Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
19-02-2008
Bedenkingen van een bewonderaar - Louis Vercammen
BEDENKINGEN VAN EEN BEWONDERAAR
L Vercammen c.ss.r.
(Uit Vlaanderen 93-1967)
Men heeft mij voor deze bijdragen twee vragen gesteld : hoe kwam u ertoe Timmermans te bestuderen ? Welke bevindingen hebt u onderwijl opgedaan ?
Maart 1950. Soldaat-milicien 49/38344 moet van een appendicitis geopereerd worden in het militair hospitaal te Brussel. Vlak voor de operatic bemerkt de chirurg dat het in feite om een breuk gaat. Het ingrijpen is in zover geslaagd, dat er een maand herstelverlof zonder soldij aan verbonden is. Met heelkunde had het echter niet veel uitstaans, want naderhand moest het hele zaakje overgedaan worden, omdat er 'geknoeid' was. Hopelijk is de militaire chirurgie er intussen op vooruitgegaan.
Van geen onheil bewust, las ik tijdens de herstelperiode in het hospitaal voor het eerst Pallieter. Onze leraar Nederlands had ons indertijd stiekem laten proeven van deze 'verboden vrucht', genoeg om er de smaak nooit meer van kwijt te raken. Tijdens noviciaat en filosofie was er natuurlijk geen spraak van dit 'heidens boek' te lezen.
De dametjes van de Welfare waren blijkbaar om die reden uitverkozen, dat ze geen zieke in bekoring konden brengen, maar ze deden hun dienst goed. TerwijI ik daar nog hulpeloos lag, kwamen ze het boek aanbieden. Ik heb me geen tweemaal bedacht. Plots weken de grauwe hospitaalmuren uiteen om plaats te maken voor een zonovergoten paradijs, waar Pallieter en zijn Marieke rondhuppelden als blije ongerepte natuurkinderen.
Kort voor we afzwaaiden, verscheen het prettige boek van Renaat Veremans : Herinneringen aan Felix Timmermans.Terstond vond ik het een geschikt onderwerp voor een Franse causerie, die we als oefening in de tweede landstaal ieder jaar moesten houden.
Na omwisseling van militair plunje tegen kloosterkleed, konden we weer aanpikken bij Plato en Kant. En ondertussen bereidde ik mijn spreekbeurt over Timmermans voor : een tiental getikte bladzijden vol anekdoten en wetenswaardigheden, allesbehalve zware kost.
Toch is het dat samenraapsel geweest, dat aan de basis lag van mijn belangstelling voor Timmermans. Geen haar op mijn hoofd dacht er toen aan van hem een speciale studie te maken, laat staan er iets over uit te geven. Maar de wagen was aan het rollen gebracht en van stilvallen is er vooralsnog geen spraak. Hoe meer ik las van en over hem, hoe groter de nood werd naar meer toelichting en uitdieping. Wat op het eerste gezicht uitermate simpel leek, bleek bij nader toekijken een ongemeen rijk patroon van werkelijkheid en verbeelding, jubelende levensvreugde en stille weemoed, mensenkennis en eeuwigheidsbesef, taal-.en stijlrijkdom te verbergen. Met verloop van jaren is dat inzicht gegroeid, stapelden de aantekeningen zich op. Tot vijfmaal toe heb ik mijn tekst van a tot z hernomen, uitgezuiverd, rijker gestoffeerd, dieper doordacht, in de hoop Timmermans objektiever en vollediger te benaderen. Intussen was de stof over Pallieter zo buitensporig aangegroeid, dat ik gemeend heb ze als een afzonderlijk geheel te mogen behandelen in Vijftig jaar Pallieter (Hasselt 1966).
Het antwoord op de tweede vraag vergt meer verklaring. Wie zich in de Timmermans-studie wil verdiepen, kan zich beperken tot de bibliografische gegevens. Daar vindt hij een terrein met onbeperkte werkgelegenheid, zoals we verder nog zullen uiteenzetten. Men kan zich ook wenden tot mensen die Timmermans van nabij gekend hebben, om zo meer onbekende gegevens te verzamelen over mens en werk. Daar ik persoonlijk Timmermans niet gekend heb, heb ik beide werkmetodes gekombineerd. Hij is reeds twintig jaar dood, de mensen van zijn generatie verdwijnen de een na de ander. Om te voorkomen dat kostbare herinneringen voor altijd zouden verloren gaan, heb ik me beijverd te redden wat er nog te redden viel. En dat loonde ruimschoots de moeite. Als een volslagen onbekende, diende ik me aan bij familie en vrienden. Het onthaal was tot mijn verbazing buitengewoon hartelijk. De naam Timmermans bleek een toversleutel te zijn.
Veremans schrijft in zijn Herinnermgendat hij en Flor van Reeth boezemvrienden van Felix waren. Samen hebben zij in 1921 het ontstaan meegemaakt van De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. Bij die gelegenheid komponeerde hij de Franciscusmis en ontwierp Van Reeth de Pinksterkerk. Ik schreef Van Reeth een gele briefkaart met twee vraagjes : in welk jaar was hij geboren ? had hij die kerk ooit gebouwd ? Daarop ontving ik een brief van zes bladzijden in 4°, vol entoesiasme en bewondering met de dringende uitnodiging hem te komen opzoeken. Ik werd daar verwelkomd als een vriend des huizes. De man is nu 83 jaar en nog altijd is zijn geestdrift niet geluwd.
Lia Timmermans weet er ook van mee te praten, hoe ik haar lange vragenlijsten voorlegde, die ze naar best vermogen trachtte op te lossen of waarvoor ze naar andere zegspersonen verwees. Zo kwam ik in kontakt met vele vriendelijke mensen. De ene relatie bracht me op de andere, soms waren het toevallige ontmoetingen te Lier op straat met onbekenden, die me bereidwillig gevraagde en ongevraagde inlichtingen gaven. Verscheidenen zijn ondertussen al overleden, dankbaar gedenk ik ze met de levenden : de familie Timmermans, Flor van Reeth, Renaat Veremans, Reimond Kimpe, Oscar van Rompay, Fred Bogaerts (), Frans Ros, Bernard Janssens, Theofiel () en Frans Verstreken, Floran Lambrechts, Modest Geuens, Jozef Vermeiren, Louis de Belder (), Jose de Ceulaer, Denijs Peeters, Jozef Mortelmans, Marcel Cordemans, pater De Pauw o.p. (), Dries Verstreken, Albert Westerlinck, Lode Baekelmans (), Ernest Claes, Isidoor en Walter Opsomer, Kamiel Huysmans.
Dat die mensen veel over Timmermans vertelden en weinig over zichzelf, heb ik steeds moeten bewonderen. Enigen onder hen hebben zich dagenlange opzoekingen en schrijfwerk getroost om sommige details op punt te zetten.
Een speciale attentie verdienen de bibliotekaris en archivaris van Lier : Marcel Boschmans en Arthur Lens, het personeel van de Stadsbiblioteek, het Letterkundig Museum en het Rijksarchief te Antwerpen, allemaal mensen die ik ontelbare keren heb moeten lastig vallen, maar die steeds bereid waren ook mijn moeilijkste wensen te bevredigen.
Dit is zeker de aangenaamste ervaring geweest: de vriendelijkheid, openhartigheid en gedienstigheid van mensen van allerlei slag en opvatting, voor wie de naam Timmermans nog een fascinerende klank bezit. Zonder hun medewerking en bereidwilligheid zou ik geen stap verder gekomen zijn.
Een typisch staaltje van zulke samenwerking : in De begrafenis van Matantje vertelt Timmermans op zijn sappige manier hoe een oud lelijk vrouwtje, dat vlak onder de St-Gummarustoren in een tabakswinkel woonde, in volle winter stierf. De twee jonge schrijnwerkersgasten hadden haar niet durven kisten en zo werd de lege lijkkist met volle praal naar kerk en kerkhof gebracht. Het lijk werd weldra gevonden en na de eerste schrik werd het in alle stilte 's nachts begraven, maar het geheim lekte uit, tot groot jolijt van de Lierenaars. Er werd een marktliedje van gemaakt, waarvan een exemplaar is bewaard gebleven dat in 1927 werd afgedrukt in Lier vroeger en nu.
Het verhaal van Timmermans ging dus terug op een autentieke geschiedenis. Het intrigeerde mij te weten wie Matantje was en wanneer zij gestorven was. De bewaarde kopie bevatte naast de aanduiding dat het ging om 'een oude saêr van 80 jaer', ook de naam van de drukker Saeyens en van de marktzanger J. van Zevendokken. Geen van beiden was van Lier. In het Museum van Folklore te Antwerpen ontdekte ik dergelijke liederteksten met dezelfde namen, maar op één exemplaar stond bij de naam van de drukker : Antwerpen. Ik naar het Plantijnmuseum, waar ze de volledige lijst van de Antwerpse drukkers bezaten. Saeyens overleed rond 1825, maar het bedrijf werd onder die naam nog gaande gehouden tot ca. 1850. Daarmee hadden we de eindterm. Louis de Belder uit Lier had altijd horen vertellen dat het gebeuren zich afgespeeld had in het hoekhuis, waar Timmermans trouwens ook het verhaal situeerde.
Met die gegevens trok ik naar dhr. Jozef Mortelmans, die aan de hand van het kadaster en notariele akten praktisch van ieder huis te Lier een steekkaart heeft opgemaakt met de namen der bewoners in de loop der eeuwen. Na eliminatie van de personen, die niet aan de gegevens beantwoordden, kon hij me weldra melden dat de figuur van Matantje overeenstemde met : Nicasius Maria Antonia Josefa, beroep : winkelierster tabakfabrikant, wonende :
Rechte straat 2 in De gulden borze, aldaar overleden op 27 december 1847 in de ouderdom van 80 jaar. Daarmee was de zaak rond.
Zoals uit bovenstaand voorbeeld blijkt, blijft er naast de persoonlijke kontakten altijd de eigenlijke bronnenstudie, waarmee de Timmermans-onderzoeker zich moet belasten. Vooreerst moet het hele uvre gelezen en herlezen worden, waarbij telkens nieuwe gezichtspunten opduiken. Een werk van lange adem, maar alleszins de moeite waard.
Wie echter de auteur ten voeten uit wil kennen, moet ook kennis nemen van al wat links en rechts in honderden bijdragen en tijdschriften verschenen is. Een onafzienbare, en in letterlijke zin zelfs onmogelijke taak. In mijn kartoteek tel ik 177 verschillende tijdschriften, jaarboeken, dag-of weekbladen in binnen- en buitenland, die bijdragen van Timmermans bevatten. De lijst is zeker niet kompleet. Om eventuele onderzoekers niet af te schrikken, moet er aanstonds aan toegevoegd worden dat de reeks wat het essentiële betreft tot een dertigtal titels kan teruggebracht worden; de rest vindt men elders of is niet zo belangrijk. Minstens zeven periodieken tussen 1934 en '42 bevatten het kerstverhaal De goede helpers, vooraleer het in boekvorm (Vertelsels I) werd uitgegeven.
Het excerperen van tijdschriften vraagt gewoonlijk niet veel werk, op voorwaarde dat er inhoudstafels per jaargang voorhanden zijn. Erger wordt het bij dag- en weekbladen, illustraties en dergelijke. Daar wordt het al te dikwijis het spreekwoordelijk zoeken naar de naald in een hooiberg, vooral wanneer men geen nadere gegevens bezit. Men moet over het nodige temperament en tijd beschikken; dat geldt trouwens op ieder terrein van onderzoek, zowel voor de amateur-snuffelaar als voor de wetenschappelijke vorser. Dagen en dagen kan men soms naar een bepaald artikel zitten zoeken zonder resultaat. Andere keren ervaart men ook de vreugde van de ontdekking, wanneer men de blindganger eindelijk bij de kraag heeft of wanneer men op het onverwachts op een onbekende bijdrage stoot.
Daar Timmermans slechts een gelegenheidsmedewerker was, is de frekwentie der bijdragen zeer onregelmatig. In het Haagse dagblad Het vaderland vinden we voor november-december 1918 elf artikels, voor 1919 veertien, voor 1920 negen, voor 1921, '24 en '25 telkens één artikel. In De standaard zijn er negentien over dertig jaar gespreid. Dit om te zeggen hoe lastig het is naar volledigheid te streven.
Oudere bibliografieen als die van Th. Button (1928) en B. Verbist (1953) bevatten kostbare aanduidingen, hoewel onvolledige. Soms laten ze ons echter in de steek door onbetrouwbaarheid. Zo vermeldt Rutten het artikel van Timmermans Wetenschappelijk Vlaamsch in De Vlaamsche post, 1917. Verbist neemt het kritiekloos over. Welnu dit aktivistisch dagblad verscheen te Gent van februari 1915 tot maart 1916. Hoewel het blad wel andere bijdragen van Timmermans bevat (die ook verkeerdelijk opgegeven zijn), heb ik dit artikel nog altijd niet kunnen terugvinden. Vermoedelijk is het in een andere krant uit die tijd verschenen.
Hoeveel verschillende bijdragen zijn er van Timmermans in de pers verschenen ? Novellen en verzen uitgezonderd, hebben we alle fragmenten van eenzelfde boek, waar en wanneer ook verschenen, onder hetzelfde kataloognummer gerangschikt. Zo vinden we onder het ene nummer van Pallieter twintig verwijzingen naar de diverse vindplaatsen. In dien verstande geeft een voorlopige telling als resultaat een minimum van 370 nummers. Maar nogmaals gezegd, het grootste gedeelte daarvan kan rustig onverlet gelaten worden. Wat overblijft is onuitgegeven werk dat onder sommige oogpunten uiterst belangwekkend is, zowel qua inhoud als stijl.
Niet minder omvangrijk is de bibliografie over Timmermans in boeken en periodieken. De relatieve waarde ervan loopt vanzelfsprekend nog verder uiteen dan bij zijn eigen pennevruchten. Sommige werken mag men niet ongelezen laten, andere lonen bijna de moeite niet. Dit geldt a fortiori voor de duizenden artikels en kritieken. Volledigheid op dat domein is even onnodig als onmogelijk. Revelerend is in ieder geval het oordeel van de critici over een bepaald werk. Zal de een de loftrompet steken, dan zal een andere het tot in de grond afbreken. Enkele interviews met Timmermans zijn uitermate belangrijk, vooral waar hij zijn visie en appreciatie geeft of zijn werkmetode nader toelicht.
Waar is al dat materiaal te vinden ? Veruit het voornaamste vindt men in de Stadsbiblioteek en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen. Op dat gebied zijn het echte goudmijnen. De Albertina te Brussel en de universiteitsbiblioteken van Leuven en Gent zijn natuurlijk ook goed voorzien.
Voor de Lierse bladen is men uiteraard aangewezen op de biblioteek aldaar, zoals men voor de Nederlandse pers het best gesteld wordt in Den Haag.
Een van de boeiendste aspekten van de Timmermans-studie tenslotte is dat men ertoe aangezet wordt neventerreinen te gaan verkennen, waarvan men anders normaal slechts een oppervlakkige kennis bezit. Noodzaak, wenselijkheid en keuze van deze hulpbronnen hangen vanzelfsprekend in hoofdzaak af van persoonlijke interesse. Maar welk domein men ook betreedt, steeds zal het onvermoede charmes openbaren en meteen de kans bieden tot zelfverrijking.
Wie Timmermans zegt, zegt Lier. Het is een uitstekende gelegenheid om de bezienswaardigheden, ligging, geschiedenis, atmosfeer, mentaliteit, leefgewoonten, politieke, sociale en ekonomische toestanden, folklore en taal van de Netestad en haar bewoners te leren kennen. Door lange tijd in de archieven te snuisteren, werd ik ertoe gebracht aan genealogie te doen en de kwartierstaat van Felix Timmermans op te stellen. Op aanvraag van de sekretaris van de Vlaamse vereniging voor familiekunde, dhr. E.A. van Haverbeke, zond ik hem mijn gegevens, die hij verleden jaar publiceerde in Vlaamse stam (met helaas enkele zetfouten). Timmermans' schemeringentijd noopte tot een nadere kennismaking met zijn lievelingsauteurs, de toenmalige literaire en kulturele stromingen in Vlaanderen, het wezen van teosofie en okkultisme, geloof en ongeloof. Hoe kan men spreken over Het kindeken Jezus in Vlaanderen, zonder iets af te weten van onze kerstlyriek, de Vlaamse Primitieven, het aktivisme, faktoren die toch aan de basis liggen van dat werk ? Hoe kan men oordelen over de persoonlijke inbreng van de auteur in zijn biografische werken, wanneer men niet op de hoogte is van Bruegel en Brouwer, St-Franciskus en de H. Katarina van Siëna ?
De geschiedenis van beide wereldoorlogen en hun naweeën, van de Vlaamse beweging en de Pelgrimbeweging moeten aangeboord en onderzocht worden. En zo kan ieder naar zijn gading verder zoeken en vinden...
Het zal nu wel voor ieder duidelijk zijn, dat het bibliografisch Timmermans-onderzoek op dit ogenblik nog enorm veel tijd en inspanning vraagt, ook op financieel gebied voor reizen, verblijf en dgl. En dan te bedenken dat ten huize van Felix Timmermans te Lier praktisch alles bij de hand ligt ! Zijn allereerste artikel De taal is gansch het volk (1904) is blijkbaar daar alleen nog te vinden. Zolang dit archief echter ontoegankelijk blijft, zal iedere onder-zoeker weer op eigen houtje naar noodzakelijke onvolledigheid streven.
Om in de toekomst nutteloze moeite en onkosten te voorkomen, zou het wenselijk zijn dat dit materiaal op een of andere manier beschikbaar worde gesteld voor belangstellenden. Dit kan geschieden, ofwel door het klasseren en openstellen van het archief ter plaatse, ofwel door het eventueel af te staan of in bruikleen te geven aan het Timmermans-museum te Lier of het letterkundig museum te Antwerpen. Er is nog een derde mogelijkheid : de publikatie van alle verzen, toneelwerk, novellen en artikels, die niet eerder in boekvorm uitgegeven zijn, dus met uitsluiting van het eigenlijk uvre van Timmermans. We mogen ons de praktische moeilijkheden van dergelijke uitgave niet ontveinzen, maar met goede wil, samenwerking en doorzettingsvermogen moet het zeker mogelijk zijn.
Timmermans is nu eenmaal niet meer uit onze letterkunde weg te denken en is onze blikvanger in het buitenland. Het zou de zaken voor de toekomstige onderzoekers en studerenden ontzettend vereenvoudigen, dat ze hun tijd niet meer behoeven te verspillen in het doorbladeren van stofferige jaargangen, maar dat ze alle teksten in het bereik van hun hand hebben. Is dit een utopie ? Zou er in Vlaanderen dan geen kultuurraad, akademie, instelling of mecenas te vinden zijn, die deze wetenschappelijke uitgave wil financieren ?
We kunnen het haast niet geloven en blijven koppig hopen dat eenmaal de Verzamelde bijdragen van Felix Timmermans een tastbare werkelijkheid zal worden,
Vermits Felix Timmermans een van onze meest vertaalde auteurs is, kon een buitenlands 'Timmermanskoor' in dit nummer bezwaarlijk outbroken. Met het oog hierop, legde de redactie contacten in negen landen, nl. Duitsland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Spanje, Denemarken, Engeland, Zuid-Afrika, de U.S.A. en Japan. Aan negen correspondenten werd een korte bijdrage gevraagd, met het doel enkele concrete gegevens te verzamelen omtrent het onthaal, dat de werken van Timmermans nu genieten in hun land : wordt hij nog vertaald, gelezen, uitgegeven, gegeerd ? hoe reageren de lezers erop ? wat treft hen het meest ? of wat stoort hen eventueel ? beschouwen ze Timmermans als een auteur van wereldformaat ?
Frankrijk, Spanje en de U.S.A. reageerden helemaal niet.
Uit Denemarken schreef Dra. G. de Vries ons het volgende: ,Tot mijn grote spijt moet ik u op uw verzoek een artikeltje te schrijven over de ontvangst van de werken van Timmermans in Denemarken, negatief antwoorden. Mijn vele nasporingen om te weten te komen of zijn werk nog vertaald en gelezen wordt, hebben slechts tot resultaat geleid dat ik moet zeggen : Timmermans is een vergeten man hier. Zelden wordt nog een boek van hem in de bibliotheek geleend. In de 30-er jaren werd zijn werk veel vertaald. Nu niet meer. Vorig jaar werd alleen nog een fragment van 'het Kindeke Jezus in Vlaanderen' opgenomen in een anthologie. Deze schrale gegevens vormen m. i. geen basis voor een artikeltje - hoe kort ook - in uw tijdschrift. Ik hoop dat de oogst in andere landen groter zal zijn.
In Japan liggen de zaken enigszins anders. Professor Sumitaka Asakura uit Tokio liet zich daar als volgt over uit : Lange tijd heb ik zorg besteed aan het introduceren van de Nederlandse letterkunde in Japan, maar de uitgeversmaatschappijen alhier hebben niet zoveel lust in de publikatie van Nederlandse werken, als ze in die van Engelse, Franse en Duitse werken hebben. Tot nu toe heb ik de gelegenheid gehad om, met mijn vrouw, werk van hiernavermelde auteurs in het japans te vertalen en te laten uitgeven : Heyermans, Multatuli, van Eeden, Gorter, H. Roland Hoist, Kloos, Swarth, Van de Woestijne, de Mont en Roef Basenau. In de 'Voorlichtingen over Nederlandse en Vlaamse Letterkunde', uitgegeven door verschillende uitgeversmaatschappijen, heb ik over Nederlandse en Vlaamse werken voorlichting verschaft; wat de werken van Timmermans betreft, heb ik een korte inleiding tot 'Pallieter' en 'Pieter Breugel' laten opnemen. 'Adagio' van Timmermans is niet door mijn vrouw, maar door de heer Katayama uit de Franse tekst vertaald.
Professor T. Weevers berichtte ons uit Londen: ,Het is mij tot mijn spijt onmogelijk te voldoen aan uw verzoek om een artikel te schrijven over het onthaal dat aan de werken van Felix Timmermans in Engeland is te beurt gevallen. Dit zou een bekendheid met het letterkundig leven van Engeland vereisen, die ik als neerlandicus niet bezit. Ik zou U aanraden, U tot dit doel te wenden tot een lid van de Britse P.E.N. Club.
Meer uitgebreide reacties kwamen uit Zuid-Afrika, Tsjecho-SIowakije en Duitsland.
Laten wij eerst Professor Abel Coetzee uit Johannesburg aan het woord. Hij deed ons opmerken, dat hij - terwijl hij de opdracht wel heeft uitgevoerd - de klemtoon enigszins verschoven heeft naar een belangrijk vraagstuk, waardoor ook precies de werken van Timmermans in het gedrang komen. Ek vra u om dit so te wil aanvaar, veral omdat ek al geruime tijd veronrus word oor die toenemende teruggang van Nederlands in Suid-Afrika. Zijn bijdrage geven we dus integraal weer :
Wanneer mens tans 'n opdrag kry om te skrywe oor die houding van Afrikaanse lesers teenoor die werke van 'n skrywer in die Nederlande, stan jy voor 'n hartseertaak -hartseer wat verwek word deur verskillende faktore wat uit die volgende sal blyk.
Omdat Suid-Afrika 'ingekring' is in die Angelsaksiese wêreld en ons buitenlandse boekwese geskoei is op Engels-Amerikaanse lees, is daar maar heel enkele punte in ons land waar mens die goeie (of selfs enige !) Nederlandse boek kan bekom. Hierdie punte bedien gewoonlik akademici, wat beteken dat die Nederlandse boekmark vir die gewone man nie bestaan nie. Onbekend maak onbemind.
Omdat Afrikaans en Nederlands om begrypelike redes nog altyd vir studiedoeleindes aan mekaar gekoppel is en bly in Suid-Afrika, het dit tog so gebeur dat Nederlandse skrywers vir skoliere en studente behou gebly het. Maar juis daardeur het Nederlandse skrywers 'akademiese' leer- en leesstof geword; Afrikaners wat tans nog Nederlands lees, doen dit vir eksamendoeleindes. Vir hierdie leserskring is Gezelle, Van de Woestijne, Streuvels en Timmermans beminde skrywers van die ouer geslag. Hulle werk word nog gereeld vir bestudering voorgeskryf en waardeer, alhoewel dit wil voorkom dat Nederlandse lektuur verdwyn sodra die laaste eksamen afgelê is.
Wat die werk van Timmermans besonderlik betref : Pas het die Kaapstadse uitgewery Human en Rousseau die Boerepsalm in Afrikaanse bewerking uitgegee - as ' proefneming'. Indien dit sou blyk dat die vertaling inslaan by die lesers sal dieselfde uitgewery Pallieter in Afrikaans aanbied. Juis die keuse van Timmermans se werk vir hierdie proefneming, laat blyk hoe hoog dit aangeslaan word. Die openbarende in die geval is egter dat dit nodig is om Timmermans in Afrikaans te vertaal ! Afrikaanse en Nederlandse (Noord en Suid) lesers en leiers moet hulle heeltemal duidelik rekenschap gee oor die betekenis van hierdie verskynsel : Die kennis van Nederlands het onder die algemene lesers so seer terug geloop dat die Nederlandse boek in Nederlands skaars nog aan die man te bring is. En die toestand word jaar na jaar erger. Dit word gewyt aan allerlei faktore, maar een van die belangrikstes daarvan ontvang nie voldoende aandag nie.
