewel de auteur zelf in zijn opdracht over "verbeeldingeskes" spreekt, zoals hij in die van "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" over "tafereelkens" had gesproken, verantwoordt de structuur van het werk toch de gebruikte ondertitel "roman", meer dan dat het geval was voor "Pallieter" en "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen". Bij de beoordeling van het werk diende echter rekening te worden gehouden met het feit dat het tot de hagiografie behoort.

    De hagiografie had oorspronkelijk nagenoeg uitsluitend de bedoeling de lezer te stichten. Geleidelijk ontwikkelde ze zich in de beste gevallen tot een genre dat tot de literatuur mag worden gerekend. Men zou de vraag naar de weerklank van "De Harp" kunnen splitsen in twee vragen : hoe kwam het werk als heiligenleven over en hoe als literair werkstuk?

    Bij de beoordeling ervan bleek inderdaad voor de enen de eerste vraag, voor anderen de tweede te primeren. Over het algemeen echter steunde het oordeel over het boek als heiligenleven zeer dikwijls niet alleen op de toon, maar ook op de stijl en de taal die door de auteur werd gebruikt, zodat een splitsing van de vraag mij voor de meeste gevallen onvoldoende verantwoord leek. Dat wordt duidelijk als men b.v. de bespreking van Ernst Groenevelt in de "Avondpost" van 17 juli 1952 leest. Volgens hem is de Franciscus van Timmermans in de eerste plaats een Vlaamse Franciscus : "Vlaams om de sfeer, Vlaams om de geest van het boek ; ook Vlaams door de taal van Timmermans". Het colofon waarin Timmermans zegt dat hij het boek opgedragen heeft aan enige "simpele mensen uit onze straat", interpreteert hij aldus : "Kijk — het is alsof Felix Timmermans ermee willen zeggen heeft : mijn volk heeft aan die geleerde boeken over Sint-Franciscus niets. Mijn Vlaamse volk is een primitief volk en het is dus goed dat ik deze schone heilige figuur zo aan hen voorstel, dat zij hem kunnen zien en horen en begrijpen met hun eigen verstand en hart." Daar heeft Groenevelt geen bezwaar tegen, maar, zegt hij, Timmermans heeft zijn boek niet alleen voor de simpelen van zijn straatje geschreven, "het is een boek in de literatuur dat zich erkend wenst te zien". En daarvoor heeft het "te weinig geestelijke diepte". Hij heeft vooral bezwaar tegen de "honderdduizend verkleinwoordjes" die hij erin geteld heeft. "De grote fout in dit werk is, dat de simpelheid van een Franciscus een andere is dan de simpelheid van het Vlaamse straatje."

         In het "Weekblad van Rotterdam" van 25 juli 1952 legt J.M IJssel de Schepper-Becker eveneens de nadruk op het Vlaams karakter en de naïviteit van het boek. Niettemin heeft ze grote bewondering voor de beeldende kracht van Timmermans' taal en de gaafheid van het geheel.

         In zijn over twee dagen gespreide bespreking in "De Maasbode" van 8 en 9 juli 1932 gaat V.D. uit van de vaststelling dat er een essentieel verschil bestaat tussen "de tastbare, zinnenzware Vlaamse vreugde voor het boordevolle leven, die in Pallieter trilde" en de "troubadouriale, Provencaalse levensmin" van Franciscus toen hij zijn hart nog "aan de glansen der wereld verpand had". De kunst van Timmermans is begrensd gebleven "door de Vlaamse horizont, misschien zelfs door de horizont der kleine Vlaamse stad. Door een bewust-gecultiveerde primitiviteit behield hij in zijn taal en voorstellingswijze al de kleurrijke oorspronkelijkheid van het Vlaamse volkseigen, in zijn levensaanvoelen de naïviteit de innigheid, de gemoedswarmte van het Vlaamse karakter..." Zomin als hij diep genoeg kon peilen in "de kosmische en tragische accenten" in het innerlijkste wezen van Pieter Bruegel, heeft hij de grootsheid van Franciscus in zijn kern aangevoeld. Hoewel het boek hem in psychologisch opzicht helemaal niet voldaan heeft, meent V.D. dat Timmermans door zijn "boeiende vertelkracht", velen, simpele mensen zowel als hoog-ontwikkelden, nader tot Franciscus zal brengen.

         De "Limburger Koerier" van 9 juni 1932 gaat uit van deze vaststelling : Wat Conscience eens was, is Felix Timmermans thans : een volksschrijver van ongewone populariteit.

    De recensent bepaalt zijn vooraf ingenomen standpunt als volgt : "Men weet wat men aan Timmermans heeft. Z'n boeken stellen nooit teleur, maar ook verrassen ze nooit.

    De Timmermans-aandelen zijn vast, zijn constant, dalen niet, maar stijgen ook niet. Wie een Timmermans koopt, weet, dat hij danig lachen zal om die leuke lolletjes en grappige prentjes... niet het minst om dat gegarandeerd sappige Vlaams, dat in olijkheid met geen andere taal ter wereld vergeleken kan worden." Hij heeft nu ook een boek over Franciscus geschreven. En wel geen mens za gedacht hebben, dat het een heiligenleven worden zou. En een heiligenleven is het dan ook niet geworden. Om de heiligheid van Franciscus te doen uitkomen heeft hij hoogdravende zinnen gebruikt en ze afgewisseld met "Lierse lollekes".

    Het boek is niet sober, niet intens, niet diep, niet ernstig genoeg, maar toch "zeer lezenswaardig".

    De heer Timmermans schijnt zich geroepen te voelen nog steeds te blijven pallieteren, schrijft B. v. Noort in de "Nederlandsche Bibliographic" van oktober 1932. Hij vindt het gehele boek te uitbundig, te veel ingesteld op de uiterlijkheid. De sfeer van het boek past niet bij de geest van Franciscus, is zijn besluit.

    Roel Houwink spreekt in het maandblad "Den Gulden Winckel" van oktober 1932 de mening uit dat er weinig echt religieus gevoel in "De Harp" te vinden is en dat de voorstelling van het geloof gewild-primitief is. ,,Het verschijnen van dit boek is een aanslag op de goede smaak van het lezend publiek", schrijft hij. Als voorbeeld van smakeloosheid citeert hij : Maar hoe is een moeder? Als een van haar kinderkes gekist wordt, doen ze 't nog wollen kouskes en een flanellen ponneken aan.

         Precies hetzelfde citaat werd reeds vroeger, in "De Tijd" van 2 juli 1932, door Anton Van Duinkerken gebruikt. Maar hij liet het door deze zin voorafgaan : "Soms vindt hij woorden, die door geen gedicht te verbeteren zijn in hun directe, klare eenvoud". Later haalde ook Antoon Coolen die woorden aan en hij citeerde daarbij ook nog de zinnen die er onmiddellijk op volgen : "Franciscus ging wetens en willens naar d'armoe, maar dat plezier kost hij haar toch met weigeren en ze vroeg het zoo schoon, van een schoon kostuum aan te doen". Coolen citeerde niet helemaal juist. De originele tekst is : "...ze vroeg het zoo schoon, van een goed kostuum aan te doen, een gebakken kieken mee te nemen, een fleschken ouden wijn, en ook wat geld op zak te steken".

         Ik neem het citaat echter over om de commentaar van Coolen erbij : "Dit, deze visie, van de allerhoogste humor die verblijdt en ontroert en diep aangrijpt, bepaalt de ganse toon van het boek..."

    De bespreking van Antoon Coolen verscheen in het "Noordbrabantsch Dagblad Het Huisgezin" van 2 december 1933. Hij schrijft daarin ook : "Timmermans heeft Franciscus in al zijn grootheid gezien en doorschouwd. Hij heeft hem vooral in al zijn levensmoed en beminnelijkheid gezien en gestalte gegeven in de verrukkelijke bladzijden van zijn boek, waaruit u in de grote adem der aarde de grote adem der eeuwigheid toewaait."

         De recensie van Anton Van Duinkerken werd opgenomen in zijn "Twintig Tijdgenooten". Hij schrijft daarin: "Tegenwoordig schijnen veel mensen te denken, dat iemand slechts een goed criticus kan zijn, als hij de boeken van Felix Timmermans burgerlijk en vervelend vindt." Zelf bekijkt hij ze wel anders : "Wanneer Timmermans, of gelijk welk ander schrijver, nooit iets had voortgebracht dan dit nieuwste Franciscusleven, werd hij er op slag beroemd mee, omdat het zo goed geschreven is en zo warm gevoeld, van het begin tot het einde."

         Verder komt hij nog terug op de miskenning van Timmermans : "De betrekkelijke afkeer van Timmermans, die in de laatste jaren toeneemt onder Nederlandse intellectuelen, is hierom reeds zo merkwaardig, dat dezelfde mensen 'Pallieter' hebben toegejuicht toen ze het lazen, zonder al die bezwaren te maken, terwijl ze nu zeggen : 'het is weer net als Pallieter geschreven', als beduidde dit, dat het slecht geschreven zou zijn! lemand, die 'De Harp van Sint-Franciscus' helemaal aandachtig leest (en dit doet men spontaan, als men zonder vooroordeel eraan begint) zal toch moeten toegeven, dat dit boek gebouwd is met een dramatisch inzicht, dat men in de schrijver nimmer had vermoed, zelfs niet, of zeker niet, als men zijn toneelspelen kende! Zijn stijl is verstild en gerijpt, minder uitbundig, maar nog even hartelijk als vroeger, even fris als in het 'Kindeke Jezus in Vlaanderen', maar thans dieper van toon."

         In zijn bespreking zegt Van Duinkerken ook nog dat het boek geen stichtend heiligenleven meer is, maar "een vervoerend gedicht". Hij beklemtoont dat Timmermans, hoewel hij de reputatie geniet, gesloten te zijn voor tragische conflicten, omdat hij zulk een oppervlakkig gemoed zou hebben, de tragiek van Franciscus smartelijk doorvoeld heeft, maar verzoenend weergegeven, en is vol lof voor de prachtige dramatische opbouw van Sint-Franciscus' le-vensgang, waardoor zijn boek "pakkender" is als dat van Jörgensen.

         Het oordeel van Maurits Uyldert was heel wat ongunstiger. In zijn uitvoerige bespreking voor het "Algemeen Handelsblad" van 19 november 1932 is geen enkel woord te vinden dat op enige waardering zou kunnen wijzen. Hij heeft in het boek geen glimp van Franciscus' wezen en aard gevonden. Timmermans blijft altijd diep, diep beneden zijn onderwerp. Pallieter is tot geen extatische vergeestelijking bij machte... Hij beeldt Sint-Franciscus niet uit, hij praat alleen maar over hem en het kinderlijke van de Heilige wordt in zijn verhaal kinderachtig.

         In "De Rotterdammer" van 50 juli 1932 gaat A. Wapenaar van de blijkbaar door velen gedeelde mening uit dat Timmermans geen psycholoog is. Men mag dus van hem ook niet vragen dat hij diep zou doordringen tot de psyche van Franciscus. Maar; voegt hij eraan toe, dan is er dit bezwaar : "dat hij aan de buitenkant staat te vertellen, en toch ook telkens met de binnenzijde van zijn held te doen krijgt, zonder het geestelijk niveau van de binnenkant te benaderen." Timmermans heeft Franciscus al te romantisch in de bloemen gezet, schrijft hij en hij voegt er deze bekentenis aan toe, waarmee de ongunstige weerklank van het boek in Nederland voor een belangrijk deel kan worden verklaard : "Een Roomse gemeenzaamheid met het heilige en de heilige is ons, Protestanten, te suikerzoet op de tong." Hierbij wil ik even herinneren aan wat de katholieke krant "De Tijd" op 8 december 1917 over "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" schreef : "Ik kan het Kind-Jesus-verhaal niet genieten in de half-komische, half-mystiek doende omlijsting... ; dit lijkt mij niet te vallen binnen het kader van de 'letterkundige omciering',(1) veeleer te behoren tot wansmakelijke en smakeloze Vlaanderen-adoratie, die zich inbeeldt met valse mystiek het hoogstheilige te mogen fatsoeneren naar willekeur. Later, op 8 maart 1919, bleek "Het Centrum" die mening te delen — voor zover de mogelijkheid dient te worden uitgesloten dat beide anonieme besprekingen uit dezelfde pen zijn gekomen en gebruikte de recensent de term "ongewilde profanatie". Karel Van den Oever, die toen in Baarn verbleef en daardoor goed geplaatst was om te weten waar hij over sprak, reageerde daarop in een artikel dat hij op 10 maart schreef en dat op 22 maart in "Het Centrum" werd opgenomen. Hij betoogde dat er, spijt psychologische tekortkomingen, van profanatie geen sprake kon zijn. Hij voegde er dit aan toe :

    "Het Hollandse protestantisme verdraagt onze Vlaamse familiariteit niet met de heilige zaken des geloofs en ik zal het de Hollandse katholieken niet kwalijk nemen, dat, ongewild dit Calvinistisch rigorisme hen ook enigszins in het bloed gegaan is." Het rigorisme waar Van den Oever het toen over had, is een element waarmee rekening moet worden gehouden als men naar een verklaring zoekt van het Nederlandse onbegrip, ook bij katholieken, tegenover "De Harp" als biografie. Het lijkt mij een van de redenen waarom in Nederland zo sterk de nadruk werd gelegd op Timmermans' Vlaamse en naïeve benadering van Sint-Franciscus.

     

     

    (1) De recensent zinspeelt hier op Timmermans' opdracht van "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" : "In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, heb ik mij het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd.

    En vol van grooten eerbied draag ik deze tafereelkens aan Maria Viola, van Holland op."

     

     

    Ook in Vlaanderen werd dat standpunt ingenomen, maar het leidde niet altijd tot dezelfde conclusies. Het weekblad "Ons Lier" van 17 juli 1932 schrijft dat men van Timmermans geen "zwaar-psychologische roman" moet verwachten, maar wel ,een onvergelijkelijke weergave van het menselijk doen en laten, van het menselijk hart, voor zover dit ligt buiten het gewoon-menselijke, buiten het alledaagse. Hij heeft het leven van Franciscus gezien door een sterk Vlaamse bril, maar daardoor doet hij de Vlaamse mensen ook heel wat beter de geest van Sint-Frandscus en zijn leven begrijpen. Toch laat de recensent, Leo Arras, niet na erop te wijzen dat het proza van zijn stadgenoot "taalkundig zo onbeholpen is" :

    "Timmermans weet geen raad met zijn naamvallen of zijn vervoegingen. Hij weet zelfs dikwijls geen raad met de dialectische ingrediënten van zijn schrijftaal."

         In "De Vlaamsche Gids" van September 1932 haalt Pol Anri een aantal voorbeelden van foutieve naamvalsvormen en vervoegingen aan en hij stelt daarbij de vraag of het onze taal en de faam van de schrijver zou schaden als hij correcter zou schrijven.

         Anton Van de Velde had in "Boekengids" van juni 1932 reeds de mening te kennen gegeven dat Timmermans door de bloeiende jaren heen met opzet slordiger geworden was.

    In het begin van zijn bespreking zegt hij : " 't Lijkt me dat ons in dit boek iets van de waarachtige Timmermans ontvalt." Voor hem is die waarachtige Timmermans die van "Pallieter" en "Pieter Bruegel". Hij vindt dan ook dat "De Harp" geen consequente factuur heeft. Herinnerend aan Bruegel, schrijft hij : "De pertige broek van Pieter komt door de pij van Frans te voorschijn." En verder, enigszins in contradictie met zijn visie op de waarachtige Timmermans : "Het is een boek van Felix geworden ; 't had het boek van Frans moeten zijn." Al meent hij een inzinking bij de auteur te moeten vaststellen, toch wijst hij ook positieve punten aan : Timmermans heeft zich in zijn relaas over de woelige jeugdjaren van Franciscus weten te beheersen en de laatste vijftig bladzijden zijn verinnigd en versoberd.

         De dichter Gabriel Smit begint zijn bespreking in "De Gooi-en Eemlander" van 3 juni 1932 met de herinnering aan een lezing van Timmermans in een Nederlands dorpje.

    De natuurlijke eenvoud van de auteur was hem toen het meest opgevallen. Die eigenschap had hij ook in zijn werken gewaardeerd, vooral in "Anna-Marie", die hij de beste van zijn vroegere romans noemt. Vaak, en niet ten onrechte, werd hem verweten dat hij later slordiger ging schrijven. Door zijn , "gewilde oubolligheid" geraakte hij op de achtergrond, maar met "Pieter Bruegel" sloeg hij weer de goede richting in en "De Harp" bevestigt dat.

    Zijn Franciscus is wel een zonderling wezen, maar de gestalte van de heilige is met een zo grote aanhankelijkheid en overgave geschilderd, zijn gehele levenswandel wordt de onbevangen lezer in zulke frisse, sterke kleuren en blijmoedige gebaren voor ogen gezet, er is soms een zo warme waarachtigheid in de taferelen, dat men zich vrijwel onmogelijk aan de bekoorlijke sfeer onttrekken kan.

         Smit haalt dan het begin van de roman aan en geeft er deze commentaar bij : "Dit is Timmermans in zijn geheel en op zijn best. Er is vrijwel niemand onder de hedendaagse Nederlandse schrijvers die zo scherp en zo snel een ganse atmosfeer tastbaar kan oproepen als Timmermans in het eerste zinnetje deed."

    Nu is het wel merkwaardig dat die eerste zin, "De zon was gezonken als een goudvis.", door twee andere, reeds vermelde recensenten, eveneens werd aangehaald, maar negatief beoordeeld.

