Felix Timmermans door em. Janssen S.J.
Uit Streven jaargang 14 – 1946-1947
Het lijkt wel heel on-delikaat, na het overlijden van Felix Timmermans en tegenover Toussaint van Boelaere, diens beruchten aanval nog op te halen, door Albert Westerlinck overigens in een even beroemden als doeltreffenden tegenaanval gekeerd. Maar één opmerking werd niet gemaakt: dat Toussaint van Boelaere met zijn opinie niet alleen staat. Maak Timmermans los van het Nazisme; dan juist blijft het oordeel over, als zou zijn eens verbazende populariteit - zelfs zijn Europees succes - op andere dan letterkundige Verdiensten berusten: hij zou een Courths-Mahler zijn van een andere soort! Zulk vonnis kan men natuurlijk schakeren: niemand hoeft Toussaint's 'voor nul en zonder waarde' te onderschrijven, om toch, onder de patente overdrijving, waarheid te ontdekken. En verscheidene van onze critici denken in die richting; terwijl anderen, die verdedigers hadden moeten zijn, de treffende wapens niet klaar hebben gemaakt. Felix Timmermans dan, de Vlaamse schrijver met de wereldfaam, was bij ons veel méér de bewonderde en gevierde, later de nogal geïgnoreerde en willekeurig becritiseerde, dan de erkende en gekende, de bestudeerde en bewust beminde kunstenaar. Gelijk een volkspubliek met sportheld en filmster, zo solden wij met hem. Wij verkondigden zijn roem of geloofden er niet aan; maar wij droegen hem niet, op voorzichtige handen, naar de hoogste en zuiverste glorie. Onwillekeurig, maar onbesuisd, pleegden wij onrecht.
Daarom, nu hij is heengegaan, past vooreerst een mea culpa. Wij hebben deze zo oorspronkelijke verschijning nooit een grondige studie waardig geacht. Zijn talent, aanleg en resultaten imponeerden veel te weinig, - en zelfs heeft Toussaint van Boelaere ons minder geërgerd omdat zijn aanval Timmermans gold, dan omdat wij zulke hatelijke en onrechtvaardige repressie niet verdragen. Een van onze grootste kunstenaars lieten we heengaan, vereenzaamd en onbegrepen geacht. Zijn talent, aanleg en resultaten imponeerden veel te weinig, - en zelfs heeft Toussaint van Boelaere ons minder geërgerd omdat zijn aanval Timmermans gold, dan omdat wij zulke hatelijke en onrechtvaardige repressie niet verdragen. Het gaat niet, voor een In memoriam, een brede studie op touw te zetten over Timmermans' uitgebreid oeuvre en gecompliceerde persoonlijkheid. Bij zijn aanvangsperiode blijven we stil, om zo, heel schematisch, de trekken te ontwerpen van dit zo expressieve gelaat.
I Toen Timmermans, in 1916, eindelijk zijn Pallieter in boekvorm kon uitgeven, was hij dertig jaar oud, sedert meer dan tien jaar schrijver. Misschien ziet men, naar de eerste productie van 1904 tot 1916, veel te weinig om. Neen, noch Door de dagen (1907), noch Begijnhofsproken (1906-1911), noch De schemeringen van den dood (1909-1910), lieten de latere grootheid vermoeden; zodat de schrijver, ook van Pallieter, nog niet veel verwachtte. Maar de dichter die, in Vlaanderen, Vlaamsche Arbeid of Van onzen Tijd, verzen publiceerde, beantwoordt vrij getrouw aan den dichter in de Dietsche Warande en Belfort van 1946, - en wie de verzen van beide perioden vergelijkt, haalt vanzelf, behalve dat het leven intussen veel stil heeft gelegd, denzelfden mens op. Denzelfden kunstenaar die, naast proza en eerder dan proza, ook gedichten schreef. Met gedichten ving zijn creatief werk aan; na een periode van schitterend proza voltooide het zich in gedichten. Daarom, wie Timmermans' dichterschap uit het oog verliest, begrijpt hem niet meer. Zoveel moeilijker merkt hij de zorg op, bijna de angstvalligheid, waarmede deze schijnbaar spontane en levenslustige zijn proza bewerkte en herkneedde. De aesthetische kommer ontgaat hem, waarmede deze artist, soms iets te veel, het bekoorlijke en fraaie beoogde; - de subjectieve toon en persoonlijke uiting, in elk belangrijk prozawerk; - de plastische directheid, oorspronkelijk, vaardig, fijn en niet zonder macht, met het nooit geheel begevend gevoel voor maat en harmonie. Zijn rhythme en toon, kleuren en lijnen, landen en Lieve-Vrouwkes, stemmingen van overdaad en van ontbering...: zonder een lang beoefende, een diep in zich gedragen poëzie, hadden deze hoedanigheden zich nooit zo schitterend vertoond, nooit zo voldragen.
