Herinneringen aan dn Féxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Rogier Van Aerde
(Uit : Katholieke Illustratie 91ste jaargang nr 14, 16 april 1957)
Elke mens heeft een vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men en men doet van alles om het gewicht van die steen niet te voelen.
Het is tien jaar geleden dat Felix Timmermans stierf. Zijn laatste jaren heeft hij veel geleden, maar hij droeg het met blijmoedigheid van een echte christen, die hij was. Ik heb gaarne geleefd, ik zal ook gaarne sterven zei hij.
Hij was het dertiende kind van een Lierse handelaar in kant. Zijn vader ging met de boerinnenkappen van hoeve tot hoeve en als hij na dagen weer thuis kwam, bracht hij altijd wat voor de kinderen mee, siroopstekken of suikeren haantjes, als de zaken goed gedraaid hadden; maar ook wanneer hij weinig of niets verdiend had, bedacht hij toch altijd iets om hen te verrassen : een hoed vol gevangen meikevers of Russische rapen (dat waren gewone rapen in een appelsienenpapierken) en die smaakten dan heel bijzonder, want de verbeelding kon de simpele dingen mooi en heerlijk maken.
Zijn vader bracht ook vertelsels mee en hij vertelde zijn kinderen alles alsof hij er zelf was bij geweest ; hij sloeg de wolf van Roodkapje dood en aan hém vroeg op op een avond dat het sneeuwde een oude man met een ezeltje en een vrouw, die onder haar mantel een kindeke droeg : Baas Timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij de weg naar Egypte niet wijzen! En hij had Sint Jozef de weg gewezen en een ander maal kwam hij aan het Huis ten Halven, een kwartiertje buiten Lier, de stoet van de Drie Koningen tegen en de zwarte koning, voor wie de kleine jongen schrik had, zei : Doe thuis aan Felix mijn complimenten.
Hij was een grote, sterke man met fijn gevoel en een mild hart. De kleine jongen leerde danig slecht op school en bij de prijsuitdeling was hij een van de laatsten. Maar toen hij beschaamd de zaal uitkwam, stond er zijn vader met een arm vol prijzen. Hier zie manneken, zhebben een fout gemaakt, ge waart de tweede. De meester heeft mij u deze prijzen doen afgeven en zorg nu dat ge de volgende keer de eerste zijt. En Felix was fier en leerde t volgend jaar eens zo goed om de eerste te zijn.
Zo groeide de jongen op in het oude Lier, waar nog geen ander gerij doorkwam dan een enkele boerenkar en tweemaal per dag een lege stoomtram. Hij hoorde de wonderlijke vertelsels van het Kaluiken, een arme schoenmaker, uit wiens werkplaats hij niet was weg te slaan, en hij speelde met zijn vrienden toneel, dezelfde stukken welke zijn vader hun met een eigen gemaakte poppenkast had voorgespeeld.
Hij schreef zijn opstellen. Op n keer luidde de opgave : Het bezoek bij grootmoeder. Zijn grootmoeder nu was zo danig lelijk, dat de kinderen haar de wolf van t Roodkappeken noemden, en als ze zondags door de spleet van de deur gingen roepen : Dag, groteva! Dag, grotemoe! dan duwde het brave mens hun elk een stuiver in de hand en zei : En nu braaf gaan spelen. Hij beschreef het juist zoals dat ging en de meester zette eronder : Dit is zéér, zéér slecht, Felix. Maar hij bleef schrijven zoals het was, al stond er iedere maal Zeer slecht, Felix onder. Toen hij een opstel moest maken over Met de vlieger spelen schreef hij : Ik kan daar niets over zeggen, want ik speel er nooit mee.
Hij tekende en schilderde van jongs af. Hij vereerde Rubens, wiens schilderijen hij kende en natekende uit de Katholieke Illustratie, en op een middag hij was toen een jaar of twaalf reed hij met een vriendje mee achter op een kar naar Antwerpen om in het museum het werk van Rubens te zien. Het overweldigde hem zo, dat de vage illusie ooit zo iets als een Rubens te kunnen worden op slag verdwenen was.