    Anthonie Donker werd gehinderd door de "literaire inslag" ervan en Maurits Uyldert zegde dat de schrijver a1 dadelijk met de eerste zin faalt om voor zijn verhaal de juiste toon te vinden. Verscheidene recensenten hebben zich uitgesproken over de hagiografische waarde van het boek. De vraag is nu hoe de "vaklui" daarover hebben geoordeeld.

         Het in Helmond uitgegeven "Maandschrift voor de leden der Derde Orde" van augustus 1932 wijdt er slechts zeven regels aan, maar het oordeel is positief. P.G. vindt dat Timmermans met het werk zeer veel goed (zal) kunnen doen, omdat de geest van Franciscus er doorheen waait en omdat alles zo schoon is verteld.

         Belangrijker is de bijdrage van Pater Maximilianus in "Francis-kaansch Leven" van oktober 1932. Zijn oordeel is genuanceerd, maar positief : Timmermans heeft bewezen de moeilijke stof aan te kunnen en hij heeft vooral de tragiek doorvoeld bij wat hij noemt "het kanaliseren van Franciscus' ideaal". Ook Pater Henricus reageert positief op het boek in "Christus Koning. Weekblad van de Nederlandsche Provincie der Capucijnen en hare Missies" van 28 September 1932.

    Pater Norbertus de Antverpia wijdde in 1933 een korte bespreking aan het boek in de "Collectanea Franciscana" (Assist). Hij zegt dat het met geen enkel ander kan worden vergeleken en zo persoonlijk is dat het enig is in zijn genre.

    In "Boekenschouw" van 15 September 1932 schrijft Anton Reichling S.J.: "Wat Timmermans tot hiertoe schreef was een voorschool. Hier is de hand van de meester." Men kan bezwaren hebben tegen het boek, maar het belangrijkste is dat Timmermans Sint-Franciscus gezien heeft zoals Sint-Franciscus zichzelf moet gezien hebben : klein tegenover God. Timmermans vertelt hier soberder dan hij het gewend is.

    In "Vox Carolina" van 25 november 1932 benadert L.W. het boek uitsluitend als hagiografie. "Als Franciscus in onze tijd leefde, schrijft hij, zou men hem zo al niet voor een krankzinnige dan toch voor een monomaan gehouden hebben ; Felix Timmermans weet ons dit heiligenleven voor te stellen zo eenvoudig, zo natuurlijk, dat ons ook het buitennissige, het extremistische als logische consequentie van Gods inwerking op de natuur voorkomt."

    Maar hij heeft ook oog voor de literair-esthetische waarde, zoals blijkt uit zijn besluit : "

    De harp van Sint-Franciscus is een boek dat u uw godsdienst dieper doet beseffen, een boek waaruit de geest van het evangelie u tegemoet komt; een boek dat u, al is het enkel om de schone vorm, telkens weer zult herlezen."

     

         In een boekbespreking voor de radio heeft Lode Baekelmans op 11 januari 1933 de voorlopige balans opgemaakt : "Is men niet op weg Felix Timmermans onrechtvaardig te behandelen? Wat gisteren als een aardigheid of als originaliteit in zijn werk geprezen werd, wordt heden misprijzend als fout aangerekend. Het begon reeds met zijn "Bruegel" en ook "De Harp van Sint-Franciscus" moet het ontgelden. Vooral niet dwepen met Timmermans, schijnt thans het parool." Dat de meningen over "De Harp" zeer verdeeld zijn, vindt hij haast een bewijs dat het werk verdient gelezen te worden. Katholieke en ongodsdienstige beoor-delaars verwijten het werk gemis aan diepte en innerlijkheid. De Franciscanen en sommige critici blijken opgetogen over het verbeeldingrijke levensverhaal van de heilige van Assisi. Wat zal het publiek zeggen? Publiek en kritiek hebben niet zelden zeer uiteenlopende meningen. Hij waarschuwt ten slotte voor een voorbarig oordeel : "Wanneer Timmermans zijn levenswerk zal hebben voltooid, dan wordt de balans opgemaakt... Tijdens ons leven wordt immers bij voorkeur het minder gunstige geboekt." Hij voegt eraan toe, dat, wanneer hij in het buitenland een werk van een Vlaming in het raam van een boekhandelaar vond, het een van Timmermans' werken was. Wellicht herkende men op af stand ook ruimer en beter zip eigenaardigheid en zijn waarde.

         Dat "De Harp" tot ver buiten onze grenzen weerklank had, bewijst het aantal vertalingen. Het boek werd vertaald in het Duits, Tsjechisch, Frans, Sloveens, Engels, Hindi, Zweeds, Portugees (uitgegeven in Brazilië), Chinees, Japans en Slowaaks. Van verscheidene uitgaven verschenen licentie-uitgaven en nieuwe drukken. Er kwamen zelfs twee Engelse vertalingen tot stand. De vertaling van Molly Bird werd onder de titel "The Harp of Saint Francis" door de Catholic Press in Ranchi (India) gedrukt in 1949 en door A.R. Mowbray and Co. in London uitgegeven in 1954, onder de titel "The perfect Joy of St. Francis". Onder die titel werd het ook door Raphael Brown vertaald en door Strauss and Young in New-York uitgegeven in 1952. Na twee herdrukken kwam er een licentie-uitgave in de "Image Books" (New-York) die vier herdrukken kreeg. Of dit onloochenbaar succes bij de buitenlandse lezers, ook voor de buitenlandse literaire kritiek geldt, is moeilijker te achterhalen.

         De eerste reacties komen uit Duitsland, waar ook de eerste vertaling, reeds in 1932, tot stand kwam. Ze werd door Peter Mertens, een uitgeweken Vlaming, die aan het Insel-Verlag, dat het boek uitgaf, verbonden was, gemaakt en door Dr. Karl Jacobs, die zelf een fragment van "De Harp" vertaald had, dat reeds op 13 januari 1932, voor de originele uitgave bij Van Kampen werd gepubliceerd, in "Germania" verscheen, besproken in twee Duitse kranten, in 'Germania' van 14 en in de 'Deutsche Allgemeine Zeitung' van 26 oktober 1932.

    Dr. Karl Jacobs meent te mogen zeggen dat de kunst van Timmermans gerijpt, verdiept en vergeestelijkt is. Vroeger schilderde hij met ongebroken tonen, nu is er een rijkdom van tussentonen, die van de feestelijke jubelklanken van het Zonnelied tot vertwijfeling afdalen. "Auch der erzählerische Stil, die Diktion, ist anders geworden, er vermeidet alles Laute, Effekthafte, ist selbstverständlicher, gemessener geworden. Der Stil strömt eine rührende, kaum zu überbietende Schlichtkeit aus. Vielleicht hat er an Farbigkeit eingebüsst, dafür ist er geschmeidiger, mannigfalter, unabsichtlicher und kontrastreicher geworden. Der knappe Satz wird bevorzugt, aber er fliesst und ist voll innerer Musik." Merkwaardig is dat Jacobs opmerkt dat de kleurenpracht van Vlaanderen in de beschrijving van de Italiaanse landschappen ontbreekt en meent dat menige lezer van Timmermans dat betreurt. Zelf gelooft hij echter dat Timmermans met opzet minder aandacht schenkt aan het landschap, omdat hij het accent van het zinnelijke naar het geestelijke heeft verlegd."Das Umweltliche ist nicht mehr Selbstzweck, es ist unter die Idee gezwungen und überwuchert sie nicht mehr."

         Prof. Dr. Trusen reageerde van een protestants standpunt uit geheel anders op "De Harp" dan vele van zijn Nederlandse geloofsgenoten. Dat blijkt uit een bespreking in een protestants blad, waarvan het eerste deel op 7 en het slot op 8 december 1932 verscheen.

    Hij wijst erop dat de auteur eenvoudig en eerlijk heeft naverteld wat er in de oude bronnen over Franciscus te vinden was en er een sluitend geheel van gemaakt heeft waarvan de lectuur tot het einde boeit. Hij zegt dat het hem bijzonder verheugd heeft dat de katholieke Timmermans het levensverhaal van de heilige als een tragedie behandeld heeft, waarin de historische waarheid te zien is die door de katholieke geschiedschrijvers meestal overtrokken wordt. Uit de door Timmermans beschreven conflicten met de kerkelijke overheden blijkt dat Franciscus eigenlijk thuishoort in de rij van de middeleeuwse "protestanten".

         Merkwaardig is dat ook de Jezuïet Peter Lippert in "Stimmen der Zeit" vooral getroffen werd door de tragiek in het Franciscus-leven van Timmermans. Zijn bespreking werd opgenomen in zijn boek "Aufstieg zum Ewigen" onder de titel "Die Tragik der Heiligen".

    Hij begint weliswaar zijn bijdrage met erop te wijzen dat het boek het werk is van een "Dichter" — een woord dat in het Duits een veel ruimere betekenis heeft dan in het Nederlands — en niet van een historicus en dat niet de historische, maar de legendarische, misschien slechts de Timmermansiaanse Franciscus hier uitgebeeld wordt. Hij stipt ook aan dat Timmermans soms sentimenteel wordt en aan zwart-wit schildering doet. Maar hij legt vooral de nadruk op de tragische tweespalt tussen het ideaal dat Franciscus en zijn gezellen nastreven en de harde werkelijkheid. Dat heeft Timmermans de lezer "mit unvergleichlicher Kunst nacherleben machen".

    Ook in Frankrijk had "De Harp" een gunstige weerklank. "Depuis longtemps, il ne nous avait été donné une œuvre aussi prenante et aussi bienfaisante." Zo begint Ch. Chenoy zijn bespre­king in"La Revue des Auteurs et des Livres". Timmermans heeft een boek geschreven dat als model kan dienen voor auteurs die zich niet laten afschrikken door de formidabele taak het leven van een heilige binnen het bereik van het volk te brengen. "D'aucuns reprocheront à ce livre certaines lourdeurs passagères ou certaines déficiences dans une subtilité analyse psychologique. Soit! Mais ce n'est pas dans cet esprit de minutieuse critique qu'il faut lire ces pages débordantes de véritable vie, de réalisme familier et de christianisme authentique et intégral."

     

         Als men een conclusie zou willen trekken nit de verschillende reacties die "De Harp" uitlokte, dan vallen de tegenstrijdigheden daarin het meest op. Het verwijt dat het meest werd gemaakt, is dat de auteur in psychologisch opzicht zou hebben gefaald en te veel aan de oppervlakte zou gebleven zijn. Over de motivering van dat verwijt bestaat nochtans geen eensgezindheid. Daarvoor bleken de standpunten van waaruit het boek werd benaderd, meestal te subjectief.

         In niet-katholieke, meer bepaald protestantse kringen in Nederland werd de weerklank van "De Harp" in mindere of meerdere mate als een wanklank gehoord. Het is natuurlijk de vraag of die communicatiestoornis eerder aan het stemmen en bespelen van "De Harp" dan aan het luistervermogen van het gehoor was te wijten.

     

    ********

    21-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Historiciteit van Adriaan Brouwer - Louis Vercammen

    De Historiciteit van Adriaan Brouwer

    Louis Vercammen

    Uit 't Land van Rijen - jg 7 1957
     

    Adriaan Brouwer is de laatst-voltooide roman van Timmermans. Begonnen in 1942, draagt het boek als einddatum : 5 met 1944. Het staat echter vast dat het nog heel wat wijzigingen ondergaan heeft, voor het in 1948 postuum in boekvorm verscheen. Zoals de titel aanduidt is het een biografischeroman, die dus rekening dient te houden met historische feiten en omstandigheden. In het verloop van deze bijdrage willen we onderzoeken wat de beste Brouwerkenners ons weten te vertellen en dit dan telkens te vergelijken met wat Timmermans ons schenkt in zijn roman. Het resultaat pleit voor Timmermans' historische nauwgezetheid.


                             

    Jeugd

         1. De vraag naar de geboorteplaats van Adriaan Brouwer heeft vroeger heel wat stof opgejaagd. Voor Haarlem pleit Houbraken, voortgaande op het getuigenis van Nicolas Six, dat echter geen waarde bezit. Verder is daar nog het feit dat de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans in 1627 een opdracht schrijft aan «Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem». Matthys Van den Bergh, leerling van Rubens, die Brouwer nochtans goed gekend heeft te Antwerpen, vermeldt onder de ets «Boerendans» : A.B. Harlemensis. De Bie daarentegen getuigt «gheboren in Vlaenderen». Ook Schelte van Bolswert graveert Brouwers portret met als onderschrift: A.B. gryllorum pictor Antverpiae natione Flander. Bullart tenslotte verklaart nadrukkelijk «natif d'Audenarde en Flandre». Houbraken, die na hem geschreven heeft, voelt zich daardoor niet erg zeker van zijn lang betoog en voorzichtig besluit hij : «egter willen wy geen uitspraak daar over doen om geen onrecht vonnis te wyzen, en d'een of ander stadt hare geboortelingen ontwringen». Iedereen is het er nu over eens dat Oudenaarde de geboorteplaats is. Opzoekingen in de archieven hadden geen ander resultaat dan dat er verscheidene Brouwers gevonden werden, maar niet onze Adriaan. Hier dient echter bijgevoegd dat de registers uit de Jaren 1603-1607 erg onvolledig zijn. Timmermans laat zijn Brouwer zeggen : «Mijn vader had nest gemaakt in een arm straatje te Audenaarde»

         2. Als geboortedatum geeft Houbraken 1608 aan. Bullart echter zegt dat Brouwer stierf «agé de trente-deux ans seulement». Welnu Brouwer werd de 1ste februari 1638 begraven. Vandaar is het geboortejaar 1605 of 1606.

         3. Verschillende biografen weten te Vertellen dat Brouwers vader patroon-schilder van tapijten was en dat ook de jonge Adriaan daarin zeer bedreven was. Over zijn jeugd weten we niet veel, tenzij dat hij op zestienjarige leeftijd het ouderlijk huis reeds verlaten had. Raepsaet deelde daaromtrent een uiterst belangrijke nota mee die hem nagelaten was door zijn grootvader, de gewetensvolle historiograaf Jean-Joseph Raepsaet. «Quant au peintre Adrien De Brauwere, j'ai vu, avant la revolution et du temps que j'étais secrétaire du collège des chefs-tuteurs de la ville d'Audenarde, 1'etat des biens, ou inventaire après décès du père d'Adrien De Brauwere ; il était peintre de patrons pour les maîtres tapissiers et mourut en état de déconfiture. Les tuteurs de ses enfants renoncèrent à sa succession ; son fils le peintre, alors âge seulement de seize ans, avait déjà abandonné la maison paternelle sans que l'on sût il s'était retiré». Het bewuste dokument is echter verloren gegaan.

         4. Welk was de reden van Brouwers vertrek en waarheen is hij gegaan ? Daarover is geen zekerheid te krijgen. Houbraken meldt dat Frans Hals het talent van de jonge man zou opgemerkt hebben te Haarlem en hem als leerling aanwierf. Raepsaet neemt dit aan, maar meent dat Hals op doorreis in Vlaanderen Brouwer gezien heeft en hem als leerling meenam. Daartegen pleit dat Hals na 1616 Holland nooit meer verlaten heeft. Timmermans maakt de syntese. Een epigoon van Hals heeft Brouwer te Oudenaarde ontdekt en hem naar Holland gelokt

         5. Gaat aan de Hollandse periode een verblijf te Antwerpen vooraf ? Hofstede De Groot en von Bode zeggen neen. Brouwer is in 1621 in Holland en vanaf 1623 leerling van Hals te Haarlem. Schmidt-Degener zegt ja. Te Antwerpen komt Brouwer in kontakt met de werken van Pieter Bruegel de Oude en diens zoon, de Fluwelen Breughel. Timmermans haast zich natuurlijk deze opinie over te nemen. Bruegel was ermee gemoeid ! Daar zou hij ook reeds kennis gemaakt hebben met «geus» Jakob Jordaens. Timmermans schijnt evenwel iets te haastig geweest te zijn om Jordaens reeds voor 1624 tot ketter te verklaren. In feite geschiedde deze overgang naar het protestantisme eerst na 1651.

     

    Hollandse periode

         1. De vraag of Brouwer deelgenomen heeft aan de ontzetting van Breda wordt gesteld, omdat hij in 1632 in het bezit gevonden wordt van «een caerte van de belegeringe van Breda». Deze machtige vesting werd sinds augustus 1624 door de Spaanse legers onder Spinola omsingeld. De Geuzen trachtten tevergeefs de stad te ontzetten. De 2e juni 1625 werd zij door de Spanjaards veroverd. Met Schmidt-Degener gelooft ook Timmermans dat Brouwer erbij was. Wat er ook van zij, heel het beleg heeft hij zeker niet meegemaakt, Timmermans veronderstelt daarom dat hij er gekwetst wordt.

         2. In een notariële akte van 23 juli 1626 verklaart Brouwer in het bijzijn van Adriaen Van Nieulandt en Barent Van Someren dat hij in maart 1625 te Amsterdam bepaalde schilderijen gezien heeft. Deze Barent Van Someren (1572/3-1632) was zelf schilder, maar had het penseel geruild tegen de tapkast en was waard van de herberg «In het schild van Frankrijk». Brouwer nam er zijn intrek. Het zoontje Hendrik (1615-1684/5) was zijn eerste leerling. Weldra staat Adriaan bekend als toneelspeler en drinkebroer. Dat hij eens zijn klederen in grof lijnwaad prachtig met waterverf beschilderd had, waardoor hij door iedereen bewonderd werd, maar alles daarna met een natte vod afwreef om de ijdele glorie der wereld te illustreren, wordt ons reeds uitvoerig verhaald door De Bie. Timmermans maakt er dankbaar gebruik van, Houbraken heeft het Amsterdams verblijf na Haarlem geplaatst. Van den Branden en Schmidt-Degener geven eerst Amsterdam en dan Haarlem. Timmermans maakt weer eens de syntese : Amsterdam, Haarlem, Amsterdam.