Timmermans een metrisch dichter, aarzelend en peilend, oprecht en gevoelig, vaardig en betoverend! Dichtwerk, dat zijn prozawerk omgeeft: eerst het voorbereidt, daarna het voltooit!... Een prozaschrijver, van wien veel bladzijden aan gedichten doen denken; gelijk verscheidene van zijn gedichten met plastisch en gevoelig proza vergeleken kunnen worden! Hoe ver staan we van den vermeenden goedlachsen verteller, op succes belust en zonder artistieke bedoeling? Was integendeel het specifiek artistieke niet een kenmerk van Timmermans' productie, soms om zichzelf wat beoogd en nooit afwezig? En hoort, bij de bekoorlijkheid van den dichter en prozaschrijver, niet de bevallige zwier, deels natuurlijk deels kunstmatig: het resultaat van vele en ernstige oefening? De eerste gedichten van Timmermans waren plastisch beschrijvend, naar het voorbeeld van Omer Karel De Laey; spoedig volgden er peilend beschouwende, gelijk er toen veel werden geschreven. De eerste waren verzen van oefening, de tweede verzen van inkeer, en het valt op dat bepaalde verzen van de tweede soort den naam van het eerste geheel eigen prozawerk mochten dragen: 'Schemeringen van den dood'; welke naam ook op veel stukken van 1946 zou passen.
Maar de eerste soort vergt vooreerst onze aandacht. In de beoefening van het kleine, het picturale Renaissance-genre staat Timmermans allesbehalve alleen. Zijn voorbeeld De Laey vertegenwoordigt iets van den tijdgeest: spottend verzet tegen de monumentaal aandoende, vaak gezwollen romantiek, en, in het heel beperkte dan, beeldende kunst, eerder etsen dan schilderijen, objectief, bijna ongevoelig. Plaats, naast De Laey, den jongen Elsschot die Verzen van vroeger schreef: dezelfde anti-romantische geest, alleen meer sarkastisch en moedwillig ergerend. En we konden de dichtkunst van dien tijd wel splitsen: een impressionistisch romantisch verdromen tegenover een realistisch verscherpen van lijn en vorm; het tweede een anti-romantiek, die, vol van bedwongen gevoeligheid, nog romantiek blijft. In het proza dringt de tegenstelling zich scherper op. Tegenover het weids golvende proza van Streuvels en de overladen gewrochten van Van de Woestijne, de veel meer nuchtere, dorre, artistiek kleine maar voor brede volkslagen bestemde verhalen van Hilda Ram, Sabbe, Baekelmans; later Fleerackers, Claes en Simons. Gulle vertellers, die houden van hun volk, door hun mildheid gebracht tot gevoelig meedelen en geestig betoveren. Tamelijk dicht bij hen blijft, in het Lierse milieu van Antoon Thiry en Jozef Arras, de debuterende Timmermans: meer dan de grote kunstenaars schrijft hij voor medeburgers en volksgenoten; veel hoger nochtans dan de gewone volksschrijvers verheft hij zich als kunstenaar.