Maar in een andere zaal zag hij de werken van Pieter Breughel, over wie hij nog nooit gehoord had, en het was hem of hij daar al jaren op had gewacht. Daar hingen de Opschrijving te Bethlehem, de Moord op de Onnozele Kinderen, het Bezoek van de drie Koningen, alles gezien in het kader van het Vlaamse land, het Vlaamse volk, de Vlaamse zeden, juist zoals zijn vader het hem verteld had. In de avond liepen zij terug naar Lier, drie uur gaans. Zij hadden niets te eten gehad en trokken rapen uit om de honger te stillen. Hij heeft het zelf beschreven: ,,Het was zeer laat als wij thuis kwamen, waar ik een goede afschrabatie kreeg. Het was er aan verdiend. Ik had Breughel gevonden."
Laat hem maar doen
Toen Felix veertien jaar was,wilde zijn vader hem naar een pensionaat sturen, maar hij werd toen juist ernstig ziek en daarna kwam er van een pensionaat niets meer en mocht hij naar de academie. De broers en zusters trouwden en Felix bleef schilderen en schrijven. Hij moest weleens in de winkel helpen, maar zijn moeder zag wel dat dat geen werk voor hem was en zei: ,,Laat hem maar doen; er zal nog iets bijzonders uit groeien.
Hij verkeerde met Lierse kunstenaars, die merendeels op het stille Begijnhof werkten, en daar kwam hij ook onder invloed van vrienden, die de theosofie en het spiritisme aanhingen. Het was de grote geestelijke crisis van zijn jonge jaren; hij werd een twijfelaar, een zoeker, hij begon te schrijven aan zijn Schemeringen van den Dood en tenslotte werd hij ernstig ziek.
Door bijkomende complicaties bleef hij geruime tijd in gevaar van sterven en het herstel kwam daarna uiterst langzaam. Uit zijn verlangen naar het leven, uit de dankbaarheid te mogen leven ontstond Pallieter. Toen hij eindelijk genezen weer buiten mocht komen, langs de Begijnenvest en de Nethe over, toen jubelde de vreugde in hem; hij wilde zijn levensvreugde en zijn bewondering voor Gods schepping neerschrijven en daarvoor had hij een mens nodig die het leven omhelsde, die alles aanvaardde, regen en zonneschijn, en die God loofde en dankte in zijn natuur. Hij kende niemand die zo was en daarom verzon hij Pallieter.
Toen het hoek in l916 verscheen, stond de wereld in brand; dood en verderf leken te triomferen en midden in dat zwarte wanhoopstij begon deze verheerlijking van het leven de wereld te veroveren, zonder dat Felix Tirnmermans in het stille, door de oorlog deerlijk geschonden Lier daar een vermoeden van had. In die zorgelijke jaren schreef hij ,Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, het werk dat al sedert zijn kinderjaren in hem leefde. En toen de oorlog voorbij was, bleek al spoedig dat hij zijn kantwinkel wel sluiten kon, want overal wilde men hem zien en horen. Hij moest, zelfs voor een tijd naar Holland verhuizen om daar al zijn lezingen te kunnen houden. Er werd om hem en over hem gevochten; er waren er die Pallieter een heidens en Het Kindeke een profanerend boek vonden; er waren er die hemzelf voor een Pallieter hielden. Als hij vertelde dat hij vóór Pallieter een verkeerd leven geleid had en daarmee de twijfel en zwaarmoedigheid bedoelde, waartoe de theosofie en het occultisme hem gebracht hadden en waarop Pallieter een gezonde reactie was, dan waren er weer dadelijk diep geschokte puriteinen voor wie verkeerd leven alleen maar zedelijk wangedrag betekenen kon en die het spreken daarover zéér, zéér slecht vonden.