Toe Afrikaans skool- en universiteitsvak geword het tydens die eerste kwart van ons eeu, was daar ontoereikende Afrikaanse stof om ook maar net een jaar van 'n kursus voldoende te vul. Sedert jaar en dag het die Afrikaanse taal- en letterkunde egter soveel stof tot sy beskikking dat dosente verleë sit daarmee in 'n kursus wat Nederlands insluit! So erg is die toestand dat dosente bewus word daarvan dat tyd wat aan Nederlands bestee word, verlore tyd is, want Afrikaans as landstaal staan in wedywering teen Engels ! Daar is maar een oplossing :
Die tyd het aangebreek dat almal wat betrokke is by die saak moet besef dat Afrikaans en Nederlands as twee aparte vakke bestudeer moet word, en Nederlands wel in die keusegroep moderne tale, waar dan ook verlang word dat die kandidate dit moet kan skryf en praat ! Deur Nederlands gekoppel te hou aan Afrikaans, verloor albei dardeur, maar veral Nederlands.
En alle Nederlandse skrywers - oud - jonk - 'modern' - word nadelig getref. Daarom dat Nederlands prakties al lank nie meer 'n voedingsbron van Afrikaans is nie, en daarom dat ek my taak as 'n hartseertaak beskryf het aan die begin.
Mag hierdie enkele opmerkings by die toespitsing op die werk van Felix Timmermans daartoe lei dat ons ons ernstig gaan besin oor 'n toestand wat weinig aanbied om tevrede oor te wees.
Dr. OIga Krijtovâ uit Praag bezorgde ons een interessante Tsjechische kijk op de zaken en schreef ons : Habeant sua fata libelli en ook vertalingen hebben hun eigen onvoorziene lotgevallen. Een boek vertaald in een ander taalgebied, maar vooral in een gebied met een andere mentaliteit, vindt niet zelden een ander onthaal dan in eigen land. Er zijn al tientallen werken uit het Noord-en Zuidnederlandse taalgebied in het Tsjechisch vertaald, maar alleen twee auteurs een uit het Noorden en een uit het Zuiden kregen met hun werk een andere rol te vervullen dan hun collega's. Hun boeken hebben niet alleen de esthetische werking op de lezers uitgeoefend, werden niet alleen gewaardeerd als kunstwerken zonder meer, maar werden ook gekenmerkt door het tijdstip waarop de vertaling in het Tsjechisch verscheen. De dikwijls hartstochtelijke voorliefde voor deze werken vindt haar oorzaak in de buitengewoon moeilijke jaren welke het land en ook het lezerspubliek toen doormaakte, voor velen waren deze boeken een toevluchtsoord, 'een beloofd land', waar de zon nog scheen en de natuur nog bloeide voor anderen waren zij misschien weer tot steun, een hoop voor de toekomst, want ze verkondigden een diepe wijsheid : het leven zal overwinnen, het leven is sterker dan de dood.
De schrijvers van deze werken waren Antoon Coolen en Felix Timmermans.
Al in 1927 werd Timmermans' optimistische 'Pallieter' in het Tsjechisch vertaald, twee jaar later gevolgd door 'De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa', maar daarna duurde het tien volle jaren voordat de schrijver weer onder zijn Tsjechische lezers terugkeerde. Pas in 1937 verscheen de vertaling van 'Pieter Bruegel' en een jaar daarop 'De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt'.
Niet lang daarna woedde in Tsjechoslowakije de droevige ouverture tot de tweede wereldoorlog, eerst werd het land van zijn grensgebied beroofd, om daarna geheel aan de vijand overgeleverd te worden. Pas in die sombere dagen werd Felix Timmermans werkelijk 'ontdekt' en zijn werken beleefden een ongewone conjunctuur. Het waren de schoonheid, de vredige levensvreugde, soms ook een zekere berusting, maar aan de andere kant ook de onverzettelijke wil om door te zetten, de gezonde levenslust, welke juist in die dagen en jaren de lezers zoveel voldoening schonken. Geen wonder dat 'Pallieter' en 'Pieter Bruegel' opnieuw uitgegeven werden, ook de enigszins sombere 'Boerenpsalm' beleefde in twee jaren twee uitgaven. In het jaar 1940 werden er niet minder dan drie romans van Felix Timmermans uitgegeven. 'Het Kin-deken Jezus in Vlaanderen' en 'De Harp van Sint Franciscus' waren twee veelgelezen voorgangers van 'De Familie Hernat', dat in 1943 vertaald werd.
Na de oorlog was de lezershonger voor VIaamse auteurs blijkbaar enigszins gestild, er openden zich nieuwe perspectieven, nieuwe stijlen werden beoefend, ook de smaak van de lezers ging steeds meer uit naar moderne auteurs een begrijpelijk verschijnsel in een tijd vol van nieuwe idealen. Pas nu, ruim twintig jaar later, begint het lezerspubliek naar oude vrienden en meesters terug te verlangen. Antoon Coolen, ook tijdens de oorlogsjaren veel vertaald en gelezen, keert dit jaar onder zijn Tsjechische lezers terug, van Felix Timmermans wordt de re-editie van 'Pieter Bruegel' overwogen, een boek dat met de jaren zeker niet verouderd is en net zoals vele andere werken uit het uvre van Felix Timmermans op een gul onthaal van de Tsjechische lezers kan rekenen.
Georg Hermanowski uit Bad Godesberg, reeds tientallen jaren vertrouwd met het leven en de bloei van Duitse vertalingen van Vlaams werk, schetst ons een geestdriftig beeld van het onthaal, dat Timmermans' werken nog steeds en meer dan ooit genieten in het duitstalig gebied van Europa :
Hoeft er wel geantwoord te worden op de vraag of het werk van Timmermans, twintig jaar na zijn dood, nog leeft in Duitsland ? Het is levendiger dan ooit tevoren en heeft pas nu zijn volle breedtewerking bereikt. In vier grote boekengilden, in de grootste drie Duitse pocket-reeksen, wordt het massaal verspreid. Zo heeft de Insel Verlag momenteel tien werken van Timmermans in voorraad, bij de Verlag der Arche in Zurich zijn twee licentie-uitgaven op de markt, bij Amandus Verlag in Wenen een licentie-uitgave, en dan nogmaals een bij Reclam. De uitgeverij 'Gute Schriften' in Basel prijkt in deze lijst met niet minder dan vijf licentie-uitgaven. De Deutsche Buchgemeinschaft voert bestendig drie titels in haar vlag (Pallieter, Bruegel, Brouwer), de Hamburgische Bücherei eveneens 'Pallieter' en de Deutsche Hausbücherei de 'Franziskus'.
Als pocket kan men bij de Deutscher Taschenbuchverlag 'Jesuskind in Flandern', 'Bauernpsalm' en 'Franziskus' bekomen, in de Fischer-pocket-reeks 'Bauernpsalm' en 'Pieter Bruegel' en bij RORORO 'Pallieter'. De voornaamste vijf werken van Timmermans zijn op die wijze als pocket voorradig en dus voor iedereen toegankelijk.
De totaaloplage van alle Timmermansboeken heeft intussen de twee miljoengrens ruim overschreden. Neemt men de Büchgemeinschafts- en de pocketuitgaven niet in aanmerking, dan houdt men in de gewone uitgaven bij de Insel Verlag over : 'St. Nikolaus in Not' 322stc duizendtal, 'Pallieter' 284stc, 'Das Triptychon der hl. drei Konig' 281ste, en 'Die sehr schonen Stunden der Jungfer Symphorosa' 189stc duizendtal. Slechts twee Timmermansboeken hebben de vijfduizendgrens niet overschreden : 'Adagio' en 'Die unsichtbare Hand'.
Een zeer voorzichtige schatting brengt als vaststaand feit naar voren, dat meer dan vijftig procent van alle na wereldoorlog I vertaalde en verkochte Vlaamse boeken hier te onzent Timmermansuitgaven zijn.
Timmermans wordt in Duitsland niet meer vertaald, want er bestaat sinds ca. vijftien jaar geen werk meer van hem, dat niet in Duitse vertaling te verkrijgen is. Alles, tot het laatste blad toe, is vertaald geworden. Vandaag de dag wordt Timmermans meer dan ooit uitgegeven en gelezen; de zes pocketuitgaven hebben hier vanzelfsprekend enorm toe bijgedragen. Het feit, dat twee der.grootste pocket-uitgeverijen een identieke 'Bauernpsalm'-uitgave in hun fonds hebben, is een bewijs dat zelfs een pocketuitgeverij als de S. Fischer-Bücherei dit werk niet alleen verspreiden kan. Dat de Duitse lezer Timmermansuitgaven vraagt spreekt vanzelf; trouwens, hoe waren anders, na wereldoorlog II, 22 licentie-uitgaven naast 14 eigen uitgaven (dus totaal 36 uitgaven van de totnogtoe 30 vertaalde Timmermanstitels) mogelijk geweest ? Verliezen wij daarbij niet uit het oog, dat meer dan de helft van deze uitgaven in massaoplage tot 100.000 exemplaren verschenen. Hoe de lezers in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland op Timmermans reageren ? Zij kopen en lezen zijn werk. Slechts in midden-Duitsland is Timmermans niet voorradig op de boekenmarkt, maar in ontelbare brieven smeken de mensen aldaar hun aanverwanten in het westen hun zijn boeken te zenden en af en toe slagen zij er, tot hun grote vreugde, in de postcensuur bij de neus te nemen.
Wat de lezers bij dit werk het meest treft: dat er maar een Timmermans is; wat hen stoort: niets !
Dat men aldus een dergelijke auteur als auteur van wereldformaat beschouwt, is uit het voorgaande wel overduidelijk geworden. Indien dat niet werkelijk zo was geweest, dan zou er nooit sprake geweest zijn van pocket-licenties bij de Deutsche Taschenbuchverlag en bij S. Fischer-Verlag; en noch Insel Verlag, noch 'Die Arche' in Zurich hadden de werken ooit uitgegeven.
Felix Timmermans is voor de duitstalige lezer nu niet meer eenvoudigweg Vlaanderen, maar hij is en blijft voor hen Felix Timmermans !
(De cijfers, hierboven aangehaald, werden geput uit de jongste statistiek 23-12-66 van de Inselverlag).
Het genoegen te kunnen schilderen - José De Ceulaer
Het genoegen te kunnen schilderen
José De Ceulaer
(Uit Vlaanderen 93-1967)
In de bibliografie over Felix Timmermans nemen de publicaties van Drs. José De Ceulaer een voorname plaats in. Sinds hij in 1940 aan de universiteit van Leuven zijn Licenciaatsverhandeling over de motieven in het prozawerk van zijn stadsgenoot begon, heeft De Ceulaer talrijke bijdragen aan hem gewijd. In boekvorm publiceerde hij zijn bekende essay,: 'De mens in het werk van Timmermans', dat in 1957, met een voorwoord van Lia Timmermans, bij Van Kampen, in Amsterdam, verscheen. Een volgende uitgave was 'Gedachten van Felix Timmermans', een bloemlezing met een voorwoord van Paul Hardy, in 1958 bij Desctee De Brouwer in Brugge gepubliceerd. Zeer populair word zijn work 'Felfx Timmermans' in de reeks 'Ontmoetingen' van dezelfde uitgever. Onlangs beleefde het een vierde druk.
Deze zomer verschijnt bij Van In, te Lier, een nieuw boek, waarvan de titel 'En Toch' ontleend werd aan een bekend motief uit het werk van Timmermans. Het is geen essay of volledige biografie, zegt Drs. De Ceulaer. Het wil een spiegelbeeld tonen van de schrijver zoals ik meen dat hij zichzelf gezien heeft. Daarom ben ik uitgegaan van de gesprekken die ik in zijn zeven laatste levensjaren met hem heb gevoerd. Verder heb ik vooral gebruik gemaakt van wat hij in interviews, brieven en toespraken verklaard heeft. Ik heb niet naar volledigheid gestreefd, maar getracht het reeds vertrouwde, maar dikwijls vertekende beeld van Timmermans aan te vullen en, waar het mij nodig bleek, te korrigeren.
In dit boek komt Timmermans dus zelf uitvoerig aan het woord over zijn werk en de achtergronden daarvan, zodat sommige passages werkelijk revelerend mogen worden genoemd. De uitgeverij Van In was zo bereidwillig, ons bij wijze van primeur een hoofdstuk af te staan, waarin de Bruegel-roman wordt behandeld. Wij willen de publication daarvan in deze aan Timmermans gewijde aflevering van ons tijdschrift graag beschouwen als een kleine vriendenhulde aan een man die zich als geen ander in Vlaanderen heeft ingespannen om het werk van de grote Lierenaar te belichten en bekend te maken.
(Redaktie.)
Op 31 december 1927 te 7 uur 's avonds voltooide Felix Timmermans zijn geromanceerde biografie van Pieter Bruegel. God dank dat het af is geraakt, voegde hij er nog aan toe ,ik heb er lang aan gewerkt, maar er veel geluk aan gehad.
Van zijn kinderjaren af tot aan zijn dood heeft Felix Timmermans zich met Pieter Bruegel beziggehouden. Op 17 maart 1911, toen hij nog niet volledig hersteld was van zijn ziekte en nog niet begonnen was aan 'Pallieter' schreef hij een briefkaart aan Flor Van Reeth, waaruit blijkt dat hij toen reeds vage plannen had om over Bruegel te schrijven : Den Bruegel?... Zie Flor, ik had gedacht daar een schets van te maken.waarin een blij mensenleven met een levenslustige architektuur samensmolten, maar u begint me daar af te komen met karren dokumenten, reizen, dissertaties, diepe studies, zenuwprikkelende opzoekingen. En dat zal ik niet kunnen, ten 1ste daar het uit mijn werkkring valt en ten 2de omdat ik zelf nog een tragedie, verzen, novellen, vertellingen en essays te maken heb, die haast mijn kop doen springen. Maar kom wij zullen die zaak eens bestuderen achter t sas.
Met 'achter 't sas' bedoelt Felix Timmermans het weiland bij de Nete waarin hij doorgaans samenkwam met zijn vrienden en waarin hij 'Pallieter' situeerde.
Zij noemden het ook hun 'Salon'.
Een onduidelijke ziel
Toch heeft Felix Timmermans die 'zenuwprikkelende opzoekingen' gedaan om zijn roman te schrijven, en hij heeft ze daarna nog voortgezet, want Bruegel liet hem niet meer los. Op 27 december 1924 schreef hij in een briefkaart aan Prosper Thuysbaert dat hij 'volop aan Bruegel aan 't werken' was. Dat zijn kijk op Bruegel geleidelijk veranderde, kan worden opgemaakt uit hetgeen hij op 17 augustus 1926 aan Flor Van Reeth schreef: Bruegel vordert nu stabiel, en 't zal een schoon boek zijn, maar 't is danig moeilijk omdat Bruegel een onduidelijke ziel had en altijd overhoop met zichzelf lag, gebonden aan de kloof der aarde en hunkerend naar de hoogste toppen. Dat is moeilijk die up en down laten komen op tijd.
Felix Timmermans heeft het zich helemaal niet zo gemakkelijk gemaakt als velen hebben gemeend na de lektuur van zijn Bruegelroman.
Nagenoeg alle bezwaren tegen het boek werden door August Vermeylen bij elkaar gebracht in het maandblad 'Vandaag' van 15 februari 1929, onder de titel : 'Onze Grote Interviews: Een half uur met Pieter Bruegel'. In dat gefingeerde interview laat Vermeylen Bruegel zelf protesteren tegen de behandeling van zijn figuur in de geromanceerde biografie van Timmermans, waarbij hij dan zelf tracht de verontwaardigde schilder te sussen door verzachtende omstandigheden te pleiten.
Wanneer de interviewer hem de vraag stelt of hij zichzelf herkent in het boek, antwoordt hij: Och, mijn persoon, dat heeft geen belang meer. Ik weet toch dat ik veel meer was. Timmermans heeft mij eenvoudig als voorwendsel gebruikt: hij wilde niet anders dan nog eens van zijn Pallietervat tappen, zich nog eens een roes drinken aan zijn bier-zware liefde voor het 'koleurige' Vlaanderen. Hij gaat niet uit van mijn geest, maar van mijn onderwerpen, om er zijn eigen verbeeldingen aan te laten wapperen als vaantjes.
Vermeylen laat Bruegel ook nog zeggen dat hij bij Timmermans 'altijd dezelfde lammeling blijft, altijd bang voor de strijdende daad'.
Het is duidelijk dat de Bruegel van Timmermans hetzelfde lot heeft ondergaan als Pallieter : veel lezers zien uitsluitend de kleur van de verf waarin Felix Timmermans zijn personage's heeft gezet en hebben geen oog voor de lijn. Nu is het wel zo dat hij die verf in verscheidene werken zo kwistig heeft gebruikt, dat de lijn er enigszins in verloren loopt. Dat is dan ook een van de grootste oorzaken van de misverstanden die er rondom zijn werk zijn ontstaan.
Toch moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de Bruegel-visie van Timmermans zoals die tot uiting is gekomen in zijn roman, en zijn Bruegel-visie als dusdanig. Er is trouwens een evolutie merkbaar in zijn opvattingen van Timmermans over Bruegel. Hij heeft over de schilder niet enkel een roman geschreven, maar ook spreekbeurten over hem gehouden en beschouwend proza over hem gepubliceerd.
In het Kerstnummer van 'Ons Volk Ontwaakt', jaargang 1921, schreef hij kommentaar 'Bij de Brueghelplaten' : 'Volkstelling van Bethlehem', van Pieter Breugel de Oudere, en de 'Aanbidding der Wijzen' van Pieter Bruegel de Jongere. Hij legde daarbij de nadruk op de kleurenlust, de vroomheid, de zinnelijkheid, het naïeve, het kinderlijke en het volkse, en wees slechts terloops op 'een zachte tragiek'.
Op 31 mei 1924 bracht hij op de Bruegel-feesten in Brussel een in boekvorm uitgegeven 'Feestgroet aan Pieter Bruegel'. Hij beklemtoonde daarin het Vlaams en volks karakter van zijn kunst.
Op 8 februari 1925 verdedigde hij in 'Ons Volk Ontwaakt', onder de titel 'Pieter Breughel te Lier' de stelling dat de prent 'Landstrasse bei einer Stadt' die hij in het werk van Max Friedländer over Bruegel gereproduceerd zag, een Liers stadsbeeld voorstelt, hetgeen achteraf een vergissing is gebleken.
Bij de herdenking van de schilder in het Noordbrabants dorpje Bruegel in 1926 sprak Felix Timmermans de feestrede uit, waarin hij de nadruk legde op de raadselachtige menselijkheid van Bruegel, 'die elke anekdote overwelft'. Na de publikatie van zijn Bruegel-roman hield hij in 1934 een spreekbeurt over Pieter Bruegel in de Kon. VIaamse Akademie, waarin hij vooral wees op de tweespalt bij Bruegel, die gelijktijdig meeleefde met het volksleven en het op afstand bekeek. Naar aanleiding van een bezoek aan het Kunsthistorisch Museum in Wenen publiceerde hij in 1936 een beknopte studie over Bruegels schilderijen die daar hangen, onder de titel 'Het VIaamse Volksleven volgens Pieter Bruegel'. Het duidelijkst heeft hij zijn opvattingen over Bruegel geformuleerd in zijn bijdrage tot '100 grote Vlamingen', waarin hij hem 'een vernieuwer, een ziener, een ontdekker van nieuwe waarden en beschouwingen' noemt en de volgende slotbedenking onder woorden brengt: Groot was zijn werk, zwak was hij als mens, maar juist daardoor had hij zoveel te zeggen. In die periode had Dr. Karl Jacobs zijn roman voor het toneel bewerkt. Zijn eigen aandeel in het stuk was weinig meer dan een vertaling van de oorspronkelijke Duitse tekst.
Zelfportret
Bij drie opeenvolgende bezoeken in September 1944 bracht Felix Timmermans ons gesprek telkens op Bruegel. Toen we het over Adriaan Brouwer hadden, zei hij plots : lk ben zeer gevoelig voor reuken. Welnu, het werk van Adriaan Brouwer heeft op mij altijd de indruk gemaakt van iets dat stinkt. Dat van Pieter Bruegel niet. Daarom heb ik hem ook anders geroken.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik hem te vragen waarom hij Bruegel als een zwak mens heeft voorgesteld. Hij antwoordde : Er bestaan bijna geen dokumenten over Bruegel, men kan alleen voortgaan op zijn schilderijen en op hetgeen Van Mander heeft geschreven, dat hij 'een stil en geschikt man' was en 'toch vermakelijk in gezelschap'. De vraag is natuurlijk of Van Mander wel betrouwbaar is.
Ik geloof dat Bruegel bang van natuur was. Hij was manisch-depressief. Ik heb daarover eens gesproken met een psychiater, een leerling van Freud. Hij was het met mij eens. Daarom is zijn kunst ook 'himmelhochjauchzend, zum Tode betrübt'. Er is een kontrast in zijn kunst. Droevige dingen drukt hij plezierig uit.
- Hoe verklaart gij dat verschijnsel ?
- Door het genoegen te kunnen schilderen.
Er bestaat een tekening van Bruegel, waarop twee figuren voorkomen. Een van die figuren, die er zelfbewust uitziet, wordt beschouwd als een zelfportret. Daarover zei Timmermans mij: lk geloof niet dat Bruegel daar een zelfportret heeft gemaakt. Het vertoont helemaal geen gelijkenis met de Bruegelportretten die andere schilders hebben gemaakt. Ik geloof dat Bruegel daar de mens heeft geschilderd die hij had willen zijn. Ik heb die mens in mijn roman Jan Nagel genoemd. Jan Nagel was niet bang, hij was zelfzeker. Er zijn critici die gewezen hebben op de wezensverwantschap tussen Bruegel en Timmermans zelf. Het is in ieder geval een feit dat Timmermans een deel van zijn eigen karakter in zijn Bruegel heeft gelegd. Zo is er ook een parallel te trekken tussen de figuur van Jan Nagel en die van Pallieter.
Men is ontgoocheld, schreef Timmermans eens, omdat ik geen Pallieterfiguur ben, zo stil ben, en zelden geestdriftig word: dat ik meer naar binnen dan naar buiten leef, niet te paard rijd, moeilijk schaats, geen waaghals ben, niet op de buiten woon, en de bomen van verrukking niet omhels. Men verwacht van mij een Pallieter. Doch ik ben Pallieter niet, in verre na niet, Eens heb ik het verlangen gehad een Pallieter te zijn, een schuimend, gelukkig verlangen, en dat verlangen heb ik uitgeschreven in een boek.
Hij is uitgegaan van de karakterbeschrijving door Karel Van Mander om de figuur van Bruegel op te roepen. Het werd voor een groot deel een zelfportret. Zijn Bruegel was zoals hijzelf veeleer schuchter en vreesachtig dan zefzeker en durvend, eerder passief dan aktief.
Jan Nagel was daarentegen een vechter en een durver, zich sterk bewust van zijn kracht en zijn kunde, bereid tot het hoogste offer in de strijd tegen Spanje. Totaal anders dan Timmermans zelf, die mij eens toevertrouwde : lk heb nooit een volle overtuiging want dan wordt men fanatiek. In het leven ben ik altijd onbeslist geweest. Ik heb alleen vaste principes wanneer ik schrijf : dan is alles heel beslist en wel overwogen.
Toen ik hem eens deed opmerken dat Bruegel zo passief is in het toneelstuk waarin hij toch de hoofdpersoon is, antwoordde hij : Bruegel was nu eenmaal passief. Ik vind het daarenboven helemaal niet nodig de hoofdpersoon van een drama altijd te laten akteren. Hij kan ook innerlijk de handeling ondergaan en toch beïnvloeden. Dat is ook de opvatting van Maeterlinck, die in een van zijn stukken een dode op het toneel plaatst die de aktie helemaal beheerst.
Dat is inderdaad het geval in 'Les Aveugles'. La parole est du temps, le silence de I'eternité, schrijft Maeterlinck in een essay, waarin hij onderscheid maakt tussen 'le silence actif ' en 'le silence passif ' en '...la vie véritable, et la seule qui laisse quelque trace, n'est faite que de silence'.
De teorie dat de hoofdpersoon in een toneelstuk of in een roman niet noodzakelijk op de voorgrond moet komen in de handeling of intrige, heeft Felix Timmermans ook toegepast in 'De Pastoor uit den Bloeyenden Weyngaerdt'. Hoewel de dramatische handeling zich daarin toespitst op het zielskonflikt van Isidoor en Leontientje, blijft de Pastoor zelf de hoofdpersoon in het verhaal, omdat het drama waarin ze verwikkeld geraken, hoewel belangrijk op zichzelf, in essentie slechts voor zover belang heeft als het een ommekeer teweegbrengt in de levenshouding van de Pastoor zelf.
Felix Timmermans heeft zijn Bruegel in ieder geval welbewust passief voorgesteld. Wanneer hij hem beschreven heeft zoals hij hem 'geroken' had, dan was hij er zich nochtans van bewust dat Bruegel een raadsel voor hem bleef.
