De Historiciteit van Adriaan Brouwer
Louis Vercammenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit 't Land van Rijen - jg 7 1957
Adriaan Brouwer is de laatst-voltooide roman van Timmermans. Begonnen in 1942, draagt het boek als einddatum : 5 met 1944. Het staat echter vast dat het nog heel wat wijzigingen ondergaan heeft, voor het in 1948 postuum in boekvorm verscheen. Zoals de titel aanduidt is het een biografischeroman, die dus rekening dient te houden met historische feiten en omstandigheden. In het verloop van deze bijdrage willen we onderzoeken wat de beste Brouwerkenners ons weten te vertellen en dit dan telkens te vergelijken met wat Timmermans ons schenkt in zijn roman. Het resultaat pleit voor Timmermans' historische nauwgezetheid.
Jeugd
1. De vraag naar de geboorteplaats van Adriaan Brouwer heeft vroeger heel wat stof opgejaagd. Voor Haarlem pleit Houbraken, voortgaande op het getuigenis van Nicolas Six, dat echter geen waarde bezit. Verder is daar nog het feit dat de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans in 1627 een opdracht schrijft aan «Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem». Matthys Van den Bergh, leerling van Rubens, die Brouwer nochtans goed gekend heeft te Antwerpen, vermeldt onder de ets «Boerendans» : A.B. Harlemensis. De Bie daarentegen getuigt «gheboren in Vlaenderen». Ook Schelte van Bolswert graveert Brouwers portret met als onderschrift: A.B. gryllorum pictor Antverpiae natione Flander. Bullart tenslotte verklaart nadrukkelijk «natif d'Audenarde en Flandre». Houbraken, die na hem geschreven heeft, voelt zich daardoor niet erg zeker van zijn lang betoog en voorzichtig besluit hij : «egter willen wy geen uitspraak daar over doen om geen onrecht vonnis te wyzen, en d'een of ander stadt hare geboortelingen ontwringen». Iedereen is het er nu over eens dat Oudenaarde de geboorteplaats is. Opzoekingen in de archieven hadden geen ander resultaat dan dat er verscheidene Brouwers gevonden werden, maar niet onze Adriaan. Hier dient echter bijgevoegd dat de registers uit de Jaren 1603-1607 erg onvolledig zijn. Timmermans laat zijn Brouwer zeggen : «Mijn vader had nest gemaakt in een arm straatje te Audenaarde»
2. Als geboortedatum geeft Houbraken 1608 aan. Bullart echter zegt dat Brouwer stierf «agé de trente-deux ans seulement». Welnu Brouwer werd de 1ste februari 1638 begraven. Vandaar is het geboortejaar 1605 of 1606.
3. Verschillende biografen weten te Vertellen dat Brouwers vader patroon-schilder van tapijten was en dat ook de jonge Adriaan daarin zeer bedreven was. Over zijn jeugd weten we niet veel, tenzij dat hij op zestienjarige leeftijd het ouderlijk huis reeds verlaten had. Raepsaet deelde daaromtrent een uiterst belangrijke nota mee die hem nagelaten was door zijn grootvader, de gewetensvolle historiograaf Jean-Joseph Raepsaet. «Quant au peintre Adrien De Brauwere, j'ai vu, avant la revolution et du temps que j'étais secrétaire du collège des chefs-tuteurs de la ville d'Audenarde, 1'etat des biens, ou inventaire après décès du père d'Adrien De Brauwere ; il était peintre de patrons pour les maîtres tapissiers et mourut en état de déconfiture. Les tuteurs de ses enfants renoncèrent à sa succession ; son fils le peintre, alors âge seulement de seize ans, avait déjà abandonné la maison paternelle sans que l'on sût il s'était retiré». Het bewuste dokument is echter verloren gegaan.