         3. Te Amsterdam gebeurde het, vertelt Houbraken, dat de heer du Vermandois de schilderij «Gevecht tussen boeren en soldaten» kocht voor honderd dukaten. Brouwer kon zijn oren en ogen niet geloven en wentelde zich in de goudstukken, maar na enkele dagen was hij reeds deze «ballast» kwijt. Timmermans neemt over, maar i.p.v. honderd, zegt hij driehonderd dukaten.

         4. In de tweede helft van 1626 wordt Brouwer te Haarlem als «beminnaer» van de retorikakamer «In liefde boven al» ingeschreven. Van dan af moet hij leerling van Hals geweest zijn. Deze was in 1580 te Antwerpen geboren uit Mechelse ouders, die uitweken om geloofsmoeilijkheden. Eerst was hij gehuwd geweest met Anna Hermans (of Harmens). Dat hij de 20ste februari 1616 voor het magistraat moest verschijnen om rekenschap af te leggen over de mishandelingen zijn vrouw aangedaan, blijkt naderhand op een verwarring van namen te berusten. De 6e augustus 1616 brengt hij een kortstondig bezoek aan zijn geboortestad. Timmermans vergist zich dus als hij Hals laat zeggen : «Nooit in Vlaanderen geweest». De 12e februari 1617 hertrouwt hij met Lysbeth Reyniers. Houbraken vertelt dat Brouwer er weinig eten kreeg «want het wyf van Frans, Brouwers hollen romp wel met wind zou hebben willen op vullen». Dit schijnt wel overdreven. Verder zouden Adriaen Van Ostade (1610-1685) en Brouwer 's avonds dikwijls hun meester uit de herbergen hebben moeten halen en in zijn bed leggen, en dan bad hij nog : «Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hogen hemel». Timmermans neemt alles over.

         5. De 10e maart 1627 draagt de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans (1605-vóór 1652) zijn Spel van den bloedighen slack van Pavijenop aan de « Constrijcke en wijdberoemde Jongman Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem » en dankt hem om de vele bewezen diensten. In een kort gedicht zal Brouwer zijn vriend prijzen op zijn tragedie. Timmermans vermeldt dit feit niet.

         6. Timmermans laat Brouwer vier jaar bij Hals, d.w.z. tot 1630. Over deze jaren weten we niet veel. Houbraken vermeldt als reden van het vertrek dat Hals verscheidene werken van zijn geniale leerling voor eigen rekening zou verkocht hebben. Timmermans neemt over.

         7. Timmermans plaatst hier dan het tweede Amsterdams verblijf. Schmidt-Degener veronderstelde reeds dat Brouwer ondertussen in kontakt geweest is met Rembrandt. Een feit is dat Rembrandt verscheidene panelen van Brouwer in zijn bezit had. Timmermans neemt over.


                             

    Antwerpse periode»

         1. In het najaar van 1631 duikt Brouwer plots te Antwerpen op. Van den Branden deelt naar algemene traditie mee dat het in gezelschap van barakspelers was. Timmermans laat dit detail niet onopgemerkt voorbijgaan. De roem van Brouwer is hem reeds voorafgegaan. In de winter wordt hij als Vrijmeester in de St-Lukasgilde opgenomen en heeft er zijn 26 gulden lidgeld betaald. Op dat ogenblik bereikt de Antwerpse schilderschool het toppunt van haar roem met namen als Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers en... Brouwer, Als zijn leerling staat ingeschreven de nauwelijks veertienjarige Jan-Baptist Dandoy, die in 1637-38 het Meesterschap in de Gilde zal verwerven. Hij was de zoon uit de herberg «Genua» in de Meyerstraat (= Meistraat). Daar neemt Brouwer voorlopig zijn intrek. Hij staat voortdurend in de schulden, maar werkt tevens zeer hard. Het is de zijdehandelaar Jan Van den Bosch, die zijn voornaamste geldschieter wordt. In 1632 of '34 komt Van Dyck Brouwers portret schilderen.

         2. Veruit de belangrijkste figuur uit Brouwers naaste vriendenkring is de schilder-bakker Joos(t) van Craesbeeck (1606-1655). Te Neerlinter geboren, moet hij rond 1630 naar Antwerpen zijn afgezakt, waar hij spoedig kennis gemaakt heeft met de tweeentwintigjarige Joanna (Anneke bij Timmermans) Tielens, dochter van de bakker op het Zuiderkasteel. Na eindeloze onderhandelingen moet hij de 22ste januari 1631 gedwongen worden het huwelijk met haar aan te gaan, amper zeven weken voor de geboorte van hun eerste kind. Wanneer Joanna's vader, Aert Tielens, vermoord was geworden door een bakker uit Mechelen, kon Joos er zijn bedrijf overnemen. Hij vestigde zich dan in «Sinte-Anna» op de hoek van de Klooster- en Lepelstraat. Haar tante, Elisabeth Tielens, zorgde er evenwel voor dat de bakker met heel de erfenis en al het zoengeld in handen kreeg. Waarop de bakker een proces inspande tegen «tante Beth». Dat het een erg ongelukkig huwelijk betekende voor Joanna, valt niet te betwijfelen. Timmermans beschrijft heel de misselijke «familiekwestie» naar waarheid.

         3. In tegenwoordigheid van Rubens moet Brouwer de 4e maart 1632 vóór notaris Peeter de Breuseghem komen verklaren dat het stuk «Boerendans» autentiek is en dat hij het maar eenmaal geschilderd heeft. Timmermans neemt over

         4. In de zomer van hetzelfde jaar wordt een inventaris van zijn goederen, waaronder de beruchte kaart van Breda, opgemaakt door Frans Marcelis, notaris van Van Craesbeeck. Daaruit besluit Timmermans niet zonder reden dat deze goederen op aanvraag van de bakker zijn in beslag genomen, omdat een schuld niet afbetaald was. Hij veronderstelt verder dat Brouwer ondertussen naar Oudenaarde gegaan is. Van den Bosch moet tussenkomen. Want de 5e oktober 1632 wordt have en goed overgedragen aan Signor Van den Bosch door huissier Anselmo de Cocquiel «omme te eviteeren arresten ende becommeringen die daarop bij eenige andere crediteuren souden mogen gedaen worden».

    De taveerne «Den Robijn» van Gijsbrecht Van der Cruyse in de Wiegstraat was het geliefkoosd verzamelpunt der kunstenaars. Brouwer zal er na zijn dood voor meer dan 32 gulden in het krijt blijven staan.

         5. De 23ste februari 1633 zit Brouwer als staatsgevangene «op den Casteele van Antwerpen». Gebrek aan de nodige legitimatiepapieren na zulk langdurig verblijf in Holland en misschien ook het bezit van de kaart van Breda schijnen hem dat aan de hand gedaan te hebben. Die dag ondertekent hij een schuldbekenis van 1.600 gulden aan Van den Bosch te betalen vanaf de 1ste maart in maandelijkse afkortingen van honderd gulden, en wel in schilderijen van zijn hand. Brouwer had het zo kwaad niet tijdens zijn gevangenschap. Hij kon er naar hartelust schilderen met Van Craesbeeck, die er immers werkte, en vooral veel verteer maken. Dit blijkt uit een nieuwe schuldbekentenis ten voordele van dezelfde zes maanden later. De 23ste September 1633 ondertekent Brouwer een nieuwe schuldbrief van 500 gulden voor «montkosten». Hoe hij zulke grote som (minstens 70.000 F) op een half jaar heeft kunnen doorjagen, blijft een raadsel. Terzelfdertijd hernieuwt hij zijn vorige schuldbrief voor 1.516 gulden, m.a.w. in plaats van de beloofde 600 gulden heeft hij er maar 84 afbetaald. Houbraken meldt dat de persoonlijke tussenkomst van Rubens hem uit de gevangenis ontslagen heeft. Hoogstwaarschijniijk moesten echter eerst die «montkosten» betaald zijn, eer hij kon vertrekken. Timmermans neemt grotendeels over.

         6. Houbraken weet te melden dat Brouwer toen bij de bakker zou ingewoond hebben om hem te leren schilderen. Het moet in ieder geval zijn resultaten opgeleverd hebben, want enkele maanden nadien wordt ook Joos Van Craesbeeck als «schilder-backer» in de Liggeren der Lukasgilde ingeschreven. Ondertussen had Brouwer echter een verhouding aangegaan met diens ongelukkige vrouw. Om de trouw van zijn vrouw te beproeven, vertelt Houbraken verder, had Van Craesbeeck een mes en zich de keel met siroop ingesmeerd. Daarop had hij luidkeels om hulp geroepen. Anneke snelde toe en menend dat hij stervend was, viel zij snikkend voor hem neer. Dan was Joos verheugd rechtgesprongen om te zeggen dat het maar een grap was. Houbraken zegt dat Brouwer naar Parijs getrokken is. Hiervoor bestaat er geen enkel bewijs, maar Timmermans houdt er in die zin rekening mee, dat hij het Brouwer als voorwendsel laat gebruiken om het huis van de bakker te verlaten.

         7. Brouwer dwaalt dan enige tijd rond. De taveerne «Genua» was gesloten, omdat men ze niet verhuurd had «om quacsalvers oft Jan Potagies in te logeren». Rubens zou dan, steeds volgens Houbraken, Brouwer uitgenodigd hebben om bij hem in te wonen. Brouwer weigerde, maar kwam tenslotte de 26ste april 1634 terecht bij een graveur van Rubens, Pauwel Du Pont of Paulus Pontius (1603-1658), die toen met zijn jonge vrouw Christina Herselin bij zijn schoonvader in de Everdijstraat woonde. Timmermans neemt alles over.

         8. De 26ste juli 1634 is Brouwer peter van het eerste kind van Dandoy. In het najaar betaalt Brouwer met Du Pont en Peeter de Jode achttien gulden lidgeld aan de Violeren om deel te nemen aan de jaarlijkse feesten die Violieren en Lukasgilde samen vieren. Timmermans neemt over en plaatst dan de aankondiging door Rubens van de Blijde Intrede van de Prins-Kardinaal, don Fernando van Oostenrijk (1609-1641), derde zoon van Filips III van Spanje.

         9. De 12e februari 1635 verklaart Brouwer vóór notaris Theodoor Ketgen, met Peeler de Jode en Antoon Van der Does als getuigen, dat hij 297 gulden verschuldigd is aan zijn gastheer Du Pont. Timmermans neemt over maar interpreteert alsof deze alle schulden van Brouwer op zich genomen zou hebben.

         10. Plechtige intrede te Antwerpen van de Prins-Kardinaal de 17e april 1635. Timmermans vermeldt het, maar laat Brouwer uit reaktie, voor drie maanden, naar St-Job in 't Goor gaan om er landschappen te schilderen.

         11. De Hollandse schilders Jan Lievens (1607-1674) en Jan Davidsz De Heem (1606-1683/4) komen in 1635 naar Antwerpen. De 1ste maart 1636 ondertekent Brouwer in hun bijzijn een kontrakt over de opname van de vijftienjarige Hans Van den Wijngaert als leerling in het atelier van Lievens. Deze maakt ook het laatste portret van Brouwer. Timmermans vermeldt dit feit niet, maar heeft reeds eerder hun namen vernoemd te Amsterdam.

         12. De vrouw van Van Craesbeeck is de 18e mei 1637 zo zwaar ziek dat ze die dag haar testament opmaakt voor notaris Frans Marcelis. Haar sterfdatum is onbekend. Timmermans plaatst hem in het najaar van 1637.

         13. De 10e oktober 1637 valt Breda terug in de handen der Geuzen. Het nieuws verwekt een hevige ontsteltenis te Antwerpen.

         14. Einde januari 1638 sterft Brouwer te Antwerpen op twee-en-dertigjarige leeftijd. Waar, hoe en wanneer hij precies gestorven is, blijft een geheim. Verscheidene biografen zeggen in een armen-gasthuis (Timmermans zegt het ook, maar alle opzoekingen in de nochtans nauwkeurig bijgehouden registers bleven vruchteloos. Is hij aan de pest gestorven die toen te Antwerpen woedde? Dat zegt Houbraken. Of was het ten gevolge van zijn losbandig leven ? Dat beweert Bullart. Timmermans neemt dit laatste aan, maar vernoemt toch de pest. Toch schijnt deze laatste de hoofdschuldige. Dit verklaart de plotse dood, de afwezigheid der vrienden en de meer dan vormeloze begrafenis in een gemeenschappelijk graf, de 1ste februari 1638, op kosten van de Karmelieten. Daarom plaatst Timmermans een pater Karmeliet aan Brouwers sterfbed. Later word hij ontgraven en plechtig bijgezet in de Karmelietenkerk «non pour ses vertus, mais à cause de la grande réputation qu'il a remportée par son pinceau», merkt Bullart lakonisch op. Later zou Rubens nog een grafmomument hebben willen ontwerpen, maar zijn eigen dood in 1640 verhinderde de uitwerking van dat plan. In hetzelfde jaar van Brouwers afsterven, legden beslag op de povere nalatenschap : 19 februari Jan Dandoy ; 26 maart Jan De Heem en Guillam Aerts ; 4 juni Maria Kints en Joos Van Os. Doch dit viel reeds buiten het bestek van de roman.

     

    Besluit

         Over het leven van Brouwer zijn er reeds relatief veel gegevens en data verzameld, meer dan over Pieter Bruegel. Timmermans heeft ze niet allemaal verwerkt, maar zeker de voornaamste en wel zeer nauwkeurig. Zijn oplossing voor historische twistpunten of leemten zijn zonder meer merkwaardig te noemen. Ook heeft hij voldoende rekening gehouden met de gegevens van de algemene geschiedenis of feiten uit het leven van tijdgenoten-schilders. Heeft hij zich nergens vergist ? Jawel, maar dit betreft slechts detailpunten. En daarbij wie zal zeggen dat het niet vrijwillig gebeurde uit dichterlijke vrijheid ! Het geheel bewijst welke grondige voorstudie hij zich getroostte bij het schrijven van dit leven. Het louter geromanceerde blijkt tot betrekkelijk enge grenzen te kunnen herleid worden. Wat niet wil zeggen dat hij de historische gegevens niet persoonlijk verwerkt heeft.

         Het verhaal is buitengewoon levendig en moet in epische kracht geenszins voor «Boerenpsalm» onderdoen. De gedachteninhoud is op vele plaatsen nog dieper uitgewerkt. «Adriaan Brouwer» betekent een heerlijke uitbloei van zijn romanproduktie en staat stukken hoger dan «Pieter Bruegel». Het is een historische roman in de strikte zin van het woord.

     

    Louis Vercammen

     

     

    Volgende werken vooral werden benut, waarin alle aanhalingen zonder moeite terug te vinden zijn.:

     

    * C. De Bie : Het gulden cabinet van de edele vrij schilder-const. Antwerpen, 1662,. blz. 91-95.

    * I. Bullart : Academic des sciences et des arts, Amsterdam, 1682, t. II, blz. 487 - 489.

    * A. Houbraken : De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, Amsterdam, 1718, dl I, blz. 318-333.

    * H. Raepsaet: Adrien De Brauivere in Annales de la Société Royale des Beaux-Arts et de Litterature de Gand, 1851-52. Geciteerd door A. SIRET in Biographie nationale, Bruxelles, 1873, t. IV, blz. 830-831.

    * J. Van Den Branden : Adriaan De Brouwer en Joos Van Craesbeeck. Overdruk uit De Nederlandsche Kunstbode. Haarlem, 1881, 86 blz.

    * W. Von Bode : Adriaen Brouwer in Die graphischen Kunste, Wien, 1884. Overgenomen in zijn later werk : Die Meister der holländischen und flämischen Malerschulen, Leipzig, 1956, blz. 477-508.

    * id. : Adriaen Brouwer. Berlin, 1924, blz. 12-26.

    * F. Schmidt-Degener : Adriaan Brouwer en de ontwikkeling zijner kunst. Amsterdam, 1908, 64 blz.

    * id. : art. Brouwer in Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Leipzig, 1911, bnd V, blz. 74-75.

    * C. Hofstede De Groot : Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der holländischen Maler des XVII fahrhunderts, Esslingen, 1910, bnd III, blz. 587-590.

     

     

    *******

    20-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rust en Stilte in Palleiter - José De Ceulaer

    Rust en Stilte in Pallieter.

    José De Ceulaer

    Uit 't Land van Rijen - jg 7  1957 


        
    Het is verheugend vast te stellen, dat men meer en meer tot het besef komt, dat men Felix Timmermans, niet alleen op een algemeen-menselijk plan, maar ook in zuiver-literair opzicht, onrecht heeft aangedaan.

         Nadat de gezaghebbende stem van de Zwitserse criticus Dr. Siegfried Streicher reeds beklemtoond had, dat Felix Timmermans in de allereerste plaats een dichter was (1), heeft die van Albert Westerlinck thans in zijn merkwaardige beschouwingen over de verzenbundel Adagio, onder de titel « De innerlijke Timmermans » (2) die zienswijze bevestigd en tegelijkertijd de nadruk gelegd op zijn «diepe en rijke zielsrijkdom» (3).

         Albert Westerlinck heeft ook enkele bladzijden gewijd aan het motief van de stilte bij Timmermans en erop gewezen, dat de stilte een van de belangrijkste belevingen in zijn œuvre is en ook reeds in Pallieter aanwezig was.

