Felix Timmermans, de "Liersche Breughel".
Door Caty Verbeek uit de Haagsche Dameskroniek van 16/05/1931.
't Was lang geleden, dat ik mijn Waalwijksche vrienden bezocht had; de groote stad met al haar afwisseling en vermaken hield me te zeer gevangen, dan dat ik er toe kon komen om af te zakken naar het "Beneden-Moerdijksche". Toen kwam er wéér een invitatie, die ditmaal onweerstaanbaar werd gemaakt door het "P.S", dat luidde: "Je kunt niet weigeren, want we arrangeerden een tochtje naar hier, waar Felix Timmermans ons wacht". Toevallig had ik onlangs gehoord, dat Felix van "Schoon-Lier" niet makkelijk te bereiken was voor bezoekers en dat menigeen, die naar hier kwam om hem te spreken, vriendelijk doch beslist door zijn secretaris werd afgewezen. Ik greep dus deze gelegenheid om den "schrijver-schilder" een bezoek te kunnen brengen en nog wel in het gezelschap van zijn intiemen vriend, den schilder Theo van Delft, met beide handen aan. Zoo kwam het, dat we met een vroolijk gezelschap naar hier reden, dwars door de Belgische Kempen, waar hei en sparrenbosch elkaar afwisselen en een geheel ander lentebeeld bieden dan dat, waaraan wij in noordelijker streken gewend zijn.
In de auto begon ik me vast te oriënteeren op mijn toekomstig slachtoffer en hoorde Van Delft uit over zijn vriend. Zoo wist ik, vóór we in Lier aankwamen al, dat Timmermans een joviaal, hartelijk mensch is, die door zijn vrienden om zijn geestigheid en gezelligheid graag wordt gezien. Het was aan den schilder te merken, dat het onderwerp van ons gesprek prettige herinneringen deed wakker roepen en toen ik verder vroeg, vertelde hij me: "Het zijn altijd vroolijke dagen als Fé in Waalwijk logeert. De heele vriendenkring verzamelt zich dan in mijn atelier en ofschoon we ons telkens voornemen het niet te laat te maken, blijven we meestal toch tot diep in den nacht of liever "vroeg in den ochtend" samen.
"Is Felix eenmaal aan het vertellen, dan denkt niemand meer aan opstappen en nog veel minder als hij, uitgedoscht in een of ander fantastisch, kleurig gewaad, zich voor de piano zet of zijn luit neemt en zichzelf dan begeleidt bij het zingen van gevoelige Fransche en Vlaamsche liedjes. Lees "Anne-Marie" maar eens aandachtig en zie of je onder den vriendenclub, de "Dolfijnen" geen bekende Waalwijkers vindt. "Om je op weg te helpen, wil ik je wel al vast vertellen, dat "Mijnheer Pirroen" de man is, die ons nu veilig naar Lier loodst!" Toen vroeg ik onzen gids, in zijn kwaliteit van schilder, mij zijn meening over Timmermans' schilderstuk te zeggen. Begrijpelijkerwijs vond hij het nog al lastig me daar zoo maar in eens op te antwoorden; wèl vertelde hij me hoe ieder getroffen wordt door een zekere primitiviteit, die sterk aan Pieter Breughel doet denken en dat Timmermans zeer veel gevoel voor kleur heeft. Later, bij Timmermans thuis, waren we in de gelegenheid enkele schilderstukken te bewonderen onder anderen "de Drie Koningen" uit "Als de ster bleef stille staan."
