Lier Gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed!
Door Willem Hartering – 14/11/1981
Madam Timmermans, een hoogbejaard, klein dametje, komt in de brede gang van haar witte huis in lier kijken naar de meneer uit Holland die slinks is binnengeloodst door een goede kennis, want ze ontvangt geen mensen meer. Negenentachtig jaar is nu Marieke, aan wie de gevierde Vlaamse schrijver 65 jaar geleden zijn wereldsucces 'Pallieter' opdroeg, het verhaal van de grote levensgenieter, wiens lief Marieke heette. "Felix! Maar ja!" roept ze met een stralende, blijde glans in haar bruine ogen, "ja, die zat lang te denken bij het schrijven en aan zijn pijpken te smoren. Dan riep hij: Ja, zo moet het! Zo is het goed! En dan schreef hij het op. Zeker, hij las mij wel voor wat hij geschreven had en een enkele keer zei ik wel eens: "zoudt ge niet beter... En jawel, dan veranderde hij het." Ze toont schilderijen van haar man en pentekeningen, waarmee hij zijn boeken illustreerde, samengebracht in grote lijsten, want de beeldende kunst nam een grote plaats in bij Felix Timmermans. Timmermans, één van de grote zonen van Lier, is al 34 jaar dood, maar Marieke leeft op een ontroerende wijze op bij de herinnering aan de man die schreef:
"Marieke leunde over de haag, en zag en luisterde den donkeren nacht in, naar waar een vuur brandde en doedelgepijp ronkte. Daar wist zij haren man Pallieter, want zo iets was van hem. Daar wist zij hem, dien zij groot en sterk liefhad... Maar ze wist dat hij haar ook liefhad en misschien denkend was aan haar, terwijl hij die nachtelijke muziek bijwoonde. Ja, dat voelde ze, dat maakte haar zalig en dronken, en zij had thans op zijn borst willen rusten en in slaap vallen, gesust door vrome, aandoenlijke muziek, "O, dagenmelker!" zuchtte ze van ongekenden wellust en ze bleef staan luisteren naar de doedelzakken "...
Dochter Lia vertelt in haar boek "Mijn Vader" hoe die twee aan elkaar zijn gekomen. "Tegen dat 'Pallieter' bijna af was leerde vader Mama kennen. Op de markt in Lier stond er altijd gedurende den zomer een kiosk, waar 's zondagavonds muziek werd gespeeld, nu nog. Vóór den anderen oorlog wandelden dan de jonge meisjes er rond on de éne richting, en de jonge mannen in de andere richting. Als Papa dan de grote bruine ogen van moeder zag, nam hij zijn hoed af en groette. Dat was in dien tijd van veel betekenis, en enkele maanden daarna waren ze getrouwd."
Schoon Lier Ik heb deze week een dag rondgelopen in Lier, een parel van een oude Vlaamse stad tien kilometer ten oosten van Antwerpen, en overal ben ik Felix Timmermans tegengekomen. Op pleinen, kaden en straten, die hij zo beeldend heeft beschreven in 'Schoon lier', in hofjes, bij heiligenbeelden, in kroegen en in de herinnering van de mensen. "Ik weet nog zeer goed hoe Timmermans door de stad liep, een stevige, corpulente man, die gaarne een praatje maakte met de geburen," zegt de heer Karel Roofthooft die 24 jaar lang gemeentesecretaris van Lier is geweest en een Belgische gemeentesecretaris is meer dan een halve burgemeester. "Goedenmorgen, meneer de secretaris, alles goed, meneer de secretaris," zeggen voortdurend passerende Lierenaars als hij mij rondvoert door de gemoedelijke, kalme stad in het grijze novemberlicht.
Zonneklopper "Timmermans wandelde en praatte. Hij was in de café's geen tafelspringer, geen man die grote feesten maakte. Met eten was dat anders. Hij at graag veel van een gewone pot. Kreeft en kaviaar waren aan hem niet besteed. En... hij was een zonneklopper: hij ging gaarne buiten de stad aan de Nethe een pijpken liggen smoren in het gras en dan gingen zijn gedachten aan het malen en ontstonden zijn verhalen."
Van dat luieren in het gras, dat geen echt luieren was, maar een middel om het moeilijke schrijfproces op gang te brengen, zien we fraaie foto's in het Timmermans-Opsomerhuis, een gezellig museum met krakende eikenhouten vloeren, gewijd aan Lierse kunstenaars: Timmermans met een majestueuze buik zit als de verpersoonlijking van het vette Vlaamse leven in het gras met zijn kinderen om zich heen. Natuurlijk zijn er ook zijn boeken in tientallen talen, tot in het Litauws en Japans toe. En er staat zijn werktafel: een eenvoudig houten tafeltje met een kleedje, een schrijfmap met dansende nymfen op de omslag en een tabakspot; verder zijn zwarte hoed met brede rand en zijn wandelstok. Een stilleven, dat bewijst, dat een schrijver niet veel meer nodig heeft dan een pen en een stuk papier. Alleen... hij moet wel wat te vertellen hebben.