         Daardoor bevestigt hij een stelling die ik reeds in mij'n verhandeling over «De Motieven in het Prozawerk van Felix Timmermans», meer bepaald in het hoofdstuk «Droom en Stilte», heb verdedigd en in 1947, na de dood van Felix Timmermans, heb uit eengezet in «Dietsche Warande en Belfort».

         Velen hebben gemeend dat ze een nieuw geluid hoorden, toen Felix Timmermans in het aanschijn van de dood de sedertdien reeds herhaaldelijk geciteerde verzen schreef :

     

    «De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos».

     

    Wel nu dat geluid was helemaal niet nieuw het scheen alleen maar overstemd in zijn vroeger werk en men schonk er meestal geen voldoende aandacht aan.

         In de innigste bladzijden uit zijn werken treft ons altijd de stilte, de weerspiegeling van zijn drang naar rust en verinnerlijking. Die drang drijft hem reeds in zijn jeugd naar het begijnhof, waarvan hij de atmosfeer aldus oproept: «De mussen kloegen daarrond in de stilte en nu en dan scheerde een stoute kraai over de witte rust » (4).

     

         Het is zo stil op het begijnhof, dat men er het kleinste gerucht kan waarnemen. In «De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje» treft ons het volgende stemmingsbeeld : «Er is stilte, het lopend windeke schudt van de regenbuis-toot een grote lek die plomp in het holle regenwatervat valt. In het appelaarke zal er een merel gaan fluiten, maar een deur, die in de buurt wat te hard toeslaat, jaagt de vogel weg» (5).

         «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen» is een aaneenschakeling van plastische beschrijvingen en stemmingsbeelden. Uit de stilte groeit telkens een verinnerlijking. Herhaaldelijk roept hij stemmingen op als de volgende : «Weer kwam de stilte tussen hen, de avond groeide en een ster kwam hen bezien» (6). en «Het was rustigt stil in de lage kamer die een bleke terugslag van het witte landschap droeg. Rond de grote tafel krinselde op de rode propere stenen een keperke wit zand ; het koper was zoet tegen de blauwendige muren, en achter het ronde ruitje van de horlogekast tiktakte de zware slinger traagzaam over en weer...» (7).

         Het is zeker geen toeval, dat in een minder geslaagd werk als «Anna-Marie» de atmosfeer dikwijls wordt gestoord, zoals blijkt uit dit fragment : «Het was stil, een ijle manestilte die alle geluid vast in haar zilveren handen hield. Maar Grain d'Or lachte, en ’t was als glas dat op de stenen viel» (8).

         In «Driekoningentryptiek» heeft de mysterieuze stilte een psychologisch effect. Ze verwektc bedeesdheid en angst. Ze schept de atmosfeer waarm natuurlijke en bovennatuurlijke elementen versmelten : «Was het door al die witte sneeuw waarover de hoge maan scheen ? om de grillige schaduwen der bomen ? om hun eigen schaduwen ? om die stilte, die stilte van sneeuw, waarin zelfs geen uil geluid maakte, noch een hond van heind of verre baste ?» (9).

         Wie verder zou lezen in de latere werken van Timmermans, zou dezelfde motieven telkens terugvinden. Het is opvallend, dat de waarde van zijn werken meestal wordt bepaald door de graad van verinnerlijking die in zijn poëtische stemmingsbeelden tot uiting komt. Ik beperk mij hier tot enkele voorbeelden uit zijn vroegste werken, omdat ik enkel maar wil aantonen, dat de stilte geen nieuw element was in zijn werk toen hij «Adagio» schreef, maar integendeel reeds de «kern» vormde van zijn vroegere werken.

     

         Die kern is in zijn «Pallieter» wel het meest miskend geweest. Welnu, wie het boek met aandacht leest. zal tot de vaststelling komen, dat Pallieter boven alles houdt van de stilte. Timmermans schrijft : «De stilte was heilig.» (10), «Pallieter was stil...» (11), «Pallieter ging op zijn tenen, bleef luisteren naar de stilte, en ging de kerk binnen.» (12), «Zij wandelden arm in arm en zwegen geroerd door de stille avondstond.» (13), «De oneindige stilte suisde en 't was alsof men de manestralen schijnen hoorde.» (14), «En hij was vol van het verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen. Er was iets in hem dat hij niet bepalen kon, maar hij liet het rusten, want het was zoet voor de ziel, als voor een ware mond een koele kers.» (15), «En tocht dacht Pallieter er niet aan, deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijke vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver lijk een heilige» (16).

         Dat Pallieter, die velen uitsluitend beschouwen als een uitbundige dagenmelker met epicuristische neigingen, naast momenten van oppervlakkige uitbundigheid ook momenten kent van verinnerlijking, waarin de stilte hem aangrijpt en ontroert, komt duidelijk tot uiting in de opgesomde citaten.

         Die schijnbare tegenstrijdigheid wordt psychologisch aanvaardbaar als men aan de ene kant de omstandigheden kent waarin het werk ontstond en aan de andere kant de wezensaard van Timmermans zelf. De uitbundigheid van Pallieter is een rechtstreeks gevolg van de intensiteit waarmee Felix Timmermans naar het leven verlangde, toen hij na een lichamelijke ziekte genezen was van zijn ziekelijke geestes- en gemoedstoestand, die ontstaan was uit zijn levensangst en die hij had uitgedrukt in zijn vroegere verzen en zijn «Schemeringen van de Dood» (17).

          In Pallieter, een symbolische figuur, drukte Felix Timmermans zijn verlangen naar een probleemloze levensvreugde in direct contact met de natuur uit. Daar dat verlangen een reactieverschijnsel was, nam het soms overdadige en zelfs buitensporige vormen aan. Van nature uit was Felix Timmermans echter helemaal niet uitbundig, eerder in zichzelf gekeerd, en zelfs een tikje weemoedig.

         Als pycnisch gebouwd mensentype was Timmermans helemaal niet uitbundig in zijn bewegingen, zijn spreken en zijn gevoelsuitingen. Wanneer hij sprak, kwamen de woorden enigszins eentonig uit zijn mond «gewandeld», zonder ze door heftige bewegingen met de hand te onderstrepen. Dat ritme vinden we weer in de bewegingen die in Pallieter worden beschreven — en dat is een van de bewijzen van de innerlijke echtheid van het werk.

     

    Herhaaldelijk keert het woord «wandelen» terug in het boek. Zowel de reuken, als de regengordijnen, de herfstdraden, de oostenwind, de zonneschijn, de «worstwolken», de muziek, de vlinders en de pijpesmoor «wandelen» doorheen de natuur. Die rustige bewegingen in de natuur weerspiegelen de innerlijke gemoedsrust van de schepper van Pallieter, zijn drang naar rust en stilte, naar verinnerlijking, die een der hoofdmotieven is in zijn gans werk en die hij het zuiverst en het innigst heeft uitgedrukt in zijn «Adagio», het ontroerend afscheid van een schrijver die in essentie een dichter was, wellicht meer nog in zijn proza dan in zijn verzen, het geestelijk testament van een edel mens met een diep innerlijk leven.

         Het geleidelijk in bredere kringen uitdeinend besef dat men Felix Timmermans als dichter en als mens meestal onvoldoende heeft begrepen, zoniet verkeerd begrepen of onrecht aangedaan, is wel het meest verheugende verschijnsel in dit Timmermansjaar.

     

     

    (1) S. STREICHER : Timmermans, der Ewige Poët, Luzern, z.j.

    (2) A. WESTERLINCK : De innerlijke Timmermans. (Verhandelingen Katholieke Hogeschooluitbreiding), Antwerpen, 1957.

    (3) In zijn «Woord vooraf», p. 3.

    (4) Begijnhof-Sproken, p. 125.

    (5) De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, p. 9.

    (6) Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, p. 5.

    (7) Ibid., p. 166.

    (8) Anna-Marie, p. 76.

    (9) In Kerstnachtgelijkenis, Amsterdammer Weekblad, 27-12-19,

       enigszins gewijziqd overgenomen in Driekoningentryptiek p. 10.

    (10) Pallieter, p. 52.

    (11) Ibid.. p. 76.

    (12) Ibid., p. 76.

    (13) Ibid., p. 90.

    (14) Ibid., p. 94.

    (15) Ibid., p. 53.

    (16) Ibid., p. 128.

    (17) Men raadplege F. TIMMERMANS: Uit mijn Rommelkas.

     

     

    ****************

    19-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans herlezen - Albert Westerlinck

    TIMMERMANS  HERLEZEN !

     

    «Huldetoespraak, gehouden door Albert Westerlinck (Prof. Dr. J. Aerts), op verzoek van het Davidsfonds Lier, in het 25e jaar na het overlijden van Felix Timmermans, in de stedelijke academie te Lier, op zondag 23 januari 1972.»

     

    (overgenomen uit het jaarboek 1973 van het FT Genootschap)

     

     

         Toen het Davidsfonds mij vroeg hier vandaag te Lier te komen spreken over Felix Timmermans, vijfentwintig jaar na zijn overlijden, heb ik eerst geaarzeld, met de bedenking: te Lier weet men over Timmermans zoveel als ik, de wereld die hij in zijn boeken heeft opgeroepen leeft er nog in het landschap, het stadje zelf ; en er zijn daar Timmermans-kenners, De Ceulaer en anderen, die dat beter kunnen doen dan ik. Ik ga dus geen uilen naar Athene dragen. En toch heb ik ingestemd omdat ik van Felix Timmermans en van zijn werk houd.

         Om mijn indrukken over zijn werk op te frissen (want het was lang geleden dat ik van hem nog iets had hérlezen), besloot ik verleden week, in de vrij te maken uren, zijn werk opnieuw ter hand te nemen. Hérlezen is een der nuttigste geestelijke werkzaamheden, omdat men dan vaak nieuwe inzichten en bevindingen opdoet, en ook kan nagaan of een werk subjectief voor u, als lezer, standhoudt.

         Ik ben pas laat, na mijn dertigste jaar, een bewonderaar van Timmermans geworden. In mijn jeugd las ik in de Geelse bibliotheek boeken als Schoon Lier, Naar waar de appelsienen groeien, die ik plezierig vond, humoristisch, zoals ik ook van de voordrachten, die de schrijver toen regelmatig gaf, genoot als van een plezante, comische verteller in een gezapig, mals dialect. Als lid van het A.K.V.S., opgroeiend in romantisch idealisme, met felle religieuze en nationale idealen, koos ik, met vele anderen, eerder Wies Moens, Van den Oever, Gijsen en Van der Hallen als voorbeeld.

         In de zogenaamde ,,hel" van de parochiebibliotheek, waar al de verboden boeken zaten — en dat waren er in die tijd veel, heel wat van Timmermans, Claes, Streuvels, enzovoort — stal ik op zekere dag, achter de rug van de brave onderpastoor, die bibliothecaris was, Pallieter ; maar het viel mij tegen. Het was wel prachtig geschreven, maar te materialistisch, vond ik, te zinnelijk, zelfs af en toe wat vulgair. Een groot deel van onze generatie was anti-Pallieters.

         In latere jaren ben ik uit die idealistische radicale jeugdopvattingen uitgegroeid, en door een toeval heeft mijn literaire rijping zich voltrokken langs allerlei wegen, zonder met het werk van Timmermans grondig kennis te maken. Een uitzondering is Boerenpsalm, dat ik las, na verschijnen, in het seminarie, waar het ook al verboden was zulke romans te lezen, en dat mij diep aangreep, al dacht ik daarbij onmiddellijk aan de stijl en de levensdramatiek van de dertigers, enkele jaren voordien, Antoon Coolen, Walschap vooral.

         Het is pas na de oorlog dat ik het eigen talent en wat ik de ''diepere'' Timmermans noem, zou ontdekken. In moeilijke omstandigheden had ik van August van Cauwelaert, die onder de oorlog mijn vriend was geworden, aan diens doodsbed de verantwoordelijkheid voor Dietsche Warande en Belfort overgenomen. Wij hadden afgesproken samen te werken, maar hij, de wijze en ervaren man, stierf te vroeg. Van de oudste redacteurs zat Ernest Claes in de gevangenis en had Jozef Muls repressie-moeilijkheden. Het hele literaire klimaat werd verpest door de weerslag van felle politieke spanningen tussen links en rechts, en door de repressie, die door deze spanningen werd verhevigd.

         Het was in die troebele en hatelijke kultuursfeer dat Jozef Muls, die intussen uit zijn moeilijkheden was geraakt, mij in 1946 enkele verzen van Felix Timmermans toestuurde met het verzoek ze te lezen en publicatie te overwegen. Door het lezen van die verzen werd ik voor het eerst — vrij laat dus, ik was toen al 32 — door het fenomeen Timmermans gefascineerd. De lyrische emotionele puurheid en eenvoud, de mystische drang naar extaze, de simpele en wat hulpeloze maar melodieuze stijl, konden mij wellicht zo diep treffen, omdat ik inmiddels de Duitse romantische lyriek met haar liederenpoëzie, Novalis, Brentano, Eichendorff had ingezwolgen, en in de muziek, naast enkele liederen van Beethoven, de liedkunst van Schubert, Schumann, Hugo Wolff. Ik voelde dat Timmermans zeer diep met hen verwant was.

         Ook het handschrift van Adriaan Brouwer kreeg ik in handen, en na een speciaal nummer over de pas overleden Timmermans, heb ik de roman gepubliceerd. De laatste regels van deze roman prentten in mij een onvergeteiijke indruk, die mij voor het éérst Timmermans als prozaschrijver in een nieuw en dieper licht liet zien, namelijk als een dichter van het mysterie.

    Ik vond die laatste bladzijde prachtig. Dit is proza van een dichter, gevoelde ik, die in beeld, klank en ritme iets probeert te suggereren; dat zijn ziel oneindig vervult als mysterie en dat hij niet zeggen kan : iets achter de dingen, iets in het onbewuste sluimerend van zijn ziel, een geheim achter de schepping, waarvan hij af en toe een schijn verneemt in zijn diepste gemoedstemming, in zijn droom en de melodie van zijn taal. Van dat standpunt uit, Timmermans als prozadichter, ben ik hem gaan lezen en herlezen. Daarnaast is er ook de realistische verteller, waarvan ik de talenten en zwakheden leerde beoordelen.

         Ik heb Timmermans slechts in de laatste maanden van zijn leven enkele malen ontmoet, in zijn ziekenkamer te Lier. Hij had me gevraagd, na een correspondentie, bij hem te komen om te spreken over de selectie van Adagio, de minder goede gedichten te verwijderen, verzen te verbeteren, enzovoort. Ik zag daar enorm tegen op, uit schroom tegenover de belangrijke en veel oudere kunstenaar die hij was, en ook uit een soort individualisme (dat niet graag aan eigen werk gepeuterd wil zien en dus ook niet aan dat van anderen peuteren wil). Toch was ik nadien blij dat werkje met hem te hebben verricht, al moet het de eerste en de laatste maal blijven, want ik heb er Timmermans leren kennen als een mens, die mij stichtte en ontroerde door zijn nederigheid. Ik heb reeds; vele grote kunstenaars, geleerden, politici en andere prominenten ontmoet, maar geen enkele, die zo bescheiden en nederig was als hij. Ik was daardoor gepakt en heb dat nooit vergeten. Hij bleek ook door de vijandige bejegening die hij toen onderging, niet verbitterd ; hij was zeer rustig en sereen. Iemand die hem lang en van nabij heeft gekend, zegde mij cens, toen we van hem spraken : ''Hij sprak nooit kwaad van zijn collega's". Ook dat is een zeldzame deugd!

         Zuiver literair heb ik uit die ontmoetingen onthouden, dat Timmermans als artiest onzeker stond tegenover de problemen van taal, stijl, vorm, kortom de materie van het schrijversvak. Aanvankelijk dacht ik dat dit enkel gold voor de poëzie, omdat hij die weinig had beoefend, maar later toen ik zelf wat meer inzicht kreeg in het gehele schrijversvak, stelde ik vast dat dit ook geldt voor zijn proza.

         Ik heb altijd spijt gehad dat Timmermans zo vroeg is gestorven, omdat ik zeer waarschijnlijk met hem een vriendelijke relatie had kunnen onderhouden, zoals mij met Streuvels, Claes, Muls, Elsschot, Walschap, van Duinkerken en anderen is te beurt gevallen, waarin ik zoveel oprechte genegenheid heb gevonden en over het schrijversvak en het leven zoveel heb geleerd. Helaas, het heeft niet mogen zijn.

         Zoals ik u heb gezegd, heb ik ter ere van Timmermans een betrekkelijk groot deel van zijn werken herlezen, en zal ik u, zonder veel detaillering en nuancering, kort en eeriijk zeggen, welke indruk ze hebben nagelaten.