Veel later dan in onze bedoeling lag, kwamen we in Lier, wat ten deele te wijten was aan enkele malen verkeerd rijden. Wat misten we op deze buitenwegen de goede zorgen waarmee A.N.W.B. en K.N.A.C. ons omringen! We werden direct getroffen door de stille schoonheid van het oude stadje, waar verrassend mooie antieke gebouwen en kerken het ons geenszins deden betreuren, dat we het laatste eind van onzen tocht te voet moesten afleggen, daar de wagen tijdelijk dienst weigerde. We waren eenigszins teleurgesteld, dat de zwierige Fé in zoo 'n dood nuchtere straat bleek te wonen, zoodra we echter in de vestibule kwamen, die vol hing met mooie schilderwerken, steeg de stemming weer. Het was een weelde van kleuren, in de eerste plaats werken van Timmermans zelf, verder verschillende stukken van bekende schilders met een vriendelijke opdracht aan hun confrater.
Isidoor Opsomer, de beroemde Liersche schilder, ontbrak natuurlijk niet, evenmin als Jan Toorop, die in zijn fijn, puntig schrift het aquarel opdroeg aan zijn vrienden: "Felix en Marietje Timmermans". Toen den Fe me naar Toorop's werk zag kijken, zei hij: " 'n Plezanten kerel", waaruit ik concludeerde, dat hun vriendschap nog dateerde uit den tijd, dat de vroolijke, zonnige Toorop nog niet gekweld werd door de smarten, de hem de laatste jaren het leven ondraaglijk maakten.
Toen we eindelijk in de kamer beland waren, vonden we het niets jammer, dat Timmermans ons even alleen liet om "in den kelder" te gaan duiken. We hadden daardoor gelegenheid om op ons gemak de verschillende doeken, die bijzonder goed uitkwamen op het zacht gele behang, eens te bewonderen. Allereerst werden we getroffen door het goed gelijkend portret van Timmermans, geschilderd door Van Delft, dat de aanleiding werd tot hun vriendschap. Verder hing hier het origineel van het bekende "De drie koningen" en een portret van Felix' vrouw door den Belg Claessens. We dronken een glas port met onzen gastheer "op de kennismaking" en toen gaf het gezelschap me een kansje om den schrijver te interviewen door eens naar de auto, die met "Mijnheer Pirroen" op de markt achter gebleven was, te gaan kijken. Zoo waren de groote Lierenaar en ik plotseling aan elkaar overgelaten en zooals dat dan gewoonlijk gaat, wisten we niet hoe te beginnen.
"Drink eens, dan gaat het vanzelf gemakkelijker," noodde de gastheer, nadat hij nog eens ingeschonken had. En toen stak ik van wal met de vraag, hoe en wanneer Timmermans zich bewust geworden was van zijn roeping als schrijver. "Ik heb eigenlijk nooit anders gedaan al vóór ik schrijven kon, maakte ik verhalen en vooral ook gedichten. Als ik over de Begijnevest liep, kwamen de gedachten op mij afgestormd en later gaf ik ze vasten vorm. "Dat werk uit mijn prille jeugd heb ik later veranderd en bijgewerkt, waardoor het mijns inziens aan frischheid verloren heeft. Het is toen verschenen onder den titel van "Door de dagen", als uitgave van de courant "Lier vooruit", die het als nieuwjaarsgeschenk voor de abonne's bestemde. In den handel is het nooit geweest en dat is nu niet bepaald een groot verlies te noemen. "Maar ofschoon ik al erg jong schreef, was mijn illusie toch om een groot schilder te worden; ik bezocht dan ook de kunstacademie te Lier. Ik had een onbegrensden eerbied voor Rubens en Van Dijck en hun voorbeeld zweepte mijn eerzucht op. Toen kwam er, ik zal dertien jaar geweest zijn een gelegenheid om naar Antwerpen te gaan en daar zag ik schilderijen van deze twee groote meesters. Het was een ontgoocheling voor me, alles was me te grootsch. Daarentegen maakte het werk van Pieter Breughel een onvergetelijken indruk op me, nooit heb ik er me weer van kunnen losmaken.
