DE MEEST ARTISTIEKE MENS DIE IK MOCHT LEREN KENNENxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gerard Walschap
(Uit Vlaanderen 93 - 1967)
Het werk van Felix Timmermans heeft mij, van vóór ik hemzelf had ontmoet, het idee ingegeven dat het geschreven is door een goed mens, niet de luide wildebras die Pallieter overigens ook niet is, maar een mens vol behoefte aan innigheid, stemming, atmosfeer, vrede, gezelligheid. Misschien heeft dat onze omgang met elkaar vergemakkelijkt en heeft hij onmiddellijk gevoeld dat ik van hem hield. Ik vergeet nooit dat hij bij een onzer eerste ontmoetingen het portret, dat Albert Van Dyck van mij had getekend, speciaal prees, omdat de inplanting van de neus in het gezicht zo typisch aangaf dat deze geleek op de bek van, zeide hij aarzelend, een vogel. Getroffen door die fijne opmerking, die de tekenaar in hem verraadde en door de takt die hem er van weerhield de vogel waaraan hij dacht te noernen, schaterde ik het uit : Zeg het maar, ik weet het al lang : een uilenbek. Ik droeg toen ook een bril met bolronde, zwartomrande glazen, die het uilachtige accentueerde en Johan Fabricius junior, die mij in die tijd met contepotlood geheel de face heeft getekend, is er door zijn rake precisie toen zelfs in geslaagd zonder enige profiellijn die scherpte te doen opvallen van de uil die ik ben, zij het dan lang niet de grootste.
Ik sprak met Felix Timmermans graag over het schrijven zelf als vak. Wij noemden dat over de stiel spreken en ik hoorde met innige voldoening hoe bezonnen ook hij op het maken zelf van het mooie inging. Hij was ouder dan ik, had veel meer geschreven en bezat meer ervaring. Buitenstaanders zagen in deze technische gesprekken een ontwijdende nuchterheid en dat was het helemaal niet. Elk schilder ziet door het toeval van kleur en borstel schoonheid ontstaan die hij niet heeft betracht en bewust zelfs niet zou kunnen realiseren. Zo ontstaan er bij het schrijven, door het toeval waarvoor wij geen andere naam hebben dan inspiratie, schoonheden die de schrijver zelf verrassen en het zijn juist die wonderen die hem intrigeren en zijn neiging scherpen om te begrijpen wat hij doet en hoe hij het doet. Het technisch gesprek gaat dus juist niet over het technisch overleg, maar over het haast onzegbare dat daar boven uit gaat en ik heb meer dan eens ondervonden dat een schrijver, naar gelang hij meer boekenmaker is, dus meer vakman, minder graag over het maken spreekt en er minder over te zeggen heeft.
Hij weet er alles van, er zit voor hem niets raadselachtigs in dat hij zocht te doorgronden. Hij beleeft aan zijn werk ook minder pijnlijke vreugde waarvan hij graag nageniet; wanneer hij van zijn tafel opstaat, laat het werk hem los.
Felix Timmermans was het er met mij over eens dat schilderen gelukkiger maakt dan schrijven, maar met mijn verklaring van dat feit, namelijk dat een schilder minder zeggen kan, dat schrijven menselijk meer engageert, ging hij niet akkoord. Hij had daarvoor een argument dat ik niet kan weerleggen : Bekijk een schilderij van Breughel en schrijf dat dan eens, dat kunt ge niet in een boek zo dik. Ik antwoordde dan wel : Lees Pallieter en schilder dat dan eens, dat kunt ge niet in honderd schilderijen, maar ten slotte was dat geen antwoord. Het wees op de onoverdrachtelijkheid tussen beide kunsten, het bewees niet dat een schilder minder zeggen kan, al ben ik daar nog altijd diep van overtuigd.
In de Academie zaten wij bij voorkeur naast elkaar en maakten caricaturen van onze collegas. Hij was mij daarin ver de baas. Als illustrator van zijn boeken had hij een eigen manier, waarin hij grote vaardigheid had verworven. Wij hadden prachtige modellen aan pater Salsmans, die sliep en goed stil zat, prof. Carnoy en andere sympathieke baarddragers en terwijl ik nog aan mijn eerste schets zat te peuteren, soms schaakmat gezet door een model dat lont had geroken, schoof hij mij twee, drie rake caricaturen toe, die soms werkelijk enig waren.
Ik heb al de winden waargenomen en geregistreerd die grote bomen, zoals hij er een was, altijd moeten opvangen. De ene nijdas beeldde zich in er mij genoegen mee te doen, de andere hoopte dat ik er in mijn wekelijkse rubriek gebruik zou van maken en publiceren wat hij zelf niet durfde schrijven. Ik zal ook nu geen geroddel oprakelen en slechts klaar en duidelijk zeggen dat mijn bewondering voor de schrijver er nooit door verminderd is en mijn achting en genegenheid voor de mens toegenomen, wegens de houding die hij daar tegenover aannam. Ik heb Felix Timmermans nooit, over wie dan ook, kwaad horen spreken.
Toen ik enkele jaren na de oorlog in de stadsfeestzaal van Amsterdam, na Lia Timmermans enkele woorden zeggen moest over haar vader, begon ik speels met de verklaring dat Lia hem niet zo goed gekend had als ik, omdat zij toen nog te jong en hij haar vader was. Ik meende dat toen oprecht en ik meen het nu nog altijd. Wie een mens heeft ontmoet op momenten die zijn werkelijke waarde tonen, moet niet dag voor dag met hem hebben omgegaan en, al is er altijd een decalage tussen de concrete mens en de kunstenaar, in zijn kunst is de mens het waarachtigst, omdat hij daarin bovendien is wat hij in het concrete niet heeft kunnen zijn. Op grond van die dubbele kennis houd ik de schrijver van 'Juffrouw Symforosa', 'Pallieter', 'Het kindeke Jezus in Vlaanderen', 'De pastoor van den bloeienden wijngaard' en 'Adagio' voor de meest artistieke mens die ik mocht leren kennen, een zeer groot kunstenaar en een diep, goed mens.
*****
|