4. Welk was de reden van Brouwers vertrek en waarheen is hij gegaan ? Daarover is geen zekerheid te krijgen. Houbraken meldt dat Frans Hals het talent van de jonge man zou opgemerkt hebben te Haarlem en hem als leerling aanwierf. Raepsaet neemt dit aan, maar meent dat Hals op doorreis in Vlaanderen Brouwer gezien heeft en hem als leerling meenam. Daartegen pleit dat Hals na 1616 Holland nooit meer verlaten heeft. Timmermans maakt de syntese. Een epigoon van Hals heeft Brouwer te Oudenaarde ontdekt en hem naar Holland gelokt
5. Gaat aan de Hollandse periode een verblijf te Antwerpen vooraf ? Hofstede De Groot en von Bode zeggen neen. Brouwer is in 1621 in Holland en vanaf 1623 leerling van Hals te Haarlem. Schmidt-Degener zegt ja. Te Antwerpen komt Brouwer in kontakt met de werken van Pieter Bruegel de Oude en diens zoon, de Fluwelen Breughel. Timmermans haast zich natuurlijk deze opinie over te nemen. Bruegel was ermee gemoeid ! Daar zou hij ook reeds kennis gemaakt hebben met «geus» Jakob Jordaens. Timmermans schijnt evenwel iets te haastig geweest te zijn om Jordaens reeds voor 1624 tot ketter te verklaren. In feite geschiedde deze overgang naar het protestantisme eerst na 1651.
Hollandse periode
1. De vraag of Brouwer deelgenomen heeft aan de ontzetting van Breda wordt gesteld, omdat hij in 1632 in het bezit gevonden wordt van «een caerte van de belegeringe van Breda». Deze machtige vesting werd sinds augustus 1624 door de Spaanse legers onder Spinola omsingeld. De Geuzen trachtten tevergeefs de stad te ontzetten. De 2e juni 1625 werd zij door de Spanjaards veroverd. Met Schmidt-Degener gelooft ook Timmermans dat Brouwer erbij was. Wat er ook van zij, heel het beleg heeft hij zeker niet meegemaakt, Timmermans veronderstelt daarom dat hij er gekwetst wordt.
2. In een notariële akte van 23 juli 1626 verklaart Brouwer in het bijzijn van Adriaen Van Nieulandt en Barent Van Someren dat hij in maart 1625 te Amsterdam bepaalde schilderijen gezien heeft. Deze Barent Van Someren (1572/3-1632) was zelf schilder, maar had het penseel geruild tegen de tapkast en was waard van de herberg «In het schild van Frankrijk». Brouwer nam er zijn intrek. Het zoontje Hendrik (1615-1684/5) was zijn eerste leerling. Weldra staat Adriaan bekend als toneelspeler en drinkebroer. Dat hij eens zijn klederen in grof lijnwaad prachtig met waterverf beschilderd had, waardoor hij door iedereen bewonderd werd, maar alles daarna met een natte vod afwreef om de ijdele glorie der wereld te illustreren, wordt ons reeds uitvoerig verhaald door De Bie. Timmermans maakt er dankbaar gebruik van, Houbraken heeft het Amsterdams verblijf na Haarlem geplaatst. Van den Branden en Schmidt-Degener geven eerst Amsterdam en dan Haarlem. Timmermans maakt weer eens de syntese : Amsterdam, Haarlem, Amsterdam.
3. Te Amsterdam gebeurde het, vertelt Houbraken, dat de heer du Vermandois de schilderij «Gevecht tussen boeren en soldaten» kocht voor honderd dukaten. Brouwer kon zijn oren en ogen niet geloven en wentelde zich in de goudstukken, maar na enkele dagen was hij reeds deze «ballast» kwijt. Timmermans neemt over, maar i.p.v. honderd, zegt hij driehonderd dukaten.