Fantasie En dat had Timmermans. Zijn dochter: "Onze Pa kon alles vol aandacht bezien en dadelijk schoot hem een vergelijking of beeldspraak te binnen. Hij had een buitengewone fantasie. Als de bladen geel schitterden in de herfstzon, zegde hij: ’t Is goud dat van de bomen drijft"... Over windmolens "zij zwaaien hun armen als vreugdige kinderen"... Hij moest op de één of andere manier uiting geven aan zijn bewondering en op een keer zegde hij het aan de vrienden: "Mannen, ik ga een boek schrijven!" Hij kocht perkamenten bladen, twee ronde pennen, twee verschillende kleuren inkt om de beginletters mee te versieren, en schreef elken dag over de natuur, zoals hij ze dien dag gezien had. Maar na enkele dagen wist hij niet meer wat te schrijven: het weer was altijd hetzelfde gebleven. Dat kon hij geen heel jaar lang volhouden, er was iets aan te kort: een mens! " Toen deed Pallieter zijn intrede als eerste van een lange reeks Timmermans-figuren: Pieter Bruegel, Leontientje met haar ongelukkige liefde, Juffrouw Symforosa, het verliefde begijntje, boer Wortel die ondanks alle tegenslag toch een psalm zingt, Vettigen Teen die een zilveren lievevrouwenbeeldje steelt en daaraan sterft.
Begijnhof Het beeld, dat Timmermans tot dat verhaal inspireerde, staat in een nis achter glas met een heel rijm erbij naast de ingang van het begijnhof, het is "uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in onze stad gevaren". In het begijnhof zelf, één van de mooiste van heel Vlaanderen, met hobbelige straatjes, kleine witte huisjes, muurtjes, poortjes en tuintjes, een oase van rust, waart ook "den Fé" nog rond. De huisjes hebben namen als " 't Piepenholleken" en " 't Soete Naemken" en een straatje heet "Hemdsmouwken". Hier woonde Timmermans' begijntje Symforosa en in het Hellestraatje de simpele hovenier Martienus in wie zij, ondanks haar grote schroom, een echtgenoot zag, maar die daar niets van begreep en kloosterbroeder werd.
In de kerk van het begijnhof, een voorbeeld van Vlaamse barok, speelt iemand op het orgel en het allerlaatste Zusterken Begijn dat nog over is, een 81-jarig wijfje, roept naar boven dat hij moet ophouden, want het is twaalf uren en ze moet de klok luiden. Dan pakt deze laatst overgeblevene van die eindeloze rij zedige vrouwtjes die eeuwenlang de hof hebben bevolkt, een dun touw, dat in de donkere hoogte verdwijnt, en luidt, met buigende bewegingen van haar ronde lichaam, een ijl klinkend belletje.
Portret Felix Timmermans vind je zelfs in het stadhuis, "de hersenpan van de stad", zoals hij het noemt in zijn lyrische beschrijving 'Schoon Lier'. Daar hangt een levensgroot portret ten voeten uit van Felix, de buik vooruit, de duimen in de armsgaten van zijn vest, gemaakt door zijn vriend, de schilder baron Isidoor Opsomer, krachtig Vlaams expressionist, wiens werk ook te zien is in het Timmermans-Opsomerhuis. En in een café aan de Grote Markt, waar vier gezette madammen een middag winkelen onderbreken om met smaak gigantische Dames Blanches te verorberen (grote coupes met ijs, warme chocolade en veel slagroom) kijkt weer Felix Timmemans toe. Niet alleen als gebrandschilderd portret met een lichtje erachter, maar ook van buiten.
Staartster Door het raam, boven de draaimolens, schiettenten en eetkramen van een van de talrijke kermissen die op gezette tijden op de Grote Markt worden gehouden, zien we de slanke stadhuistoren, door Timmermans uitgetekend en beschreven als "de silhouet van een uitgesneden lans, de dunne, lenige belforttoren. Een dwalende staartster is op de spits blijven haperen en wijst nu de winden aan". Zo beschreef Felix de toren uit 1369, die hij zijn leven lang al kende, fris en vol fantasie alsof het een nieuwstadsbeeld voor hem was.
Hij had daar zelf een verklaring voor: "Zulk een stad en land helpt de verbeelding... Een land dat inspiratie in den dichter giet... Gegroet, O Lier, gegroet, gegroet Lierke Plezierke. Nog duizend pluimen op uw hoed!"
*************
|