Bruegel is het grootste genie dat er ooit is geweest, zei hij mij. Men zou over hem kunnen zeggen, wat Sint-Augustinus gezegd heeft over de bijbel : een boer zal er zijn plezier aan hebben, maar de grootste denker zakt erin weg. Een van de problemen die voor mij onopgelost blijven, is : of Bruegel zich bewust was van wat hij schilderde of niet. Ik geloof dat hij er zich niet van bewust was, anders zou hij een halve god geweest zijn. Vaklieden hebben het, op architektonisch gebied perfekt genoemd verklaard dat de toren van Babel zoals hij die geschilderd heeft : alle katrollen hangen op de juiste plaats, alles is in evenwicht. Dat kan niet te danken zijn aan zijn opmerkingsgave, want dergelijke gebouwen bestonden niet. Het is bewezen dat Bruegel op het laatste van zijn leven de opdracht heeft gekregen een kanaal te graven tussen Brussel en Willebroek. Ook wat de scheepsbouw betreft, was alles perfekt op zijn schilderijen. Er is nog meer. Hij heeft eens zeven zieke vrouwen getekend die op bedevaart gaan. Er is vastgesteld dat al die vrouwen een verschillende ziekte hadden en dat Bruegel hen heeft uitgebeeld in houdingen die volledig overeenkomen met de fysische reakties van degenen die aan die verschillende ziekten lijden. Welnu, in die tijd kende men die verschillende ziekten nog niet. Liep Bruegel ook op medisch gebied zijn tijd ver vooruit of was zijn opmerkingsgave zo ongewoon sterk ontwikkeld dat hij de zintuiglijk waarneembare gevolgen van die ziekten perfekt weergaf zonder de aard ervan te kennen ? Dat is nog niet uitgemaakt en dat is ook moeilijk uit te maken. Maar dat Bruegel, of hij zich nu van dat alles bewust was of onbewust, een genie was, daarvan ben ik zeker.
Gedurende een ander gesprek zei Timmermans mij : lk geloof toch dat Bruegel onbewust geschilderd heeft en dat hij niet aan al de problemen gedacht heeft die nu in verband met zijn werk worden gesteld. Daarom heb ik hem op zijn sterfbed plots tot het besef laten komen dat er op zijn boerenkermissen geen enkele figuur is die lacht.
De cineast Jan Vanderheyden en zijn jonge acteur en assistent Jef Bruyninckx, waren op een avond bij Timmermans op bezoek geweest.
Wij wilden hem voor ons aan 't schrijven krijgen , vertelt Bruyninckx. ,,Wij trachtten hem te overtuigen dat hij een nieuw scenario moest maken. Met enige moeite nam hij aan. Als ik mij niet vergis, ging het toen om de film 'Een Engel van een Man'. Wij wisten dat hij veel te doen had en dat het misschien moeilijk zou gaan. Vanderheyden wou het hem dan ook zo eenvoudig mogelijk maken. Het moest niet meer zijn dan een algemene leidraad en het gaf niet als de tekst niet afgewerkt en niet netjes overgetikt was. Ik hoor het de cineast nog altijd zeggen : Fee, naar 't geschrift moet ge niet zien... Timmermans aanvaardde. Toen wij vertrokken, ging hij met ons mee tot aan de eerste brievenbus. Daar stak hij een gele briefkaart in. Zij was aan hemzelf geadresseerd en hij had er op geschreven: Beste Fee, morgen moet ge wat werken... De kaart moet aangekomen zijn, want wij hebben ons scenario gekregen. Het was niet groter dan één pagina met de hand geschreven.
Over Felix Timmermans bestaan vele anecdoten. In hoeverre zij door de herinnering en de vriendschap werden verguld, zal wel moeilijk uit te maken zijn. Zij bewijzen ons ten overvloede dat de schrijver enorm populair is geweest en dat zijn figuur legendarische trekken had gekregen.
Is het ook niet typisch dat een reeks anecdoten over hem werd opgenomen in ' Lachend Vlaanderen' ? K. Jacobs verzamelde in dat boek een groot aantal 'Vlaamse Volksverhalen', die in 1951, in een bewerking van Pol Heyns, bij Elsevier verschenen.
Volgens de inleiding werd 'veeleer het naamloze bijeengebracht dat door het volk verteld wordt wanneer het kermis houdt en wanneer het te keuvelen zit bij de haard of tijdens de spinavonden en vrolijke drankpartijtjes in de herberg'. Keizer Karel zowel als de schelmse Tisje-Tasje uit Frans-Vlaanderen en de Almanak van Snoeck zijn vertegenwoordigd. En achter die bonte rij vertelseltjes komt een afdeling voor de goede man van Lier. Wij vinden er Timmermans teruggebracht tot het formaat van kalendermoppen, maar de beste bevestigen het beeld dat wij ons van hem hebben gevormd.
Het is al zo vaak beklemtoond dat Timmermans niet die uitbundige man was waar zovelen hem, na lezing van 'Pallieter', voor gehouden hebben. In tegenstelling tot de held uit zijn wensdroom moet hij een rustige, huiselijke man geweest zijn, wat bang en voorzichtig, maar openbloeiend in het gezelschap van goede vrienden en 'volks-mensen' waar hij van hield.
De goede dingen des levens kon hij onvoorwaardelijk bewonderen, maar dat mochten gerust meteen de eenvoudigste zijn : een bloem in de tuin, een kleurrijke prent aan de muur, een pot zelfgemaakte bessenjam.
Ook bij vrienden liep hij niet voortdurend op zijn handen. José De Ceulaer noemt hem een 'typische droge humorist', wiens gesprekken niet vol kwinkslagen zaten maar die zo langs zijn neus weg een geestige opmerking kon maken. Daar lachte hij dan zelf eventjes mee, bijna verlegen, terwijl zijn ogen 'guitig tintelden'.
Als deze kwaliteit in zijn boeken aan bod komt, vind ik hem zelf op zijn best. Wat niet belet dat ik mij vaak heb laten meesleuren wanneer de luidruchtige vreugde uitbarst, fel en onweerstaanbaar, zoals alleen een groot verlangen uitbarsten kan.
Ook door de 'gewone man' in Lier werd hij vaak 'Pallieter' genoemd, maar dat had alleen iets te maken met de bekendheid van zijn boek. Oude schoolkameraden en buren zeggen van hem dat hij geen vlieg kwaad kon doen. Dat wordt van velen getuigd, maar ik heb wel eens de indruk dat het komt omdat zij de vliegen gewoon niet zien zitten. Voor Timmermans is er geen twijfel : Een mens als een wolk. Daar wordt aan toegevoegd, dat hij alles 'zo origineel' kon zeggen. Hij wist altijd een plezant woord, meneer.
De beste humor van de schrijver zat in de wijze waarop hij de mensen waarnam en in de taal waarmee hij die waarneming vertolkte.
Biezondere voorbeelden van beide vindt men in 'Minneke poes'. Een boek dat ten onrechte op het achterplan schijnt te zijn gebleven. Misschien omdat men het als een intermezzo beschouwde ? De kunst van het intermezzo valt bij ons nog zoveel tussen de plooien.
'Minnekepoes' bevat notities over een vakantie in een Kempens dorp. Het is een soort van dagboek, waarin de atmosfeer, de klank en de kleur van de seizoenen worden gemengd met opmerkingen over mensen en dingen uit de dagelijkse gang van zaken. Eigenlijk zijn de opeenvolgende hoofdstukjes niets anders dan wat wij nu 'kursiefjes' zouden noemen.
Zij lijken op dit genre omdat zij op bondige wijze geestige impressies brengen, maar ook omdat in het moderne kursiefje vaak gezocht wordt naar originele beelden. Voor 'Minnekepoes' geef ik meer dan een bundel hedendaagse beroepshumor.
Een groot voorbeeld van Timmermanse waarneming blijft een bijna terloopse opmerking in dit vakantieboek. De Processie trekt door het dorp en de barones stapt met haar twee dochters achter het Allerheiligste : 'Zij zijn karig gekleed, want zij willen niet opvallen en de aandacht trekken. Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De onmogelijke poging tot waardigheid wordt hier met een paar woorden meesterlijk getypeerd. 'Zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De champetter zal nooit meer uit mijn verbeelding verdwijnen. Sinds ik hem in dit boek heb gezien, kijk ik naar alle processies en stoeten, en ik zie hem overal opstappen, in allerlei uniformen en kledij, maar altijd met hetzelfde scheve hoofd. Timmermans steekt hier zijn pen uit naar Carmiggelt.
Ook in de jaren dat ik minder van Timmermans' verhalen heb gehouden en in een aantal boeken die ik nu, op afstand, gerust als mislukt of verouderd mag afschrijven, heb ik altijd genoegen beleefd aan zijn beeldspraak. Zij leverde voldoende parels op om altijd weer in die boeken op zoek te gaan. Vaak was dat eigenlijk geen zoeken, omdat zovele beelden in mijn herinnering leefden en ik alleen maar ging bladeren om ze op hun juiste plaats opnieuw te bekijken. Nu droom ik van een klein Timmermans-brevier, waarin niet de 'gedachten' maar de 'kleuren' zouden worden samengebracht.
In die kleuren zat veel blauw en geel van de naïeve prenten. Zijn taal blonk zoals de huizen en straten van Lier in de zomer van zijn jonge jaren.
De volksvertellers van de oude stempel, die je ook nu nog kunt horen, maar je moet weten waar ze zitten, kunnen vaak beelden gebruiken die in originaliteit en kleur niet voor Timmermans moeten onderdoen. Ik heb eens iemand horen vertellen 'dat hij zoveel champagne had mogen drinken, dat zijn tenen er van krulden'. Een andere 'lachte zich een oog uit van schrik'. In Lier hoorde ik een grote, magere man met triestig gezicht 'een lange vrijdag' noemen (want een ouderwetse visdag was niet zo'n kermis, weet u het nog ?). Een nijdaas van een rijkaard is er 'een zilveren Judas'.
Timmermans luisterde naar de volksmond. Zijn verbeelding noteerde, vulde aan, blonk alles op. Soms beefde zijn hand en schoof zijn pen uit; dan werd hij kunstmatig. Soms was hij niet persoonlijk genoeg aanwezig; dan bleef hij oubollig. Maar...
Sla 'Minnekepoes' open, gelijk waar, bijvoorbeeld op pagina 10. Het is zondag en de wolken slenteren vredig, 'dik van geluk door de zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht'.
'Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van 't diepe water, ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettennieuws'.
De wereld wordt soms in woorden opnieuw geschapen. Of gerestaureerd.
Is het niet geestig dat een schrijver dat kan, een kleine mens met een pen ?
De geest van Timmermans' humor is die van bijna al zijn werk. Hij is best te typeren met het bekende prentje van de doedelzakspeler die musicerend door de velden schrijdt, boven het opschrift: 'En Toch !'
Het is de humor van de levensaanvaarding. Timmermans ziet de onvolkomendheden van de wereld, maar hij klaagt ze niet aan. Hij lacht er eens mee en plaatst ze in een ruimer kader, in een sfeer van breed-menselijk begrip.
Zó redt het volk zich al eeuwen uit zijn mizerie.
Toen Lods op 13 October 1938 in De Standaard zijn duizendste 'Uil' liet verschijnen, bood de krant hem een originele hulde aan. Zij drukte het jubilerende 'kursiefje' tussen een gelukwens van Felix Timmermans en een van Ernest Claes, die allebei zo'n beetje over humor filosofeerden.
Timmermans vatte er zijn eigen opvatting in samen : De humor is ernst en tragiek waaraan men niet wil ten onder gaan. De wil naar levensverheuging, want de humor begint daar waar er iets ontbreekt. Niet willen treurig zijn, toch 'ja' tot het leven zeggen, spijts alles. Als men dat gevoel heeft, ziet men van zich zelve en van anderen de kleine kant, maar men spot er niet meer mee, men is niet sarcastisch, niet ironisch, niet bitter, men neemt het aan. Bij alles en bij iedereen ontbreekt er iets, maar dit maakt juist de schoonheid van het leven uit. Elke mens is een andere klank van de grote piano, de ene kan de andere niets verwijten, want ze complementeren elkander, en daarom is er een goedheid, een berusting en een aanvaarden in het tekort van zichzelven en van anderen, en men kan met alles glimlachen.
Het is de humor van iemand die wijs en goed was.
De tweede wereldoorlog moest nog komen, met zijn concentratiekampen en zijn atoombommen, met zijn besef van het absurde dat onze generatie heeft getekend.
Op onze muren word dit jaar het feest van Eén Mei aangekondigd met een affiche van de cartoonist Hugoké. Op een witte achtergrond rijst een hoge vuist op, met donkere contouren, maar in de handpalm en op de arm zien wij gele korenaren, het rood van ovens en het blauw van werktuigen en tandwielen.
Er zijn tijden waarin de open hand van de humorist een vuist moet worden. Om de kleuren te verdedigen.
Hoe hoog Timmermans het korte verhaal aansloeg ? Het short-story begon pas in de druk gelezen Amerikaanse magazines aan vorm en populariteit te winnen, toen Timmermans het 'Schoon Lier' nog als straatravotter aanschouwde. Lezen deed hij biezonder veel. In het boekje 'Uit mijn Rommelkas' heeft hij het over Edgar Poe, 'den mysterieuzen sphinxachtigen Ibsen', Guy de Maupassant en Dostojewski. Hij loochent hun invloeden niet.
Voor kerst-, paas-, en andere 'vertellingen' vond hij een afzet in bladen als o.m. de Sint-Franciscus Almanak, en Ons Volk Ontwaakt. De autentieke schrijvers van de 'kortste roman' evenwel vonden nauwelijks een markt. Zij kwamen niet aan bod. Het bleef bij brave, vaak folkloristische verhaaltjes. Voor het short-story moest nog een publiek worden gevonden. De honger naar het korte verhaal moest worden aangescherpt, en de weinige vertalingen van buitenlandse auteurs werden ofwel geweerd, ofwel niet begrepen.
Niet dat er geen interesse was ! In de keurig verzorgde Nederlandse Kerst- en Winterboeken vinden wij bijdragen van Anton van Duinkerken, van Henriette Roland Hoist, Fabricius, Ina Boudier Bakker... En van Felix Timmermans die in de jaren dertig reeds de noord-zuidmuur had gesloopt.
Een vergelijking met de Noordamerikaanse short-story-schrijvers gaat evenwel niet op. Wij waren nog heel ver van Somerset Maugham, van Jack London, en David Herbert Lawrence. Timmermans had de wereld niet bereisd. geen adembenemende avonturen beleefd, geen kontakt gehad met vreemde rassen, andere kontinenten. Zijn 'helden' evolueerden in het zicht van de Sint-Gummarustoren. Meer binnen de enge stadsmuren van Lier, en heel dikwijls in de poëtische atmosfeer van het Begijnhof, 'waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt'.
Maar daar ontlaadde zich zijn zeggingskracht op wereldformaat. Het verwijt dat hij een oubollige provincialist zou zijn houdt geen steek. Heel wat Amerikaanse auteurs zijn nooit verder geraakt dan de swamps rond hun geboortedorp, en werden precies met hun aldaar gesitueerde short-story's kandidaten voor de Nobelprijs ! Tenslotte kan men je niet onder de neus wrijven in een stadje te zijn geboren, dat helemaal niets in zich draagt van de zwoele southernsfeer.
Het is op zijn minst simplistisch de vraag naar, en het sukses van Timmermans' 'vertellingen' te verklaren als een bovenmoerdijkse zucht naar Vlaamse couleur locale. Misschien heeft Felix Timmermans hier en daar wel eens al te sterk zijn kleurrijk taal- en schilderspalet gebruikt om de 'Hollanders' te bekoren, maar nooit kun je de kracht ontkennen waarmee hij zelfs de strikt Lierse motieven heeft uitgebouwd. De beperktheid van zijn woordenschat, zijn dialektische zinsbouw, heeft hij omgebogen, gesmeed tot machtig wapen. Hij was zich absoluut bewust beperkt te zijn, maar wierp zich juist daarom zo hardnekkig op zijn werk. Het is fout hem zonder meer van slordigheid te verwijten. Zelfgenoegzaamheid was hem totaal vreemd. Men is al te zeer geneigd in Timmermans vooral de schepper van Pallieter te zien, die als toemaatje o.m. ook een Driekoningentriptiek schreef, en zijn liefde voor Pieter Bruegel verwoordde.
Kerstverhalen als 'Het Einde van een Roman', 'Om het Hoofd van Johannes', zijn verstrooide pareltjes in ontelbare publikaties. Vroeg of laat worden zij wel eens door een Timmermansbewonderaar tot een rijk halssnoer aan mekaar gerijgd.
Waar de kracht van Timmermans' vertelkunst zich op de meest markante wijze manifesteert, is zonder twijfel in 'Schemeringen van de Dood'. Bij het herlezen van deze vijf hallucinante verhalen kreeg ik Ingmar Bergman voor ogen. Niet dat ik de kineast van 'Het Zwijgen' en 'De Maagdenbron' meteen aan de verfilming zou willen laten beginnen van 'De Kelder' of van 'Het Zevende Graf'. De Zweed Bergman en de Vlaming Timmermans hebben ontegensprekelijk met mekaar gemeen, dat zij beiden naar het waarom der dingen boren. Zij doen dat op hun eigen manier. Bergman revolteert. Timmermans gaat tenslotte berusten. Maar er zijn beslist méér raakpunten ! Alleen is het zo, dat de eruditie van Bergman en het moderne medium dat hij hanteert, een vergelijking met Timmermans de bodem inslaat. Waar zij zich beiden bezighouden met het begrip God, met de dood en met de relativiteit van het leven, het aardse bestel, en de liefde, schreeuwen zij om eenvoud, om klaarheid.
Vooral bij de lektuur van 'De Kelder' kon ik Bergman niet wegdenken. Ik ben geen cinefiel, laat staan een filmkritikus, en ik permitteer mij zonder al te veel kompleksen een mij obsederende kongruentie tussen Bergman en Timmermans.
Felix Timmermans schreef zijn 'Schemeringen van de Dood' in een zwaarmoedige bui, kompleet in verwarring gebracht door een niet te verteren dosis theosophie, Schopenhauers pessimisme, en ziekelijk spiritisme. De magere bodem van zijn opvoeding was allerminst het geschikte terrein voor levensbeschouwelijke fiorituurtjes. Hij besefte dit gelukkig net op het randje van zijn algehele instorting.
Met Pallieter, de gesublimeerde heiden, leverde Timmermans zich in een roes aan het leven over! Bergman kan zich die weelde niet veroorloven. Maar meteen weze gezegd, dat Timmermans de levensvreugde als een strategie tegen zijn 'peur de vivre' heeft gehanteerd. Daarom zie je tussen de regels altijd nog een schemering van twijfel, van een memento homo. De doodsgedachte heeft hij vooral in zijn korte verhalen niet weten uit te roeien. Wie op grandioze wijze het leven schildert, denkt overbiddelijk intens aan de dood, die er het einde van is. Je kiest, je neemt stelling, maar de pregnante vragen worden niet zomaar door het engagement opgelost.
Inmiddels zijn alle breed opgezette filmprojekten rond Timmermans' werk om een of andere reden gestrand. Aan het sukses van zijn uvre heeft dat beslist niet geschaad.
Wellicht integendeel.
Vroeg of laat wordt ook de Vlaamse film volwassen. Ik geloof stellig, dat hij ooit dezelfde renommée, dezelfde reputatie zal krijgen als de Zweedse. Dat wij ooit met een Vlaamse Bergman, een Vlaamse Sjoberg kunnen uitpakken. Met onze taal, moeten wij ook onze filmtaal schaven, frezen en vijlen. Op het haar gepaste moment zal de Zevende Kunst dan wel haar dienaars rekruteren.
De verfilming van een Timmermansverhaal is geen dwingende noodzaak maar ergens zit ik er met kloppend hart op te wachten. In de 'Schemeringen van de Dood', in 'Pijp en Toebak', in 'Het Keerseken in de Lanteern' en vele andere, vindt een vaardig kineast materiaal voor een goed scenario. Indien hij, en dat moet wel worden onderstreept, kan afstand nemen van de al te sterk geprononceerde Pallietermythe.
Timmermans' korte verhalen kregen nooit voldoende aandacht, en dat geldt dan zeker op de eerste plaats voor 'Schemeringen van de Dood'. Men houdt nu eenmaal van Pallieter. Niet van een Timmermans die griezel en gruwel schrijft. Ergens moet hij door die nog zo goed bedoelde, nog zo vloeiende personifikatie met Pallieter gegriefd zijn geweest.
Heeft Timmermans zijn korte verhalen grotendeels op bestelling geschreven, als een gemakkelijke (?) bron van inkomsten ? Deed hij het uit louter genoegen ? Waren het vingeroefeningen, literaire preludes, of een vorm van letterkundige konditietraining ? Gemakkelijk heeft hij er zich zeker niet van af gemaakt, en wie Edgar Poe en Dostojewski bewondert, heeft zeker zin in het short-story, of dat nu ruw of gruwelijk, hekelend of ironisch is geschreven. Ongetwijfeld heeft Timmermans de grote kracht van de kleine roman zeer hoog geschat. Overigens schonk hij ons geen enkele omvangrijke roman ! De kracht van zijn proza was de soberheid van een korte, dikwijls zéér naïeve verteltrant. Een haast kinderlijk rapport van de menselijke gedragingen, van het nooit begrepen mysterie der jaargetijden, het gebed om liefde, vriendschap en begrip.
Pallieter is uit een soort dagboek geboren. Niet direkt als een romanfiguur gekoncipiëerd !
Uit Timmermans' dagelijkse aantekeningen (hij heeft zich niet lang aan de dwang van die dagelijkse notities kunnen onderwerpen) ontstonden vele situaties en personen voor korte, of voor langere verhalen. In de Beschränkung heeft deze 'Lierische' Meester zich een virtuoos getoond. Wij hoeven niet eens te betreuren, dat hij geen woestijnen heeft doorkruist, geen Anapurna heeft beklommen, geen giftslangen heeft gevangen, beren geschoten, of zeerovers bevochten. Zijn frisse inspiratiebronnen besproeiden rijkelijk het avontuur van zijn leven.
Kunst moet iemand gelukkig kunnen maken.(Felix Timmermans)
Bij de verfilming van een letterkundig werk kan de kineast uitgaan van twee geheel verschillende grondbeginsels.
Hij kan uit een omvangrijk boek een klein fragment plukken en dit vrij transponeren naar de normen van zijn kunstdiscipline. Hierbij treedt de filmer onafhankelijk kreatief op.
De literaire schepping is slechts een aanleiding, een incidenteel uitgangspunt. De kineast neemt het tema uit de handen van de auteur. De nauwelijks enkele pagina's vormen de wortels waarop een autonome film groeit, waar men het oorspronkelijk boek niet meer zal in herkennen. Waarschijnlijk zal ook de schrijver erin verscholen blijven. Ofwel voelt de filmer zich geestelijk verwant met een auteur en stelt hij zich geëngageerd in tegenover zijn werk, dat hij niet wil verraden. Dat mag natuurlijk niet leiden tot een dorre tekstillustratie of tot een loutere kinematografische vertaling. De kineast stemt af op dezelfde golflengte van de auteur en streeft bewust naar een artistieke herschepping die de schrijver respekteert. Het wordt haast een filmische transkriptie van een portret, dat ook doorheen het celluloid begint te schemeren. Deze dienende funktie staat geheel buiten dwang, als beide kunstenaars naar de geest korrelaties hebben. Ondanks hun zo uiteenlopende media, kunnen bepaalde raakpunten harmonieren.
Deze twee opvattingen lijken mij te verdedigen. Ik heb geen voorkeur. Elk voorkomend geval dient immers apart overwogen en individueel benaderd. Men kan ook het verfilmen van literatuur verwerpen en alleen de auteursfilm als zuivere kunstuiting aanvaarden.
Van woord tot beeld
Toen de B.R.T. mij gelegenheid bood een korte fiktiefilm te realiseren naar een werk van een Vlaamse schrijver, was mijn auteurskeuze gauw gedaan. Sedert mijn jeugd bewonder.ik Felix Timmermans en als Lierenaar ben ik vertrouwd met het milieu waar het grootste deel van zijn werk is gesitueerd. Het behoort tot de edukatieve taak van de televisie ons eigen literair patrimonium in brede lagen te verspreiden. Bovendien bevordert zij met filmopdrachten de ontwikkeling van het kultuurpatroon van deze eeuw. Met het oog op mogelijke uitwisseling met buitenlandse omroepen, was het de wens van de tv-leiding een minimum aan dialogen in te lassen.
Een der belangrijkste karakteristieken van Timmermans is de zinnelijke uitbeeldingskracht van zijn taal. Zijn spontane en biezonder plastische woordekspressie gaat natuurlijk in film verloren. Er diende dus gezocht naar een verhaal waar de originele beeldspraak niet te sterk op de voorgrond treedt en waar de 'dichter' zich toch duidelijk manifesteert. In de eerste plaats moest het zich lenen tot filmbewerking.
Met deze eisen voor ogen, heb ik toen het ganse uvre van Felix Timmermans herlezen. Ik deinsde onmiddellijk terug voor zijn hoofdwerken. Filmprojekten voor 'Pallieter' of 'Boerenpsalm' acht ik in ons land vooralsnog te ambitieus en te prijzig. Nadat ik om artistieke overwegingen ook romanfragmenten had uitgeschakeld, greep ik naar zijn korte verhalen en. novellen. Door hun beperktheid van omvang zou ik bovendien gemakkelijker binnen de voor-geschreven projektieduur blijven.