4. In de tweede helft van 1626 wordt Brouwer te Haarlem als «beminnaer» van de retorikakamer «In liefde boven al» ingeschreven. Van dan af moet hij leerling van Hals geweest zijn. Deze was in 1580 te Antwerpen geboren uit Mechelse ouders, die uitweken om geloofsmoeilijkheden. Eerst was hij gehuwd geweest met Anna Hermans (of Harmens). Dat hij de 20ste februari 1616 voor het magistraat moest verschijnen om rekenschap af te leggen over de mishandelingen zijn vrouw aangedaan, blijkt naderhand op een verwarring van namen te berusten. De 6e augustus 1616 brengt hij een kortstondig bezoek aan zijn geboortestad. Timmermans vergist zich dus als hij Hals laat zeggen : «Nooit in Vlaanderen geweest». De 12e februari 1617 hertrouwt hij met Lysbeth Reyniers. Houbraken vertelt dat Brouwer er weinig eten kreeg «want het wyf van Frans, Brouwers hollen romp wel met wind zou hebben willen op vullen». Dit schijnt wel overdreven. Verder zouden Adriaen Van Ostade (1610-1685) en Brouwer 's avonds dikwijls hun meester uit de herbergen hebben moeten halen en in zijn bed leggen, en dan bad hij nog : «Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hogen hemel». Timmermans neemt alles over.
5. De 10e maart 1627 draagt de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans (1605-vóór 1652) zijn Spel van den bloedighen slack van Pavijenop aan de « Constrijcke en wijdberoemde Jongman Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem » en dankt hem om de vele bewezen diensten. In een kort gedicht zal Brouwer zijn vriend prijzen op zijn tragedie. Timmermans vermeldt dit feit niet.
6. Timmermans laat Brouwer vier jaar bij Hals, d.w.z. tot 1630. Over deze jaren weten we niet veel. Houbraken vermeldt als reden van het vertrek dat Hals verscheidene werken van zijn geniale leerling voor eigen rekening zou verkocht hebben. Timmermans neemt over.
7. Timmermans plaatst hier dan het tweede Amsterdams verblijf. Schmidt-Degener veronderstelde reeds dat Brouwer ondertussen in kontakt geweest is met Rembrandt. Een feit is dat Rembrandt verscheidene panelen van Brouwer in zijn bezit had. Timmermans neemt over.
Antwerpse periode»
1. In het najaar van 1631 duikt Brouwer plots te Antwerpen op. Van den Branden deelt naar algemene traditie mee dat het in gezelschap van barakspelers was. Timmermans laat dit detail niet onopgemerkt voorbijgaan. De roem van Brouwer is hem reeds voorafgegaan. In de winter wordt hij als Vrijmeester in de St-Lukasgilde opgenomen en heeft er zijn 26 gulden lidgeld betaald. Op dat ogenblik bereikt de Antwerpse schilderschool het toppunt van haar roem met namen als Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers en... Brouwer, Als zijn leerling staat ingeschreven de nauwelijks veertienjarige Jan-Baptist Dandoy, die in 1637-38 het Meesterschap in de Gilde zal verwerven. Hij was de zoon uit de herberg «Genua» in de Meyerstraat (= Meistraat). Daar neemt Brouwer voorlopig zijn intrek. Hij staat voortdurend in de schulden, maar werkt tevens zeer hard. Het is de zijdehandelaar Jan Van den Bosch, die zijn voornaamste geldschieter wordt. In 1632 of '34 komt Van Dyck Brouwers portret schilderen.
2. Veruit de belangrijkste figuur uit Brouwers naaste vriendenkring is de schilder-bakker Joos(t) van Craesbeeck (1606-1655). Te Neerlinter geboren, moet hij rond 1630 naar Antwerpen zijn afgezakt, waar hij spoedig kennis gemaakt heeft met de tweeentwintigjarige Joanna (Anneke bij Timmermans) Tielens, dochter van de bakker op het Zuiderkasteel. Na eindeloze onderhandelingen moet hij de 22ste januari 1631 gedwongen worden het huwelijk met haar aan te gaan, amper zeven weken voor de geboorte van hun eerste kind. Wanneer Joanna's vader, Aert Tielens, vermoord was geworden door een bakker uit Mechelen, kon Joos er zijn bedrijf overnemen. Hij vestigde zich dan in «Sinte-Anna» op de hoek van de Klooster- en Lepelstraat. Haar tante, Elisabeth Tielens, zorgde er evenwel voor dat de bakker met heel de erfenis en al het zoengeld in handen kreeg. Waarop de bakker een proces inspande tegen «tante Beth». Dat het een erg ongelukkig huwelijk betekende voor Joanna, valt niet te betwijfelen. Timmermans beschrijft heel de misselijke «familiekwestie» naar waarheid.