Men ziet het: tussen de eerste versjes en het gehele prozawerk en toneelwerk ligt wel verband. Waarom ook niet? Dezelfde meewarige goedheid tegenover kleine mensen; hetzelfde sympathiek uitbeelden, caricaturaal en toch beschroomd, spottend en toch eerbiedig, overdrijvend en toch echt, kenmerkt evenzeer de eerste verzen als het gehele proza, vanaf de Begijnhofsproken tot aan Minneke Poes en de Vertelsels. Timmermans hield van zijn volk: hij was goed, idealiserend en mild. Hij gaf aan zijn stadgenoten wat hij in zich droeg; zijn antiromantisch temperament deed hem nijgen naar de realistische caricatuur, en zijn goedheid maakte hem kwajongensachtig. Maar elke idealisering duidt op een warm hart: een andere romantiek dan, en even intens zal de vertellende kunstenaar varen en dromen, als scherp aftekenen landschap en gestalte.
De jonge Felix Timmermans schreef ook verzen van inkeer. Eigenlijk was de vader van den uitbundigen Pallieter een ingekeerde, een weemoedige, een religieuze van aanleg, aan de aardse dingen vaak dronken omdat de dorst naar het bovenaardse maar zelden werd gelest. Wanneer wij ons dan, in het Pallieterland dat van melk en honing overvloeit, den altijd recht gehouden, weelderig gekroesden kop voorstellen, het glimmend gelaat, de open-schalkse ogen en de gebogen pijp bij den breed lachenden mond: dan vereeuwigen we enigermate dat portret; als zou Timmermans-Pallieter nooit anders bestaan hebben. Dan vergeten we hoe weinig, niettegenstaande den schijn, deze kunstenaar rust en vrede kende; hoe weinig de gezondheid van dezen levenslustige solied was en tegen jaren bestand. Heel spoedig nochtans kunnen we opmerken, in de reeks van portretten, dat de Fee zwaarlijviger wordt en ouder, met zacht-trouwen weemoed in de mattere ogen waar de laatste spot in verglimt. Door de ziekte langzaam gesloopt, met het bewustzijn dat geleidelijk de kracht hem begeeft, moet deze schrijver - deze gedrevene door faam, kunnen en goedheid - zich anders toch voordoen: altijd uitbundig en geestig, met steeds nieuwe invallen baas boven baas, - en misschien hoort het bij de fijne bekoorlijkheid van zijn werk, dat de lach de traan niet meer verbergen kan, doch dat de traan steeds glimt als een zonnetje. Steeds maakte hij gelukkigen: hij, de duldende, de strijdende, de volhardende.
Het drievoudig kenmerk van Timmermans hebben we, uitgaande van de begin-periode, vanzelf kunnen ophalen: dichterlijke bekoorlijkheid en inkeer; antiromantisch realisme, met de romantiek gepaard van een uitbundige goedheid; hunkerende weemoed, onder den mantel van levenslust. Een dichterlijke bekoorlijkheid, altijd bewust, soms angstvallig beoefend en met enige pose; - een realistische goedheid, die, gul en gemoedelijk, de werkelijkheid deed zwellen in superlatieven van bewonderen en smaken; - een hunkerende weemoed, die, onder de meeste verbeeldingen, een onvermoeden ernst legt en een warme godsdienstigheid. Felix Timmermans had de ziel van een kunstenaar en een gelovige, het temperament van een goed mens en een realistisch romanticus. Hij was een koninklijk begaafde, wien het lijden in verhouding ten dele viel, - en dat lijden is misschien het meest subtiele bestanddeel van zijn bevalligheid, sympathiek verschijnen, en, trots den gemeenzamen omgang met allen, onaantastbare verhevenheid.