Beperkt tema
Timmermans' vaak veronachtzaamde vertellingen zijn organisch van bouw, ontdaan van literaire franjes. Opvallend is de direktheid waarmee hij zijn verhaal voortstuwt. Deze 'short-stories' werden kortademig geschreven, met nerveuze trekjes geschetst; ze laten zich gewillig in sekwenties versnijden. Daarenboven is de stof meestal sterk visueel behandeld de Fé verluchtte zijn bundels zelf overvloedig en levert ze vrij spektakulair feitenmateriaal.
De verhalen vonden hun oorsprong veelal in plaatseiijk geïnspireerde gebeurtenissen. Halfreële en legendarische motieven, uit de volksmond opgetekend, werden geënt op de stam van zijn verbeelding. Werkelijkheid en fantasie zijn versmolten tot een harmonisch geheel, een mengsel van uitbundigheid en ingetogen stemmingskunst. Deze regionale tematiek werd de auteur aangewreven. Maar hoeft het nog herhaald dat zijn 'couleur locale' geen pro-vincialistische isolatie betekent ?
De schetsen en vertellingen zijn ongelijk van waarde. Zuiver literair behoren ze niet allemaal tot zijn sterkste bladzijden, maar ertussen glinsteren vele pareltjes van kleinkunst.
Zoals zijn 'groter' werk, zijn ze geweven rond de hoofdmotieven Leven, Liefde, Dood, Kunst, Natuur en Geloof.
Vrijwel alle uitgebeelde personages zijn volksmensen, ambachtslui en burgermannetjes, haast nooit intellektuelen.
Timmermans schildert een levensepisode waarin verdrietjes en kleine genoegens elkaar afwisselen, tegen een achtergrond van ongekompliceerde, maar soms verrassende situaties.
Men heeft deze verhalen vaak gedoodverfd als folkloristisch en oppervlakkig. De schrijver werd zijn voorkeur voor eigenaardige volkstypen vaak verweten. De anekdotiek van Timmermans bloeit op het leven zelf. Hij toont de mens in zijn alledaagse doening, in al zijn schamelheid en geestelijke armoede. Doorheen folkloristische uitwendigheden zindert de liefde van de auteur tot de misdeelden en de simpelen. Door zijn proza trekt een stoet van menselijke miserie. Hij buigt zich vol begrip over wie hij zelf 'curieuze' mensen noemde. 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht'.
Bij Timmermans zoekt men tevergeefs naar zwaar opgetuigde stellingen. Hij put geen dramatische spanningen uit psychologische botsingen. Zulke problematiek is hem vreemd.
De verstilde, milde humor waarmee hij de menselijke onvolmaaktheid en de banaliteit van het kleinsteedse milieu schetst, waakt erover dat hijzelf nooit kleinburgerlijk wordt. Zijn piëteit voor het afbrokkelende verleden is geen vals sentiment.
Ik zocht naar een liefst niet overbekend verhaal met een eenvoudige konstruktie en dat mij kinematografische kansen bood en waarvan de realisatie de budgetaire mogelijkheden niet zou overschrijden. Na eliminatie bleven tenslotte over: 'De moedwillige Verkenskop' en 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen'. De laatste vertelling trok mij biezonder aan.
In 1958 had ik de tv-dokumentaire 'Keersken in de Lanteern' verwezenlijkt, een evokatie van het Liers begijnhof als inspiratiebron voor kunstenaars. Daartoe had ik een korte sekwentie opgenomen van de bootvisser uit 'Onze-Lieve^Vrouw der Vissen'. Bij de montage echter heb ik deze passage gesnoeid, maar de idee voor een afzonderlijke film heeft me nooit meer losgelaten. Het tamelijk grotesk verhaal zonder 'artistiekerige' pretenties leent zich tot visualisering. Het laat voldoende ruimte voor filmische verbeelding, zodat ik mij hoegenaamd niet gekortwiekt voel. Het tema vergt slechts een paar hoofdpersonages, wat gunstig is voor het 'intimistisch' karakter van het kleine scherm.
De televisie deelde mijn voorkeur. Toen de filmrechten waren verworven, kon ik van start gaan.
Stijlverwantschap
Het doorzichtig verhaal, helder als pompwater, verloopt rechtlijnig. Hoe groot de bekoring ook was de film uit legstukken tot een geraffineerde, barokke tijd- en ruimtepuzzel op te bouwen, heb ik alle raadselachtige sprongen vermeden.
Ik heb daartoe houtsnijdende argumenten. Timmermans lezen is een ontspannende, bevrijdende bezigheid. Daarom heb ik bij de filmaanpassing doelbewust gestreefd naar een sobere vormgeving, een kronologische struktuur met een volgehouden, onverstoorde kontinuïteit. Een ingenieus network met afgeknapte draden zou kunstmatig aandoen en de Lierse schrijver verminken. Uit het pretentieloze, licht humoristisch getinte mirakelspelletje mocht naar mijn gevoelen geen diepgravende film groeien. De aard van de vertelling bepaalt meteen de stijl van het filmwerkstuk dat in een duidelijke taal dient gesteld.
Door de boeken van Timmermans dolen geen psychopaten en erotomanen; in mijn film worden geen erkende geestelijke waarden ontluisterd en er komt geen meter schaamteloze onder-de-navel-filmerij in voor. Kan het nog pruikeriger ? De auteur heeft nooit toegegeven aan literaire modestromingen. In impressionistisch getint proza schreef hij zijn neoromantische verhalen. Zijn oorspronkelijk dichterschap ging samen met een heimwee naar traditie en een verlangen naar éénvoud. De geaardheid van zijn werk en de geëvokeerde tijdgeest dikteren de richting voor interpretatie.
Op gevaar af door 'high-brow'-cinefielen met 'papaiaanse kinema' te worden bestempeld, ben ik de mening toegedaan dat het registreren in 'cinema vérité'-stijl zich van Felix Timmermans zou verwijderen. Ofschoon het middelstuk van mijn film zich op het eerste gezicht voor 'living camera' leent, heb ik over de ganse lijn van dit nochtans spontane en door mij gewaardeerde procédé afgezien om elke stijlbreuk te ontlopen. In een geïmproviseerd gedraaide prent zou men van Timmermans niets dan een skelet terugvinden. De schrijver behoort weliswaar tot een vorige generatie, maar staat toch nog te dicht bij ons om geheel ongebonden te 'verbeelden'. Ruusbroec laat zich moderner visualiseren dan Streuvels.
Een hedendaags auteur, die eigentijdse problemen ontvouwt en op wiens literatuur het filmmedium reeds rnerkbaar heeft ingewerkt, kan men natuurlijk in de meest vooruitstrevende stijl benaderen, in sommige gevallen zelfs eksperimenteel. Maar een roman van Timmermans is nog een verhaal, geen zwaartillend essay. Hij ontraadselt zelden menselijke mysteries. Hij ontdekt innerlijke roerselen in uiterlijke gedragingen, maar peilt niet in filosofische bespiegelingen naar zielskonflikten. Hij stelt zich ten hoogste de vraag : 'Hoe is het leven toch ineengedriegd ?' In 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen' ligt het zwaarste aksent ook niet op het drama dat zich bij de visser voltrekt. Timmermans' greep op het verhaal wortelt in andere kwaliteiten.
Zijn optimistische toonaard duldt geen grijze fotografie.
Met fragmentarisch tonen van een 'nieuwe zakelijkheid' zou als een dissonant klinken. Bij de Lierse schrijver speelt de suggestieve kracht van het landschap het fotogeniek dekor nog een grote rol. Zijn spelfouten verantwoorden nog geen ontredderde filmgrammatika.
Kreatief ombouwen
De vertelling van Vettigen Teen is een naïef volksverhaal met eerder zwakke dramatische eksplosiekracht, geen eigentijdse stof voor een draaiboek. Mijn medescenarist Gaston Durnez en ik hebben het als een uitdaging opgenomen het tema op film-eigen wijze in beelden te herdenken, kreatief te 'vertalen' in een anders geaarde kunsttak met eigen kriteria. Het stramien van de vertelling werd gerespekteerd. Wat filmisch dankbaar te konkretiseren bleek, trad naar voren. Onderdelen werden geschrapt omwille van de eenheid. De wijzigingen waren niet van ingrijpende aard; ze beperkten zich tot het verleggen van aksenten, het verschuiven van de bouwstof en het toevoegen van enkele elementen, ontleend aan andere werken van Timmermans.
De novelle zelf had reeds literaire spinselen afgeschud. Suggestieve metaforen zijn onvatbaar met de kamera. De verloren beeldspraak werd opgevangen met gelijklopende kinematografische middelen. Het celluloid heeft immers zijn eigen visuele stijlfiguren. De humor van de situatie wordt gesteund door filmrijm, montage en klankband. Enkele jonge technische verworvenheden konden zinrijk worden aangewend.
Onze filmbewerking houdt het midden tussen zuivere fiktiefilm en de tv-formule die Dries Waterschoot toepaste voor een middeleeuwse ridderroman en waarbij de tekst gebiedend was. Ik heb gepoogd het literair werk te herscheppen, doorheen mijn persoonlijke optiek en op basis van de filmekspressie.
Bovenstaande verantwoording lijkt wellicht op een 'captatio benevolentiae' ten opzichte van mijn film. Ze is het niet. Wel een pleidooi voor Felix Timmermans. De vraag 'Is Timmermans (nog) verfilmbaar ?' loopt tot op zekere hoogte evenwijdig met de vraag 'Is Timmermans nog leesbaar?' Daarbij dient overwogen dat film uiteraard vergankelijker is dan literatuur. Men filmt Timmermans niet met een kamera, maar met zijn hart.
Natuurlijk dekor
Om de autenticiteit te dienen, heb ik niet met beroepsakteurs gewerkt. Ik heb het gewaagd met 'nieuwe' gezichten, met ongeschoolde mensen, die niet eens besmet zijn door dilettantentoneel. De fysieke gedaante was voor mij belangrijker dan akteertalent. Er wordt overigens bijna niet gesproken. Het is daarenboven verrassend hoe gelegenheidsspelers zich onbewust met hun personage kunnen identificeren, als de door de regie opgelegde handelingen behoren tot hun bewegingsgewoonten, tot hun dagelijks motorisch patroon.
De film werd gedraaid in het milieu waar Timmermans zijn vertelling heeft gedacht. Meteen werden aldus de inspiratiebronnen vastgelegd, wat wellicht enig literair-historisch belang heeft. Achtergrond is : Lier, het begijnhof en de Netevallei, 'een land dat inspiratie in den dichter giet'. Het dekor verdringt de mens niet, doch herleidt hem tot zijn relatieve proportie. Timmermans is ongenietbaar door wie geen liefde opbrengt tot de natuur 'een kleed, waar-mee God zich omgordt'. Langs de lyriek van het landschap is de 'dichter' terug te vinden. Ik geloof nog in de plastische schoonheid en de dwingende uitdrukkingskracht van het beeld, in een sfeerscheppende fotografie.
In dezelfde orde van gedachten heb ik zelfs niet geaarzeld af en toe de schrijver zelf heel even aan het woord te laten, niet uit gebrek aan inspiratie of uit beeldarmoede, maar om Timmermans' aanwezigheid nog inniger aan te voelen.
Geen valse folklore
Het verhaal werd gepubliceerd in 1924. Het kleinsteeds klimaat van de twintiger jaren komt er goed tot uiting. Ik heb mijn film eveneens een Vlaams idioom verleend, maar er anderzijds angstvallig over gewaakt er geen 'vals folkloristisch geval' van te maken met kapmantels. De prent heeft het gebeuren gesitueerd tussen 1925 en '30. De humor werd gemengd met nauwelijks merkbare ironie. Ofschoon geen religieus tema, mocht het spirituele niet overslaan in een karikatuur van het onverwoestbaar volksgeloof dat voortspruit uit angst voor bovennatuurlijke machten.
Timmermans boeit buiten de grenzen van tijd of plaats. Zijn meeslepende, blijgeestige vertelkunst voldoet aan de menselijke drang naar goedheid en schoonheid. Zijn ongeschonden levensvreugde draagt zich bij de lezer over in een broos geluksgevoel. De Lierse schrijver is een belijder van het leven dat waard is geleefd te worden.
Mijn film 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen', weldra voltooid, hoopt de toeschouwer met een glimp van deze Timmermansiaanse blijdschap te verrijken.
Mijn zwaarste opgave was : een onwaarschijniijke situatie aanvaardbaar en met hoge graad van waarachtigheid met de kamera vertellen, terwijl Felix Timmermans over mijn schouders meekijkt. Indien ik daar niet in gelukt ben, dan heb ik gefaald.
(Feestrede uitgesproken tijdens de Timmermanshulde op de Grote Markt te Lier op 16 juli 1957,
gerelayeerd door de Vlaamse Televisie.)
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Gij allen, die van dichtbij of van ver met uw geest en uw hart aan deze schone hulde aan de nagedachtenis van Felix Timmermans deelneemt, hoort ende luistert. Want het is niet een persoon met zo'n of zo'n naam die hier spreekt, het is de anonieme stem van het Vlaamse volk zelf.
En het is dit jaar juist vijftig jaar geleden dat ik te Leuven, op de studentenkamer van een vriend, voor de eerste maal Felix Timmermans ontmoette. Die vriend heette Jef Arras, hij kwam uit Lier, en was in die tijd de beste schrijver onder de Vlaamse studenden te Leuven. Felix Timmermans kende ik toen reeds van naam, doordat hij enkele gedichtjes ingezonden had voor ons studententijdschrift, maar vooral door wat Jef Arras mij over hem vertelde.
En wanneer hij over zijn vriend, «de Fee» zoals hij hem noemde, aan het praten viel, dan schitterden zijn ogen van enthousiasme, dan vertelde hij zoveel eigenaardige gezegden en humoristische trekken van zijn Lierse stadgenoot, dat ik ongeduldig werd die wonderbare Fee te kennen. Jef Arras - hij is eilaas zeer jong gestorven, kort na de oorlog van '14-'18 - is de eerste geweest die in Felix Timmermans de geniale kunstenaar had ontdekt en voorspelde dat hij eenmaal tot onze grootste schrijvers zou behoren.
En daar stond nu Felix Timmermans voor me, een flinke jongeman met brede schouders en een klare open blik, in een grijs pak, met een strohoed op het hoofd, een kromme pijp in de mond en een dikke wandelstok in de hand. Een eenvoudige schuchtere mens, zonder enige artistieke aanstellerij, hij was zoals hij was, zoals zijn eerlijke blik het zegde, hij was zoals hij zijn ganse leven zou zijn, eenvoudig en oprecht.
«Dat is nu de Fee,» zei Jef Arras. En bij onze eerste handdruk hadden wij elkaar diep in de ogen gekeken, en beiden wisten we hoe dicht we bij elkaar stonden. Wat ik van die eerste ontmoeting nog onthouden heb is dit: hij gaf mij een sigaar, en voegde er bij : «Ze is niet fameus... want ik kreeg ze van een pater.»
En toen een paar jaar later, nog voor 1914, Jules Persijn mij te Antwerpen uit het Hollands tijdschrijft De Nieuwe Gids, de hoofdstukken voorlas uit Pallieter, toen wist ik dat Jef Arras zich niet vergist had over die wondere zoon van zijn geboortestad, en dat die Felix Timmermans een werk zou scheppen zoals de Nederlandse literatuur niet kende en dat in lengte van jaren en geslachten de vreugde zou uitmaken van duizenden.
Geachte Toehoorders en Luisteraars, ik ben hier niet gekomen om u het leven te schetsen of het werk te beoordelen van Felix Timmermans. Het is er de plaats niet voor en de tijd laat het niet toe. Ik sta hier alleen om, deze avond, bij deze schitterende herdenking, tien jaar na het overlijden van een grote vriend, namens het ganse volk van Vlaanderen onze verering, onze bewondering en onze liefde uit te spreken voor de mens en de kunstenaar die Felix Timmermans was ; om namens gans het Vlaamse volk en namens de honderdduizenden buiten onze grenzen, getuigenis af te leggen van onze dankbaarheid voor al het schone, het verhevene, het diep menselijke dat hij ons geschonken heeft.
Ik zeg : over onze grenzen. Want geen enkel schrijver uit Vlaanderen, zolang er hier schrijvers of dichters hebben bestaan, heeft ooit binnen en buiten Europa in zo korte tijd de faam bereikt die het werk van Felix Timmermans is te beurt gevallen. Geen enkele van onze schrijvers uit de laatste halve eeuw is zoveel vertaald; en gelezen geworden als hij, en op dat stuk mag zijn naam geplaatst worden naast de grootste namen nit de moderne wereldliteratuur. Geen enkele kunstenaar van het woord heeft in die periode Vlaanderen meer eer aangedaan dan deze eenvoudige gemoedelijke Lierenaar, en ik durf zelfs zeggen dat in vele verre gewesten van de grote wereld het werk van Felix Timmermans heeft bekend ge-maakt dat er nog een Vlaanderen en een Vlaamse volk bestond. Ik was er telkens trots over, wanneer men mij in het buitenland vroeg of ik Felix Timmermans kende of gekend had, daarop te kunnen antwoorden hoe dicht hij naast mij stond. Hij is de heerlijke ambassadeur geweest die voor de roem van ons vaderland meer gedaan heeft dan eender welke officiële instantie kon bereiken.
Men schrijft zo niet meer, hoorde ik eens zeggen. Goed, men schrijft ook niet meer zoals Guido Gezelle dichtte, men komponeert niet meer zoals Beethoven, zoals men niet meer schildert zoals Breughel. Wat ik ook weet is dat de enige schrijvers die blijven voortbestaan en nog betekenis hebben voor een volk in zijn latere geslachten, dezen zijn die gelezen worden.
En Felix Timmermans wordt gelezen, nu zoals in de jaren van zijn hoogste opgang, zijn lezerskring breidt zich nog immer uit, zijn werken worden nog altijd vertaald in meer andere talen, nog altijd leeft en groeit hij. Want ik kan aan Felix Timmermans niet denken als niet meer behorende tot de levenden. Nog altijd is hij onder ons, waart zijn geest hier door de straten van Lier, zijn zo, geliefde en mooie vaderstad waarvan hij de schoonste en hoogste glorie is en die hij door de wereld bekend heeft gemaakt. Nog altijd zie ik hem hier gaan met die rustige gemeten stap, en kijken naar de mensen en de huizengevels, en luisteren naar de taal van zijn volk, zoals hij luistert naar de klokkenzang van de Sint-Gommarustoren. En nog altijd voel ik de warme druk van zijn hand in de mijne.
Schone, nobele, betreurde vriend.
En waarin ligt het mysterie van zijn grote kunst, van de ontaanbare populariteit van zijn werk, van de warme genegenheid vooral die men hem blijft toedragen ?
Aan ieder van u overkomt het wel eens bij het lezen van een boeiend boek, dat ge al lezend, volgend de loop van het verhaal, niet meer denkt aan de naam van hem die het schreef. Maar wie op die manier voor het eerst een boek van Felix Timmermans in de hand heeft, die zal meer dan eens op de eerste bladzijde gaan kijken naar de naam van de auteur omdat onwillekeurig de gedachte in hem oprijst : «Die dat geschreven heeft moet een goed mens zijn.»
Want dat was hij, ja, naast de van God begenadigde kunstenaar die hij was. Dat straalt als een zon uit al zijn werken. De mens met het goede gouden hart, de mens met de edele ziel die alles begreep en alles omvatte, die nooit in zijn leven in staat is geweest tot een onedele daad, de mens die als hoogste kenmerk de Liefde in zich droeg voor de eenvoudigen, voor de armen naar geest en naar lichaam, en daarin de opperste schoonheid vond, de Liefde als dominante van heel zijn werk en zijn leven, zoals die geboodschapt werd in het allereerste gebod van de Martelaar van Golgotha.
Daar ligt m.i. het geheim van zijn wonderbare persoonlijkheid.
En hij legde die Liefde in zijn werk in alle eenvoudigheid, de eenvoudigheid die was zoals zijn hart en zijn geest, en die de hoogste gave is die een kunstenaar kan bereiken. Hij heeft nooit gezocht naar excentriciteiten, om groot te doen, om voorbijvliegende bewondering te wekken, hij gaf zich zoals hij was, hij schreef met het warme bloed van zijn hart, hij was een groot mens.
Zo was Felix Timmermans. Zo leeft hij voor u en voor mij en voor allen die hem hebben gekend of zijn werken hebben gelezen. Zo blijft hij bij ons.
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Ik wil deze korte toespraak niet eindigen zonder onze eerbiedige en genegen hulde aan te bieden aan de edele vrouwe die zijn liefdevolle echtgenote was, en aan zijn kinderen.
En namens gans Vlaanderen dank te zeggen aan de stad en het volk van Lier en aan haar gemeentebestuur, in het bijzonder aan uw burgemeester Dr. Van Hoof, voor het inrichten van deze enige en schitterende Timmermans-herdenking, die u allen in de ruimste mate tot ere strekt.
Dank te zeggen aan de inrichters van deze prachtige avond, aan het Nationale Radio-Instituut en de Vlaamse Televisie, aan al de kunstenaars die op zo voortreffelijke wijze hun hulp daartoe hebben verleend. En ik kan hier de namen niet verzwijgen van de heren Jan Boon en Bert Leysen, ook niet van de organisators van dit huldeconcert, de heren Jef Boschmans, Dries Waterschoot, Jo Van Eetvelde en juffrouw Nelly Pulinckx.
En laat mij eindigen met het gebed dat ik eenmaal in de mond heb gelegd van Felix .Timmermans in zijn hemels paleis van waaruit hij deze avond naar ons luistert :
Het Gebed van de Fee :
Almachige Vader, zo klonk zijn gebed, ik kom uit een land dat schoon is onder alle landen die Gij geschapen hebt. Waar de bomen in de bloem staan en rijke vruchten beloven, waar de Nethe en vele andere riviertjes, zoals de Maas en de Schelde, door de beemden kronkelen, waar de koeien en de schapen in de groene weiden grazen, en de radijskens en de suikerpekens in overvloed in de tuinen groeien. Ik kom uit een land waar de lucht altijd blauw en vol zon is als 't niet regent, waar de huizen proper zijn en ieder dorp zijn eigen kerk en zijn eigen pastoor heeft. Dat is Vlaanderen, Almachtige Vader.
Ik kom uit een volk dat schoon en goed is onder alle volkeren die Gij geschapen hebt. Daar is er geen dat zoveel missionarissen naar Kongo en China heeft gezonden om de Gelen en de Zwarten tot U te brengen, daar is er geen waar zoveel nonnekens en paters zijn, zodat ze nog altijd maar kloosters moeten bijbouwen. Daar is er geen waar Ons Lieve Vrouwke zoveel vereerders heeft en ze zo blijmoedig meedoen als er een nieuwe pastoor ingehaald wordt. Zou er een land zijn waar de dichters schonere verzekens en de muzikanten heerlijkere liekens over Ons Lieve Vrouwke hebben gemaakt ?
Zou er een volk zijn waar zulke goede moeders wonen, waaruit zoveel heiligen zijn gekomen al staan ze dan niet in de almanak ? En t is geen groot volk lijk Russen of Chinezen, lijk Engelsen of Amerikaanders, ze hebben geen dollars of ponden, alleen maar simpele frankskens die dan nog zo gauw verteerd zijn. Het zijn de Vlamingen, Almachtige Vader.
Maar ach, het gaat er niet altijd even goed. Het is er nog zo dikwijis haat en nijd, jaloezie en pikantigheid, wrok en verbittering, en zo heerst er nog veel zedelijke ellende. Almachtige Vader, red Vlaanderen en de Vlamingen uit deze bittere nood. Laat meer Liefde nederdalen in hun hart en hulpvaardigheid in hun gemoed. Laat ze weer mensen worden zoals gij ze geschapen hebt naar uw beeld en uwe gelijkenis. Geef ons de liefde weer, laat ons hart weer goed zijn, want anders zullen we vergaan. Gij weet dat ik geen Latijn ken en maar een klein beetje Frans, maar Sint Paulus zal dat ook zo wel gezegd hebben. En Almachtige Vader, vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren... in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
(Uit : Katholieke Illustratie 91ste jaargang nr 14,16 april 1957)
Elke mens heeft een vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men en men doet van alles om het gewicht van die steen niet te voelen.
Het is tien jaar geleden dat Felix Timmermans stierf. Zijn laatste jaren heeft hij veel geleden, maar hij droeg het met blijmoedigheid van een echte christen, die hij was. Ik heb gaarne geleefd, ik zal ook gaarne sterven zei hij.
Hij was het dertiende kind van een Lierse handelaar in kant. Zijn vader ging met de boerinnenkappen van hoeve tot hoeve en als hij na dagen weer thuis kwam, bracht hij altijd wat voor de kinderen mee, siroopstekken of suikeren haantjes, als de zaken goed gedraaid hadden; maar ook wanneer hij weinig of niets verdiend had, bedacht hij toch altijd iets om hen te verrassen : een hoed vol gevangen meikevers of Russische rapen (dat waren gewone rapen in een appelsienenpapierken) en die smaakten dan heel bijzonder, want de verbeelding kon de simpele dingen mooi en heerlijk maken.