         Zijn eerste groot boek Pallieter, is een werk dat men wegens zijn .lengte en inhoud op mijn gevorderde leeftijd niet dikwijls wenst te herlezen omdat het te weinig van de essentie van het leven bevat, dat een normaal mens van mijn jaren bezighoudt. Het is met Pallieter zoals met de Mei van Gorter ; men schrijft zulke boeken tussen 20 en 30 jaar, niet op zijn vijftigste, en zij worden, zowel door de overdadigheid van hun woordkunst als van hun zinnelijke verbeeldingsdrift, het best genoten door de mens in zijn jonge, overschuimende vitaliteit. Ik zeg rechtuit dat ik de Mei van Gorter, die ik een geniaal dichtwerk vind op het vlak van de impressionistische taalkunst en de onuitputtelijke zinnelijke verbeeldingsfeërie, tegen mijn zin vijf of zes of zeven keren heb uitgelezen omdat ik er college over gaf en het dus moest herlezen ; tegen mijn zin : wegens de lengte en de daardoor ontstane zinnelijke eentonigheid, of — indien u wil — geestelijke leegte. Hetzelfde geldt voor de duizenden schitterende zinnelijke verzen van Ariosto's Orlando Furioso of de verzenboeken van Wieland. En dit geldt ook voor dat lange lyrische prozagedicht, vol onuitputtelijke zinnelijk-impressionistisch natuurlyrisme en zinnelijke levensverheerlijking, dat Pallieter is. Men kan nu eenmaal niet, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, rijstpap met suiker of chocolade eten, daar 's anderdaags mee voortgaan, en dat enkele maanden of jaren volhouden. Vooral voor de rijpere mens geldt, dat een ''livre de chevet", een boek dat hij graag herleest, zin moet krijgen in de ruimte- en dieptestruktuur van een rijp leven. En daarvoor is Pallieter te onvolwassen. Bovendien is het boek te opgewonden geschreven en te overdadig.

         Door het te vergelijken met Gorters Mei, met Ariosto en Wieland, heb ik anderzijds laten verstaan dat het een exceptioneel kunstwerk is. De grote verdienste van Pallieter ligt voor mij in de spontane originaliteit van de artistieke levensexpressie. Die originaliteit bestaat zowel in de vorm als de inhoud. Zij heeft voor het eerst, en waarschijniijk voor alle tijden, bewezen dat de meest typerende kracht van Felix Timmermans als letterkundig schrijver, de originaliteit is. Toegepast op de inhoud betekent dit, dat zijn werk de spontaneïteit en onverwachte grilligheid heeft van de natuur : ieder volgend werk kan iets anders zijn, en voor hemzelf als voor zijn lezers geldt in dit opzicht steeds, als een richtend woord, het motto dat hij boven zijn Boudewijn schreef : « 't Geen dat ge peist, is ’t nie ». Wat de vorm betreft is deze originaliteit vol verrassingen : een onuitputtelijke vindingskracht van uit de volksmond opgeraapte en zelfgesmede woorden, flitsende metaforen en schitterende vergelijkingen. maar met deze spontane creatieve taal-originaliteit tevens : naast genialiteit smakeloosheid, naast poëtische schittering trivialiteit, overdadigheid naast momenten van maat.

     

         Het meesterwerk van Timmermans blijft voor mij Juffrouw Symforosa. In het kader van geheel onze romantiek, die afgezien van Gezelle artistiek arm was, en van geheel onze neoromantiek, vind ik dat boekje het fijnste en volmaaktste prozagedicht, dat ooit in onze taal werd geschreven. Ik zie het, in de moderne tijd, op het niveau van de zuiver spirituele, poëtische en romantische beleving van het bestaan, op dezelfde hoogte als de middeleeuwse Beatrijs. Het is natuurlijk in beide gevallen volkomen onzinnig zulke werken te komen contesteren met psychologische ontleding of andere problematiek, want de premissen tot het scheppen van zulke werken zijn: natuurlijke en zuivere menselijkheid, argeloze en pure liefde, eenvoudig en diep geloof, en pure poëzie. De stijl moet daarbij deze deugden weerspiegelen. De stijl van Timmermans heeft zich hier ontdaan van zijn overdadigheid, die een gevolg is van zijn innerlijk gevaar : de mateloosheid ; en in Juffrouw Symforosa krijgen wij een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme en poëtisch mysterie. De taalpoëzie van dit proza glanst van prachtige originele metaforen. zeer pure en broze stemmingsbeelden, een beheerste en zo melodieuze taalmelodie. Voor mij is dit het zuiverste taalkunstwerk dat Timmermans heeft gemaakt.

         In dezelfde sfeer leven ook Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en Driekoningentriptiek, twee prachtige verhalen die op dezelfde wijze (al is Juffrouw Symforosa voor mij ongeëvenaard) de prozataal .verheffen tot poëzie. Ik heb de indruk dat Timmermans het best slaagt wanneer hij droomverhalen maakt met zeer eenvoudige figuren, in een zeer eenvoudige intrige opgenomen, geladen met simpele maar zeer pure, diepe gevoelens. Wanneer hij daarentegen over meer verheven of ingewikkelde figuren gaat schrijven, die hem in het diepste van zijn volksaard en gemoed vreemder zijn, en meer ingewikkelde intrigen wil weven, verliest hij gemakkelijk de draad.

         Het Kindeken Jezus in Vlaanderen is een meesterlijk neoromantisch proza-gedicht, opgebouwd uit verdroomde stemmingen waar-in het wonder voortdurend leeft, en waarin het poëtisch gemoedsleven van Timmermans, in zijn eigen zaligheid verslonden, voortdurend in verzadiging leeft. Hoor een van deze momenten van lyrische verstilling :

    ''Er schijnen nog geen sterren, maar de zilveren draad van 't jonge maansikkeltje buigt zich helder op het groene goud van den uitgaanden dag.

    Vrede weegt over de aarde, en de bomen omhullen zich met trage schemering. Zij zullen weldra slapen. Er hangt een geur van fruit allerwegen, want we zijn in September ; en op het veld brandt een rood patattenvuur dat luie strepen smoor voor de hoge bomen weeft. Een laat vleermuisken trilt donker op de lucht.

    Daar in de witte woning waar Jozef, Maria en het kind in vrede wonen, staat het venster open. Er brandt nog geen licht, de geur der donkere rozen hangt tot in de schemerduistere kamer, en van weerskanten van de tafel waarop brood en koffie staat, liggen in biddende houding de handen van een man en van eene vrouw gevouwen.

    Terwijl een mannestem brommend als een hommel den zegen des hemels over het eten roept, slaan de bolle handekens van een kind een houten lepel rumoerig op tafel".

         Een primitief schilderij, doch het kan ook van Jacob Smits zijn, waarin mystieke vroomheid in taalpoëzie is gestold.

         Heel anders geschreven en opgevat is Anna-Marie. Het vertoont iets dat in Schemeringen van de Dood reeds zichtbaar was, en dat ik zou noemen : het grillige, bizarre, onberekenbare in zijn fantasie, een fantasie die tot op zekere hoogte vervreemdend werkt door het scheppen van curieuze en excentrieke personages en het vermengen van poëtische, sentimentele, comische en lugubere stemmingen. Dàt is typisch romantisch, men vindt het reeds bij Tieck en von Arnim, en wijst op de vrije grenzeloosheid der verbeelding. Romantisch zijn bovendien het archaïserende kleinstadsmilieu, zoals ook bij Maurits Sabbe; de diepe overgave aan het gevoel tot in, het sentimentalisme; het dwepen met liefde en kunst, waarrond alles draait; de verwantschap van liefde en dood ; de mengeling van comiek en tragiek. Men voelt heel duidelijk dat Timmermans, naast een aangeboren liefde voor volkse eenvoud, een geheimzinnige neiging heeft om te fantaseren in de wereld van het excentrieke, het fantastische, het avontuurlijke, kortom het buitengewone. En dan gaat zijn verbeelding de maniëristische richting uit. Het is ook duidelijk dat achter het verrassende en bonte spektakel, dat dit boek ons biedt, zijn geheime liefde gaat naar Anne Marie, een mooie, verheven vrouwenfiguur, in wie zich de volstrektheid, doch helaas ook de onbereikbaarheid van de ideale liefde incarneert. Men zou kunnen beweren dat dit boek een archi-slechtgebouwde roman is, doch men zou ook de vraag kunnen stellen of dit verhaal, zéér los samengevlochten uit tafereeltjes, schetsjes, brieven, in zijn grillige en losse compositie niet precies de speelse grilligheid van Timmermans' verbeelding weerspiegelt ? Ik geloof het laatste.

         De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is, als typisch romantische roman, voor mij minder overtuigend. Timmermans is vooral begaafd als poëtisch mystisch inlevende van al het zijnde, ook van zijn eigen ziel, en als weergaloos zinnelijk opmerker van de natuur en de menselijke eigenaardigheden, doch hij is minder geschikt, dunkt mij, tot het scheppen van een psychologische probleemroman zoals De Pastoor bedoelde te zijn. Ik bedoel daarmee niet dat dit een mislukt boek zou zijn ; wél, voor mij, een minder geslaagd boek omdat de schrijver de dramatische situatie tussen Leontientje en Isidoor, én de dramatische ommekeer in de ziel van de Pastoor, in stylistisch opzicht niet de klemmende waarachtigheid heeft kunnen geven, die de lezer diep in de ziel snijdt. Toch blijft het een schilderachtig, aantrekkelijk verhaal.

         Van de drie biografische romans, echt geromanceerde biografieën, zoals de neoromantiek ze graag schreef, de levens van de schilders Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer en het leven van Sint Franciscus, gaat mijn artistieke voorkeur naar De Harp van Sint-Franciscus.

         Van de twee ''schilderboeken" — om met Van Mander te spreken — vind ik Brouwer beter dan Bruegel. Beide boeken zijn een curieuze mengeling van realisme en romantiek. Realistisch zijn de stijl, de bonte en drastische schildering van het volksleven, het tema van de strijd tussen de mens en de samenleving ; romantisch zijn de verheerlijking van de vrijheid, de bandeloosheid zelfs van de kunstenaar, en de lyrische glorificatie van de kunst en het mysterie van de kunstenaarsdrang. Men kan nu eenmaal niet het oorspronkelijke en grillige natuurtalent, dat Timmermans is, in een stijlrichting, een bepaald kunstbegrip opsluiten.

         In mijn studentenjaren las ik de omzeggens vernietigende critiek, die August Vermeylen, voor wie ik veel bewondering had en van wie ik veel heb geleerd, over de Bruegel van Timmermans schreef. Toch heb ik enkele jaren nadien het boek gelezen en vond ik zijn bezwaren overdreven. Het is niet juist, zoals hij zegt, dat Timmermans niets van de innerlijke Breughel zou hebben begrepen. Zoals De Ceulaer reeds heeft geschreven, heeft Timmermans wel oog voor de tragische aspekten van de mens Breughel, zijn zwakheid bijvoorbeeld. Ook maakt hij hem vrijheidslievend-opstandig, gevoelig voor angst en voor het spookachtige van bijgeloof en dood. Men zou zijn Bruegel kunnen zien als een picaro, een moderne Lazarillo, die zich listig en vrijheidszuchtig doorheen een vijandige, met alle verborgen gevaren en demonieën geladen wereldbeeld heenvecht. En toch heb ik, bij het herlezen, weer de indruk opgedaan dat het boek mij niet geheel bevredigt. Waarom? Timmermans is een kunstenaar in wie zoals bij vele anderen — Gezelle bijvoorbeeld — chronisch een manische of een weemoedige stemming alternerend kon leven. In manische fazen wordt hij in verbeelding en gevoel mateloos meegesleept door de zinnelijke vreugden van natuur en leven, wordt zijn stijl opgewonden en breidt hij zich oeverloos uit in zinnelijke woordkunst. Dat is in Pallieter zoals in Bruegel het geval. De stijl van het Bruegelboek is uitermate coloristisch, overvloedig plastisch, met opstapelingen van zinnelijke beelden, populaire gezegden, picturale tafereeltjes, volkse toneeltjes, kortom een verbale en picturale mateloosheid, voortdurend aan of voorbij de rand van de overdrijving, zodat het boek als innerlijk levensrelaas spanning verliest. De pregnantie om met minder woorden veel te zeggen en dieper te peilen, die Timmermans bezit wanneer hij zijn stij een innerlijke, poëtische klank geeft, mis ik hier geheel.

         Vakkundig gezien vind ik de latere Adriaan Brouwer beter geslaagd, om te beginnen al omdat deze roman korter is. Het verhaal loopt minder verloren in overvloedig overbodige, bijkomende tafereeltjes en is, relatief gezien, soberder. Het is ook dramatischer : de innerlijke spanningen in de kunstenaar en zijn worsteling met het leven worden naakt en aangrijpend voorgesteld. Reeds van de eerste alinea af, waar Timmermans hem op zijn laatste ziekbed legt, voelt men aan dat de tonaliteit van dit boek anders zal worden : direkter meeslepend doorheen het brutaal avontuurlijke en tragische van, het leven. Dat het boek soberder en naar het innerlijke toe geschreven is, is wellicht te verklaren doordat het bijna twintig jaar later is gekomen, na Boerenpsalm en in de buurt van de gedichten. Vandaar wellicht ook de nabijheid van ziekte en dood en momenten van diepe innigheid.

         Indien ik zeer, zeer veel van De Harp van Sint-Franciscus houd, is dit niet zozeer omdat het verhaal over Franciscus gaat, al heb ik een grote verering voor deze heilige met zijn forse mannelijkheid en grote gevoeligheid, maar omdat het boek met prachtig, evenwichtig vakmanschap is geschreven. Het is zeer rustig en krachtig opgebouwd, zonder overtolligheden en grilligheden. Terwijl Timmermans zich elders verzadigt aan coloristische beschrijving van natuur of tafereeltjes, is zijn stijl hier intuïtiever afgestemd op de diepere invoeling van de figuur. Ook de beeldspraak en de beeldentaal in het algemeen is, zoals steeds bij Timmermans, verrassend, maar in tegenstelling met andere boeken, waarin men soms het geniale beeld vindt naast het triviale, is zij hier zeer zuiver. Niet enkel door de zo geslaagde en originele versmelting van de humor met het heilige, van het volkse met het sublieme, maar ook door de eigenaardige mixtuur van realisme en poëzie in de stijl, zal dit boek wel voor altijd een bijzondere plaats in de Franciskaanse literatuur en de hagiografie bewaren. Men noemt dat wel eens ''vlaams", ''flämisch", ''flemish", ''art flamand", maar ik geloof dat het veeleer om het origineel genie van Timmermans gaat. Er is een harmonie van geest en stof, bezieling en stijl bereikt in Adriaan Brouwer, maar ze is, voor mij, artistiek nog feillozer in Franciscus.

     

         Timmermans heeft bij mijn weten nooit een normaal evenwichtige figuur geschapen zoals die door de klassieke psychologic, de Thomistische of Cartesiaanse, werd uitgedacht. Van klassiek standpunt uit zijn al zijn figuren: mensen zonder evenwicht, gedesaxeerden, excentrieken, die het evenwicht, de rust, de orde, de klaarheid — en dit zijn de vier grote klassieke wetten — niet in zichzelf kunnen vinden, maar het geluk zoeken buiten of boven zichzelf, de enen in de dronkenschap, de andere in het haveloos zwerven, de derde in het mysterieus en gek doen als Pirroen, en verder in de drie grote, oneindige idealen : de liefde, de kunst, de religieuze mystiek. De innerlijke onrust of gebrokenheid van de mens en zijn onblusbare hunkering om zijn heil te zoeken in een verlossing buiten zichzelf, in een eindeloosheid van ruimte en tijd, in de bewusteloze diepten van de dronkenschap, de eindeloze verten van het zwerven, de onzegbare idealiteit van de vrouw en de kunst, de opperste verzadiging van het mystiek gebed als extaze, is de kern van het wereldbeeld van Timmermans. Het spreekt vanzelf dat zulke kunst, door en door romantisch, tevens anti-burgerlijk is. Wanneer zij zich in een stadje afspeelt, zoals in Anna-Marie, krijgt zij door de onwaarschijnlijkheid van haar figuren en situaties, een ironisch-comische en excentrische lading. Doch men voelt achter hun doen een drang naar vrijheid. Vrij en vrank leven, ''een schoon los leven" zegt Adriaan Brouwer, maar ik voeg eraan toe, soms een hard of smartelijk leven naar de vrijheid toe, waarin men zichzelf en zijn droom, zijn verte-drang, zijn ideaal verzadigen kan, is dan ook een centrale drang in geheel het werk van Timmermans. In heel zijn wereld, zelfs in het intimistische, zó lyrisch-stille verhaal van Juffrouw Symforosa, overheerst een centrifugale nostalgie.

         Ik moet daaraan toevoegen dat de poging van de mens om zich vrij te maken, zijn droom te bereiken, bij Timmermans soms niet enkel smartelijk is maar zelfs onmogelijk. Dit is het geval in Juffrouw Symforosa, Driekoningentryptiek, Anna-Marie, De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, Bruegel en Brouwer. Dit werpt een verklarend licht op de weemoed die vaak in de grond van Timmermans werken leeft, op het tragische dat zich soms met zijn wondere humor mengt.

         Al deze kenmerken vindt men in zijn Franciscus-boek terug : de levensdrift van Franciscus, maar ook zijn drang naar vrijheid om een mateloos geluk te vinden, zijn uitersten van zelfvernedering en extase, zijn strijd tussen zwakheid en oneindig geluk, zijn onverschilligheid voor alle betrekkelijke of burgerlijke maatstaven, zijn snel en prachtig en opterend leven, en ten slotte zijn poëtische en heilige verzadiging in een eindeloos geluk, de steeds verlangde mateloosheid.

         Een boek als Franciscus, uit de eigen visie van Timmermans geboren, bewijst, door het feit dat de heiligheid, zoals in andere boeken de poëzie en de kunst, als een steile en pijnlijke strijd vol spanningen en conflicten wordt beleefd, hoe diep-authentiek in deze schrijver de hunkering naar mystische bevrijding was en hoe innig in deze bevrijdingsdrang de poëzie en de religie verstrengeld waren. Dat lijkt mij niet te verschillen van Guido Gezelle, die bijvoorbeeld in een van zijn eerste brieven aan Eugène van Oye, poëzie en religie als versmolten extatische idealen verheerlijkte.