3. In tegenwoordigheid van Rubens moet Brouwer de 4e maart 1632 vóór notaris Peeter de Breuseghem komen verklaren dat het stuk «Boerendans» autentiek is en dat hij het maar eenmaal geschilderd heeft. Timmermans neemt over
4. In de zomer van hetzelfde jaar wordt een inventaris van zijn goederen, waaronder de beruchte kaart van Breda, opgemaakt door Frans Marcelis, notaris van Van Craesbeeck. Daaruit besluit Timmermans niet zonder reden dat deze goederen op aanvraag van de bakker zijn in beslag genomen, omdat een schuld niet afbetaald was. Hij veronderstelt verder dat Brouwer ondertussen naar Oudenaarde gegaan is. Van den Bosch moet tussenkomen. Want de 5e oktober 1632 wordt have en goed overgedragen aan Signor Van den Bosch door huissier Anselmo de Cocquiel «omme te eviteeren arresten ende becommeringen die daarop bij eenige andere crediteuren souden mogen gedaen worden».
De taveerne «Den Robijn» van Gijsbrecht Van der Cruyse in de Wiegstraat was het geliefkoosd verzamelpunt der kunstenaars. Brouwer zal er na zijn dood voor meer dan 32 gulden in het krijt blijven staan.
5. De 23ste februari 1633 zit Brouwer als staatsgevangene «op den Casteele van Antwerpen». Gebrek aan de nodige legitimatiepapieren na zulk langdurig verblijf in Holland en misschien ook het bezit van de kaart van Breda schijnen hem dat aan de hand gedaan te hebben. Die dag ondertekent hij een schuldbekenis van 1.600 gulden aan Van den Bosch te betalen vanaf de 1ste maart in maandelijkse afkortingen van honderd gulden, en wel in schilderijen van zijn hand. Brouwer had het zo kwaad niet tijdens zijn gevangenschap. Hij kon er naar hartelust schilderen met Van Craesbeeck, die er immers werkte, en vooral veel verteer maken. Dit blijkt uit een nieuwe schuldbekentenis ten voordele van dezelfde zes maanden later. De 23ste September 1633 ondertekent Brouwer een nieuwe schuldbrief van 500 gulden voor «montkosten». Hoe hij zulke grote som (minstens 70.000 F) op een half jaar heeft kunnen doorjagen, blijft een raadsel. Terzelfdertijd hernieuwt hij zijn vorige schuldbrief voor 1.516 gulden, m.a.w. in plaats van de beloofde 600 gulden heeft hij er maar 84 afbetaald. Houbraken meldt dat de persoonlijke tussenkomst van Rubens hem uit de gevangenis ontslagen heeft. Hoogstwaarschijniijk moesten echter eerst die «montkosten» betaald zijn, eer hij kon vertrekken. Timmermans neemt grotendeels over.
6. Houbraken weet te melden dat Brouwer toen bij de bakker zou ingewoond hebben om hem te leren schilderen. Het moet in ieder geval zijn resultaten opgeleverd hebben, want enkele maanden nadien wordt ook Joos Van Craesbeeck als «schilder-backer» in de Liggeren der Lukasgilde ingeschreven. Ondertussen had Brouwer echter een verhouding aangegaan met diens ongelukkige vrouw. Om de trouw van zijn vrouw te beproeven, vertelt Houbraken verder, had Van Craesbeeck een mes en zich de keel met siroop ingesmeerd. Daarop had hij luidkeels om hulp geroepen. Anneke snelde toe en menend dat hij stervend was, viel zij snikkend voor hem neer. Dan was Joos verheugd rechtgesprongen om te zeggen dat het maar een grap was. Houbraken zegt dat Brouwer naar Parijs getrokken is. Hiervoor bestaat er geen enkel bewijs, maar Timmermans houdt er in die zin rekening mee, dat hij het Brouwer als voorwendsel laat gebruiken om het huis van de bakker te verlaten.