Zijn vader bracht ook vertelsels mee en hij vertelde zijn kinderen alles alsof hij er zelf was bij geweest ; hij sloeg de wolf van Roodkapje dood en aan hém vroeg op op een avond dat het sneeuwde een oude man met een ezeltje en een vrouw, die onder haar mantel een kindeke droeg : Baas Timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij de weg naar Egypte niet wijzen! En hij had Sint Jozef de weg gewezen en een ander maal kwam hij aan het Huis ten Halven, een kwartiertje buiten Lier, de stoet van de Drie Koningen tegen en de zwarte koning, voor wie de kleine jongen schrik had, zei : Doe thuis aan Felix mijn complimenten.
Hij was een grote, sterke man met fijn gevoel en een mild hart. De kleine jongen leerde danig slecht op school en bij de prijsuitdeling was hij een van de laatsten. Maar toen hij beschaamd de zaal uitkwam, stond er zijn vader met een arm vol prijzen.Hier zie manneken, zhebben een fout gemaakt, ge waart de tweede. De meester heeft mij u deze prijzen doen afgeven en zorg nu dat ge de volgende keer de eerste zijt. En Felix was fier en leerde t volgend jaar eens zo goed om de eerste te zijn.
Zo groeide de jongen op in het oude Lier, waar nog geen ander gerij doorkwam dan een enkele boerenkar en tweemaal per dag een lege stoomtram. Hij hoorde de wonderlijke vertelsels van het Kaluiken, een arme schoenmaker, uit wiens werkplaats hij niet was weg te slaan, en hij speelde met zijn vrienden toneel, dezelfde stukken welke zijn vader hun met een eigen gemaakte poppenkast had voorgespeeld.
Hij schreef zijn opstellen. Op n keer luidde de opgave : Het bezoek bij grootmoeder. Zijn grootmoeder nu was zo danig lelijk, dat de kinderen haar de wolf van t Roodkappeken noemden, en als ze zondags door de spleet van de deur gingen roepen : Dag, groteva! Dag, grotemoe! dan duwde het brave mens hun elk een stuiver in de hand en zei : En nu braaf gaan spelen. Hij beschreef het juist zoals dat ging en de meester zette eronder : Dit is zéér, zéér slecht, Felix. Maar hij bleef schrijven zoals het was, al stond er iedere maal Zeerslecht, Felix onder. Toen hij een opstel moest maken over Met de vlieger spelen schreef hij : Ik kan daar niets over zeggen, want ik speel er nooit mee.
Hij tekende en schilderde van jongs af. Hij vereerde Rubens, wiens schilderijen hij kende en natekende uit de Katholieke Illustratie, en op een middag hij was toen een jaar of twaalf reed hij met een vriendje mee achter op een kar naar Antwerpen om in het museum het werk van Rubens te zien. Het overweldigde hem zo, dat de vage illusie ooit zo iets als een Rubens te kunnen worden op slag verdwenen was.
Maar in een andere zaal zag hij dewerken van Pieter Breughel, over wie hij nog nooit gehoord had, en het was hem of hij daar al jaren op had gewacht. Daar hingen de Opschrijving te Bethlehem, de Moord op de Onnozele Kinderen, het Bezoek van de drie Koningen, alles gezien in het kader van het Vlaamse land, het Vlaamse volk, de Vlaamse zeden, juist zoals zijn vader het hem verteld had. In de avond liepen zij terug naar Lier, drie uur gaans. Zij hadden niets te eten gehad en trokken rapen uit omde honger te stillen. Hij heeft het zelf beschreven: ,,Het was zeerlaat als wij thuis kwamen, waar ik een goede afschrabatie kreeg. Het was er aan verdiend. Ik had Breughel gevonden."
Laat hem maar doen
Toen Felix veertien jaar was,wilde zijn vader hem naar een pensionaat sturen, maar hij werd toen juist ernstig ziek en daarna kwam er van een pensionaat niets meer en mocht hij naar de academie. De broers en zusters trouwden en Felix bleef schilderen en schrijven. Hij moest weleens in de winkel helpen, maar zijn moeder zag wel dat dat geen werk voor hem was en zei: ,,Laat hem maar doen; er zal nog iets bijzonders uit groeien.
Hij verkeerde met Lierse kunstenaars, die merendeels op het stille Begijnhof werkten, en daar kwam hij ook onder invloed van vrienden, die de theosofie en het spiritisme aanhingen. Het was de grote geestelijke crisis van zijn jonge jaren; hij werd een twijfelaar, een zoeker, hij begon te schrijven aan zijn Schemeringen van den Dood en tenslotte werd hij ernstig ziek.
Door bijkomende complicaties bleef hij geruime tijd in gevaar van sterven en het herstel kwam daarna uiterst langzaam. Uit zijn verlangen naar het leven, uit de dankbaarheid te mogen leven ontstond Pallieter. Toen hij eindelijk genezen weer buiten mocht komen, langs de Begijnenvest en de Nethe over, toen jubelde de vreugde in hem; hij wilde zijn levensvreugde en zijn bewondering voor Gods schepping neerschrijven en daarvoor had hij een mens nodig die het leven omhelsde, die alles aanvaardde, regen en zonneschijn, en die God loofde en dankte in zijn natuur. Hij kende niemand die zo was en daarom verzon hij Pallieter.
Toen het hoek in l916 verscheen, stond de wereld in brand; dood en verderf leken te triomferen en midden in dat zwarte wanhoopstij begon deze verheerlijking van het leven de wereld te veroveren, zonder dat Felix Tirnmermans in het stille, door de oorlog deerlijk geschonden Lier daar een vermoeden van had. In die zorgelijke jaren schreef hij ,Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, het werk dat al sedert zijn kinderjaren in hem leefde. En toen de oorlog voorbij was, bleek al spoedig dat hij zijn kantwinkel wel sluiten kon, want overal wilde men hem zien en horen. Hij moest, zelfs voor een tijd naar Holland verhuizen om daar al zijn lezingen te kunnen houden. Er werd om hem en over hem gevochten; er waren er die Pallieter een heidens en Het Kindeke een profanerend boek vonden; er waren er die hemzelf voor een Pallieter hielden. Als hij vertelde dat hij vóór Pallieter een verkeerd leven geleid had en daarmee de twijfel en zwaarmoedigheid bedoelde, waartoe de theosofie en het occultisme hem gebracht hadden en waarop Pallieter een gezonde reactie was, dan waren er weer dadelijk diep geschokte puriteinen voor wie verkeerd leven alleen maar zedelijk wangedrag betekenen kon en die het spreken daarover zéér, zéér slecht vonden.
Roem en miskenning
Ach, verkeerd begrepen is hij dikwijls. Hij was de meest gelezen en meest vertaalde Vlaamse schrijver, maar velen hebben nooit meer in hem gezien dan een plezante, sappige verteller van primitieve, boerenbonte verhalen. Zijn meesterschap over de taal was zo groot, zijn woordtechniek vaak zo verfijnd, dat. zijn vertelkunst bedrieglijk simpel leek, even simpel als die in schijn zo primitieve, bijna kinderlijke, maar feilloos rake tekeningen en schilderijen. Zijn veelzijdig levenswerk omvatte alle menselijke mogelijkheden, van Pallieters uitbundige lofzang op dit aardse leven tot de innige, verpuurde mystiek van Sint Franciscus, maar velenkonden dat alleen verklaren door een verondersteld gebrek aan diepgang, een ongecompliceerd en zonder problemen zijn.
Hij leek inderdaad niet aan psychologie te doen, hij rafelde zijn figuren niet uiteen, maar hoe konden zij zo overtuigend en onvergetelijk voor zijn lezers gaan leven, als hij hen niet had doorschouwd? Hoe zou hij ooit zonder psychologisch inzicht zo diep hebben kunnen doordringen in : een Breughel of Brouwer! Neem zijn meesterwerk Boerenpsalm; dat leven van een simpele boer bevat alles wat er in een mensenleven, in ieder mensenleven is aan vreugde en verdriet, aan kracht en aan zwakheid, aan geloof, hoop en liefde; het dringt diep in de aarde en het reikt naar de hemel. Heel dat schone en smartelijke mysterie, dat leven heet, weten te vangen in zo weinige en eenvoudige woorden... moet ge nog vragen of de man, die dat vermocht, diepgang bezat!
Maar het misverstand was begrijpelijk. Timmermans wist, dat in elke mens Gods beeld schuilt, en daarom behield hij altijd oog voor het goede in hen. Daarmee echter wekt ge heden ten dage al spoedig de indruk, dat het u schort aan inzicht en levenservaring, dat ge maar een simpele ziel zijt.
Toen hij als jong schrijver zijn vader in Pallieter liet lezen, zei die al: Maar manneke toch! Er komt zelfs geen enkele moord in! Want zijn vader las anders van die ouderwetse draken vol bloed en tranen. Die hebben gelukkig afgedaan en als we nog eens ontdekken, dat het goede in de mens van meer belang isdan al zijn afwijkingen, dan zullen ook de pathologische draken van onze tijd hebben afgedaan als miezerige, armtierige mistekeningen van het werkelijke leven. Maar het werk van Felix Timmermans blijft.
Nog komen zijn vrienden telkenjare op een herfstdag bijeen in de abdij van Averbode om hem te herdenken. Het Lier, waarvan hij schreef, is aan 't verdwijnen. De typen uit zijn verhalen moet ge zoeken onder oudjes in het godshuis en op het Begijnhof woont nog maar één begijntje. Het huis in de Heyderstraat, waar zijn weduwe nog woont, is een stil huis geworden, maar het is er een vol herinneringen, zo vol, dat men er haast geen vraag durft stellen uit vrees daarmee pijn te doen. Maar bij het weggaan trof ons een schilderij in het portaal. ,Dat doet me ineens denken aan Onze Lieve Heer en de koei, zeiden we. (Ge kunt dat kostelijke verhaal vinden in zijn bundel vertelsels.)
,Daar is het ook op geinspireerd, was het antwoord. ,Dat schilderij is van vierendertig en jaren later kwam er opeens dat verhaal van.
Toen was het of de hartelijke en wijze mens, die tien jaar geleden stierf, ons plotseling dichter tot elkaar bracht in de herinnering aan zijn schone en innige verbeelding.
(De levensbijzonderheden, in dit artikel vermeld, zijn grotendeels ontleend aan het boek ,,Mijn Vader" van Lia Timmermans)
uit 't Land van Rijen - driemaandelijks Liers tijdschrift - jg 5 1955
Het is voor mij een vreugde en ik beschouw het als een voorrecht namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te mogen spreken op de huldevergadering, die hier vandaag ter ere van Felix Timmermans wordt belegd, niet enkel om hem namens de Academie te huldigen als een van haar meest eminente afgestorven leden, doch meteen om de stad Lier, die vandaag een van haar grootste zonen en tevens een van Vlaanderens grootste kunstenaars eert, geluk te wensen en te danken.
Felix Timmermans werd op 17 juni 1925 tot briefwisselend en op 15 november 1933 tot werkend lid van de Academie verkozen. De lezingen die hij tijdens de maandelijkse vergaderingen en ook, af en toe, in opdracht van het bestuur tijdens openbare plechtigheden hield, dragen alle de stempel van zijn unieke persoonlijkheid : zijn pleidooi voor de volkskunst in 1931, zijn hulde aan Conscience in 1933, zijn lezing over Breughel in 1934, zijn toespraak tijdens de Tony Bergmannhulde in deze stad in 1935, zijn lezing over de mogelijke beïnvloeding van Maeterlinck's Pelléas et Mélisande door een Vlaams sprookje in 1940, zijn groet aan Streuvels in 1941. Zoals in alles wat hij schreef, vindt men ook in deze academische bijdragen de opvattingen en voorkeuren, de originaliteit en de sprankelende levendigheid van Timmermans terug.
De Verslagen en Mededelingen van de Academie hebben bovendien met sympathie de eerbewijzen en successen genoteerd, die hem steeds meer te beurt vielen naarmate de faam van zijn werk niet enkel in het Nederlandse taalgebied maar ook in Europa steeg, en ongetwijfeld was de Academie er zich van bewust met Felix Tim-mermans een kunstenaar in haar midden te hebben die op eminente wijze bijdroeg tot de uitstraling van onze letteren over de wereld.
Thans, tien jaar na zijn dood, ben ik, die niet meer de eer en het geluk had Felix Timmermans als academisch collega te kennen, er diep van overtuigd de tolk te zijn van al mijn collegas, vooral van de ouderen die hem jarenlang hebben gekend, wanneer ik in hun naam hulde breng aan het werk en het talent van de grote kunstenaar, alsmede aan de uitmuntende collega en de schone mens die hij was.
(Deze rede, gehouden namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde op de plechtige Timmermansherdenking te Lier op zondag 16 juni 1957, verscheen in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.)
Zeer geachte Vergadering,
Misschien is het een algemeen verschijnsel dat de literaire kritiek enkele jaren afstand nodig heeft alvorens zij de artistieke persoonlijkheid van een schrijver in haar essentiële trekken als geheel vermag te vatten en hem dus ook naar zijn wezenlijke waarde kan beoordelen. Voor Felix Timmermans geldt in elk geval dat de kritiek tot nog toe zelden een juist geschakeerd en volledig beeld van zijn literaire figuur heeft getekend, dat als synthesis kan voldoen. In het grondigste kritische boek dat tot nu toe over hem is verschenen, de pas gepubliceerde studie van de Lierenaar Drs. J. De Ceulaer (1), wordt nog voortdurend beklemtoond en volkomen terecht dat het werk van Timmermans voor de kritiek een object van discussie is geweest.
Het is mijn bedoeling niet, hier polemisch in de strijd der kritische opinies tussen te komen, doch veeleer in grote lijnen aan te duiden in welke artistieke aspecten van Timmermans' werk, voor mijn gevoel, zijn essentiële betekenis is te zoeken. Die aspecten zijn drie in aantal.
Het eerste aspect van het werk van Timmermans, dat mij als een van zijn waardevolste toeschijnt, ja, mij als waarborg van onsterfelijkheid voorkomt, is zijn vertelkunst.
De vertelkunst is zo oud als de mens. In oertijden werd zij als mondelinge kunst geboren en als zodanig is zij nog in primitieve culturen levend. In de geschreven literatuur heeft zij ontstaan gegeven aan de epiek. Het is een kenmerk van onze moderne tijd dat de zuivere epiek, deze toverachtige herschepping van het leven als gebeurende werkelijkheid, aan betekenis heeft ingeboet omdat in de roman de loutere verhaalkunst plaats heeft moeten ruimen voor de wijsgerige tendens, de psychologische ontleding, de sociale studie, de persoonlijke getuigenis en wat al meer, zovele bekommernissen die alle op hun manier de feiten willen gebruiken, schikken of interpreteren met een of andere ideële bedoeling. Dientengevolge kwam de volle ontplooiing van het zuiver episch talent, van af de 19de eeuw, meer en meer in de verdrukking en is er onder de hedendaagse grote romans slechts een kleine minderheid te vinden die ons hoofdzakelijk passionneert om het vertelgenot.
Wanneer men evenwel het Vlaamse proza van uit Europees standpunt beschouwt, is het opvallend dat bij ons de verhaalkunst haar primerende betekenis heeft bewaard en dat onze bijdrage tot de Europese literatuur, van af Conscience tot heden, vooral om ons episch verhalend talent wordt gewaardeerd. Wij worden in Europa vooral als vertellers hooggeschat.
Ook Timmermans beschikt over dat vermogen om het leven als leven vertellend te evoqueren, het in zijn onmiddellijke en concrete werkelijkheid te doen verschijnen voor ons verbeeldingsoog. Tussen hem en het levensbeeld dat hij schetst rijst geen vooroordeel : hij isoleert uit het leven geen probleem, hij beperkt zich niet tot een psychologische situatie en al evenmin wenst hij het levensbeeld dat hij oproept te gebruiken om te getuigen. Neen, hij vertelt, en zijn onmiddellijke verhouding tot de werkelijkheid geeft aan zijn verhalen hun meeslepende levensnabijheid, hun concrete levendigheid, hun kleurigheid, hun observatierijkdom, kortom, hun boeiende overtuigingskracht.
De vertelkunst van Timmermans is niet enkel Vlaams door haar stof en door de weerspiegeling van ons volkskarakter, ze is het ook door haar talent: haar intuïtieve inleving van het concrete, haar kosmische natuurliefde en hartstochtelijke werkelijkheidszin, haar levensliefde die zo-dicht-bij-de-dingen staat, Vlaamse gave bij uitmuntendheid, die zowel in onze schilderkunst als in onze letterkunde door Europa wordt gewaardeerd en die Timmermans in zo grote mate bezit.
Het is moeilijk zijn verhaalkunst in technisch opzicht te bepalen en ze thuis te brengen binnen het kader van een vaste conceptie. Als schrijver had hij geen scherp technisch bewustzijn, hij schreef veeleer met een soort instinct voor de vorm. Zijn romans en verhalen zijn creaties van een spelend en spontaan talent met wonderbare intuïtie begaafd.
Structureel gezien lijkt heel zijn oeuvre, al is het ongetwijfeld met zorg opgebouwd, een wonderbare improvisatie.
Men kan trouwens, zoals José De Ceulaer opmerkt, zijn diverse werken moeilijk catalogiseren. Ze liggen op de gebieden van zoveel verschillende genres verspreid : roman, novelle, sprookje, legende, idylle, levensbeschrijving, reisverhaal, enz. en in geen enkel van die genres is zijn schepping te herleiden tot een vaste structuur. Er zijn weinig prozavertellers in ons taalgebied, wier vertelkunst zo sterk de indruk geeft van een ongebonden, vrije creatie. Niet altijd is zijn geringe aandacht of aanleg voor vaste vormen en structuren hem ten goede gekomen men denkt b.v. aan De Familie Hernat maar schier in elk boek verschijnt hij als een spontaan natuurtalent en schenkt hij ons de sensatie der spontaneïteit, die ons in deze hypergeciviliseerde tijd zo dierbaar is, de charme der verrassing en der onberekenbaarheid.
Doch Timmermans is niet enkel een meester in de episch vertellende evocatie van de werkelijkheid. Naast een opmerkelijke werkelijkheidszin, die door grote opmerkingsgave, levensliefde en plastische uitdrukkingskracht wordt gediend, openbaart zijn proza een wonderbare fantasie. Wanneer men Timmermans leest doet men voortdurend de indruk op voor een eigenaardige tweeledigheid te staan : weinigen konden als hij zo dicht bij de dingen staan, zo intiem verstrengeld zijn met de zinnelijke werkelijkheid, en toch geeft hij doorlopend de indruk in een andere wereld, die van droom en verbeelding, te leven. Een treffend onderscheid tussen hem en zijn belangrijkste tijdgenoten in de Vlaamse epiek is, dat het aandeel van de vrije verbeelding in zijn werk veel groter is. In de neoromantische stroming, waarin hij met een deel van zijn werk thuishoort, is hij een der kunstenaars met de ruimste en meest ongebonden fantasie. De verbeelding van Timmermans zoekt haar voedsel in alle tijdperken en over de grenzen : in de Middeleeuwen, men denke aan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en andere werken ; ook in de 16de en 17de eeuwen, de tijd van maniërisme en barok, getuige zijn Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer ; niet minder in de burgerlijke cultuur van de rococotijd met haar galante erotiek en gemaniëreerde sierlijkheid, zoals blijkt uit Anne-Marie en De Familie Hernat; en ook met de romantiek voelde zijn verbeelding zich zeer innig verwant. Voert zijn neoromantische fantasie ons ook niet . in de ruimte naar zoveel verschillende lustoorden van zijn droom? Naar de natuur op het platteland, de oude kleinstad, bovendien naar de verte, Italië vooral, dat voor zovele neoromantici een tweede vaderland was! Timmermans zou ook niet de kunstenaar zijn geweest die levenslang in de droom zijn schoonste verrukkingen en intiemste vreugden vond, indien hij niet, boven de ruimte en de geschiedenis heen, het tijdloze had gezocht: b.v. in een verbeeldingsschepping als Pallieter. waarin de tijd en de ruimte slechts toevallige kaders zijn van een boventijdelijke roes, in zovele sprookjes en legenden, in de poëzie, de muziek en het gebed.
Alle kunst groeit in mindere of meerdere mate uit verbeelding, maar die van Timmermans is wonderbare verbeeldingskunst, betoverend door onuitputtelijke verscheidenheid. Het verbluffende in zijn fantasie-scheppingen is weer die verscheidenheid, die het ons eens te meer moeilijk maakt zoals we reeds betreffende zijn vertelkunst opmerkten hem te catalogiseren. Met Juffrouw Symforosa en Het Kindeken Jezus behoort hij tot de zuiverste neoromantici. Met Pallieter en Boerenpsalm hoort hij, naast Hamsun, Streuvels, Wiechert, Giono, Ramuz, Walschap en zovele anderen, thuis bij de belangrijke Europese vitalisten. Met zijn Franciscus-boek kan men hem tellen onder de Europese figuren van het katholiek renouveau. Welke verscheidenheid ! Welk verband is er tussen Juffrouw Symforosa en Anne-Marie, tussen Franciscus en Adriaan Brouwer, tussen Isidoor uit De Pastoor en Boer Wortel, tussen Ruytenbroeckx uit De Familie Hernat en de dichter van Adagio? Zo zou ik kunnen doorgaan, maar genoeg om de voortdurend verrassende verscheidenheid in de verbeeldingswereld van Timmermans duidelijk te maken. Wie zijn werken als geheel overschouwt, wordt getroffen door de veelzijdigheid van een verbeeldingsleven, dat in zoveel verschillende sferen en toonaarden wordt uitgeleefd. De ontwikkeling van dit oeuvre toont ons geen vaste lijnen, geen ordelijke en klare bouw als een piramide of een klassieke tuin, maar wel de superieure en bij pozen geniale grilligheid van een vrij scheppende verbeeldingskracht, die ons af en toe de indruk van grenzeloosheid geeft.
Zoals men Timmermans als verteller pas ten volle genieten kan, indien men zich zonder voorbedachte stellingen overgeeft aan het genot der realiteit, zo kan men met hem als verbeeldingskunstenaar slechts volledig sympathiseren wanneer men zich zonder problematiek overgeeft aan het genot der verbeelding. Het onderscheid tussen Felix Timmermans en de critici, die zijn scheppingen op grond van bepaalde maatschappelijke, psychologische of wereldbeschouwende argumentaties of volgens de modieuze desiderata van de literaire tijdsconjunctuur kritiseren, is dat hij méér artiest is dan zij. De realiteit leeft in zijn werk louter om haar zelf en de verbeelding is er het rijk van de belangloze droom. Nergens komen de artistieke belangloosheid en de speelse vrijheid van zijn scheppende geest zo stralend tot uiting als in zijn verbeelding.
Doch meer nog dan van zijn vertellersgave en zijn vrijscheppende fantasie, houd ik van een derde aspect in zijn werk : zijn dichterlijkheid. Dichter zijn betekent: in een taal een schoon en innerlijk rijk van stilte en mysterie stichten, iets blootleggen van de eeuwige kiemen en mysterieuze roerselen der menselijke ziel.
Op zijn zuiverste momenten vertolkt het proza van Timmermans de intuïtie van het zielsmysterie, van het mysterie van alle zijnde, met de beschouwende ontroering die van de dichter is. Met een heerlijk woord heeft Maurice Gilliams, in de rede bij zijn uitvaart, zijn dierbare betekenis samengebald: «Dichter bij Gods genade». Er is geen diepere kijk op het oeuvre van Timmermans denkbaar. Een der belangrijkste tekorten van heel wat eigentijdse literaire kritiek ten overstaan van zijn werk, is het voorbijzien van die drang naar verinnerlijking, van die hunkering naar het zich verdiepen in het heilig geheim van het zielenleven en in het mysterie van het bestaan der dingen. Misschien heeft hij zulke ingekeerdheid en innigheid van zijn Kempische moeder geërfd. Wat er van zij, het lijdt geen twijfel dat hij zijn diepe en intense spiritualiteit voor een groot deel dankt aan zijn intieme geborgenheid in de Vlaamse geloofstraditie. In feite waren religieuze beleving en poëtische ervaring bij hem één ; beide worden zij gelokt naar het mysterie van eigen wezen, beide gestuwd naar de mysterieuze eenheid van het zijnde achter de zinnelijke vormen, beide aangegrepen door het heimwee om de mystieke essentie van het bestaan en van alle dingen te benaderen. Voor de vrome gelovige die Timmermans was, gold de religieuze beleving als de hoogste en diepste, voor de kunstenaar in hem was zij de voedingsgrond van een wijze van zijn, van dichter zijn, die het leven wil omvatten in zijn mysterieuze geestelijke zin en het uitdrukken in de intuïtieve taal van het zuivere zielsgevoel.
Hoeveel figuren in zijn werk houden van de stilte, van het zwijgen, van de nacht, van de muziek! Hoeveel geven zich over aan de grenzeloze droom, aan het oeverloze innerlijke gevoel, aan de ondoorgrondelijke weemoed van dat onuitsprekelijke, dat onuitgezegde, waarvoor - zoals hij in een van zijn gedichten schrijft - «de woorden breken». En hoe vaak voelen wij hem, op zijn meest waardevolle bladzijden, met al de schromende hunkeringen van droom en gevoel aangezogen door het mysterie van 's mensen innerlijke oneindigheid, door het onvatbare zijnsmysterie in alle dingen, door de bangblije «Ahnung» van Gods mysterieuze aanwezigheid in al wat leeft.
