Liersche Kunstschilders uit vorige Eeuwen.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Opgedragen aan den goeden vriend Felix Timmermans, Gouwleider der Vlaamsche Kunstenaarsgilden en Gildemeesters der Vlaamsche Kunstenaarsgilde : Tak Lier
Inleiding door Felix Timmermans
« L'Esprit du clocher ? ! » Die heeft elkendeen die van zijn stad houdt. Dit is zoo juist en eigenaardig verzinnebeeld in een monument te Siegen in Duitschland. Daarop ziet men drie moeders, die een kind betwisten. Dit kind is Rubens en de drie moeders zijn Antwerpen, Keulen en Siegen. Zij willen alle drie gelijk hebben en het kind het hunne noemen. In mijn verbeelding heb ik daar vroeger een vierde moeder bijgeplaatst : Lier. Ja, Rubens moet kost wat kost te Lier geboren zijn, daarom en daarom, te lang en te eenvoudig om te vertellen.
Maar dan zijn er vervelende geleerden gekomen, die mij op vierkantige wijze hebben kunnen overtuigen dat Rubens niet te Lier geboren is. Zij hebben embetant gelijk.
Om zich dan te troosten zoekt men naar andere beroemdheden. Wie geen rozen mag gaan plukken op 't kasteel, vergenoegt zich dan maar met bloemen in het veld en in de wei te plukken. En die kunnen ook schoon zijn. En zoo staat er dan in ons huis Lier een nederig bloemeken van Kunstschilders in de vaas van onze vereering, een bloemeken dat onzen geest verfrischt, het oog bekoort en waar wij fier en blij mee zijn.
Er zijn daar Wouters, De Bie, Tieleman, Cels, Groenedael, De Weert, Van Beers, Van Engelen, Dijckmans, Bogaerts en veel anderen. De meesten behooren in dezelfde sfeer der romantiek te huis. Zij leefden in een gansch anderen geest dan de modernen die zoo rond de jaren '80 de vernieuwing brachten.
Zij zagen, voelden en dachten anders. Deze romantiekers, stonden met andere theorieën en inzichten tegenover het leven, de natuur en hun kunst. Zij hadden meer bewondering voor de natuur, vereering en vroomheid en wilden die in hun werk weergeven met de natuur zoo dicht mogelijk in hun werk te benaderen. Hun werk was meer afbeelden dan een innerlijk uitbeelden. Het moest zoo sterk op de werkelijkheid gelijken dat de vogelen des hemels van de kersen zouden komen pikken die zij geschilderd hadden. En toch, al schilderden zij stipt naar de natuur, er was in hen een drang en een poging, en daar zit juist hunne romantiek, om de werkelijkheid nog schooner te maken dan zij is. Zij veredelden de lijn en den vorm van het menschelijk lichaam als wilden zij van de menschen goden maken. Zij deden de boomen massaler en indrukwekkender groeien, zij komposeerden het landschap naar hun pastorale en bijbelsche gevoelens. Zij zochten het schilderachtige, het poëtische in hun stillevens.
Ze doordrenkten hun werk met ontroeringen. edele gevoelens en zelfs met gedachten.
Zij wilden nog iets anders dan zien.
Zij voegden er nog iets bij. Een bijbedoeling.
Zij streefden naar een totaal gevoel van mensch-zijn in hun werk. Het moest schoon zijn, zoo wel van ingeving, als van opzet en uitvoering. Schoon !
Hun werk is een vereering voor de natuur en het leven. Verheerlijking des levens, vol piëteit, een hulde uitgevoerd met al de hoedanigheden die een mensch verwerven kan.
Daarom waren zij zoo sterk in hunnen stiel. Zij begonnen met stielmenschen te zijn.
Eerst leeren schilderen en wel tot het uiterste doorgevoerd. Teekening en koloriet moest een innige samenwerking zijn, tot een harmonie uitgroeien.
Bij hen was de devies : Eerst de kunde, de stiel als nen boterham in uw hand, en laat dan den H. Geest maar komen. Het genie ! Maar daarom komt de H. Geest nog niet. Daar laten wij God en den mulder over beslissen.
En toch daaruit kunnen de jongeren van dezen tijd een groote les halen. Wij kunnen niet genoeg. Laat het ons maar rechtuit bekennen en ons eigen niet beliegen ; er mangelt iets in onzen tijd. En dat is de sterke kunde, het meesterschap over den stiel, punt andere regel.