7. Brouwer dwaalt dan enige tijd rond. De taveerne «Genua» was gesloten, omdat men ze niet verhuurd had «om quacsalvers oft Jan Potagies in te logeren». Rubens zou dan, steeds volgens Houbraken, Brouwer uitgenodigd hebben om bij hem in te wonen. Brouwer weigerde, maar kwam tenslotte de 26ste april 1634 terecht bij een graveur van Rubens, Pauwel Du Pont of Paulus Pontius (1603-1658), die toen met zijn jonge vrouw Christina Herselin bij zijn schoonvader in de Everdijstraat woonde. Timmermans neemt alles over.
8. De 26ste juli 1634 is Brouwer peter van het eerste kind van Dandoy. In het najaar betaalt Brouwer met Du Pont en Peeter de Jode achttien gulden lidgeld aan de Violeren om deel te nemen aan de jaarlijkse feesten die Violieren en Lukasgilde samen vieren. Timmermans neemt over en plaatst dan de aankondiging door Rubens van de Blijde Intrede van de Prins-Kardinaal, don Fernando van Oostenrijk (1609-1641), derde zoon van Filips III van Spanje.
9. De 12e februari 1635 verklaart Brouwer vóór notaris Theodoor Ketgen, met Peeler de Jode en Antoon Van der Does als getuigen, dat hij 297 gulden verschuldigd is aan zijn gastheer Du Pont. Timmermans neemt over maar interpreteert alsof deze alle schulden van Brouwer op zich genomen zou hebben.
10. Plechtige intrede te Antwerpen van de Prins-Kardinaal de 17e april 1635. Timmermans vermeldt het, maar laat Brouwer uit reaktie, voor drie maanden, naar St-Job in 't Goor gaan om er landschappen te schilderen.
11. De Hollandse schilders Jan Lievens (1607-1674) en Jan Davidsz De Heem (1606-1683/4) komen in 1635 naar Antwerpen. De 1ste maart 1636 ondertekent Brouwer in hun bijzijn een kontrakt over de opname van de vijftienjarige Hans Van den Wijngaert als leerling in het atelier van Lievens. Deze maakt ook het laatste portret van Brouwer. Timmermans vermeldt dit feit niet, maar heeft reeds eerder hun namen vernoemd te Amsterdam.
12. De vrouw van Van Craesbeeck is de 18e mei 1637 zo zwaar ziek dat ze die dag haar testament opmaakt voor notaris Frans Marcelis. Haar sterfdatum is onbekend. Timmermans plaatst hem in het najaar van 1637.
13. De 10e oktober 1637 valt Breda terug in de handen der Geuzen. Het nieuws verwekt een hevige ontsteltenis te Antwerpen.
