De Verdwenen 'KATHEDRALE' BEGIJNENVESTxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Arthur Lens
Uit het jaarboek nr 23 van het FT Genootschap D Amandelboon van Lier 1995
Ik geloof niet dat veel mensen totaal ongevoelig zijn voor het schome van de natuur, die een innerlijke rust in zich draagt. In deze volkomen ontspanning, ver buiten het driftige leven in de steden en hun onnatuurlijke gejaagdheid, komt men tot bezinning.
Ook Felix Timmermans was gefascineerd door de natuur. Zijn scheppingsdrang lag in zijn romantische aard en was aangewezen op de indrukken van de natuur. Die schoonheid bezat hij in zijn hart; hij ging er zijn drang tot artistieke productie in uitleven. Hij besloot de natuur te gaan beschrijven onder de wisselende jaargetijden. (Uit mijn Rommelkas)
Er zijn zo van die plaatsen waar men de rust kan vinden in de grootsheid van de natuur. Een van die plaatsen was de bekende Lierse begijnenvest, aangelegd van 1863 tot 1864 onder het bestuur van burgemeester George Bergmann, vader van Anton Bergmann. In Schoon Lier in het hoofdstuk Een ordinaire dag schreef Felix Timmermans : 'Op de eenzame, lommerige Begijnenvest, vanwaar men achter de velden en de Nete de toren van Mechelen ziet, wandelt een oud begijntje, en op het stille begijnhof hoort ze een ander begijn harmonium spelen.'
Van al de vesten die Lier zo lieflijk omsluiten was de begijnenvest de enige die een dichterlijke en verheffende stemming in zich droeg. Niet zoals de andere vesten gaf de begijnenvest uitsluitend de indruk van een weelderige groene oase, maar ze gaf meer. Deze stadswandeling was schoon door haar eenvoud en zonder overbodige beplanting met gewas en verschillende boomsoorten.
In de Liersche Almanak voor 1906 publiceerde Polleke van Mher (Felix Timmermans) het gedicht Begijnenvest:
't Is lijk een der grote beuken
Van een kerk,uit oude tij'n
Waarvan 't wijd omliggende landschap
De gekleurde ramen zijn.
(Albert Speekaert en Louis Vercammen, De dichter Polleke van Mher, Jb. 5, 1977 van het FTG)
Op de begijnenvest kwam tot voor de tweede wereldoorlog geen standbeeld van een of ander illuster persoon. Anton Bergmann in 1898 en kanunnik Jan B. David in 1923, weliswaar na hun overlijden, kregen reeds op andere stadswandelingen hun standbeeld. Eerst in 1942 werd op de begijnenvest een gedenksteen ter ere van Felix Timmermans onthuld en de vest werd omgedoopt tot Felix Timmermansvest.
Op 13 december van datzelfde jaar werd deze gedenksteen vernield en in de afleidingsvaart geworpen, zonder dat iemand de verantwoordelijkheid voor dit nachtelijk werk op zich heeft genomen. Op deze plaats werd in 1967 het monument voor de Lierse gesneuvelden, ontworpen door Josue Dupon, opgericht.
De begijnenvest was sober, eenvoudig en dat paste haar. Het was als een rechte dreef met majestueuze olmen, met hier en daar tussen de hoge rechte stammen wat struikgewas. De bomen stonden evenwijdig en hun kloeke stammen rezen, lijk stenen pijlers van een kathedraal, de hoogte in: 'Uit de driedubbele hoge bomenrij, machtig van bouw als een kerk, met de landschappen als ramen, vielen de grote zonbestraalde lekken en zo menigvuldig, dat het een regen was.' (Pallieter). De brede takken van de bomen leken gewelfribben, die elkaar toenegen in spitsbogen, een eindeloze rij. Geen vergelijking past hier beter dan die van een enorme gotische kerk. Zoals bij het binnenkomen van een kerk, zo kwam ook hier de koelte van de hoge welvingen en de stilte over. Een grootse indruk!
Wat schreef Felix Timmermans ook weer in De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen? 'De Begijnenvest is als een kerk, waarvan de bomen de pilaren en het landschap de gekleurde ramen zijn.'
Zo was de begijnenvest een heiligdom voor hen die het geluk hadden er regelmatig te komen. Maar het is spijtig dat het genot te leven in schone natuuroorden, zo jammerlijk kan verloren gaan. De pracht en de weelde van de luisterrijke begijnenvest moesten wij prijsgeven, ditmaal niet door het eigengereide optreden van het openbaar bestuur, maar door het vernielend werk van de kleine iepenspinkever. Tijdens een zwaar onweder op 18 juli 1964 ontwortelden enkele bomen. Deze beschadigden het begijnhof, het dak van het St.-Gummaruscollege en sleurden in hun val vele takken en sommige boomkronen mee. De stadswandeling leek een ruïne, zodat men besloot deze prachtbomen in hun totaliteit te vellen.
De olmen werden in 1965 gerooid en in 1966 kwam er een nieuwe aanplanting.
***
|