Ja we hebben iets bijgewonnen : kleur, licht, spontaneïteit, frische natuurlijkheid. Wij zijn verlost van het theatrale waar de ouden veelal in vervielen, wij zijn verlost van het vooropgezette, het gewilde, het afgekekene van elkander, het te voorzichtig zijn en het tot in den treure afgelakte. Wij hebben snijdender ideeën, wij zien direkter, persoonlijker, durvender, tragischer, en tasten ineens zonder tirlantijnen naar de kern ; wij willen en moeten zien hoe het gedaan is, wij schilderen meer om het plezier en den hartstocht van te schilderen en niet om van iedereen een brave mensch te maken. Maar alles bij elkaar genomen, wij kunnen niet genoeg. Wij missen daarbij het vrome, de verheerlijking van het leven. Ik ben er zeker van dat het genie van de toekomst, het genie als een Van Eyck, een Breugel, een Rembrandt, een Rubens, om een volledig genie te zijn het beste wat de ouderen bezaten tot zijn bezit moeten maken.

De oude Liersche kunstenaars ! Men moet zich even indenken in hunnen bloeitijd, die ligt tusschen 1800 en 1870. De goede, oude tijd '. Een romantische tijd, een brave tijd, bij ons tenminste. Een atmosfeer van kalmte en zelfgenoegzaamheid, een voort-teren op het verleden tot op het verslijtens toe zonder opstand tegen de heerschende toestanden van armoe, ongeletterdheid, uitbundig, burgerlijk-deftig, een beetje zenuwloos, zoo maar een laten-gaan-Comment-ça-flodder?... A la douce !
De tijd van de krinolines en de witte kousen, van de diligenties, het dansen op de schreef, den tijd van de faro in 't « Lieve Vrouwke », en om ter langst pijpen smoren in 't « Sinte Pieter » nevens het kapelleken.
En 's Zondags en 's Maandags gaan « chauffeën » naar het « Berdenhuis », « Sinte Gommer » en « De Herderin ». De tijd dat heel het gezin op staminé ging en iedereen van vaders pint eens mocht drinken, de sukkelaar !
Met Schippekenskermis was het rijstpap gaan eten buiten de Mol, soep met ballekens in 't Hof van Beieren, den tijd van den taptoe en van om elf uren binnen, het kantwerken bij den ordonaal, en het voorlezen van de boeken van Hendrik Conscience bij het keersken van een cent. In iedere oude vrouw zag men een heks ; 's avonds liepen er spoken en de zwarte katten hadden de boter gëeten. Bijgeloof en superstitie, en naar Kruiskensberg om er uit te loten. Hard en lang werken zonder veel te verdienen. Het plezier was klein en niet veeleischend ; ganskensblad en kwade negen, een foor met wassen-beelden-barak, opvoeringen van Genoveva van Brabant, en de Twee Weezen, allebei, ringsteking en zakken loopen.
En naar Antwerpen gaan ? Dit was veertien dagen op voorhand geregeld, men nam zijn boterhammen mee, lijk in oorlogstijd en de gegoeden gingen in « De Leeren Eemer » een patat steken., Het was, krinolinentijd en den hoogen hoed, een tijd zonder kultuur, zonder élan in de vleugels. Maar er hong en woog een groote tevredenheid over de roode daken. Niets gejaagds, geen zenuwtrek en de smieren wandelden gerust op de Groote Markt, men kon zout op hunnen steert strooien.
En in die tijden leefden de kunstenaars met hunnen zak vol verleden en schilderden rustig hunne droomen, hun fantasieën en hun verlangens uit. Zij hadden den tijd en de kalmte om de dauwdruppelen op de rozen te schilderen en de vliegen op de pruimen. Zij konden hun werk tot in de puntjes op de i's doorvoeren. Zij waren gelukkig, gelukkig in hun kunst.
Ik wil niet uitweiden over elken schilder afzonderlijk. Het is anders interessant, om eens in 't lang en in 't breed in hun leven en hun werk te pluizen. Daarvoor moest er dan iemand gevonden worden die eens met veel geduld en liefde de geschiedenis, den groei en den bloei van leven en werken dezer Liersche schilders bijeen zou brengen.
Met dit boek heeft Bernard Janssens dit verlangen vervuld.
Het mocht geen kritiek zijn, en is het gelukkiglijk ook niet. Het blijft hier bij de feiten. Louter studiemateriaal. Dat wat men van deze kunstenaars weet of in de papieren verdoken en verloren zat, bijeen brengen, ordenen en onder duidelijk daglicht brengen. Waar zij werkten, hoe zij werkten, wat ze zegden, en wat er over hen gezegd en geschreven is, hunne eigenaardigheden, hunne voorliefde en hun inzichten, mitgaders, waar en hoe hunne werken ontstaan zijn, waar die schilderijen zich bevinden enz., enz...
Zoodat dit boek voor andere navorschers in de kunst van het grootste belang is. Het is een boek dat er noodig is, en waar men van genieten kan.
Lierenaars !
« Al is Rubens hier dan toch niet geboren, waar ergens anders gaat ons niet aan, gij moogt fier zijn op de rei dezer kunstenaars. Daar zit toch wat van in uw bloed. Het is familie van U ».

***
|