14. Einde januari 1638 sterft Brouwer te Antwerpen op twee-en-dertigjarige leeftijd. Waar, hoe en wanneer hij precies gestorven is, blijft een geheim. Verscheidene biografen zeggen in een armen-gasthuis (Timmermans zegt het ook, maar alle opzoekingen in de nochtans nauwkeurig bijgehouden registers bleven vruchteloos. Is hij aan de pest gestorven die toen te Antwerpen woedde? Dat zegt Houbraken. Of was het ten gevolge van zijn losbandig leven ? Dat beweert Bullart. Timmermans neemt dit laatste aan, maar vernoemt toch de pest. Toch schijnt deze laatste de hoofdschuldige. Dit verklaart de plotse dood, de afwezigheid der vrienden en de meer dan vormeloze begrafenis in een gemeenschappelijk graf, de 1ste februari 1638, op kosten van de Karmelieten. Daarom plaatst Timmermans een pater Karmeliet aan Brouwers sterfbed. Later word hij ontgraven en plechtig bijgezet in de Karmelietenkerk «non pour ses vertus, mais à cause de la grande réputation qu'il a remportée par son pinceau», merkt Bullart lakonisch op. Later zou Rubens nog een grafmomument hebben willen ontwerpen, maar zijn eigen dood in 1640 verhinderde de uitwerking van dat plan. In hetzelfde jaar van Brouwers afsterven, legden beslag op de povere nalatenschap : 19 februari Jan Dandoy ; 26 maart Jan De Heem en Guillam Aerts ; 4 juni Maria Kints en Joos Van Os. Doch dit viel reeds buiten het bestek van de roman.
Besluit
Over het leven van Brouwer zijn er reeds relatief veel gegevens en data verzameld, meer dan over Pieter Bruegel. Timmermans heeft ze niet allemaal verwerkt, maar zeker de voornaamste en wel zeer nauwkeurig. Zijn oplossing voor historische twistpunten of leemten zijn zonder meer merkwaardig te noemen. Ook heeft hij voldoende rekening gehouden met de gegevens van de algemene geschiedenis of feiten uit het leven van tijdgenoten-schilders. Heeft hij zich nergens vergist ? Jawel, maar dit betreft slechts detailpunten. En daarbij wie zal zeggen dat het niet vrijwillig gebeurde uit dichterlijke vrijheid ! Het geheel bewijst welke grondige voorstudie hij zich getroostte bij het schrijven van dit leven. Het louter geromanceerde blijkt tot betrekkelijk enge grenzen te kunnen herleid worden. Wat niet wil zeggen dat hij de historische gegevens niet persoonlijk verwerkt heeft.
Het verhaal is buitengewoon levendig en moet in epische kracht geenszins voor «Boerenpsalm» onderdoen. De gedachteninhoud is op vele plaatsen nog dieper uitgewerkt. «Adriaan Brouwer» betekent een heerlijke uitbloei van zijn romanproduktie en staat stukken hoger dan «Pieter Bruegel». Het is een historische roman in de strikte zin van het woord.
Louis Vercammen
Volgende werken vooral werden benut, waarin alle aanhalingen zonder moeite terug te vinden zijn.:
* C. De Bie : Het gulden cabinet van de edele vrij schilder-const. Antwerpen, 1662,. blz. 91-95.
* I. Bullart : Academic des sciences et des arts, Amsterdam, 1682, t. II, blz. 487 - 489.
* A. Houbraken : De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, Amsterdam, 1718, dl I, blz. 318-333.
* H. Raepsaet: Adrien De Brauivere in Annales de la Société Royale des Beaux-Arts et de Litterature de Gand, 1851-52. Geciteerd door A. SIRET in Biographie nationale, Bruxelles, 1873, t. IV, blz. 830-831.
* J. Van Den Branden : Adriaan De Brouwer en Joos Van Craesbeeck. Overdruk uit De Nederlandsche Kunstbode. Haarlem, 1881, 86 blz.
* W. Von Bode : Adriaen Brouwer in Die graphischen Kunste, Wien, 1884. Overgenomen in zijn later werk : Die Meister der holländischen und flämischen Malerschulen, Leipzig, 1956, blz. 477-508.
* id. : Adriaen Brouwer. Berlin, 1924, blz. 12-26.
* F. Schmidt-Degener : Adriaan Brouwer en de ontwikkeling zijner kunst. Amsterdam, 1908, 64 blz.
* id. : art. Brouwer in Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Leipzig, 1911, bnd V, blz. 74-75.
* C. Hofstede De Groot : Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der holländischen Maler des XVII fahrhunderts, Esslingen, 1910, bnd III, blz. 587-590.
*******
|