II Het loonde wel de moeite, ook heel vluchtig de ontwikkeling van Timmermans doorheen de grote werken na te gaan, vanaf Pallieter tot aan De familie Hernat. Een ontwikkeling met momenten van kwijnen en zwakheid, met hoogten en laagten, met ontgoocheling en verrassing; een artistieke verzwakking, in zover de ziekere man de sprankelende vitaliteit van den gezonde niet kon handhaven; stellig een geleidelijke verdieping, terwijl toch ook veel jeugdhoedanigheden verzorgd, beoefend en bloeiend bleven. Als een jonge snaak moest hij zich steeds voordoen: ieder ander ware er clown bij geworden; bij hem won het de ernst. Zijn werken zou men dan met trossen beschouwen. Bij elkaar: Pallieter, Symforosa, Het Kindeken Jesus in Viaanderen, Boudewijn, Anne-Marie: de rijkste druiventros, in het mooiste seizoen, uit het land van belofte. - Bij elkaar weer: Driekoningentryptiek en De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt: een religieuze verdieping, tot onmiddellijk apostolaat toe. Bij elkaar nog eens: Pieter Breughel... en De harp van Sint Franciscus: twee gestalten, een kunstenaar en een heilige, die Timmermans' dubbel ideaal het best belichamen. En tenslotte nog samen: Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De familie Hernat: duidelijke pogingen tot een vaster compositie, taalkundig beter verzorgd, door den gewijzigden volkssmaak en volksgunst beïnvloed... Van het begin naar het einde, bemerkt men de afnemende vitaliteit, maar den toenemenden ernst; - een iets te grote afhankelijkheid van het publiek, doch méér steeds van de kunst; - dezelfde verscheidenheid van terugkerende motieven en stemmingen, waarvan de religieuze sterker doorslaan.
Men trekke ook samenvoegende lijnen: van gestalte naar gestalte. Van Pallieter naar Breughel, naar Wortel, naar Karel-Jan Hernat: de genieters met een druppel zon in het bloed. Van Anne-Marie naar Frisine, van Cesarine naar Anne-Lise; van Pirroen naar Isidoor, naar Adriaan Ruytenbroeckx, naar Arnold en Stefan Hernat; van Symforosa naar Leontientjen; van den Pastoor naar Suskewiet, eindelijk naar Franciscus... Altijd zijn het stijgende lijnen, - en slechts wanneer de ene gestalte in de andere verglijdt, beseft men een vollere werkelijkheid dan het schijnbare simplisme zou laten vermoeden. Ook werken uit verscheidene perioden harmoniëren met elkander: Pallieter, Breughel, Boerenpsalm; - Anne-Marie, De familie Hernat; - Het Kindeken..., Symforosa, De Pastoor..., De harp... Bij weinig kunstenaars wordt een zo bont en veelzijdig oeuvre van één vlam zo doorlicht: jolige ernst, dienstbare goedheid, offerende religiositeit... Och! niemand make van Timmermans een heilige; maar wie, door zijn vertellen heen, zijn ziel vermoedt, beseft dat een onbegrepen - een vaak miskende - grote in bedroevende omstandigheden is heengegaan.
Nu Timmermans' leven voorbij is en zijn werken geschreven: nu moet, spoedig en grondig, de studie van Th. Rutten hernomen worden en voltooid. Nu dienen wij, ernstig en precies, den goedgeluimden nonconformist te kennen, den eerbiedigen caricaturist, den losbandigen godsdienstige, den bezonnen spontane, den weemoedigen lacher en poseur, den gezonden zieke. Den zwervenden Lierenaar, nooit ver weg; den uitbundigen Brabander, wien de stilte niet ontbreekt; den Pallieteriaansen schilder van weelde en Franciskaansen bewonderaar van armoede; den verknochten Vlaming met den blik naar het Zuiden; den verteller van sprookjes, zelf een sprookjesprins; den tovenaar, wiens transformerende toverkunst de waarheid nabij brengt...
Spoedig neme een bevoegd criticus het gehele oeuvre door; hij wege het op de hand, en hertekene, definitief, profiel en gestalte in samenleving en tijd. Dan vindt Felix Timmermans zijn plaats: aan het kruispunt van volkslectuur en waarachtige kunst, van epiek en lyriek, van realistische plastiek en verdromende romantiek, van de werkelijkheid en het sprookje, van het genot en het leed, van het succes en de oprechtheid, van de losbandigheid en de traditie, van de honkvastheid en het zwerven... Zijn plaats onder ons: een begaafd kunstenaar en edel mens; een typisch drager van onzen praal en hunkeren; een enig vertegenwoordiger van onze kleinheid en grootheid, karakter en gaven. En zulke studie, onbevooroordeeld en oprecht, ware het laatste antwoord op veel partijdige vonnissen, oppervlakkig en ondoordacht.
******
|