Er is geen enkele bladzijde van Timmermans waarin hij de volle zin van zijn religieus-dichterlijke levensopvatting zó kernachtig heeft geformuleerd als in het kleine gedicht dat U kent:
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen,
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Ik noem dit gedicht gaarne zijn testament omdat het de verworvenheden en tevens de grenzen van zijn kunstenaarschap zo zuiver heeft genoteerd. God blijft in deze wereld de onbereikte, «Deus Absconditus», en Zijn aanwezigheid in de dingen en in het diepst van ons zelf blijft een onpeilbaar geheim. De «Kern» bereikt de dichter niet. Deze grens van de dichterlijke belevingsmogelijkheid wordt als een kring rond het gedicht getrokken. Daarbinnen ligt het gebied van de dichter : het geschapene, de «de dingen».
Zijn hoogste vermogen is het langs de weg der zuivere inwendigheid een afglans van het goddelijke in ons en de dingen te intueren. Timmermans gebruikt als symbool van deze artistiek-religieuze kenbeleving : de muziek. Het zingen van de dingen en het lied van eigen wezen intuïtief te vatten, ziedaar de opperste genade van de dichterlijke mens, die op weg is «van heimwee zwaar doorwogen» naar het doelwit dat voorbij de grenzen ligt : het Absolute. Is er een heerlijker afscheid van leven en kunst denkbaar dan in dit gedicht?
Doch dichterschap ontstaat niet enkel door overgave aan ons dromend en beschouwend zelfgevoel en aan het mysterie van al het zijnde, het moet lichaam worden in het woord, zich openbaren in de diepten en mysteriën van de taal.
Het woord van Timmermans is zeker niet altijd zuivere poëzie. Doch in heel zijn werk zijn bladzijden en regels te vinden die schitteren van de meest oorspronkelijke en mysterieuze dichterlijke kracht. Hij heeft er levenslang van gedroomd zijn dichterlijke extase-momenten met al hun onuitsprekelijkheid te vertolken in de gebonden stijl van het vers, omdat de muziek van de taal dan vollediger en fijner zijn poëtische beleving zou suggereren. Toch is hij geen groot lyrisch dichter geworden, hoezeer hij dit wellicht ook had verlangd.
Met veel waardering voor zijn verzen, meen ik toch dat hij zijn zuiverste poëzie in de ongebonden stijl van het proza schreef. Het proza van Timmermans openbaart zijn poëzie vooral door het beeld. De beelden van Timmermans, vergelijkingen en metaforen, zijn flitsende openbaringen van poëtische oerbelevingen met onpeilbare diepte en betoveringskracht. Timmermans lezen is, dank zij de toverkracht van zijn beeldend dichterschap, de wereld voor het éérst zien, ze voor het eerst zien verschijnen als een universum vol mysterieuze verbanden en dagelijkse wonderen, als een paradijs gevuld met miljoenen vertakte en verwante mysteriën. Heel het werk van Timmermans krioelt van poëtische beelden. Men moet alleen gevoelig zijn voor poëzie om er voortdurend door te worden ontroerd en verrukt. Ik herinner mij dat ik eens, tijdens een onzer Academievergaderingen, met collega Gilliams, die naast mij was gezeten, over Juffrouw Symforosa van Timmermans sprak en hij mij met gedempte stem de eerste regel van dat wondermooie boekje in het oor fluisterde : «De lucht is natzilver als de rug van visch». Alleen een zuiver dichter kan zulke regel schrijven. En toen Gilliams mij die regel pure poëzie toefluisterde, had ik eens te meer de indruk : indien Felix Timmermans slechts die ene regel geschreven had, dan zouden wij moeten zeggen : ziedaar een mens die in het mysterie van het zijnde gelooft, die het kent, die het echt beleeft, die het persoonlijk en adequaat vertolkt, ziedaar dus een dichter. Ik wens dat spoedig iemand zou gevonden worden, om een kleine bloemlezing samen te stellen van de bladzijden en regels uit het werk van Timmermans, die flonkeren van poëzie.
Verteller, verbeeldingskunstenaar, dichter : ziedaar, Zeer geachte Toehoorders, de drie voornaamste facetten van zijn kunstenaarschap.
In deze drie aspecten van zijn oeuvre schittert ook zijn oorspronkelijkheid. Indien wij over voldoende tijd beschikten om uit te weiden over de oorspronkelijkheid van Timmermans, dan zouden wij tevens van de gelegenheid gebruik maken om ons te bezinnen over de juiste zin van die notie «oorspronkelijkheid», die sinds de 18de eeuw een centraal begrip is van de moderne poëtiek en een op hol geslagen dogma van de moderne kunst; doch wij moeten ons beperken.
Laten wij enkel kortweg vaststellen dat de oorspronkelijkheid van Timmermans niets te maken heeft met «de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie», die bij sommige zijner tijdgenoten overheerst, en dat zij nog minder te maken heeft met het zoeken naar het uitzonderlijke tot in de meest onbegrijpelijke buitenissigheid van vorm en inhoud, dat het werk van vele hedendaagsen kenmerkt. Naar inhoud en vorm voedt zijn kunstenaarschap zich aan het algemene, niet aan het bijzondere. Hij sluit aan bij de traditie, het menselijke en het milieu.Zeer veel heeft hij geput uit ons volksverleden, ontleend aan onze geestelijke overlevering, onze nationale kunst en onze volkstaal. Dat is voorzeker een rijkdom in zijn werk. Maar zijn grootheid als kunstenaar schuilt toch vooral hierin : dat hij het algemene zo persoonlijk artistiek heeft verwerkt. Aldus groeiden zijn scheppingen boven de nationale kenmerken en verworvenheden uit, tot symbolen van een persoonlijk doorleefde universaliteit.
Niet omdat hij zijn stof aan de heimat ontleende, niet omdat hij de sappen van de volkstraditie in zijn werk overhevelde, maar omdat hij al die rijkdommen van volksziel en volkstraditie zo uniek persoonlijk als kunstenaar verwerkte, daarom zal zijn werk in de geschiedenis van ons volksbestaan de betekenis behouden van een nationaal symbool, en daarom ook zal zijn werk in de wereldliteratuur steeds blijven gelden als de universeel waardevolle belichaming van die bijzondere, eigensoortige menselijkheid die een volk eigen is, in casu het onze. Zoals Gezelle en Streuvels, om twee der grootsten die hem voorafgingen te noemen, is Timmermans een kunstenaar waarin traditie en oorspronkelijkheid met elkaar versmolten zijn tot een grandioze harmonie. Daarom heeft hij als Vlaming in de wereldliteratuur een plaats, die door geen enkel kunstenaar van een ander volk kan worden ingenomen.
Nog een laatste woordje zou ik willen wijden aan de betekenis van het werk van Timmermans in de cultuursituatie van heden. Wanneer men zijn werk toetst aan de kunststromingen en literaire problemen van heden, kan men zijn betekenis, dunkt mij, resumeren in twee woorden : eenvoud en harmonie.
In onze eeuw wordt het leven door de meeste kunstenaars niet meer ervaren als harmonie. Zij kunnen het bestaan zelfs niet meer aanvoelen als een mogelijke harmonie in hun persoon of met de wereld. Eenheid en dienvolgens eenvoud zijn dus voor de meesten niet meer denkbaar. De literatuur van onze tijd wordt grotendeels geboren uit de beleving van de individualiteit als innerlijke tweespalt en zelfs versplintering, uit de ervaring van de samenleving als een zinloos verbrokkeld verschijnsel, waarin vrijheid tiert zonder doel en opstand heerst zonder tucht, en uit de ervaring van het heelal als een chaos. Terwijl de technische wetenschappen in onze tijd bezig zijn een nieuwe beschaving te scheppen en een nieuwe synthese voorbereiden, bieden de geesteswetenschappen en de kunsten in ons tijdvak meestal het beeld van een grenzeloze Babelverwarring.De wijsbegeerte van deze tijd kan geen eenheid vinden die al het bestaande zin en het leven samenvatting geeft, en de dichter kan geen innerlijk visioen van harmonie meer ontdekken.
Het ontbreekt mij aan tijd om deze toestand met tientallen citaten uit hedendaagse romans, gedichten, essays en studies te staven. Ik lees alleen een citaat uit het Doctor Faustus-verhaal van Thomas Mann, dat mij toevallig voor een paar dagen weer onder ogen kwam (2), dat schitterend en geraffineerd product van een decadente cultuur. Het is een passus waarin Satan het woord neemt nadat hij zich verkleed heeft in een literator met een zware hoornen bril en zegt: «Gewisse Dinge sind nicht mehr möglich. Die Subsumtion des Ausdrucks unters versöhnlich Allgemeine ist das innerste Prinzip des musikalischen Scheins, Es ist aus damit. Der Anspruch, das Allgemeine als im Besonderen harmonisch enthalten zu denken, dementiert sich selbst... Wahre Leidenschaft gibt es nur im Ambiguosen und als Ironie». De enige wereld waarin kunst nog mogelijk is, is die van de ambiguïteit en de ironie : het dubbelzinnig doorleven van het bestaan als een spel dat in de grond zinloos is of het negatief doorleven van het bestaan als crisis, als ziekte. In duizenden geschriften van onze tijd wordt, op een of andere manier, de negatie van alle mogelijke harmonieën als zekerheid vooropgesteld en de perversiteit als een normaal bestaan verdedigd.
En nochtans, het verlangen naar eenvoud is zo oud als het bewustzijn van de cultuurmens die deze eenvoud verloren heeft. Wij vatten die notie «eenvoud» hier niet op als barbaarsheid of primitivisme, als boersheid of kinderlijkheid, al kleedt de ware eenvoud zich soms in die symbolische gedaanten, maar als geestelijk heimwee naar een wereld waarin de mens een is met zich zelf en met zijn evenmens, een met het heelal en met de eeuwige grond van alle dingen, die God is. Deze eenvoud is in dichten en denken het eeuwige droombeeld van de mens en ook in onze tijd van twijfel, chaos en negatie zijn er dichters die ondervinden en geloven dat al het bestaande kan worden thuisgebracht in een wereld waar alles naar eigen en onveranderlijke krachten leeft in de eeuwige harmonie van een geheel. Zij bezitten de eenheid en dus ook de eenvoud omdat zij geloven in de mens, in de natuur als filosofisch begrip van orde en zinrijkheid, en in God die de eeuwige zin en grond van heel de natuur is. Tot hun getal behoort Felix Timmermans. De harmonie en eenvoud van zijn werk bestaan krachtens zijn geloof in de natuur, dat verdiept werd tot geloof in God.
Timmermans is, in zijn diepste grond en in schier al de trekken van zijn wezen, wat Friedrich Schiller de «naïeve» dichter noemt. Ik wijs hier op een werk van Schiller, zijn verhandeling «.Ueber Naive und Sentimentalische Dichtung», dat ik als een der meest fundamentele geschriften beschouw voor wie de moderne Europese literatuur van uit cultuurfilosofisch standpunt doorlichten en beoordelen wil. Het is een geschrift dat ook de Vlaamse literaire criticus zeer nuttig kan zijn, wanneer hij althans wat ruimere horizont zou verlangen dan het kleine tijdsmomentje waarin hij schrijft, om Timmermans in het geheel der moderne Europese letteren te situeren. Schiller noemt de dichters «naïef» naar de etymologische betekenis van «nativus» die de menselijke natuur beleven als een oorspronkelijke en zinrijke totaliteit, en die bij machte zijn «die Natur in ihrer ursprünglichen Einfalt wieder in sich herzustellen». «Sentimentalische» dichters daarentegen zijn zij, die door hun bewustheid de oorspronkelijke harmonie van de natuur verdelen en blijven steken in de menigvuldige scheidingen en tegenstellingen van intellect en gevoel, van ziel en zinnen, bewustheid en onbewustheid, enz. Zij zijn niet meer bij machte in het bijzondere van hun beleving het algemene te openbaren.
In tegenstelling met de «naïeve» kunst, die Schiller verheerlijkt ziet in het werk van Homeros, Shakespeare en Goethe, beleven wij in onze eeuw een hoogtebloei en wellicht tevens een acute crisis van de kunst die wij met zijn terminologie «sentimentalisch» moeten noemen, de kunst die zich door de geest van de natuur verwijdert, zowel naar inhoud als naar vorm.
Nochtans zou er een boek te schrijven zijn over de actualiteit van de Schillerse droom, die eigenlijk een droom van alle eeuwen is, ook van de onze. Nog zijn er in Europa, gelukkig, grote kunstenaars te vinden, die zoals Timmermans in de eenheid van geest en natuur geloven en er naar streven, en wier hele oeuvre berust op eenvoud en harmonie.
Vreemd aan de innerlijke verdeeldheid en de ambiguïteit van de moderne mens, » onbeïnvloed door de vele cultuurproblemen die onze ontledende tijd aangaande vorm en inhoud van de kunstschepping stelt, is het wereldbeeld van Timmermans bijna (3) zuiver en algeheel natuur. Bijna alle inhoudsaspecten van zijn werk worden bepaald door de zuivere natuurtrouw van zijn wezen en zijn vorm is de geniale bloei van een verbaal natuurtalent: diepe en rijke eenvoud, bevredigende harmonie.
Zeker is er in onze twintigste eeuw een harmonie denkbaar die anders en ook rijker is dan die van Timmermans, een eenvoud waarin de geest ruimer aandeel heeft en waarin talrijker levenswaarden worden geïntegreerd. Men vindt ze bij Claudel, T.S. Eliot e.a.
Het moet de taak zijn van de natuurgetrouwe en gelovige kunstenaars ze in het komende beschavingstijdperk ruimer te realiseren, zoals Eliot aan het slot van zijn Four Quartets schreef :
Quick now, here, now, always '
a condition of complete simplicity
(costing not less than everything)
and all shall be well and
when the tongues of flame are in-folded
Into the crowned knot of fire
and the fire and rose are one.
Een rijke afglans van die «condition of complete simplicity» glanst ons tegen in Timmermans' werk, rijke eenvoud van het één-zijn in de mens, met de mens en met de grond van alle zijn,
Daarom geloof ik in de blijvende betekenis van zijn werk. Wat blijft? Hermann Pongs citeert in zijn essay, waarvan ik in deze slotbeschouwing reeds gebruik maakte, het antwoord dat Martin Heidegger in zijn privé druk Der Feldweg (1949) op deze vraag schonk : «Das Einfache verwahrt das Rätsel des Bleibenden und des Groszen. Unvermittelt kehrt es bei den Menschen ein und braucht doch ein langes Gedeihen. Im Unscheinbaren des immer Selben verbergt es seinen Segen»(4). Ik geloof inderdaad dat vooral die literaire werken kans hebben tot blijven, waarin de scheppende genade van het woord uit een zuivere verbinding van de geest met de menselijke natuur wordt geboren. Hun eenvoud gaat onmiddellijk naar de mens van alle tijden. Hun geest is zuiver, hun natuur is waar en in wezen zijn ze niet aan een tijdvak gebonden. Daarom ben ik ervan overtuigd dat het werk van Timmermans blijvend is, behorend tot de eeuwigheid van ons volk in zover men het aardse iets eeuwigs toeschrijven mag en tot het patrimonium van de mensheid. Voor elke generatie van mensen kan het zijn zegen openbaren «im Unscheinbaren des immer Selben», zoals Heidegger van de glorieuze eenvoud zegt.
Het huis, waarin Felix Timmermans woonde, zal de tijd niet lang weerstaan, en zelfs deze stad kan verpuinen. Doch indien dat ooit gebeuren zou, dan zullen hier mensen komen dwalen over een gebied dat misschien bos zal zijn zoals Groenendaal of puin zoals Damme, en zij zullen zeggen ; «Hier moet de plaats zijn geweest, waar die wonderbare kunstenaar en uitzonderlijke geest die Felix Timmermans is, heeft geleefd». Zo moge het eens, na vele eeuwen, zijn, wanneer alle stenen zijn verbrokkeld en ontelbare generaties tot stof verwaaid, en zo zal het zijn indien in ons volk de geest trouw blijft aan de natuur.
Ik heb gezegd.
A.WESTERLINCK
(1)De mens in het werk van Felix Timmermans , Amsterdam 1957.
(2)Geciteerd door Herman Pongs : Im Umbruch der Zeit, Göttingen 1952,blz 22
(3)Ik zeg bijna omdat onnatuurlijkheid en maniërisme zich toch af en toe doen gelden, in de sfeer van het biedermeier- en rococoachtige.
(Uit t Land van Ryen driemaandelijkscultureel tijdschrift-jaargang VII1957)
Naar aanleiding van de tiende verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans werden in de loop van 1957 door het Lierse stadsbestuur in samenwerking met de Vlaamse Toeristenbond, de Vlaamse Televisie,en het A.K.V.T, meerdere herdenkingsplechtigheden ingericht.
Van 15 tot 30 juni werd in het stedelijk museum een tentoonstelling gehouden, gewijd aan het literair en picturaal werk van F. Timmermans. Op de openingsplechtigheid werd het woord gevoerd door J. Van Overstraeten, voorzitter van de V.T.B. die een lans brak voor de oprichting van een Timmermans-museum op het begijnhof, waarna burgemeester Dr J. Van Hoof de tentoonstelling opende en er in het kort op wees dat het stadsbestuur en het Zimmertorencomité dergelijk voorstel reeds onder ogen namen. Nadien sprak J. De Ceulaer over het literair oeuvre van F. Timmermans en L. Arras over diens plastisch wcrk.
Op de tentoonstelling waren, naast persoonlijke zaken van de schrijver waaronder zijn schrijftafel, pen, wandelstok, palet en zetel, voor de eerste maal alle Nederlandstalige werken van en over Felix Timmermans, een rijke keuze uit de vertalingen alsmede een honderdtal schilderijen en tekeningen samengebracht. Bovendien kon men er de door A. Poels, M. Van Reeth en J. Van den Brande gebeeldhouwde koppen en de door baron I. Opsomer en O. Van Rompay geschilderde portretten van F. Timmermans bewonderen.
Op zondag 16 juni werd op initiatief van de V.T.B. in de kerk der E. P. Dominicanen een communiemis opgedragen, muzikaal opgeluisterd door R. Verswijvel. In de voormiddag gaf F. Chauvaux een beiaardconcert gedeeltelijk gerelayeerd door de Vlaamse uitzendingen van het N.I.R., waarna in de Sint-Gummaruskerk een plechtige hoogmis werd opgedragen tijdens dewelke de Missa in honorem Beatae Virginia Maciae, celoestis Flandriaepatronae voor vier gemengde stemmen en koperensemble van R. Veremans werd gecreëerd door de Kon. zangmaatschappij Orpheus, het Sint Pietersmannenkoor van Berlaar, het koor der stedelijke muziekakademie en een gelegenheidsorkest onder de algemene leiding van J. Van Looy.
Deze mis werd in rechtstreeks relais overgenomen door het N.I.R.
Te 14 u. werd aan het huis van de schrijver, De Heyderstraat 30, namens de V.T.B. een gedenkplaat onthuld met beeldenaar van de hand van A. Poels. Toespraken werden er gehouden door J. Van Overstraeten en burgemeester J. Van Hoof, terwijl het Sint-Pietersmannenkoor van Berlaar Vlaamse liederen uitvoerde. Nadien werd het V.T.B. Timmermanspad geopend en bewandeld o.l.v. de ontwerper J. De Ceulaer.
Met medewerking van het stadsbestuur, de Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Vereniging van Kempische Schrijvers werd te 16 u in de zaal Vredeberg een plechtige academische zitting gehouden. Na een openingswoord van burgemeester J. Van Hoof, hield Prof. Dr. A. Westerlinck de feestrede en bracht E. Van Hemeldonck de groet van de Kempische schrijvers. Deze feestzitting werd opgeluisterd door het dubbel mannenkwartet «Harbalorifa» o.l.v. Piet Fabri en door het kamer-muziekensemble «Canta Musica», die werken uitvoerden van Beethoven, J. Turina en M. De Jong.
Na de academische zitting had op de Grote Markt een gezamelijke opvoering plaats door de vijf Lierse harmonies, waarna in de feestzaal De Valk een reeks ontspanningsprogramma's «Pallieterland» ingezet werd, die doorgingen op 16, 17, 23, 24 en 30 juni, met medewerking van verschillende Lierse maatschappijen.
Ook de Vlaamse Televisie bracht het hare bij tot deze Timmermansviering. Op 18 juni verzorgde zij een uitvoerige actualiteit gewijd aan de feestelijkheden te Lier. Op 21 juni werd «Pieter Breughel» uitgezonden, in een T.V.- bewerking van onze stadgenoot J. Boschmans naar het gelijknamig toneelstuk van F. Timmermans. De regie was in handen van M. Balfoort, terwijl de choreografische aanpassing en de muzikale omlijsting verzorgd werden door K. De Schrijver ; het was een productie van Bert Janssen.
Van op de Grote Markt te Lier tenslotte werd op 16 juli een huldeconcert uitgezonden. Een philharmonisch orkest o.l.v. S. Candael voerde werken uit van R. Wagner, L. Van Beethoven, G. P. Haendel, A. De Greef ; als solisten werkten mede de violist C. Vanneste, de bas R. Verbruggen en de alt P. Lepagc, die R. Veremans' «Adagioliederen» op tekst van F. T. vertolkte. De dansschool J. Brabants voerde een ballet uit op muziek van P. Gilson. Fragmenten uit het werk van F. Timmermans werden opgevoerd door C. Van Gent en N. Bovendaerde (Pallieter), M. Goossens (De Harp), L. De Schrijver (De zeer schone Uren), P. Bergers (Boerenpsalm), G. Vermeylen, B. Roothooft, P. Geluykens, W. Roothooft, S. Henderickx (En waar de Ster...). Tenslotte sprak E. Claes namens de vrienden van F. T.
De decors waren van L. Ivo en A. Oppers de technische leiding berustte bij G. Pierré, het T.V. script was van J. Boschmans, F, Kuypers was toneelmeester en N. Pulinx regie-assistente, de realisatie werd verzorgd door J. Van Eetvelde en de productie was van D. Waterschoot.
Op 30 oktober werd in de zaal Vredeberg een opvoering gegeven van Timmermans' «Leontientje» door het Nieuw Nederlands Toneel onder regie van F. Poos, terwijl op 16 december, in een bewerking van P. G. Veens, «Boerenpsalm» voor het voetlicht gebracht werd door het Reizend Volkstheater.
Om de Timmermanviering te Lier te besluiten wordt door de Kon. Xaverianen, onder de auspiciën van het A.K.V.T., van 10 november 1957 tot 26 januari 1958 een nationaal toneeltornooi ingericht. Op 22 december voerde de inrichtende kring, buiten wedstrijd, Timmermans' «En waar de Ster...» op.
Op 23 juni 1957 werd aan de villa «Laagland» te Oostduinkerke, waar F. Timmermans talrijke vacanties doorbracht, in opdracht van de V.T.B. een gedenkplaat onthuld, ge-beeldhouwd door K. Van der Kaaij. Vooraf had een academische zitting plaats waarop Prof. Dr. De Keyser Felix Timmermans belichtte als kunstenaar en als mens en Dr D. Devos de dichtbundel «Adagio» ontleedde. De bas R. Verbruggen vertolkte er «De Herderkens» en drie «Adagio-liederen» op teksten van F.Timmermans en getoonzet door Renaat Veremans, die aan het klavier begeleidde.
De eerste winterprikken passeerden reeds onze huizen. Dikke jassen en sjaals liggen klaar voor de eerste vrieskoude. Tijd dus om hartverwarmende momenten te plannen die je doorheen de donkere wintermaanden loodsen.
De Ster, de musical geeft je die gelegenheid. Er bestaat immers geen betere manier om de Kerstsfeer te beleven dan zich volop te laten meeslepen in de populaire kerstlegende En waar de ster bleef stille staan.
Het verhaal is intussen gekend. De manke schaapherder Suskewiet (Luk DHeu), de palingvisser Pitje Vogel (Marc Lauwrys) en de bedelaar Schrobberbeek (Door Van Boeckel) gaan driekoningen zingen. Met een versleten mantel, een kroon van karton en een ster van zilverpapier, gaan ze op zoek naar waar de ster bleef stille staan. Is het uit devotie? Of is het hen meer te doen om de stukken vet spek die ze van de boeren krijgen? Of om de druppelkes van Polien Pap (Kristin Arras) in t Zeemeerminneke? Tijdens de kerstnacht lopen ze hopeloos verloren, maar op wonderbaarlijke wijze vinden ze de weg terug. Wat plezant had moeten zijn eindigt in ruzie en de miserie begint pas echt als de duivel (Melissa Marien) zich komt moeien.
Na het weergaloze succes van vorig jaar wordt deze kerstlegende van Felix Timmermans in een musicalversie van hoogstaand niveau herhaald. De eenvoudige, maar ijzersterke novelle wordt gedompeld in afwisselend plezante, opzwepende, betoverende maar soms ook erg beklijvende originele muziek. Een cast van topacteurs met Lierse roots staat borg voor een authentieke vertolking. Dit allemaal in een schitterend en verrassend decor met verbluffende belichtingsaccenten in het unieke kader van de barokke Jezuïetenkerk die momenteel volop in de restauratiesteigers staat.