"De onopgesmukte vertellingen, waarmee mijn vader en moeder me in mijn jeugd bezighielden en het vaak primitieve werk van den vroeg-renaissancist Breughel, hebben hun stempel gedrukt op mijn werk en vooral mijn schilderingen zijn sterk onder den invloed van Breughel. Men noemt me hier niet voor niets "de Liersche Breughel". "U sprak zooeven over uw vader, die zijn kinderen zoo aangenaam bezig hield met vertellen. Was hij ook kunstenaar?" "Ofschoon dichterlijk van natuur, was hij koopman en werkte hard om te voorzien in de behoeften van zijn groote gezin. We waren met z'n veertienen. Ik was het overschotje, de dertiende; voor mij was al geen plaats meer in het trouwboekje en werd ik achterop geschreven.
"Zelf heb ik vier kinderen, drie meisjes en een jongen. Nadat het driemaal een meisje was, eindelijk een jongen, een Gommarus! We hebben er wel lang op gewacht, sinds 1912 zijn we al getrouwd!" Ondertusschen zocht Timmermans in zijn portefeuille en toonde me een origineele aankondiging van de geboorte van zijn zoon, die ik met zijn goedvinden inpikte voor "de Dameskroniek". Daarna bracht ik den schrijver weer op zijn loopbaan en vroeg hem hoe het kwam, dat hij in plaats van schilderen ging schrijven. Dat heeft zeker zoo moeten zijn, want mijn groote liefde is en blijft nog steeds de schilderkunst. Het is mijn voornaamste ontspanning. Ik schrijf bovendien verre van gemakkelijk. Denkt u eens aan, ik schrijf de dingen soms tien, twaalf keer over, vóór ze er staan zooals ik wel zou willen. "Vier jaar werkte ik aan "Pallieter", 't telkens weer overschrijvend. Het manuscript woog ten slotte vijf kilogram. Al twintig jaar draag ik het idee in mij om een boek te schrijven over den Heiligen Franciscus. Al jaren bestudeer ik het onderwerp en schrijf aan het boek. Enkele jaren terug dacht ik, dat ik het voleindigd had, maar...... nog ben ik er aan bezig. "Bij mij groeit een boek o zoo langzaam.
"Eerst schrijf ik mijn ideeën op, daarna ga ik het verbeteren door het telkens over te schrijven. "Misschien interesseert het u ook te weten, dat ik zeer systematisch werk. ’s Ochtends zet ik me aan mijn schrijftafel, trek als het ware mijn vizier open en…. begin te werken. Die regelmaat is noodzakelijk, daar ik van nature gemakzuchtig ben. Zeldzaam komt het voor, dat een plotselinge impulsie naar mijn schrijftafel drijft. "Na den middag wandel ik graag langs de Nethe of schilder wat. Helaas raken mijn liefhebberijen nogal eens in de verdrukking door het drukke leven dat ik leid. Veel ben ik weg, naar Holland, Duitschland, Zwitserland en ook Polen en Lithauen, waar men mij uitnoodigt voor het houden van spreekbeurten.
"Maar ik zou u nog verder vertellen over mijn jeugd. Ik schreef toen graag treurspelen. Een ervan had de respectable lengte van 72000 verzen en had zeven bedrijven. Ik zond het naar Hugo Verriest ter keuring. Na maanden kwam het terug met de woorden "te lang". Ik heb het toen omgewerkt in proza en verkort tot op 2 bedrijven. "Toen kreeg ik een geweldige behoefte aan mystiek en doordat een vriend van me, die zijn opleiding te Brussel genoot en een groot bewonderaar was van de occulte wetenschappen, in Lier terugkeerde, geraakte ik verzeild in een oceaan van "-ismen", spiritisme, theosophisme, enz. Het werd geen gelukkige tijd voor me, het streed alles te veel tegen mijn temperament in. Het feit, dat ik in die vier jaar geen scheppend werk verrichtte, spreekt voor zich.