     

         Wie zou ooit hebben kunnen voorspellen dat deze man, drie jaar nadien, Boerenpsalm zou schrijven? Dit wijst eens te meer op die onberekenbare variabiliteit, die speelse grilligheid, die verrassingskracht van zijn creatieve verbeelding. Er zijn honderden schrijvers te noemen in wier werk men een vaste, bestendige lijn kan terugvinden, soms met curven en perioden, soms onbewogen. Die eenlijnigheid wordt bepaald door een min of meer bewuste richting van hun schrijverschap inzake stof of ideeën, door een stabiliteit van gevoel of temperament. Denk aan Dostojewski, Emile Zola, de Maupassant, Mauriac, Bernanos, en dichter bij ons Streuvels, Claes, Antoon Coolen, Theun de Vries, Anton Koolhaas, W.F. Hermans, enzovoort. Bij anderen blijkt de onbewuste drang, de receptieve disponibiliteit van het gemoed méér beslissend te zijn dan bewustheid of stabiele stemming. Daarom verschijnt hun werk in voortdurend nieuwe gedaanten, vormen en stemmingen. Wanneer zij met supra-normaal talent in de letterkunde opduiken, zijn zij in dat landschap de wispelturige wonderkinderen van de natuur. De meest geniale van die onberekenbaren is, in de wereldliteratuur, voor mij Shakespeare ; in de Nederlandse literatuur Multatuli. Dichter bij ons zijn er de grote, steeds afwisselende Couperus, Felix Timmermans, de onvatbare ''proteïsche" cameleon Teirlinck, ook de superieure zich zo gemakkelijk in stijl en sfeervariaties bewegende — en grote! — Van Schendel, en, heel dicht bij ons, de uiterst be-gaafde, steeds verrassende en onvoorspelbare Claus.

         Om nu tot Boerenpsalm, die andere gedaante van Timmermans terug te keren : er is in deze roman een dubbele vernieuwing merkbaar, de ene betreft de vorm, de andere de inhoud ; en de twee gaan onlosmakelijk gepaard. Ik ga u enkel zeggen wat mij deze week bij het herlezen heeft getroffen. Het voornaamste is dat dit boek, ondanks zijn ontroerende en meeslepende lyrische ondertoon, de eerste volledig, in de letterlijke zin genomen : realistische roman van Timmermans is, waarin de totale ernst van een gewoon-menselijk bestaan met al zijn last, zorgen, pijnen, angsten centraal wordt gesteld. Hij was toen 51 jaar. Door dit 100 % realistische, uit het dagelijks leven geputte verbeeldingswerk is hij nader gekomen tot het realisme met gespannen-dramatische inslag, dat in de romankunst van onze eeuw practisch overheerst.

         Daarbij komt, dat Timmermans hier, voor het eerst, op psychologisch plan, de uitdieping van het personage heeft bezorgd, het gehele boek door. Terwijl, vakkundig gezien, de schrijfwijze van Pallieter, Pieter Bruegel en enkele andere Timmermans-boeken, horizontaal kan genoemd worden, dit wil zeggen : schrijvend naar de ruimten en de verten, moet men de schrijfwijze van Boerenpsalm vertikaal noemen naar de diepte toe. Tegenover de ongebreidelde horizontaliteit van de vele gelukzoekers van Timmermans, eindeloze zoekers, zwervers, artistieke of drinkende reizigers, is Boer Wortel het vertikale type van eenvoud en diepte, zoals de mystiekers vanaf Suskewiet, Symforosa, Franciscus tot de schrijver van Adagio het vertikale type in eenvoud en hoogte vertegenwoordigen.

         Daarnaast trof mij in Boerenpsalm de felle stylistische vereenvoudiging, de beheerste schrijfwijze zonder manische overdadigheid, met zeer korte en voor de rest genuanceerd opgebouwde zinnen. Wat de compositie betreft: een nauwlettende aandacht voor het dramatische handelingsverloop, met desnoods de gewenste comprimeringen.

         Boerenpsalm is zeker een der beste boeken van Timmermans, menselijk ontroerend en beheerst, sterk episch en gedempt lyrisch, maar men zou de vraag kunnen stellen : is het ook het meest eigen-Timmermansiaanse van zijn boeken? Ik geloof het niet. Al zijn ook het oereigen talent en het verrassend knap vakmanschap van Timmermans in dit boek overduidelijk, toch is het voor mij een feit dat Timmermans in dit boek het meest gelijkt op zijn tijdgenoten, op de beoefenaars van de naturalistische of vitalistische boerenroman, zoals bijvoorbeeld Hamsun, Wiechert, Griese, Giono, Streuvels, Walschap, Demedts e.v.a. en ook op de katholieke schrijvers, die in die jaren het probleem van zonde en genade centraal stelden. Ook de stijl in zijn zakelijkheid, zijn kortgebondenheid, zijn ritme doet onwillekeurig aan het nieuwe proza van rond de dertigerjaren, vooral aan Walschap, denken. Walschap, die van Timmermans hield en hem waardeert, heeft in de gepubliceerde Gesprekken, die ik met hem heb gevoerd, zonder pretentie gezegd dat Boerenpsalm zonder zijn roman Trouwen nooit zou geschreven zijn. Het lijkt mij wat overdreven wellicht, maar de tijdsinvloeden lijken me onloochenbaar. Het is niet het origineelste, meest eigen boek van Timmermans, maar vakkundig gezien wellicht het knapste en meest beheerst geschrevene, en een der diepste.

     

         Het beste bewijs dat Timmermans, ondanks dubben en dromen, wikken en wegen over de stof, de toon, de opbouw van een roman, er moeilijk toe kwam deze te construeren tot een harmonische eenheid van intrige, tonaliteit en sfeer, is De Familie Hernat. De oor-zaak is niet noodzakelijk onmacht, dunkt mij, wellicht is zij te vinden in de aard van zijn verbeeldings- en gevoelsleven, dat zich zo vaak wisselend, grillig, onrustig, wispelturig toont. Ik zie zulk verbeeldingstype geen sterke trilogie opbouwen. Naast die fabulerende vrijheid treft ons ook de ongelijkheid in de toon, afwisselend romantisch, biedermeierachtig of zakelijk. Waarschijniijk zal ik het boek in zijn geheel nooit meer herlezen, als ik niet moet, maar toch heeft dit grillige variatie-spel in het verhalen voor mij iets bekoorlijks, als het wandelen in een wild park of een onbekende stad, en bovendien bevat het boek zeer diep-menselijke bladzijden, vol humane filosofie, die hij vroeger nooit geschreven heeft.

     

         Ik zeg gaarne dat ik verliefd ben op Ik zag Cecilia komen, en na wat ik gezegd heb over mijn liefde voor Juffrouw Symforosa, Het Kindeken Jezus en Driekoningentryptiek weet u waarom. Wat door de aard van de stof een sentimenteel stuiversromannetje had kunnen worden, is hier, dank zij de volheid van de ziel en de toverkracht van de poëtische taal, een meesterwerk geworden van het romantisch gepoëtiseerde proza. Zoals het beste proza van Gilliams, Winter te Antwerpen bijvoorbeeld, lees ik dit boekje als een gedicht, doordrenkt van diep stemmingsgevoel : vol natuurpoëzie en lyrische zelfverzonkenheid. De schriftuur is gelukkig uiterst eenvoudig en tevens melodieus. Het enige gebrek is, dat het boekje wat te lang uitgesponnen is, het had soberder kunnen zijn, zoals Symforosa is, maar voor de rest vind ik het een meesterwerkje van pure, diep melodieuze, lyrische taalkunst, onvergankelijk glanzend als een mysterieus diep lichtende diamant. Van al de boeken die Timmermans uit zijn melancholie heeft geput, — die anti-pool van zijn manische exaltatie —, is dit wellicht het allermooiste.

     

         Er blijft mij nog een woord te zeggen over de vertellingen van Timmermans, die over heel zijn œuvre verspreid liggen. Zij zijn een onbetaalbare schat van vertelkunst, die, op zichzelf alleen, Timmermans reeds kan verheffen tot een der grootste vertellers van onze eeuw.

         Natuurlijk zijn er bij hem weer in alle toonaarden : idillische, realistische, romantische, humoristische, ironisch-sarcastische, sprookjesachtige en puur fantastische. Zij geven een beeld van de caleidoscopische verscheidenheid van zijn speelse, vrije verbeeldingskracht, die wel zijn talent bij uitstek is.

         Doch bovendien getuigen vele verhalen van een diepe, vertrouwde kennis van het volk, de volksmens, het volksleven, de volkstaal. Timmermans moet van jongsaf een scherp oog en oor hebben gehad voor het gewone volk en later een scherp observatievermogen voor zijn kleinsteeds milieu. Zulke kennis maakt een schrijver sterk. Verhaalkunst eist grote mensenkennis en ik beklaag soms bepaalde hedendaagse romanschrijvers met hun magere, verpsychologiseerde inhoud, omdat velen onder hen het contact met de natuur en de volksmens hebben verloren. Daarom is wellicht ook zoveel hedendaagse romankunst min of meer gesofistikeerd.

         De manier waarop Timmermans in zijn verhalen het volk peilt met zijn geheime driften en angsten, gretigheid, listigheid, bijgeloof en primitieve vroomheid, met daarbij zijn eigen mengeling van humor en ironie, mildheid en tragiek, is dieper Bruegeliaans dan wellicht zijn Bruegel-boek zelf.

         Ik moet daaraan toevoegen dat zijn humor in deze verhalen onnavolgbaar is, een van zijn meest verrukkelijke oorspronkelijkheden. En ook zijn beeldentaal en beeldspraak, welig en vlammend opschietend als vreemde bloemen in een romantische tuin, soms subliem-poëtisch, soms verwilderend overdadig, soms ook mislukt of triviaal, bewijzen welk een ongecultiveerd en wild, maar geniaal natuurtalent hij is in de tuin der letteren.

         Tenslotte, aan het einde van mijn spreekbeurt, die meer een eenvoudig en open gesprek wilde zijn dan een verheven, welsprekende redevoering, komen we voor Timmermans' afscheid, Adagio te staan. Ik ben er dit gesprek mee begonnen. Over Adagio heb ik alles wat dit verzenboekje mij zegde, neergeschreven in een klein boek De Innerlijke Timmermans, waarin ik niet enkel deze verzen van Timmermans wilde leren begrijpen, maar ook pleiten voor een dieper inzicht in de poëtische, diep emotionele of mystische kern van zijn werk, een inzicht dat — zo meende ik te constateren — vaak door een aprioristisch vals beeld, dat hem voorstelde als een sensualist, een anecdotisch verteller, een comisch suksesnummer, een heimatschrijver en wat weet ik al meer, werd belet.

     

         Dames en Heren, waarde Timmermans-vrienden, ik kan U niet zeggen welk lot Timmermans vandaag beschoren is, want ik ken de boekenmarkt te weinig, en al evenmin ben ik profeet, die zou kunnen zeggen of hij een grote toekomst heeft.

         Wel weet ik dat onze tijd heel wat grondwaarden, die in zijn werk te vinden zijn, broodnodig heeft. Eerst en vooral zijn er enkele literaire grondwaarden. Nu een groot deel van de poëzie en een deel van het proza zich meer en meer van de lezer vervreemden, en enkel nog toegang vinden bij een kleine secte van intellectualistische ''high-brow"-lezers en pijnlijk ontledende academische exegeten, zou het goed zijn dat heel wat kunstenaars meer aansluiting zouden vinden bij het volk, de mensen uit het volk, de ruime en diepe realiteit van het echte leven, zoals Timmermans heeft vermocht.

         Ten tweede zou het wenselijk zijn dat de romankunst van onze tijd, die zo diep gebukt loopt onder het gekwelde pessimisme, het naturalistisch determinisme, de uitzichtloze ontluistering van onze tijd — en ik werp haar daarvoor geen steen, want de tijd is er naar —, weer een opening zou vinden naar de geestelijke vrijheid van de romantiek, en ik bedoel dan niet de valse, oppervlakkige, sentimentele romantiek, maar de grote vrije romantiek, die put uit de onpeilbare diepten van het gevoel, de oneindige ruimten der verbeelding en der bevrijdende mystiek.

         Doch dit alles veronderstelt geloof in het leven, geloof in de mens, en het blijkt heel wat mensen en schrijvers moeilijk of onmogelijk te zijn dit geloof, dit vertrouwen op te brengen. Weer eens wil ik hen niet de steen werpen, want de wereld waarin wij leven is er naar, en vooral de jongeren, schrijvers en lezers, treft geen schuld, want de ouderen hebben deze beschaving zo gevaarlijk, zo kwellend, zo donker gemaakt. En toch is tegenover deze toestand de wereld van Timmermans een bad van genade omdat hier wordt geloofd in de mens, hoe zwak hij ook zij, en dankbaar ja-gezegd tot het leven, ondanks zoveel.

         Daarbij komt nog dat de moderne mens, opgevreten door zijn jachtig leven, zijn zorgen, angsten en onzekerheden, meer dan ooit behoefte heeft aan geestelijke rust en geborgenheid. Hij kan ze vinden in het werk van Timmermans, waarin de natuur de onuitputtelijke moeder van alle lafenissen, de eeuwig verrukkelijke bron van genieting en bevrijding is, en waarin het leven, door alle tegenstellingen en paradoxen heen, zijn diepe mysterieuze, zingevende eenheid heeft.

         Tenslotte is er de religieuze crisis in onze tijd. Timmermans was een diep religieuze mens, wat niet wil zeggen een kwezelaar, want vanaf Pallieter tot De Familie Hernat hebben de clericaal puritijnse wespen hem herhaaldelijk op het vel gezeten. De kern van zijn religie was vroomheid, en dat is : gebed. Ik meen dat hij de kristen van vandaag kan voorspiegelen dat de vernieuwing en verdieping van het geloof niet te zoeken is in het organiseren van synoden hier en congressen daar, pastorale raden en nog eens raden op elk niveau, dialogen over de dialoog, commissies, subcommissies, praterij en windmakerij overal, en al evenmin in het moeizaam trapezenwerk van theologen, die om de zoveel jaar hun uitgezwete intellectuele kunsttoeren veranderen, maar alléén in de inkeer tot het gebed, de inwendigheid van het vrome, innige, eenvoudige, soms woordeloze bidden. Zó zag het in zijn werk, en ongetwijfeld in zijn leven, deze eenvoudige, ongesofistikeerde, eerlijke en dieplevende man.

    Zoals ook Franciscus.

     

         Moge zijn werk in ons en in de komende generaties blijven leven.

     

    Albert Westerlinck

     

    ********

    18-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Houten Mensen - Jozef Contryn

    FELIX TIMMERMANS

    en de

    HOUTEN MENSEN

     

    Jozef Contryn

    (Overgenomen uit het jaarboek 1974 van het FT Genootschap)

     

    Felix Timmermans heeft Lier en Vlaanderen in de wereld doen kennen. Karel Jonckheere heeft de aanleiding daartoe duidelijk gemaakt. Op zijn vele reizen, die voor doel hadden, de Vlaamse letteren in het buitenland te propageren door middel van vertalingen, kwam hij in Joegoslavië, en stelde een uitgever voor, werk van Paul Van Ostaijen te vertalen en uit te geven. "Waarom?", vroeg de man, "dat hebben wij hier ook." In Polen verzocht hij om Walschap te vertalen. "Wij hebben toch Stanislaw Reymont, die "De Boeren" geschreven heeft en de Nobelprijs gewonnen", besloot de gezagsman. Maar overal ter wereld, verklaart Jonck­heere, bestond enthousiaste belangstelling voor Felix Timmermans, want, zegden ze overal, "die hebben we niet!". Uiteraard omdat Timmermans zo Liers, zo Vlaams en zo zichzelf was, in zijn werk als in zijn leven.

     

         Zijn werk is voor iedereen nieuw, verrassend, iets anders dan wat men al uit den treure gehoord heeft. Het bewijst meteen dat een kunstenaar universele betekenis krijgt wanneer zijn werk in eigen volk wortelt. Het herschept het eigen gelaat van dit volk en drukt het uit in de kunst.

    Felix Timmermans heeft vele kunstvormen beoefend of er met zin en lust over geschreven. Heeft hij zich dan ook niet voor het poppenspel geïnteresseerd ? Wij hebben in onze bijdrage over "Het volks aspect van het Poppenspel in onze gewesten" met kracht van bewijzen aangetoond dat het poppenspel bij ons een eeuwenoude geschiedenis heeft.

    Timmermans heeft zich niet afzijdig gehouden van deze oude volkse dramatiek. Daarvoor was hij te uitgesproken de levende, organieke schoonheidschepper, verbonden met het karakter van zijn volk.

         In "Een lepel Herinneringen", uitgegeven bij Het Kompas te Antwerpen (1943) schrijft Felix Timmermans (blz. 20) : "Vader leerde ons volksliederen en speelde 's zondags voor ons met een klein poppentheater met houten poppekens van een cent, Faust, De Leeuw van Vlaanderen, Genoveva van Brabant, OLV Hemelvaart en andere dingen. Doch weldra speelde ik met mijn vrienden die stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrekot. Ik ben dikwijls Faust geweest, Marino Marinelli, Blauwbaard en zelfs Jezus. Doch met deze rol eindigde mijn toneelspelersloopbaan".

         Hij bezocht ook de Antwerpse Poesje. Op blz. 41 brengt hij een bezoek aan de metropool : "Het tovervolle Antwerpen met zijn Schelde vol driemasters en stoomboten, de dierentuin, de poesjenellenkelder, en vooral, voor mij, het Museum met de schilderijen van Rubens."

    En de poesjenellenkelder is er ook bij !