Voor de voorstellingen kan je terecht in het sfeervolle themacafé voor patatjes met spek of spruitjes, pannenkoeken of ander lekkers.
(foto's : xclusief.be)
Regie: Jos Dom
Muziek: Jan Borré
Muziekuitvoering: live-orkest en koor van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans
Wie er vorig jaar bij was, wil terug. Wie het gemist heeft, wil er dit keer zeker bij zijn !
Na de musical `Pallieter' in 1997 ter gelegenheid van het vijfenzeventig jarig bestaan van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans vieren wij dit jaar de vijfentachtigste verjaardag van de Lierse academie en hoe kunnen wij dit beter doen dan met een nieuwe creatie van een musical. Het opzet groeit al lang in het hoofd van een aantal collega's en ik zie dit dan ook als een opportuniteit om enkele mensen van eigen kweek de kans te geven hun artistieke creativiteit te ontplooien.
De keuze om terug een bekend verhaal van Timmermans te nemen komt uit verschillende hersenkronkels. Natuurlijk blijft Timmermans verbonden met het Lierse erfgoed en kan dit niet genoeg in het licht geplaatst worden.
Het toneelstuk `En waar de ster bleef stille staan' stond vele jaren op het repertorium van het toneelgezelschap `De Schoolbond' maar ze hebben er nu een punt achter gezet en het Mechels Miniatuur theater heeft jarenlang tijdens de kerstperiode in hun theater, dat ook een oud kerkgebouw was, met veel succes het toneelstuk opgevoerd. Hieruit komt dan ook ons verhaal, om in een vernieuwde versie, met `De Ster' als musical in de Jezuïetenkerk te trachten een traditie van minimum vijf jaar te realiseren.
Musical De Ster
De manke herder Suskewiet, de palingvisser Pitje Vogel en de bedelaar Schrobberbeek, drie volkse figuren die zijn uitgegroeid tot dé drie koningen. Met een versleten mantel, een kroon van karton en een ster van zilverpapier, gaan ze op zoek naar waar de ster bleef stille staan. Of is het hen meer te doen om de stukken vet spek die ze van boeren krijgen of de druppels van Polien Pap in 't Zeemeerminneken? Ze verdwalen maar vinden op wonderbaarlijke wijze hun weg terug. Wat plezant had moeten zijn eindigt echter in ruzie en de miserie begint pas echt als de duivel zich komt moeien.
Deze populaire kerstlegende in een toneelversie van Felix Timmermans en Eduard Veterman is een stuk cultuur van en voor iedereen geworden.
Marc Lauwrys - Pitje Vogel
Marc Lauwrys is dit seizoen 25 jaar beroepsacteur. Hij studeerde af, met grote onderscheiding, aan Studio Herman Teirlinck, afdeling Kleinkunst. Hij was vijf jaar lang verbonden aan het Koninklijk JeugdTheater in Antwerpen en trad met een dertientalgrote en kleine gezelschappen opin Vlaanderen.
Hij speelde 8 rollen in de rockopera Ik, Jan Cremer, (Nederlandse Persprijs) en eerste-cast-hoofdrollen in Me and My Girl, Les Misérables (Mr.Thenardier/ Antwerpen), The Lion King (Timon/ Scheveningen, ANWB- Publieksprijs 2005) en Beauty and the Beast(Tickens/ Antwerpen, Radio 2-Publieksprijs 2007). Hij was te zien in hoofdrollen voor R I P, Proper Volk, Boerenkrijg, Familie, Spoed en had verder gastrollen in verschillende Vlaamse series.
Hij regisseert regelmatig amateurgezelschappen, verzorde de filmdubbing van o.a. The Chronicles of Narnia en was te horen in verschillende hoorspelen van de BRT-Radio. Hij won de tweede prijs in HUMOs RockRally 84 als singer-songwriter met zijn popgroep MorceauxDurs en de Cultuurprijs Zele 2000 voor zijn regie van Jan Praet, de musical.
Door Van Boeckel - Schrobberbeeck
Door Van Boeckel studeerde af aan Studio Herman Teirlinck te Antwerpen in het jaar 1976. Hij nam deel aan verschillende VRT-producties en was tevens vijf jaar in vast dienstverband bij het KJT. Nadien werd hij terug freelance o.a. bij het RO-theater (Rotterdam) en Het Echt Antwerps Theater. Door schitterde ook op het witte doek in ondermeer films als Daens en Amsterdamned.
Overzicht van enkele musicals waarin Door meespeelde :
Frankenfurter in The Rocky Horror Show, Hysterium in A funny Thing Happened On My Way To The Forum (NTG),Stop The World,Godspell, Sneeuwwitje De Musical (Studio 100), Suske en Wiske De Musical (Music Hall), Lowie de Vos in De Drie Biggetjes (Studio 100), oom Max in The Sound of Music (Studio 100), Blauwsint, Fons de Schipper in Kinderen van Dewindt, Witte Jos in Booh!, de nar in Dracula en Jungleboek.
Dit jaar is hij on the road met de splinternieuwe TV-Band, is hij Janssen in Kuifje, de Zonnetempel (Vlaamse versie) en neemt hij een tweede seizoen Booh! op.
Luk D'Heu - Suskewiet
Luk DHeu is acteur, schilder en beeldhouwer en werd in Antwerpen Snor van t Stad in 2004.
Al van in zijn jeugd trok Luk met (huidig regisseur) Jan Verbist naar allerlei zalen om op te treden. In Lier stond hij aan de wieg van het befaamde toneellabo Arlecchino. Nochtans lag zijn opleiding in de plastische vakken met schilderen, beeldhouwen en grafiek, iets waar hij geregeld nog mee bezig is.
In de loop der jaren bouwde hij een professionele acteurscarrière op en speelde bij diverse gezelschappen, o.a.KVS, KNS, NVT, Arca, de Muntschouwburg en het Nieuwpoorttheater. Ook in Tsjechië, Rusland, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland was Luc actief.
Regelmatig was hij te zien in films en op televisie, o.a. in She Good Figher, Diamant, Daens, De bossen van Vlaanderen, Dief, De Kampioenen, Het Peulengaleis, Familie en Grappa.
In de musical De Kleine Zeemeermin (Studio 100) speelde hij Neptunus.
Kristin Arras - Polien Pap
Kristin Arras werd in 1976 laureaat van de Studio Herman Teirlinck, en was verbonden aan KNS Antwerpen en Het Toneelhuis van 1976 tot 2000. Zij speelde de meest uiteenlopende personages voor dit gezelschap, en ook voor Blauwe Maandag Compagnie, het Fakkeltheater, het Koninklijk Jeugdtheater, het Nieuw Vlaams Theater, het Paleis/Froe Froe, en op televisie. Voor het aanvatten van haar toneelstudies kreeg zij een professionele muziekopleiding aan het Kon. Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Ze was lerares piano aan de Academie voor Muziek, Woord en Dans te Lier en is docente Scenische Praktijk aan het Herman Teirlinck Instituut sinds 2000.
Kristin is ook geen onbekende op TV. Ze had rollen in o.a. Het park (VRT), De leraarskamer (VRT),Heterdaad (VRT), Niet voor publicatie (VRT), Hof van Assisen (VRT), Lili en Marleen (VTM), Meester hij begint weer (VRT), Gaston Berghmans Show (VTM), Raf en Ronny (VTM), Wittekerke (VTM), De Kotmadam (VTM), Chris en Co (VT4), Brussel Nieuwsstraat (VRT), Twee straten verder (VRT), Spoed (VTM), Thuis (VRT), Zone Stad (VTM) en Aspe (VTM).
Melissa Marien - Zotte Melle / Den Duvel
Melissa Marien studeerde vijf jaar geleden af aan het Herman Teirlinck Instituut, optie Woordkunst in Antwerpen.
Een aantal jaren was ze freelance verbonden aan KLARA, als presentatrice.
Nu geeft ze vooral les aan de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans Lier en de Gemeentelijke Academie voor Muziek en Woord Schoten.
Ze presenteert concerten, speelt theater en brengt poëzieprogrammas.
Ensemble
Birte Adriaensen, Sanne Baeck, Ellen Belmans, Gie Belmans, Dirk Couvent, Kevin De Bruyne, Lieven Dieltiens, Lokke Dieltiens, Sophie D'Hulst, Piet Mussche, Barth Ravache, Kris Steenackers, Veronique Tavernier, Dorien Van den Bosch, Ann Van Hoof, Veronique Van Oosterwyck, Veerle Van Winkel
Dansers
Min Hee Bervoets, Joyce Osaer, Jorien Onsia, Sander Camps, Gert Gijbels
Kinderen
MEISJES: Emma Helena Dieltiens, Anna Luca Dieltiens, Jenthe Steenackers, Kaat Van Hulle, Lies Van Hulle, Noor Van Hulle, Femke Marien, Dagmar Pylyser, Marie De Saedeleer, Eveline Pollet, Anneline Vandingenen, Moranne Vandingenen, Nele Paulissen, Astrid Bastiaens, Marte Mussche, Lize Mussche
JONGENS: Andreas Van Den Bergh, Andreas Vandingenen, Elias Steenackers, Cas Ceulemans, David Bastiaens, Wouter Radeur, Dries Slootmans, Maarten Dergent,
Tijl Schepkens, Pieter-Jan De Paepe, Kamiel Janssens
Houten mensen. Felix Timmermans en het poppenspel.
Met poppen van Luc DHeu.
In het Lierse Timermans-Opsomerhuis loopt de tentoonstelling Houten mensen. Felix Timmermans en het poppenspel met onder meer poppen die door acteur en duivel-doet-al Luc Dheu gecreëerd werden.
Het Felix Timmermansgenootschap brengt zijn 35ste jaarboek uit.
Houten mensen bundelt getuigenissen over Timmermans en het poppenspel. Ter gelegenheid van dit boek wordt in het museum de tentoonstelling georganiseerd.
Dat Timmermans van poppentheater hield, verwondert niet. Het poppenspel van zijn vader maakte immers van jongs af een diepe indruk op Felix. Hij schrijft zelfs dat de houten mensen meer stijl hebben. In hun gebaren zit iets groots, gebeeldhouwds en iets symbolieks, schrijft de bekende Lierenaar.
De personages en motieven uit zijn eigen literaire werk lenen zich uitstekend voor een bewerking naar poppentheater. Bekend is vooral de kerstlegende En waar de ster bleef stille staan maar ook De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje en zelfs de roman over Pieter Bruegel brachten poppenliefhebbers tot inspiratie.
Op die manier geraakte Bart Peeters op veertienjarige leeftijd in de ban van Bruegel. Hij bestudeerde Timmermans boek, bouwde decors en maakte poppen om twee jaar later met groot succes zijn grote idool op de scène te brengen.
Maar ook Peeters nonkel, Luc DHeu, maakte poppen naar het werk van Felix Timmermans. Luc creëerde onder meer Schrobberbeek, Suske Wiet, Pitje Vogel en Polien Pap uit het bekende verhaal En waar de ster bleef stille staan. Het hoeft niet gezegd dat Luc eveneens een kenner is van het werk van Felix. Voor volgend jaar plant hij immers een figurentheater rond het verhaal Onze-Lieve-Heer en de koe dat Felix Timmermans schreef.
De tentoonstelling in het Timmermans-Opsomerhuis is geopend tot 4 november, alle dagen behalve de maandag. Tickets kosten 1 euro.
Voor jongeren en groepen gelden er verminderingen.
Expo brengt breed portret van Timmermans' dochter.
In het Timmermans-Opsomerhuis aan de Netelaan 4 in Lier opende vrijdagavond de tentoonstelling Clara Timmermans schrijft, schildert en zingt. De expo brengt een veelzijdig portret van de tweede dochter van de Lierse schrijver Felix Timmermans.
Clara Timmermans wordt in 1922 in Lier geboren. Ze loopt middelbareschool in Antwerpen en volgt ook een jaar les in Brussel om zich het Frans eigen te maken. Daar sluit ze vriendschap met Gaby Wagner, wiens broer Maurice de liefde van haar leven wordt.
In 1941 schrijft Clara zich in voor de zangklas van het Antwerpse conservatorium.
Ik heb toen een veertigtal optredens gedaan en werd meermaals gevraagd om liederen voor de radio in te zingen.
Vooral Schubert, Mozart en Schumann stonden vaak op het programma. Met mijn huwelijk in 1950 en de komst van drie kinderen verschoof mijn zangcarriere naar het achterplan", vertelt Clara.
Wiegeliedjes, rijmpjes en gedichten zetten Clara daarna aan tot haar eerste pennenvruchten. Ze maakt haar schrijversdebuut op het eind van de jaren vijftig met enkele kinderboeken. Voor uitgeverij De Standaard schrijft ze vijf jeugdboeken rond het meisje Flory. Haar kortverhalen, al dan niet geïllustreerd door zus Tonet of broer Gommaar, zijn terug te vinden in omnibussen als Een Lierse vla van sprookjeskoek.
Sinds de jaren zeventig legt Clara zich toe op het schrijven van haiku's : gedichten met drie versregels met respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen. Haar vijfde dichtbundel is bijna klaar. Na het overlijden van haar man in 1989 is Clara tekenlessen gaan volgen aan de Academie in Nijlen.
De tijdelijke tentoonstelling op de bovenste verdieping van het Timmermans- Opsomerhuis is makkelijk herkenbaar aan de groene panelen. Daarop vind je 24 aqua- rellen terug. Meteen vallen de favoriete onderwerpen van Clara op : groenten en bloemen. Op zowat de helft van de aquarellen schreef Clara een haiku.
Uiteraard liggen ook Clara's boeken uitgestald.
Clara als zangeres is maar pover vertegenwoordigd : geluidsfragmenten ontbreken.
Toen het gemeentebestuur in 1957 een Felix Timmermanshulde voorbereidde ging Jet De Vroye, dochter Lia Timmermans opzoeken, deze deelde hem mede dat haar vader niet buitengewoon van de zee hield, vooral niet van het strandleven.
Water maakte hem altijd wat weemoedig en het onrustige van al die mensen, opeengehoopt tussen de tentjes, met kinderen die ruzie maakten was niets voor hem.
1935 1932
Veel schreef hij niet in villa Laagland, doch uren kon hij op een hoge duin gezeten met de rug naar de zee, naar de uitgestrekte natuurgebieden turen.
In haar boek 'Mijn Vader' schreef Lia dat hij met een strelende blik het land bezag, de blauwe bossen en de West-Vlaamse bergen. Dan rookte hij een goede pijp
Een scherpafgetekende dagindeling volgde hij niet tijdens zijn vakantie, die hij te Oostduinkerke in augustus doorbracht. Vandaag zou hij eens tot bij toondichter Nuttin wandelen, die schoolmeester was te Nieuwpoort en die voor hem dan Bach ten gehore bracht. Morgen zou hij met zijn echtgenote een bezoek brengen aan de volkskundige Victor De Meyere in villa Fuchsia te Oostduinkerke-Dorp. Bijna dagelijks trok hij om vers gevangen garnalen bij een paardevisser; iets dat wij binnen enkele jaren niet meer zullen zien sprak hij.
Iedere namiddag was er koffie met het rozijnenbrood voor de bezoekers : in Duinpark verbleven immers ook tijdens de zomermaanden Veremans, Nand Verknocke, Nest Claes, Walter Opsomer, Prof. de Keyser, Prof. Blanckaert, Ir. Faure en zelfseens Stefan Zweig. Een gast die een volle maand bij hem verbleef was Mgr. Pronti, die toen nog een eenvoudige priester was in Assisië en bij wie Felix Timmermans vertoefde toen hij naar het land van Sint-Franciscus toog.
Tegen de avond vonden de vrienden elkaar weer bij Doorke van het Duinenhof. De donderdagavond ging het er wat ernstiger aan toe. Dan werd in een zaal van het hotel Gauquié een Vlaams feest gehouden, zonder academische inslag. leder gaf om beurt wat ten beste, een voorlezing of een stukje pianospel, waarbij de vrolijke noot altijd domineerde. Soms was er een liefdadige opzet mede gemoeid en verkocht men een haarlok van de Fe bij opbod.
Soms dacht hij met heimwee aan de Nete, dan wandelde hij naar Oostduinkerke-Dorp en vandaar de polder in, waar hij de uitgestrekte weiden bewonderde en de reigers op zoek naar paling. Daar vond hij het land dat zozeer op het zijne geleek, het land waar een zilveren windeken door de lucht spoelde en de zoetste reuken uiteenrolde en wimpelde, waar de molens kruisen sloegen van blijdschap naar de zon, die speelde in de schaduwwerpende wolken
Het gemeentebestuur brengt hulde.
Op zaterdag 22 juni 1957 werd in een reusachtige biertent op het Marie-Joseplein o.l.v. Frans Vromman een Groots Pallieterfeest ingericht.
Het amusementsorkest 'De Skyliners' o.l.v. Andries Coucke pakte uit met luimige Vlaamse liederen en studentenpotpouri's.
Willy Lustenhouwer stond in voor de gezellige sfeer. De volksdansgroep ,Hagewinde' uit Eeklo bracht de uitbeelding van Vlaamse liederen als 'lk zag Cecilia komen', naar de gelijknamige novelle van Timmermans.
De Oostendse decorateur Paul Vermeire schilderde een reeks panelen met motieven ontleend aan het werk van Timmermans als de Drie Koningen, de Terugkeer uit het Beloofde Land, Mijnheer Pirroen. De figuren van Leontientje, Boer Wortel, Pietje Vogel, Suskewiet, Schrobberbeek werden tot leven gebracht en uitgebeeld door de Oostduinkerkse toneelkring o.l.v. de jonge toneelschrijver Jef De Vroye.
Op zondag 23 juni 1957 volgde dan om 10.30 u. de Academische zitting in het hotel Gauquié, met als sprekers Prof. Paul Dekeyser en Dries Devos .Renaat Verbruggen zong tevens Timmermansliederen begeleid door Renaat Veremans.
Om 12 u. greep de onthulling plaats van de gedenkplaat aan villa ' Laagland ', een werk van beeldhouwer Koos Van der Kaaij, waar een toespraak werd gehouden door Drs. Jozef Van Overstraeten, voorzitter van V.T.B. en V.A.B.
De dichter van
De herfst blaast op den horen
en 't wierookt in het hout,
de vruchten gloren.
De stilten wevend gobelijnen
van gouddraad over 't woud,
met reeën die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen...'
werd aldus passend herdacht
Tekst op de gedenkplaat :
Hier verbleef ieder jaar in augustus 1933 1939 Felix Timmermans
In de jaren dertig ging de familie Timmermans met zomervakantie naar Oostduinkerke. Daar huurde de schrijver villa Laagland aan de Uitkijkweg nr. 23 in de wijk Duinpark. Het huis staat op een duin, te midden van een terrein met verspreide villabouw.
De auteur zelf was geen liefhebber van de zee, maar omwille van zijn kinderen werd hij een vrij regelmatige vakantieganger aan de Westkust. Werken deed hij er zelden, want hij wou met zijn gezin dicht bij het strand uitrusten na een druk jaar van schrijven, tekenen, interviews toestaan, lezingen geven en de daarbij horende vermoeiende reizen in binnen- en buitenland.
Toch zou hij in 1934 in Oostduinkerke voortwerken aan zijn boek Boerenpsalm, dat hij het jaar tevoren in Lier op stapel had gezet. Op 21 januari 1934 meldt hij in een brief aan Flor van Reeth dat Boerenpsalm bijna klaar is. Timmermans stuurt op 24 april van hetzelfde jaar een eerste fragment van de roman naar Willem Kloos voor opname in De Nieuwe Gids en hij belooft dat er 'maandelijks of sneller' stukken zullen volgen. De publicatie in het Nederlandse tijdschrift begint in juli 1934 en loopt verder in de nummers van augustus, september, november en december, om te besluiten in februari en april van de volgende jaargang. Op 7 juni 1934 schrijft Timmermans aan zijn vriend Rik Cox dat hij druk bezig is aan Boerenpsalm en dat hij er 'hart en ziel' in legt en er 'geweldig veel plezier' aan beleeft. Hij was toen overstelpt met allerlei opdrachten, beloften en plannen, zodat hij zijn boek in augustus aan zee moest voltooien. De roman, door velen als zijn meesterwerk beschouwd, verscheen in 1935. Bovenstaande informatie over de groei van het boek werd door Jose de Ceulaer verzameld in zijn Kroniek van Felix Timmermans (Brugge 1972).
Karel Jonckheere ontmoette F. Timmermans in 1933. Samen met J. van Overstraeten van de VTB kwamen zij op het idee een tijdschriftje te stichten voor de 'Vlaamsche Badgasten aan de Westkust'. Het blad kreeg als onvermijdelijke titel De Badgast. Timmermans tekende tijdens zijn vakantieverblijf in Oostduinkerke in 1935 een lieflijk zeemeerminnetje dat vlak bij het strand uit de golven opstijgt. De prent (afgedrukt in Jaarboek 15, p. 75) illustreerde het toen pas opgerichte orgaan en ze werd meteen het herkenningsteken voor de Vlaamse vakantiegangers die elke donderdagnamiddag bij elkaar kwamen in het Duinenhof, een steenworp van Laagland. Dit intussen gesloopte familiepension stond op de hoek van de Albert I-laan en de Duinparklaan (niet te verwarren met het later gebouwde Hof ter Duinen, eveneens aan de noordkant van de hoofdweg, maar op de andere hoek van de Duinparklaan). Een met waterverf gekleurde variant van het meermin-vignet werd opgenomen onder de colofon van Ingrid van de Wijers AI mijn dagen (Wommelgem 1986).
Het grote hotel-restaurant Gauquié, Leopold II-laan 251 (op de hoek van de Albert I-laan), was toen een ander trefpunt van Vlaamse kunstenaars in Oostduinkerke. Het zeemeerminnetje zou er opnieuw opduiken bij de Timmermansherdenking in 1957. Het versierde toen een tegeltje dat aan de genodigden bij Gauquié werd aangeboden. Op de keerzijde stond het menu van het feestmaal dat er plaatsvond na de onthulling van de gedenkplaat, waar ik verder op terugkom.
Dat de populaire Fee een uitgebreide vriendenkring had, hoeft niet te verwonderen. In de bijdrage Felix Timmermans te Oostduinkerke van Jef Devroye in De Autotoerist van 1 juni 1957 lezen we dat de schrijver in Laagland bezoek kreeg van o.a. Renaat Veremans, Ferdinand Vercnocke, Ernest Claes, Victor de Meyere, Walter Opsomer, Karel Jonckheere, Karel Faure en de professoren Paul de Keyser en Edgard Blancquaert. Eens was daar bij de Lierse familie Stefan Zweig te gast. Deze beroemde Oostenrijkse biograaf, essayist en schrijver van romans, poëzie en toneel, was ook bevriend met Verhaeren en Masereel. Monseigneur Pronti, met wie Timmermans vroeger in Assisi vriendschap had gesloten, was zelfs een volle maand met vakantie bij de Vlaamse auteur aan zee. Ook Rik Cox kwam hem aan de kust opzoeken.
Gedenksteen
Op initiatief van wijlen burgemeester Honoré Loones zette de gemeente Oostduinkerke in 1957 een tweedaagse Timmermansherdenking op touw. Dit naar aanleiding van de tiende verjaring van het overlijden van de schrijver.De hulde kwam tot stand in samenwerking met de VTB-VAB.
Op zaterdagavond 22 juni had een Pallieterfeest plaats in een reusachtige biertent, die werd opgetrokken op het Prinses Marie-Joséplein. De programmatie was toevertrouwd aan Frans Vromman, die ook de regie voerde. De voorstelling bracht muziek, dans en zang. Tot de medewerkers behoorden de Conferencier Willy Lustenhouwer, de volkskunstgroep Hagewinde uit Eeklo en het amusementsorkest The Skyliners onder leiding van André Coucke. Er werden potpourri's van Vlaamse liederen en studentenliedjes gespeeld en gezongen. Tot de hoogtepunten behoorde een defilé van figuren uit het werk van de herdachte auteur. Zo werden Leontientje, boer Wortel, Pitje Vogel, Suskewiet en Schrobberbeeck uitgebeeld door een groepje Oostduinkerkse figuranten onder leiding van de toneelschrijver Jef Devroye. De Oostendse decorateur Paul Vermeire had een reeks panelen met Timmermans - motieven geschilderd, zoals de Drie Koningen, de Terugkeer uit het Land van Belofte en Mijnheer Pirroen.
De volgende dag had om halfelf een academische zitting plaats in hotel Gauquié. Na een welkomstgroet van mevrouw R. Loones-Dewitte, burgemeester van Oostduinkerke, traden professor Paul de Keyser en Dries Devos op als sprekers. De eerste belichtte Timmermans als mens en kunstenaar, waarna de dichtbundel Adagio werd ontleed. De bas Renaat Verbruggen vertolkte De Herderkens en vier Adagio-liederen op teksten van Felix Timmermans en getoonzet door Renaat Veremans, die zelf aan het klavier begeleidde. Onder de talrijke toehoorders werden heel wat Vlaamse letterkundigen en prominenten uit de Vlaamse Beweging opgemerkt, zoals Raymond Brulez, Karel Jonckheere, Valeer Portier, Paul Rock en Jozef Storme.