"Een zware ziekte, die me op den rand van het graf bracht, veroorzaakte een algeheele omkeer. Toen ik zag, dat mijn omgeving aan mijn behoud twijfelde, werd ik aangegrepen door een razenden levenshonger; ik kreeg een kinderlijke blijheid om al het mooie, dat de natuur ons schenkt. Ik ging het beschrijven, maar daarmee kwam het verlangen om midden in die heerlijke natuur een vreugdefiguur te plaatsen, die alles zou mee genieten en zoo ontstond "Pallieter". Het gezelschap was intusschen teruggekeerd en het gesprek kwam op "lectuur". Het bleek, dat Timmermans graag leest, maar bij hem gaat de "inhoud" van het boek boven de litteraire waarde. "Het boek moet me meenemen, wil ik het graag lezen. Marie Rilke, Karel van de Woestijne en dan De Coster met zijn onvergelijkelijke "Uylespieghel", dat lees ik duizendmaal liever dan bijvoorbeeld Sinclair Lewis' bekroonde "Babbitt".
Ik wist, dat Timmermans een atelier ophet oude Begijnenhof had en vroeg hem ernaar. Bereidwillig bood hij ons aan om er even heen te loopen. Nauwelijks buiten, werden we "gefilmd" door enkele Amerikanen, die van de gelegenheid gebruik maakten om den "heiligen Fé" te nemen. Hoe ze aan dien naam komen? Die is populair in Lier en dankt zijn ontstaan aan den overdreven eerbied, waarmee vooral vreemdelingen, den beroemden inwoner van dit stadje omringen. Er moeten er zelfs zijn, die langs zijn huis komend, den hoed afnemen, zooals dat in katholieke streken gedaan wordt als men een kerk of een kruisbeeld passeert.
Lier bezit een van de mooiste Begijnhoven uit Vlaanderen en het is te begrijpen, dat de rust en vrede die hier heerschen, vele kunstenaars trekken. Timmermans heeft een eenvoudig atelier in een van die schilderachtige huisjes; een tafel om aan te schrijven, zijn schildergerei en aan den muur wat schilderijen. Toen hij even naar boven was om iets te halen, vertelde de huisbewaarster ons, dat Timmermans toch "zoo'n goeien mensch en huurlink was". Ze betreurde het, dat hij de laatste jaren zoo weinig meer op zijn atelier kwam, bijna altijd thuis werkte. De vreemdelingen hadden het al in de gaten, ze lieten het hofje, dat vroeger zoo druk bezocht werd,nu links liggen. "En weet u al, dat ze een nieuw kienneke gekocht hebben, een Pallieterken?", informeerde ze, niet zonder trots. Na een wandeling over het prachtige Begijnenhof brachten we onzen gastheer weer thuis, onderweg vroeg ik hem nog of we binnen afzienbaren tijd nieuw werk van hem te zien zouden krijgen. "U weet, dat ik mijn "Franciscus" nu spoedig de wereld hoop in te sturen en dan wil ik u ook wel verraden, dat ik met Veterman in gesprek ben voor het schrijven van een nieuw tooneelspel, een klucht ditmaal. Probeert u maar niet om naam en inhoud te vernemen, hoe handig u het ook aanlegt, ik vertel het toch niet, ik ben véél te bang,dat er nog veranderingen komen.
Toen we afscheid genomen hadden bleef Timmermans ons nog nazwaaien, zijn donkere kuif warrelde in den wind; zijn gezicht werd overtrokken door een vriendelijken glimlach.
Nog eens, voor het laatst omziend, dacht ik eraan, hoe de enkele woorden, die hij in mijn album schreef, een juisten kijk gaven op zijn jovialiteit en zijn levensopvatting. Het versje eindigde met de volgende regels, waarvan de laatste in al hun eenvoud, een waardevolle levensles inhouden.
Als gij nog eens komt in deze streek, Doe me dan een plezier En komt dan ook te Lier. Eet zonne 's Levens grootste wonne.
******************
|