    Dat hij deze liefde uit zijn kinderjaren trouw is gebleven, blijkt duidelijk uit een tekst die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog speciaal voor ons heeft geschreven : Houten Menschen.

    Ik herinner mij nog levendig hoe wij in 1934 — Walschap, Michel de Ghelderode en de Antwerpse folklorist Jan de Schuyter waren er ook bij — tijdens een toevallig onderonsje te Brussel met leedwezen spraken over het verval van de traditionele poppentheaters uit Gent, Brussel, Luik en Antwerpen en nun helden Pierke, Woltje, Tchantchès (François) en de Neus, en hoe we dan met zijn allen dachten en suggereerden om Tijl Uilenspiegel tot nationale poppenfiguur uit te roepen. Hij was toch de populaire gezel, schalk en wijsgeer uit de vijfhonderd jaar oude volksboeken ; hij was de charismatische heidense hoofdfiguur en vechter die, dank zij Charles De Coster, Vlaanderen in de wereld bekend en beroemd had gemaakt, en als ons nationaal symbool gold.

    "Jawel", zei F.T., "maar Uilenspiegel is er teveel. Noem hem dan alleen Tijl, want de kinderen in hun geestdrift voor de waarheid en hun afkeer voor de leugen, kunnen hun opwinding slechts in een lettergreep uitdrukken." Dit is tot op heden juist gebleken. Tijl is in vele Vlaamse poppentheaters de patroon en naar hem modelleren zij hun eigen karakter. Hij is inderdaad de spiegel waarin zij hun eigen wezen herkennen.

         Mijn herinneringen worden ook levendig wanneer ik terugdenk aan de wedstrijd die door VIVO tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ingericht (l94l), met de bedoeling om aan de Tijlpop vorm en gestalte te geven. Onder de juryleden was Felix Timmermans wel het actiefst. Hij was het die al de ingezonden poppen bekeek en keurde, en zijn keuze voor de eerste prijs liet vallen op de pop, gesneden en gekleed door J. Van Brabant, een Gents fotograaf en poppenspeler, de vader van dichter Luc Van Brabant.

     

         Tijdens mijn gesprek met F.T. in een drankgelegenheid op de markt te Lier, ging het over zijn grote bewondering voor het poppenspel, en herhaalde hij met een macht van voorbeelden wat hij tijdens zijn viering als vijftigjarige te Mechelen in het gezellig zaaltje van Boekhandel Plantijn (Korneel Goossens) reeds had gezegd. Hoe hij b.v. bij het schrijven van Pallieter had gedaan : sierlijk opgesmukte zinnen werden ontdaan van alle tierelantijntjes en herleid tot kernachtige eenvoud. Hij had het allemaal herhaaldelijk herschreven. Dat komt de taal van het poppenspel wel zeer nabij.

         Nu is het een vaststaand feit dat het poppenspel het meest waardering geniet bij de kinderen en een elite van kunstenaars. De miskenning of onderschatting van het poppenspel ligt bij de intellectuele middenstand. De poppenspelkunst geniet de voorliefde van de alledaagse realiteit en suggereert alleen de essentie der dingen. De artiest speurt steeds naar de kern en houdt rekening met de beperkte mogelijkheden van de theaterpop. De kern van alle dingen is hun eenvoud en tegelijk hun grootheid. Poppenspel is niet meer en ook niet minder belangrijk dan het mens-theater. Het is anders ; het bezit zijn eigen karakter en stijl ; het is in allereerste instantie de kunst van de vormgeving (pop en decor), de klank (woord en muziek), en het licht in beweging.

         Mocht Timmermans poppenspelen geschreven hebben, zou hij beslist mooie dingen gemaakt hebben. Waar het poppenspel uiteraard beperkt is, wordt het ook genoemd : de wipplank naar de droom. Wie deze beperkte middelen met beheersing hanteert, is een meester. In het poppenspel wordt de droom, de fantasie, tot werkelijkheid. Poppentheater betekent: dode dingen levend maken. Dat kon Felix Timmermans. En wie de groei van Pallieter naar Boerenpsalm volgt, zal dat beamen. "Daar is allereerst", zegt Wies Moens, "zijn populair expressionisme : zo geheel van Timmermans en van niemand anders. Er is ook een tweede, zeer typische eigenschap die Timmermans kenmerkt, zijn evocatief simultaneïsme. Iets om mee te dwepen in futuristische milieus, waar Marinetti en de Nicolas Beaudouin van de "poèmes sur trois plans" de goden van de dag zijn".

    Het is dus niet te verwonderen dat poppenspelers onafgebroken naar het werk van Timmermans grijpen om zijn verhalen om te werken voor het poppenspel. Zij wilden er zich niet eenzijdig toe beperken om dode stof levend te maken, zoals een dichter kan doen, en een schilder ook, maar om de drieëenheid in een theatergebeurtenis te verwezenlijken, namelijk : dit wonder, dit middel te scheppen met deelname van het publiek. De dichter, de vertolker en de meebelevende gemeenschap.


      

    Martinus en Symforosa, koppen gesneden door J. Van Eechaute. Merkwaardig detail : de handjes zijn gemaakt van ... wasknijpers ... Gebruikt in het poppentheater van MAJ Hoste


         Bij rnijn weten werden voor het poppenspel bewerkt: "De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa Begijntjen" in 1941 door het poppentheater van M.A.J. Hoste, de huidige mimespeler uit Gent, die zelf poppen en decors ontwierp en construeerde. Na de oorlog speelde de beroemde Cia van Boort het meesterlijk verhaal jaren achtereen in Holland ; ze kwam het nog in 1972 met grote bijval te Lier opvoeren. Er zijn ook de voorstellingen van "En waar de Ster bleef stille staan" door drie poppentheaters tegelijk : een uit West-Vlaanderen, een uit Oost-Vlaanderen en een uit Brabant. Het laatste was het garagetheater van Suskewiet uit Brussel, met Leo Bernaerd en Marcel Peeters.

         Ook in het buitenland worden stukken van F.T. met poppen gespeeld. Reeds jaren wordt in Duitsland, meer bepaald door het vermaarde Augsburger Puppentheater "St. Niklaus in Not" gespeeld, terwijl in Zwitserland "Triptychon" (Driekoningentriptiek) door het Basler Marionettentheater van Richard Kolner herhaaldelijk wordt vertoond. Momenteel maakt de Vlaamse T.V. opnamen van zijn Sterrespel.

         Timmermans geniet liefde en bewondering bij het volk, mede dank zij de honderden voorstellingen van "En waar de Ster bleef stille staan", "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen", "Boerenpsalm", "Leontientje" en "Mijnheer Pirroen", zowel op het toneel als via TV en radio, en in het poppentheater.

    Alleen geldgebrek heeft de verwezenlijking van een film belet. De verklaring voor die waardering ligt in de toneelmatige waarde van zijn werk, maar vooral in de goede weldoende bloei van zijn woord, de gelukkige zekerheid van zijn kunst. Zijn kunst die ons altijd weer aantrekt, ons verrukt en opgetogen maakt als kinderen.

     

         Op 10 mei 1944 bracht ik hem bezoek in zijn familiekring te Lier. Hij verklapte mij toen dat het zijn innige wens was, voor het poppentheater te schrijven. Enkele maanden voor zijn dood droeg hij een stuk in de ziel.

    Het zou, naar hij mij toevertrouwde, "Schoppenvrouw" geheten hebben.

    Het heeft niet meer mogen zijn.

     

    ***

    17-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oneerbiedig tov de Fé en de familie Timmermans

    Voorlopig opgelost : het beeld staat nu min of meer veilig tegen de gevel van het archief, nog wel niet in de tuin van de bibliotheek !!!!!

    Lier

    Het borstbeeld van de Lierse schrijver Felix Timmermans staat al enkele weken letterlijk bij het afval. Dankzij de Gazet van Antwerpen grepen de stadsdiensten vrijdagnamiddag in.

    Aannemer DCA is op het Felix Timmermansplein in Lier aan werk. Het borstbeeld van de bekende schrijver Felix Timmermans (1886-1947) moest daarvoor tijdelijk aan de kant. Schrijver-dichter Tom Marien maakte er de krant attent op.

    "Tot mijn grote verbazing zag ik het borstbeeld van Timmermans nogal oneerbiedig naast een afvalcontainer van cafe Sint-Gummarus staan. Voor het borstbeeld liggen een boel blauwe buizen. Uiteraard moest het beeld voor de werkzaamheden verplaatst worden, maar moest dat op zo'n oneerbiedige manier gebeuren? En dat terwijl de dames en heren cultuur- en museafunctionarissen nadenken over een moderner beleid van het lokale culturele erfgoed", zegt Tom Marien.

     

    "Deze schanddaad getuigt van een openbare en onbeschrijfelijke onwelvoeglijkheid, alsof het laatste greintje respect er moet aan geloven. Dit moet ook een kaakslag zijn voor de familie Timmermans, het gelijknamige genootschap en de liefhebbers en bewonderaars van mans pen en potlood. In wezen wordt elke rechtgeaarde Schapenkop hierdoor geschoffeerd", stelt Ma­rien onomwonden.

     

    Marc Somers, voorzitter van het Felix Timmermansgenootschap, was van de verhuis van het borstbeeld nog niet op de hoogte. "Het is niet leuk dit te moeten vernemen. Ik neem meteen contact op met Luc Coenen, de conservator van het Timmermans-Opsomermuseum. Mogelijk vindt hij een tijdelijk onderkomen voor het borstbeeld. In het slechtste geval moet het maar enkele maanden worden opgeborgen."

     

    Gommaar Timmermans, die aan de overzijde van het Felix Timmermansplein woont, had wel al gemerkt dat het borstbeeld van zijn vader verdwenenwas. Maar dat het opzijgeschoven was tussen de rommel, wist hij niet. "Dat is natuurlijk niet serieus. Ik ga vragen dat de stad het beeld tijdelijk wegneemt of het bijvoorbeeld in de tuin van de stedelijke bibliotheek plaatst."

    Nieuwe thuis : stadsmagazijn.

    Omdat zowel de schepen van Openbare Werken als die van Toerisme op reis is, contacteerde de krant vrijdagmiddag dan maar burgemeester Marleen Vanderpoorten (Open Vld). Van haar weten we dat ze graag door de binnenstad wandelt. Haar moet de verhuis van het borstbeeld dus zeker zijn opgevallen. Maar helaas, ook zij valt compleet uit de lucht. "Met het borstbeeld is niet netjes omgesprongen", geeft Vanderpoorten toe als we haar op de hoogte brengen. "Ik contacteer onmiddellijk de bevoegde stadsdienst, zodat het beeld weggehaald kan worden."

     

    Nog geen twintig minuten later bevestigt stadsingenieur Felix Van Steen dat stadsarbeiders het borstbeeld in de namiddag zullen ophalen en naar het stadsmagazijn overbrengen.

    CHRIS VAN ROMPAEY

     

    Bronzen borstbeeld

    ••Het borstbeeld van Felix Timmermans staat sinds 1997 op net Felix Timmermansplein.

    De stad liet het ontwerpen voor de vijftigste verjaardag van het overlijden van Timmermans. Anne-Marie Volders creëerde dit bronzen beeld van een ingetogen man.

    cvr

     

     

     

    Tekst en foto overgenomen uit de GVA van 23/04/2011

    23-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    07-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Familiegeschiedenis
          
          De Familiegeschiedenis

    07-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op bezoek bij de Fé - november 1941

    Felix Timmermans

     

    Signaal brengt een bezoek aan Felix Timmermans.

    Reportage in een tijdschrift van 1941.

     

         Een kleine vijftig jaren geleden woonde in het Vlaamsche stedeke Lier de kanthandelaar Timmermans. Hij had veertien kinderen en hij vond niets prettiger dan aan zijn kroost sprookjes en verhaaltjes te vertellen. Wanneer hij op zijn door vijf honden getrokken wagentje den boer opging, om zijn kanten mutsen te verkoopen, leek hij zijn op twee na jongste zoon Felix, zelf wel een sprookjesfiguur te zijn. Het was verbazingwekkend wat de oude Timmermans zoo al kon: teere spinstoffen ontwerpen, tooneelspelen, zingen, knutselen en met behulp van zijn bescheiden middelen de gansche bonte Vlaamsche wereld te voorschijn tooveren.

         Kleine Felix wilde beslist kunstschilder worden. Er was geen muur, geen vodje papier en geen tafelblad in 't geheele huis, of hij moest er schetsjes op maken. Zijn begaafdheid zat in de familie. Ook zijn oudste broer Ernest kon schilderen. soms wel zes landschapen op een enkele achtermiddag, en dat niet alleen, hij verkocht ze nog ook. De opbrengst deelde hij met zijn vader die de schilderstukjes op zijn reizen aan den man bracht. Maar Felix gevoelde niet veel voor het “fabriceeren” van schilderijen. Sinds hij met een vriend stiekum naar Antwerpen was geweest, was hij sterk onder den indruk gekomen van de schilderijen door Pieter Breughel, die hij aldaar had bezichtigd. Hij werd sterk aangedaan door de prachtig uitgebeelde legenden en gestalten en het typisch Vlaamsch landschap. Destijds ontwaakte er in den knaap het verlangen om ook tot iets dergelijks in staat te zijn.

     

         Hij slaagde er ook in, al was het dan als dichter en niet als kunstschilder. De schilderkunst, waar hij zich serieus mede bezig hield, was slechts een middel om tot het doel te geraken. Hij had het voornamelijk op Breughel begrepen, die volgens hem Vlaanderen typeerde. Timmermans trachtte hetgeen er in zijn ziel omging, door kleuren uit te beelden, maar hij had er geen geduld voor, hij was niet volhardend. Alvorens met schilderen te beginnen, zag zijn geestesoog het tot in alle details uitgewerkt schilderstuk, maar in werkelijkheid ontstonden er zwierig geschilderde, als 't ware geimproviseerde doeken, die nochtans ons oog bekoren, juist omdat zij luchtig en ongekunsteld zijn. Maar Timmermans zelf nam er geen genoegen mee. Hij wilde tafereelen doen zien van zijn geboortegrond, waarvan men in de groote wereld zoo weinig afwist, hij wilde er van gewagen op de wijze der menschen die om hem heen waren en hij wilde aan anderen mededeelen hetgeen zijn landgenooten gevoelden, hetgeen hun leven waard deed zijn geleefd te worden. En hierin slaagde hij ten volle.


                       
                      (De Fé op de groentenmarkt)

         Zijn boeken werden in vele talen overgebracht. Geheel Europa behoort tot zijn lezerskring. Vooral zijn boek “Pallieter” heeft grooten opgang gemaakt, het is het verhaal van een optimist, die van het leven geniet, ook al schijnt de zon niet altijd en loeit de storm door de straten. Hij gevoelt zich verbonden met de Natuur en gaat geheel op in de jaargetijden. Timmermans heeft eens een anecdote van zich zelf verteld, die hem wel bizonder typeert: tegen Paschen was hij ernstig ziek en lag in het ziekenhuis. De pleegzuster verraste hem met een bloempotje waarin een bloeiende witte en rose hyacinth. “Deze bloemetjes hebben mij tot Pallieter geinspireerd. Daar stonden ze naast mijn bed in hun frischheid, gekust door een zonnestraaltje dat door het gordijn was gekropen, de eenvoudige, lieflijke bloemetjes, zacht getint en lekker geurende. Ze verhaalden dat buiten vóór mijn raam de jonge Lente was verschenen en het oude hart der Aarde met nieuwe krachten beroerde. De bloemetjes deden de gordijnen als 't ware wegvallen... Ik aanschouwde een nieuwe wereld...”

         De nieuwe wereld, die Timmermans aanschouwde, werd door hem in een taal beschreven die voor iedereen verstaanbaar is, ook al is hij in de Vlaamsche wereld niet thuis.

         Hij slaagde daarin, omdat zijn betrekkingen tot het volk, waaruit hij werd geboren, nimmer zijn verslapt. Men houdt in Vlaanderen van leut, men vertelt graag een verhaaltje, men houdt van een grapje en van feestvieren.

         Ter gelegenheid van zoo 'n feestje viel aan Timmermans een eerbetoon te beurt, zooals geen dichter dit mooier zou kunnen wenschen. Toen het er om ging in het stedeke Lier, waarvan hij nog steeds burger is, aan een gouden echtverbintenis den noodigen luister bij te zetten. werd er een optocht à la Pallieter gehouden. een stoet geheel bestaande uit de figuren van zijn boek, op wagens, te voet en te paard. Zoo natuurgetrouw werd het een en ander uitgebeeld, dat niemand den indruk kreeg dat het hier slechts betrof figuren uit het boek van Timmermans, ontsproten uit diens scheppend brein.

         De toeschouwers die langs de straten waren opgesteld, wuifden het toe, zooals men een goedenvriend begroet die van een verre reis naar zijn geboortestreek is terug gekeerd.

     

    Otto Alfred Palitzsch

    November 1941

     

    ***************

    06-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij Marieke is de Fee nog thuis

    Bij Marieke is de Fee nog thuis

    Een reportage in het weekblad De Post van 24 december 1971.

     

    De meest vertaalde Vlaamse schrijver heet Felix Timmermans. En toch heeft men jarenlang geprobeerd hem dood te zwijgen. Na 25 jaar is het tijd dat daar een eind aan komt. De Post  doet dit vanaf volgende week  met een publicatie van “Pallieter” als feuilleton. De eerste keer dat dit gebeurt.

     

    Bij Marieke is de Fee nog thuis.