Roem en miskenning
Ach, verkeerd begrepen is hij dikwijls. Hij was de meest gelezen en meest vertaalde Vlaamse schrijver, maar velen hebben nooit meer in hem gezien dan een plezante, sappige verteller van primitieve, boerenbonte verhalen. Zijn meesterschap over de taal was zo groot, zijn woordtechniek vaak zo verfijnd, dat. zijn vertelkunst bedrieglijk simpel leek, even simpel als die in schijn zo primitieve, bijna kinderlijke, maar feilloos rake tekeningen en schilderijen. Zijn veelzijdig levenswerk omvatte alle menselijke mogelijkheden, van Pallieters uitbundige lofzang op dit aardse leven tot de innige, verpuurde mystiek van Sint Franciscus, maar velen konden dat alleen verklaren door een verondersteld gebrek aan diepgang, een ongecompliceerd en zonder problemen zijn.
Hij leek inderdaad niet aan psychologie te doen, hij rafelde zijn figuren niet uiteen, maar hoe konden zij zo overtuigend en onvergetelijk voor zijn lezers gaan leven, als hij hen niet had doorschouwd? Hoe zou hij ooit zonder psychologisch inzicht zo diep hebben kunnen doordringen in : een Breughel of Brouwer! Neem zijn meesterwerk Boerenpsalm; dat leven van een simpele boer bevat alles wat er in een mensenleven, in ieder mensenleven is aan vreugde en verdriet, aan kracht en aan zwakheid, aan geloof, hoop en liefde; het dringt diep in de aarde en het reikt naar de hemel. Heel dat schone en smartelijke mysterie, dat leven heet, weten te vangen in zo weinige en eenvoudige woorden... moet ge nog vragen of de man, die dat vermocht, diepgang bezat!
Maar het misverstand was begrijpelijk. Timmermans wist, dat in elke mens Gods beeld schuilt, en daarom behield hij altijd oog voor het goede in hen. Daarmee echter wekt ge heden ten dage al spoedig de indruk, dat het u schort aan inzicht en levenservaring, dat ge maar een simpele ziel zijt.
Toen hij als jong schrijver zijn vader in Pallieter liet lezen, zei die al: Maar manneke toch! Er komt zelfs geen enkele moord in! Want zijn vader las anders van die ouderwetse draken vol bloed en tranen. Die hebben gelukkig afgedaan en als we nog eens ontdekken, dat het goede in de mens van meer belang is dan al zijn afwijkingen, dan zullen ook de pathologische draken van onze tijd hebben afgedaan als miezerige, armtierige mistekeningen van het werkelijke leven. Maar het werk van Felix Timmermans blijft.
Nog komen zijn vrienden telkenjare op een herfstdag bijeen in de abdij van Averbode om hem te herdenken. Het Lier, waarvan hij schreef, is aan 't verdwijnen. De typen uit zijn verhalen moet ge zoeken onder oudjes in het godshuis en op het Begijnhof woont nog maar één begijntje. Het huis in de Heyderstraat, waar zijn weduwe nog woont, is een stil huis geworden, maar het is er een vol herinneringen, zo vol, dat men er haast geen vraag durft stellen uit vrees daarmee pijn te doen. Maar bij het weggaan trof ons een schilderij in het portaal. ,Dat doet me ineens denken aan Onze Lieve Heer en de koei, zeiden we. (Ge kunt dat kostelijke verhaal vinden in zijn bundel vertelsels.)
,Daar is het ook op geinspireerd, was het antwoord. ,Dat schilderij is van vierendertig en jaren later kwam er opeens dat verhaal van.
Toen was het of de hartelijke en wijze mens, die tien jaar geleden stierf, ons plotseling dichter tot elkaar bracht in de herinnering aan zijn schone en innige verbeelding.
(De levensbijzonderheden, in dit artikel vermeld, zijn grotendeels ontleend aan het boek ,,Mijn Vader" van Lia Timmermans)
|