Omstreeks de middag begaf het gezelschap zich naar villa Laagland voor de onthulling van een gedenkplaat in terracotta tegen de gevel, rechts naast de voordeur. Het vrij korrelige, halfverheven beeldwerk in onverglaasde gebrande klei is uiteraard van een lichte bruinrode kleur. De ingemetselde plaat meet 80 bij 62 cm. In opdracht van Jozef van Overstraeten heeft Koos van der Kaaij Timmermans geportretteerd, met eronder de volgende, dieper liggende teksten : Hier verbleef ieder jaar in augustus 1933-1939 Felix Timmermans en voltooide hij zijn Boerenpsalm.
Helemaal onderaan staat links het VTB-monogram en rechts voluit Vlaamse Toeristenbond. Het hoofd van de schrijver, in profiel naar rechts kijkend, is voorgesteld met een puntsjaal om de hals geknoopt. In de schaduw hiervan staat de naam van de beeldhouwer onverkort in de klei gegrift, gevolgd door het jaartal 1957.
VTB-voorzitter Van Overstraeten hield er in open lucht een toespraak ter ere van. de Lierse schrijver, feliciteerde de plastisch kunstenaar en verheugde zich over het initiatief van het gemeentebestuur. Hij prees zich gelukkig dat deze gedenkplaat zal bijdragen om de herinnering aan Timmermans en zijn werk bij de volgende generaties levend te houden.
Ik wil hier niet voorbijgaan aan de Nederlandse artiest die het gedenkteken ontwierp en realiseerde. Koos (Jacobus) van der Kaaij, in 1899 geboren in Leiden, begon heel jong te beeldhouwen. Later volgde hij lessen aan de Kunstnijverheidsschool te Haarlem en daarna studeerde hij beeldhouwkunst in Amsterdam en in München. De jonge kunstenaar kreeg in 1924 een opdracht in Kortrijk en bleef er 25 jaar wonen. Dan vestigde Van der Kaaij zich in Nieuwpoort, later in Klemskerke (De Haan). Ten slotte verbleef hij gedurende een langere penode in Knokke. De Hollandse West-Vlaming zou in 1976 in Brugge (Sint-Michiels) overlijden.
Als beeldhouwer voelde hij zich bijzonder aangetrokken door de menselijke figuur. Naast portretten schiep hij meestal vrije sculpturen van naakte spelende kleuters. Vaak liet hij zich ook inspireren door de moeder-kind-relatie. Zijn sobere, maar expressieve creaties in Franse steen, terracotta, marmer of brons suggereren bijna steeds beweging. Roger Cornette herinnert zich dat Van der Kaaij ook een garnaalvisser op een muilezel in pottenbakkersklei heeft uitgevoerd. Er werden slechts een zestal exemplaren van dit bas-reliëf gebakken. Tussen haakjes: de traditionele garnaalvisserij voor de kust van Oostduinkerke wordt thans nog steeds in ere gehouden, maar dan te paard. Bert Dewilde stelde een geïllustreerde monografie samen over Koos van der Kaaij (Kortrijk 1970).
De precieze jaartallen van Timmermans' verblijven in Oostduinkerke zijn niet met zekerheid te achterhalen. Vast staat dat de Lierse familie in augustus 1934 haar intrek nam in villa Laagland. J. de Ceulaer kon uit brieven afleiden dat Timmermans met zijn gezin in 1931, 1932 en 1933 de maand augustus in Blankenberge doorbracht.
Uit het getuigenis van Alfons Pilaete, de huidige eigenaar van het landhuis Laagland, en uit een gesprek met Roger en Hilde Cornette-Rubbrecht, schoonzoon en dochter van de toenmalige exploitanten van Duinenhof, kan ik het volgende afleiden.
De familie Timmermans logeerde enkele jaren, meestal in augustus, in het Duinenhof. Bij mooi weer zat Felix er vaak op het terras, genietend van zijn pijp en een drankje. Daar heeft hij ook de toenmalige eigenaar van Laagland leren kennen, zodat hij de villa met een gezellig interieur ten hoogste een paar keren heeft gehuurd, zeker in 1934, waarschijnlijk in 1935 en mogelijk in 1937. De Ceulaers Kroniek vermeldt zomerverblijven in Oostduinkerke in 1936 en 1937, waarvan het eerste ook op het familiepension Duinenhof kan slaan. Dat de eigenaar Isidoor Rubbrecht van de auteur een exemplaar van de eerste druk van Boerenpsalm met een opdracht en een tekening heeft gekregen op 15 augustus 1937, doet vermoeden, maar bevestigt niet dat Timmermans toen bij hem logeerde. Op 18 augustus 1938 stuurde de auteur vanuit Duinenhof een brief naar Miel Lambrechts in Lier (cfr. Jaarboek 15, p. 95).
Alles bij elkaar levert ons onderzoek het bewijs dat de jaartallen van de gedenkplaat met een korrel zout dienen genomen. Het jaar 1939 moet zeker worden uitgesloten, want toen had de familie Timmermans de Bungalow Minnekepoes in Grobbendonk in huur van de paasvakantie tot de herfst. De waarheid omtrent de verblijven in Laagland werd voor de gedenksteen door een vergrootglas opgeblazen. De omschrijving had bondiger en correcter kunnen zijn: Hier voltooide Felix Timmermans in augustus 1934 zijn 'Boerenpsalm'. Nog liever had ik er nog het woord 'roman' aan toegevoegd gezien, want dan zou het ook in de toekomst voor iedereen duidelijk zijn dat het om een letterkundige gaat. Zo'n teksten kunnen immers niet zakelijk en nauwkeurig genoeg zijn.
Letterlievende gemeente
In het kader van de jaarlijkse 11 juli-vieringen droeg Oostduinkerke in 1986, een eeuw na de geboorte van Timmermans, z'n steentje bij tot de herdenking van de schrijver-tekenaar. In het vroegere gemeentehuis hield Jo Cooymans de openingstoespraak bij een tentoonstelling van teken- en schilderwerk, die van 4 tot 14 juli toegankelijk was. Marleen van Louwe droeg bij die gelegenheid een paar Adagio-Gedichten voor. Ontwerper en mederealisator van deze expositie was ons medelid Carlos van Louwe.
Op 11 juli trokken de genodigden met een vlaggenstoet en harmoniemuziek naar villa Laagland. Daar had een bloemenhulde plaats en hield José de Ceulaer een lezing over de schrijver en de Vlaamse Beweging, waarna Henri Dewulf, burgemeester van Koksijde, het slotwoord uitsprak. Lia, Tonet en Gommaar Timmermans waren aanwezig als eregasten. Een optreden van een volksdansgroep en een vuurwerk op de zeedijk besloten deze feestdag van de Vlaamse Gemeenschap.
Het initiatief tot de druk bijgewoonde manifestaties (cfr. Kroniek 86, Jb. 15, p. 191 en 198) ging uit van het 11 juli-comité en werd gerealiseerd met medewerking van de plaatselijke afdelingen van het Davidsfonds, het Vlaams Verbond van Gepensioneerden, VTB-VAB, de Westclub en de feestcomités van Koksijde, Sint-Idesbald en Oostduinkerke met de financiële steun en onder auspiciën van het gemeentebestuur van Koksijde.
Het zeemeerminnetje verscheen andermaal op het programmablad.
Als toemaatje nog dit. In Oostduinkerke, thans deelgemeente van Koksijde, werden heel wat namen van Vlaamse letterkundigen aan een straat, laan of plein gegeven. Dat gebeurde met Cesar Gezelle, Stijn Streuvels, Emile Verhaeren, Hugo Verriest, Alice Nahon en Albrecht Rodenbach. Bovendien eert de fusiegemeente Koksijde Hendrik Conscience en Karel van de Woestijne met een straatnaam, Willem Eisschot en Maurice Roelants met de naam van een laan, en Guido Gezelle met die van een plein. En dan beperk ik mij tot de literatuur, want ook andere kunstuitingen komen er aan bod.
Maar keren wij terug naar Oostduinkerke. Daar ligt de Felix Timmermanslaan in de buurt van villa Laagland. Ze kruist de Albert I-laan en loopt langs enkele landhuizen en een schaalverbrekend flatgebouw naar het strand. Zo viel de schrijver van Boerenpsalm een dubbel beklijvend eerbetoon te beurt. De gedenkplaat en de toponiem zijn immers een permanente verwijzing naar de waardering voor de schilderende literator.
Oostduinkerke heeft zijn beminnelijke en hooggeschatte gast niet vergeten!
Met dank aan Maria Theresia Borms/Sint-Michiels (Brugge), Jose de Ceulaer/Kessel (Nijlen), Roger en Hilde Cornette-Rubbrecht/Oostduinkerke (Koksijde), Roger Geerts/Zwijndrecht, Carlos van Louwe/Koksijde,Alfons Pilaete/Aalst, en Frans Sillis/Mortsel voor hun gewaardeerde inlichtingen.
Overgenomen uit het jaarboek nr. 17 van het Felix Timmermans Genootschap
Ter gelegenheid van een ledensamenkomst wordt op zondag 13 mei, nogmaals de aandacht gevestigd op een van Vlaanderens belangrijkste en zeker meest vertaalde schrijvers. Om 12 uur is er samen rond zijn monument op het Felix Timmermansplein voor een kort woordje en een eenvoudige bloemenhulde waarop tevens het college van burgemeester en schepenen uitgenodigd is.
Timmermans was onderandere de geestelijke vader en schepper van Pallieter, Wortel, Symforosa, Pietjevogel, de Krabbekoker en vele andere onvergetelijke figuren.
Toespraak door Etienne De Smedt, Voorzitter van de Felix Timmermans-Kring
Dames en Heren,
Beste Timmermansvrienden,
Van harte welkom op deze korte maar welgemeende Timmermansherdenking. Sta mij toe eerst de heer Frank Boogaerts, schepen van deze stad, welkom te heten. Hij vertegenwoordigt hier vandaag het Lierse College van Burgemeester en Schepenen. Uw komst verheugt ons in hoge mate en is voor onze vereniging een gewaardeerde steun.
Op 24 januari van dit jaar stonden wij, in aanwezigheid van Gommaar Timmermans, met de leden van de Timmermanskring rond het graf van de grote Lierenaar, die 60 jaar geleden overleed.
Vandaag, ter gelegenheid van onze 33ste samenkomst, willen wij hem hier, in zijn geliefde stad, nogmaals herdenken en op zondag 28 oktober sluiten wij dit herdenkingsjaar af met een aan hem gewijde Artiestenmis in de Antwerpse Carolus Borromeuskerk.
Timmermans herdenken is tegenwoordig vaak ingaan tegen een trend in sommige middens om hem te negeren, te kleineren, schouderophalend af te doen als een onbetekenend heimatschrijver.
Wij weten beter! Hij was een schrijver van Europees formaat, een gewezen kandidaat voor de Nobelprijs literatuur, een graag geziene gast op de vieringen van de grote auteurs van zijn tijd en hij is nog steeds de meest vertaalde schrijver uit het Nederlands taalgebied. En wie kan mij nog een schrijver noemen waarvan, zestig jaar na zijn overlijden, drie actieve verenigingen zijn naam met ere dragen!
Om in te gaan tegen die zojuist vermelde tendens, moeten wij misschien een beetje de werkwijze toepassen van de grote politicus uit het antieke Rome: Cato. Elk van zijn vele toespraken, wat ook het onderwerp was, beëindigde hij met de woorden: " En tevens ben ik de mening toegedaan dat Cartago moet vernietigd worden." De grote kracht van het woord is ook toen bewezen door het feit dat deze stad inderdaad werd vernietigd;
Welnu, goede vrienden, telkens wanneer jullie iemand ontmoeten, die de betekenis van Felix Timmermans minimaliseert, wijs hem of haar dan op wat ik zonet over deze grote Lierenaar vertelde. Misschien hebben je woorden dan wel evenveel succes als die van Cato en ziet de ander zijn misvatting in. En dat is toch ons beoogde doel.
Ik dank U.
Etienne De Smedt
Toespraak schepen Boogaerts tijdens Felix Timmermansherdenking
Geachte familie Timmermans,
Mijnheer de Voorzitter en leden van de Timmermanskring,
Beste Timmermansvrienden,
Vooreerst moet ik de Burgemeester, Mevrouw Marleen Vanderpoorten verontschuldigen op deze herdenkingsplechtigheid voor de Fé.
Door het neerleggen van een krans aan het borstbeeld van Felix Timmermans heeft het stadsbestuur willen aantonen dat het zijn belangrijkste zoon niet vergeten is . Want dat is de Fé toch nog altijd. Hij blijft nog steeds één van Vlaanderens belangrijkste schrijvers en diegene waarvan de werken het meest vertaald zijn in andere talen.
Lier wenst de herinnering aan Felix Timmermans levendig te houden en hem de plaats te geven die hij verdient.
U weet ongetwijfeld dat zeer onlangs nog beslist werd om enkele zeer waardevolle stukken, waaronder belangrijke originelen of eerste drukken van de werken van Timmermans aan te kopen om ze in Lier te bewaren. Ik kan u verzekeren dat wanneer de mogelijkheden zich nog zullen voordoen, het stadsbestuur alles in het werk zal stellen om opnieuw dergelijke manuscripten, schilderijen of andere belangrijke stukken aan te kopen. Helaas komt ook hier het financiële aspect om de hoek kijken en zou het mooi zijn te kunnen vernemen dat de Vlaamse Minister van Cultuur zou helpen bij het vrijmaken van financiële middelen zodat kan worden vermeden dat belangrijke stukken uit de Nederlandse literatuur naar het buitenland vertrekken zelfs wanneer het om Nederland gaat .Helaas heb ik de indruk dat de prioriteiten van zijn beleid soms elders liggen en dat grote Vlaamse figuren als Timmermans niet in de bovenste schuif liggen.
Het Timmermans - Opsomer museum beantwoordt niet meer aan de noden van een modern museum, en er stellen zich ook problemen wat betreft de toegankelijkheid. Binnen het schepencollege werden hierover reeds enkele gesprekken gevoerd, die echter nog niet afgerond zijn. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan het aanpassen van de huidige locatie van het museum, en dit om te vormen tot een groter geheel met inbegrip van toeristisch bureau,
In- Uitwinkel, toeristische ontvangstruimte e.d. Ook andere mogelijkheden worden nog onderzocht, maar het is zeker dat Timmermans in het Lierse stadsbeeld een herkenbare plaats moet behouden, zodat iedereen die Lier bezoekt wordt herinnerd aan zijn grootste ambassadeur, Felix Timmermans.
Het stadsbestuur zal hieraan zijn volle medewerking verlenen.
Frank Boogaerts
Schepen van Financiën, Begroting en Lokale Economie
SANKT NIKOLAUS IN NOT began its long run in 1924, in the collection of stories, Het keersken in de lanteern (The Candle in the Lantern).
In 1926 it was published as a picture book with original illustrations by Else Wenz-Viëtor. These illustrations are still in-print as a small German paperback.
This story tells of the poor little girl, Cecilia, who was so excited she could not sleep this St. Nicholas Eve. She believed, even though the family was so poor they had no soap for washing, that the wonderful chocolate ship Congo from the window of the sweet shop, would be her gift from St. Nicholas.
Unhappy Trinchen Mutser, who owned the sweet shop, wished she had never bought the amazing chocolate shipeveryone had come in to "ooh" and "ah" over it, but none would pay the high price. Not even the doctor's wife.
St. Nicholas and his servant Rupert (Knecht ) came down out of the sky on a moonbeam. Making their appointed rounds, they leave delicious smelling sweets and surprises for all the children. Finished at last; everything given away.
Alas, nothing was left for Cecilia, whom St. Nicholas called, "the best child in the whole world!"
And so the story of the only four in the town who are not sleepinga poet, the night watchman, the shopkeeper, and little Ceciliatells how St. Nicholas and Rupert are able to solve this terrible dilemma. St. Nicholas and Rupert have no more money, for Rupert has used everything from the church poor boxes to supply children's treats. Still, eventually, Trinchen Mutser gives up the treasured ship showing that St. Nicholas, in one way or another, causes hearts to soften, or, at the very least, to recognize another's good will.
As for Cecilia, she has a grand adventure with St. Nicholas, but never does understand how the beautiful chocolate ship,Congo, comes to sit in all its perfect splendor among the ashes of her hearth.
The first English version, Saint Nicholas in Trouble, probably came out in 1932, though the Harper & Brothers book is undated. It was translated from German by Amy Flashner and had the original Else Wenz-Viëtor illustrations. There were five full-page, full-color pictures, along with other illustrations.
The three woodcuts on the upper right are by Felix Timmermans himself; they have illustrated many editions of his Sankt Nikolaus.
Over the years this story has continued to invite fresh interpretaionssometimes with sumptuous illustrations as the English and German editions on the right demonstrate.
In 1998 the British Society of Wood Engravers produced a specialty edition with the English title, Saint Nicholas in Distress. This lovely book features John Lawrence's distinctive blue engravings printed on mould-made paper.
Felix Timmermans (1886-1947) was the 13th child in a family of 14. He was born and lived in the small Flanders city of Lier, a bit south of Antwerp. Lier has produced a number of artists, but Felix "Fe" Timmermans is by far the best known. He received numerous literary awards and became a legend in his own time. His 1916 novel Pallieter, told of the joyous fellow Pallieter, who represented the good and happy Flemisch life. The popular and prolific writer's work included biographies of St Francis of Assisi and the painter Pieter Bruegel the Elder.
Felix Timmermans wilde ooit ... in Antwerpen komen wonen
José De Ceulaer
die mannen van Antwerpen willen van iedereen een sinjoor maken (F.T)
Op 28 juni 1942 ontving Felix Timmermans in Antwerpen, uit de handen van de rector van de Hamburgse universiteit, de oorkonde waarin vermeld werd, dat hem de Rembrandt-prijs was toegekend. Een week later, op zijn 56ste verjaardag, werd hij in Lier op het stadhuis ontvangen en gehuldigd. In zijn dankwoord herinnerde hij eraan, dat hij de vorige week in Antwerpen had gezegd, dat hij blij was dat hij geboren was. Ik had er moeten bijvoegen : in Lier, zei hij, maar in Antwerpen kon ik dat niet zeggen. En dan zong hij de lof van zijn geboortestad, die hem zo nauw aan het hart lag.
Toch had hij op 7 mei 1920, kort na zijn terugkeer uit Nederland, waar hij met zijn activistische vrienden een toevluchtsoord had gezocht, aan Fred Bogaerts, die daar nog verbleef, terwijl Timmermans zijn huis in Lier bewoonde, geschreven, dat hij naar een woning in Antwerpen had gezocht, maar er geen had gevonden. Dat hij zo vlug en zonder moeilijkheden was kunnen terugkeren, had hij te danken aan Isidoor Opsomer , Kamiel Huysmans en de Lierse advocaat Frans Cursters, die in Antwerpen woonde en aan wie hij later ' Schoon Lier ' zou opdragen.
Maar in zijn geboortestad, waar hij onder de oorlog, als voorzitter van ' Volksopbeuring ', vooral actief was geweest bij de hulpverlening en de voedselbedeling aan behoeftige kinderen, was hij allerminst met open armen ontvangen. Zijn activisme was er op menige kleinsteedse maag blijven liggen. Onder de bezetting had hij immers van een ' vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen '... gedroomd en had hij in ' De Vlaamsche Post ' geschreven dat dit ' De droom aller Vlamingen ' was.
Dat verklaart waarom hij zich, na zijn terugkeer, aanvankelijk nogal onwennig voelde in de 'Pallieterstad'. Hij werd er overigens als lid van de bestuurscommissie van de stedelijke volksboekerij geschorst. In september 1921 werd hij door de gemeenteraad ' begenadigd ' en toen hij de driejaarlijkse staatsprijs voor letterkunde had gekregen, werd hij er op 22 oktober 1922 zelfs gevierd. Alle opinies waren in een feestcomité (met eventjes 43 leden) vertegenwoordigd, maar dat belette niet dat een meerderheid in de gemeenteraad van oordeel was, dat de feesteling niet ' officieel ' op het stadhuis mocht worden ontvangen. In Antwerpen zou dat wel gebeurd zijn, zei Kamiel Huysmans in zijn toespraak op de feestzitting in de Lierse stadsschouwburg.
Geen wonder dus, dat Felix een van de vele tafere1en in zijn Bruegel-roman (1928) aan Kamiel Huysmans opdroeg. Hij was niet de enige ' Antwerpenaar ' die met zo'n dankbare attentie werd bedacht. Ook andere ' immigranten ' als Frans van Cauwelaert, Walter Vaes, Rik Cox, Maurits Sabbe en zijn Lierse vrienden Frans Cursters, Isidoor Opsomer en Renaat Veremans, evenals de geboren sinjoren Flor Van Reeth, Lode Baekelmans, Jozef Muls, Mane De Bom, Marnix Gijsen, Tony Van Os, Georges Van Raemdonck en Charles Bernard kregen om de ene of andere reden zo'n opdracht. Dat maakt het dan wel overbodig te schrijven, dat Felix Timmermans in Antwerpen vele vrienden had. Ook als ik de bekende namen van Eugeen De Bock, Karel Van den Oever, Eugeen Yoors, August Van Cauwelaert, Gerard Walschap en Maurice Gilliams eraan toevoeg, blijft de lijst onvolledig.
In de nood kent men zijn vrienden, zegt men. En het mag ook worden gezegd, dat hij in moeilijke omstandigheden altijd op vrienden in Antwerpen heeft mogen rekenen, wat met sommige Lierse, Brusselse en Nederlandse ' vrienden ' niet altijd het geval is geweest - maar daar wil ik hier nu niet over uitweiden.
Een opsomming van de talloze spreekbeurten en tentoonstellingen die hij in Antwerpen heeft gehouden, van de Antwerpse bladen en tijdschriften waar hij in geschreven heeft, en van al de opvoeringen van zijn toneelstukken in de K.N.S., door het R.V.T. en de amateurskringen, zou het volume van dit tijdschrift ver overschrijden.
Uiteraard kwam Antwerpen ook in zijn boeken opduiken. Zelfs in zijn reisverhaal Naar waar de appelsienen groeien waarvan de titel dat niet direct laat vermoeden. Terugkerend uit het zonnige Italië, waar het zowel in Venetië als in Milaan regende, maakte hij van de wachttijd voor de trein naar Lier gebruik om in Antwerpen een smakelijke portie paling te gaan eten en voor elk van zijn kinderen een ' gieterke ' te gaan kopen waarop Venetiaanse gondels geschilderd waren.
Het zou een historische vergissing geweest zijn -en die maakte hij wel eens -, als hij in zijn Bruegel-roman geen beeld van Antwerpen had opgeroepen. Hij zou ook van zijn belangrijkste bron, 'Het Schilderboek' van Carel Van Mander, zijn afgeweken, als hij de figuur van Frans Floris in zijn roman had vertekend. Hij liet dan ook niet na, zijn felste kleuren te gebruiken om de glorieuze overwinning in de verf te zetten die deze gereputeerde ' zuipenier ', met zijn Antwerpse vrienden, in de drinkwedstrijd tegen de Brusselse 'Baskonters' behaalde, drinkend voor de eer van Antwerpen '.
Vanzelfsprekend kreeg Antwerpen in zijn laatste roman, ' Adriaan Brouwer ', meer dan een beurt. Dat de reputatie van Rubens er erg gehavend uitkwam, is begrijpelijk, als je weet dat hij hem met de ogen van de rebelse jonge bohémien Adriaan Brouwer zelf liet bekijken. In dat boek liet hij ook Jacob Jordaens op de Prins van de Schilderkunst en de Scheldestad los in een scheldpartij, die hij besluit met : ' En al houd ik geen winkel in borsten en billen, hij mag aan mijn Kuise Suzanna eens rieken ! '.
Vroeger was Rubens heel wat beter uit ' Een lepel herinneringen ' gekomen. Timmermans vertelde daarin, hoe hij als schoolknaap eens met een speelkameraad in de kettingen onder de vrachtwagen van de bode Lier - Antwerpen was gekropen om naar de Scheldestad mee te rijden, waar hij, kost wat kost (maar in dit geval kosteloos), de schilderijen van Rubens wilde gaan bekijken, ' een van de grote verlangens van mijn jeugd '. In ' Schoon Lier ' maakte hij van de onzekerheid omtrent de geboorteplaats van Rubens gebruik om Pieter Pauwel in de Netestad uit de moederschoot te halen. De ouders van Maria Pypelinckx woonden immers in Lier, en aangezien haar echtgenoot naar Duitsland was uitgeweken, vond Felix het 'redelijk en menselijk', dat zij naar haar ouders in Lier ging om er in het kinderbed te komen. Een plausibele verklaring, die echter door documenten wordt tegengesproken.
Een van zijn sterkste korte verhalen, ' De Kistprocessie ', uit de bundel ' Het Keerseken in de Lanteern ', begint in het Sint-Andries-kwartier en eindigt bij de Berchemse poort. Tot daar is echter de held van het tragi-komische verhaal, Piet Lawijd, niet ' te voet ' geraakt, want al kon hij wel eens een konijn met twee kilo patatten naar binnen spelen hij had zijn maag overschat, toen hij gewed had dat hij 24 harde eieren achter elkaar kon opeten.
In Lier beweert men, dat die van Antwerpen , wel eens overdrijven. Overgenomen uit het Tijdschrift der stad Antwerpen - 32ste jaargang Overdruk - winter 1986 - Nr 4. ************************
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.