     

    Vijfentwintig jaar reeds. Het gaat rap. Voor velen is het pas net gisteren. Of eergisteren ten hoogste. Vijfentwintig jaar geleden, de 24ste januari 1947, stierf Felix Timmermans. Middenin de winter. Het sneeuwde zachtekens over Lier. Er zat een floers om de doodsklokken.

    Lier treurde in stilte. Niet erg officieel, want de Fee was volgens repressiemaatstaven een beetje aangebrand geweest. Al zal Felix Timmermans zelf wel nooit begrepen hebben hoe men tot die mening gekomen was. Hij had in 1942 de Rembrandtprijs in ontvangst genomen. Toen men in '45 een huiszoeking bij hem kwam verrichten, vroeg men : « Wel, waar zit die Rembrandt nu ? » Timmermans was ondergedoken.

    Herstellend van een hartaanval. De schok was te hevig. Het werd uiteindelijk zijn dood.

     

    Verrassing

    Felix Timmermans' leven is een grote verrassing geweest. Hij was geen erge goeie leerling. Lager onderwijs maakte zijn schooltijd af. Opstellen kon hij volgens de meesters niet. Maar hij werd de meest vertaalde Vlaamse schrijver aller tijden. En dat succes duurt nog steeds. .

    In de enge Vlaamse literaire wereld werd hij met koppige hardnekkigheid benijd.

    Timmermans is eigenlijk tot de literatuur gekomen via de schilderkunst. Dat zal overigens niemand die zijn schilderachtige stijl kent verwonderen.

    Nog geen twintig jaar, ontmoette Felix de schilder Raymond De la Haye. Langs De la Haye belandde hij in de sfeer van het occultisme. Een zware neerslachtigheid was het gevolg. Het werd een onvervalste Weltschmerz.

    Daaruit ontstonden de donkere verzen uit « Schemeringen van de dood ».

     

    Na een lichte heelkundige bewerking kwam de ommekeer in 1911. Toen leerde hij ook Marieke Janssens kennen. De ontmoeting gebeurde op de Lierse jaarmarkt. Eerder had hij het meisje gezien in een toneelopvoering. Het werd een grootse idylle. « Pallieter » kreeg gestalte en in 1912 trad het paar in het huwelijk.

    De toekomst barstte voor Timmermans open. « Pallieter » werd daar de uitbeelding van.

    Een genieter van het leven in al zijn aspecten.

    Het snelle succes van « Pallieter » werd door een aantal collega's in de literatuur met afgunst bekeken. Men zei en schreef, dat Timmermans weinig meer dan een volkskunstenaar was.

    « Kijk daarbij maar eens naar zijn schilder- en tekenwerk », zei men.

     

    Timmermans reageerde met « Boerenpsalm ». En daar wist men niet zo direct een tegenwoord op. De jaren voor zijn dood, terwijl hij vereenzaamd lag te sterven, schreef hij de prachtige Adagio-gedichten. Dat is grote literatuur. « Pallieter » is dat ook, maar op een andere manier. « Pallieter » bereikte zonder moeite het volk, omdat het hoop en moed betekende in de donkere oorlogsperiode.

    Het werk van Timmermans greep naar het gemoed. Ook al om de grootse poëzie van zijn proza. Denken we hierbij maar eens aan een « Ik zag Cecilia komen » en « De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje ». Lier en omgeving. De Nete, de beemden daarrond. Dat was de wereld waarin de personages van Timmermans evolueerden. Gehecht aan de grond. Als Pallieter op het eind van het boek met de huifkar de wijde wereld intrekt, neemt hij een handvol Lierse grond mee, als een heilige relikwie.

     

    Leesverbod

    Er is heelwat te doen geweest rond de uitzuivering van « Patlieter ». Uit Vlaanderen was de eerste reactie alom positief. « Pallieter » werd een verademing genoemd in de benarde ogenblikken. Hoe de tijden kunnen veranderen, wordt duidelijk als men hoort dat Nederland het boek vies, plat en heidens vond. Uiteindelijk werd in Nederland een diocesaan leesverbod tegen het boek uitgevaardigd. Er werd zelfs van godslastering gesproken.

    Timmermans bracht enkele milderingen aan. Zo komt het dat enkel in 1930, 1966 en zopas de originele versie verscheen.

     

    Er heerst trouwens nog meer verwarring in deze zaak. Velen denken dat « Pallieter » op de index heeft gestaan. Dat is helemaal niet zo. Er is enkel een aanmaning gekomen van het Roomse Heilig Officie.

    De brief ging echter te Mechelen in de schuif en kwam er niet meer uit.

    Men heeft zelfs gepoogd het geval een politieke uitleg te geven. maar dat bleek al vlug niet houdbaar. Deze uitleg had immers een actie van franstalig België gevergd, tegen de Nederlandse invloed op Vlaanderen. En daar is helemaal niets van te merken geweest.

    Hoe dan ook, thans wordt er met de hele kwestie nog alleen maar eens goed gelachen.

    Marieke brengt met haar schoon bloot lijf de gemoederen niet meer in verwarring. Zij wordt niet langer met een paar puntjes afgedaan als zij uit het water klimt.

    En Weekblad  DE POST  brengt dus ook vanaf volgende Week de originele « Pallieter » als feuilleton. Het is de eerste keer dat dit gebeurt Fier dat we dan ook zijn. Als een gieter.

     

    Het oeuvre

    Felix Timmermans heeft heel veel geschreven. Naast de al geciteerde werken vermelden we nog : « Driekoningentriptiek » (1923), dat later met Ed. Veterman bewerkt werd tot het bekende toneelstuk « En waar de sterre bleef stille staan », « Anne Marie » (1923) op toneel

    « Mijnheer Piroen », « De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt ». « Het keersken in de lanteern », « Pijp en Toebak », « Bij de Krabbekoker », « De familie Hernat », « Pieter Breugel », « De harp van Sint Franciscus », en « Adriaan Brouwer », het werk dat mij per-soonlijk het sterkst getroffen heeft.

    En tot mijn vreugde vernam ik dat dit ook zo was met Gommaar Timmermans. Wat dan toch een referentie kan zijn. Een boek over Jan van Eyck werd door de dood de pas afgesneden.

     

    Duur schrijver

    Een ander verhaal over Timmermans is het eindeloze herschrijven dat hij beoefende.

    Drukproeven stuurde hij volkomen veranderd terug naar de uitgever, die daar dan prompt een pak grijze haren meer bij kreeg. Zelfs nieuwe drukken werden grondig veranderd. Letter voor letter nageplozen. Een beetje maniakaal. Schools. Gelijk de oorspronkelijke manuscripten. opgetekend in schoolschriften met een linnen omslag, de bladzijden vlijtig in twee verdeeld.

    « Ze zeggen dat dat nu niet meer zou gaan, » vertelt Marieke. Dat steeds maar herzetten zou te duur komen, want dat is handwerk. »

    De meeste uitgevers voorzien overigens in hun contracten dat extra zetkosten op de rekening van de auteur komen. Er zijn er dan ook maar enkelen meer die deze herschrijverij-op-proef beoefenen. Hubert Lampo bij voorbeeld. Maar dat is dan toch altijd nog maar een klein wijzigingske vergeleken bij Felix Timmermans.


    De liefde van Marieke

    Wie anders dan Marieke. de vrouw die zovele jaren aan Timmermans' zijde leefde, zou ons beter over hem kunnen vertellen. We zijn haar gaan opzoeken thuis.

    Gommaar (GoT), de tekenende zoon, was er ook.

    Er zijn nog drie kinderen, dochters: Lia (schrijfster), Clara en Tonet.


                       

    Hoe Marieke Fee leerde kennen

    « Het begon toen ik met mijn nicht over de kermis hier in Lier wandelde. Ge weet, er was een kiosk waar muziekmaatschappijen uit de omgeving hun kunde kwamen laten horen. De jeugd liep dan altijd maar om die kiosk heen. De jongens in de ene richting en de meisjes in d'ander. Ergens kwamen ze mekaar dan tegen. Op die keer was er een jongen die zijn hoed afnam en me groette. « Die is zeker verkeerd, » zei ik tegen mijn nicht. Maar een paar dagen later kwamen we diezelfde gast op straat tegen. En hij nam weer zijnen hoed af. « 't Is ene van de Timmermansen,» zei mijn nicht. « Die ken ik niet. » zei ik. Nog een paar dagen later en die jongen kwam op me af en vroeg of hij me eens kon spreken. We hebben dan een afspraak gemaakt in een cafe.»

    Zo leerde Marieke Felix Timmermans kennen. Het was in 1911. Marieke was toen 19 iaar.

    Timmermans had toen al « Schemeringen van de dood » geschreven en werkte hard aan wat zijn bestseller zou worden « Pallieter ».

    Felix heeft heel lang aan « Pallieter » gewerkt. Hij was er al aan bezig toen ik hem ontmoette. We hadden dan nog een paar jaar kennis vooraleer we trouwden. En daarna werkte hij er nog aan. Ik deed toen het meeste werk om de kost te verdienen.

    «Goed, we trouwen,» zei hij, « maar ik moet tijd hebben om te schrijven.» « Ge zult gij tijd hebben,» zei ik. Ik maakte kantwerk in die tijd. Felix heeft trouwens ontwerpen daarvoor gemaakt. Dat deed hij al eerder. Bij hem thuis hadden ze een kantzaak. »  


                      

    Marieke draaft kwiek over en weer in het grote huis aan de Lierse De Heyderstraat. Zij haalt koffie aan en Lierse vlaaikes. Het is haast alsof zij de hemel te rijk is dat zij nog eens tegen een jongere over haar Fee kan praten. Marieke is wat vereenzaamd. In een televisie-interview, een paar jaar geleden, liet zij zich nogal bitter uit over het feit dat zoveel vroegere vrienden en kennissen zich niet meer laten zien.

    Het werd een stil huis langs een stille straat. Al willen enkele buren zich nog wel snel even herinneren dat zij Felix Timmermans gekend hebben. Maar het wordt een beetje gefluisterd, alsof zij nog altijd bang zijn voor iets.

    Marieke lacht er allemaal eens mee. « Neem nog een vlaaike,» zegt zij. Haar gezicht bloeit open. Het is niet te geloven dat zij tachtig is. Zij moet inderdaad een mooi meisje geweest zijn.


    Is Marieke Marieke ?

    « Felix bracht van overal gebak mee, maar liefst van al had hij toch zijn Lierse vlaaikes, » lachte zij.

    Of Marieke nu het Marieke uit « Pallieter » is ?

    « Ach neen, ik geloof het toch niet. Ik was daar veel te schuchter voor. Ik was geen « erge », gelijk men dat in Lier zegt. Trouwens, Felix was ook Pallieter niet. »

         GOMMAAR : « Vader was eerder een melancholiek type. »

         MARIEKE : « Hij was zeker niet uitbundig. Hij teerde helemaal op de kunst. Dat ging toen zo met die mannen, alles was kunst. Felix ging wel alle dagen wandelen op de Begijnhofvest. Naar het « salon ». Dat was een mooie piek aan het park die hij zo noemde. Maar dat is nu allemaal weg. Felix hield heel veel van de natuur. Hij moest het allemaal zelf zien. »

    Marieke is duidelijk nog steeds sterk ontroerd wanneer zij over haar Felix spreekt. Hij is veel te vroeg gestorven voor haar. Voor ons ook. Vijfentwintig jaar geleden al. Amper 60 jaar oud.

    Het huis zit nog vol herinneringen.

       

    Al is er veel elders verhuisd. Naar het Timmermans - Opsomer-museum aan het park te Lier. De werkkamer is er voor een groot deel nog. Met o.a. een enorme kast Timmermansuitgaven. Vertalingen in tientallen talen.

         GOMMAAR : « Er is een constante belangstelling voor vaders werk gebleven. Bij Van Kampen verschijnen er regelmatig omnibussen. Ook een prachtige jubileum-uitgave.

    En in Tsjechoslowakije is net een nieuwe vertaling van Pallieter op de markt. »

         MARIEKE : « Er komen hier regelmatig nog mensen aan de deur die vragen of het hier een museum is. Ze verschieten dan dat Timmermans' vrouw aan de deur komt. Niet lang geleden kwam hier een hele autobus uit Wiesbaden aan met een vracht bloemen voor mij.

    Ik krijg ook nog regelmatig brieven. »

     

    Wie is Pallieter ?
    Er worden heelwat zaken over Felix Timmermans verteld. Met Pallieter heeft hij zich een imago op het lijf geschreven. Als hij dan al geen boemelaar is, dan wil men hem toch graag zien als een smulpaap. Marieke weet daar niks van : « Hij at gewoon ».

         GOMMAAR : «Als we gingen wandelen nam hij wel een zak kweeperen mee. Hij gaf wel graag een feestje. Het ging er dan om, dat men bijeen kon zijn. Dat gebeurde bij de minste gelegenheid. »

    Timmermans was een verzamelaar; Al had hij weinig verstand van die dingen. « Hij hield alles bij. Hij stapelde maar op. Wat hier allemaal in huis gestoken heeft ! Er zijn daar een paar museums mee te vullen. »

    Heel veel tekeningen en schilderijen zijn er ook in het Timmermanshuis te zien.

    In de werkkamer het ontwerp voor een glasraam dat bestemd was voor een Liers cafe, rnaar nooit op die plaats van plezier geraakte.

     

    Telkens komt Lier terug in zijn werken. De geschiedenis ook dikwijls. De heilige Gommaar is een vaak terugkerende figuur. Hij is de stichter (althans volgens de legende) en patroon van Lier. Hij liet met zijn broeksband een boom weer aaneen groeien. Om welk feit hij aanroepen wordt tegen breuken.

         MARIEKE : « Tegen alle breuken, o.a. ook huwelijksbreuken. »

    Verder in een kader vele kleine tekeningen. Die tekende de Fee tussen '45 en '47 op zijn ziekbed. Ze zijn zo klein omdat dat gemakkelijk was. Dat ging met een klein afscheurboekje.

    En Marieke gaat met haar hemelsgrote bewondering verder :

    « Felix die kon zo gemakkelijk tekenen! Dat ging vanzelf. Als iemand een handtekening vroeg, dan maakte hij daar een tekeninkske bij. In een handomdraai. »

    « Pallieter » is een bestseller zonder weerga geworden in het Nederlands taalgebied. En toch heeft het niet veel gescheeld of het was nooit tot boekpublicatie gekomen.

    Eerst verscheen de roman in afleveringen in het literaire tijdschrift (onder leiding van Willem Kloos) « De Nieuwe Gids ». De oorlog van 1914-18 maakte dat het laatste deel er niet meer kwam. Ondertussen was Timmermans de uitgevers aan het aflopen :

    « Het manuscript is wel bij een twaalftal uitgevers geweest. Ze durfden niet. « Pallieter » was iets volkomen nieuws. En het was nogal gewaagd.»

    DE POST : « De toenmalige van Kampen wou eerst ook niet. Hij had bezwaar tegen het feit dat in « Pallieter » een man zijn naam in de sneeuw plast »

         MARIEKE : « Hihi! Er is daar van alles over gezegd.»

    Uiteindelijk heeft van Kampen dan toch toekomst in het boek gezien. En dat was goed bekeken. Timmermans werd beroemd.

    « Op een keer reed hij ergens in Nederland met de tram. Tegenover hem zat een meisje een boek te lezen en daarbij hardop te lachen. Felix keek wat nader en merkte dat het « Pallieter » was. Zoiets kon hem zo'n deugd doen. »


    De eerste reis

     De beroemdheid bracht mee dat Timmermans lezingen ging geven. Over de hele wereld.

    In 1934 ging Marieke voor de eerste keer eens mee op een grote buitenlandse toer.

    Ze belandden eerst in Wenen.

    Midden in de nacht werd Marieke wakker: « Hoor eens, Felix, er rijden precies zware brouwerskarren over de brug. » Maar het waren geen karren, het waren kanonnen. Die dag was de Oostenrijkse kanselier, Dolfuss, door de Nazi's vermoord. En 's ochtends waren de straten afgesperd met Spaanse ruiters. Van de lezing kwam niets in huis.

    « We hebben dan gelukkig nog een Bruegheltentoonstelling kunnen zien in een kelder en reisden dan maar door naar Boedapest. »

          DE POST : « Felix Timmermans is de beroemdste Lierenaar, maar wij zien nergens een monument voor hem. »

    Marieke glimlacht een beetje weemoedig : « Er was er eentje, maar na de Bevrijding is dat op een nacht verdwenen. Men zegt in de Nete gesmeten. Nu is er wel een museum. En misschien komt er toch nog wat. »

    De jubileumviering zou een gelegenheid zijn. Overigens, wat heeft Timmermans mispeuterd ? Hij had het «ongeluk» een talentrijk en beroemd schrijver te zijn, lang voordat de Nazi's hier belandden. Zijn «fout» is geweest, dat hij blijven schrijven is. Timmermans is niet gestraft geworden na de oorlog. Er werd wel een huiszoeking verricht. Er werd over hem geroddeld. Hij heeft het niet meer kunnen dragen. In 1947 stierf hij. Geknakt.



     

    Sedertdien leeft Marieke alleen met haar herinneringen. En de kinderen zwermden uit.

    Het huis is groot. Niet leeg. Gevuld met de geest van Felix Timmermans.

    Buiten is het dik grijs weer. Herfst. Gelijk tranen op een kristalglas tinketonken de klokken van Sint Gommarus en de Kluiskerk de middag over de Lierenaars.

    De Nete is dichtbij en stinkt. Maar daarachter ligt nog het weiland waarin Pallieter op zijn Brabants paard rondtoerde. Voor blote Mariekes is het te koud. Maar we keren volgende zomer terug. Met de hondsdagen.

     
                                                   ***********************

    06-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!