HULDE AAN TIMMERMANS xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
(Feestrede uitgesproken tijdens de Timmermanshulde op de Grote Markt te Lier op 16 juli 1957,
gerelayeerd door de Vlaamse Televisie.)
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Gij allen, die van dichtbij of van ver met uw geest en uw hart aan deze schone hulde aan de nagedachtenis van Felix Timmermans deelneemt, hoort ende luistert. Want het is niet een persoon met zo'n of zo'n naam die hier spreekt, het is de anonieme stem van het Vlaamse volk zelf.
En het is dit jaar juist vijftig jaar geleden dat ik te Leuven, op de studentenkamer van een vriend, voor de eerste maal Felix Timmermans ontmoette. Die vriend heette Jef Arras, hij kwam uit Lier, en was in die tijd de beste schrijver onder de Vlaamse studenden te Leuven. Felix Timmermans kende ik toen reeds van naam, doordat hij enkele gedichtjes ingezonden had voor ons studententijdschrift, maar vooral door wat Jef Arras mij over hem vertelde.
En wanneer hij over zijn vriend, «de Fee» zoals hij hem noemde, aan het praten viel, dan schitterden zijn ogen van enthousiasme, dan vertelde hij zoveel eigenaardige gezegden en humoristische trekken van zijn Lierse stadgenoot, dat ik ongeduldig werd die wonderbare Fee te kennen. Jef Arras - hij is eilaas zeer jong gestorven, kort na de oorlog van '14-'18 - is de eerste geweest die in Felix Timmermans de geniale kunstenaar had ontdekt en voorspelde dat hij eenmaal tot onze grootste schrijvers zou behoren.
En daar stond nu Felix Timmermans voor me, een flinke jongeman met brede schouders en een klare open blik, in een grijs pak, met een strohoed op het hoofd, een kromme pijp in de mond en een dikke wandelstok in de hand. Een eenvoudige schuchtere mens, zonder enige artistieke aanstellerij, hij was zoals hij was, zoals zijn eerlijke blik het zegde, hij was zoals hij zijn ganse leven zou zijn, eenvoudig en oprecht.
«Dat is nu de Fee,» zei Jef Arras. En bij onze eerste handdruk hadden wij elkaar diep in de ogen gekeken, en beiden wisten we hoe dicht we bij elkaar stonden. Wat ik van die eerste ontmoeting nog onthouden heb is dit: hij gaf mij een sigaar, en voegde er bij : «Ze is niet fameus... want ik kreeg ze van een pater.»
En toen een paar jaar later, nog voor 1914, Jules Persijn mij te Antwerpen uit het Hollands tijdschrijft De Nieuwe Gids, de hoofdstukken voorlas uit Pallieter, toen wist ik dat Jef Arras zich niet vergist had over die wondere zoon van zijn geboortestad, en dat die Felix Timmermans een werk zou scheppen zoals de Nederlandse literatuur niet kende en dat in lengte van jaren en geslachten de vreugde zou uitmaken van duizenden.
Geachte Toehoorders en Luisteraars, ik ben hier niet gekomen om u het leven te schetsen of het werk te beoordelen van Felix Timmermans. Het is er de plaats niet voor en de tijd laat het niet toe. Ik sta hier alleen om, deze avond, bij deze schitterende herdenking, tien jaar na het overlijden van een grote vriend, namens het ganse volk van Vlaanderen onze verering, onze bewondering en onze liefde uit te spreken voor de mens en de kunstenaar die Felix Timmermans was ; om namens gans het Vlaamse volk en namens de honderdduizenden buiten onze grenzen, getuigenis af te leggen van onze dankbaarheid voor al het schone, het verhevene, het diep menselijke dat hij ons geschonken heeft.
Ik zeg : over onze grenzen. Want geen enkel schrijver uit Vlaanderen, zolang er hier schrijvers of dichters hebben bestaan, heeft ooit binnen en buiten Europa in zo korte tijd de faam bereikt die het werk van Felix Timmermans is te beurt gevallen. Geen enkele van onze schrijvers uit de laatste halve eeuw is zoveel vertaald; en gelezen geworden als hij, en op dat stuk mag zijn naam geplaatst worden naast de grootste namen nit de moderne wereldliteratuur. Geen enkele kunstenaar van het woord heeft in die periode Vlaanderen meer eer aangedaan dan deze eenvoudige gemoedelijke Lierenaar, en ik durf zelfs zeggen dat in vele verre gewesten van de grote wereld het werk van Felix Timmermans heeft bekend ge-maakt dat er nog een Vlaanderen en een Vlaamse volk bestond. Ik was er telkens trots over, wanneer men mij in het buitenland vroeg of ik Felix Timmermans kende of gekend had, daarop te kunnen antwoorden hoe dicht hij naast mij stond. Hij is de heerlijke ambassadeur geweest die voor de roem van ons vaderland meer gedaan heeft dan eender welke officiële instantie kon bereiken.
Men schrijft zo niet meer, hoorde ik eens zeggen. Goed, men schrijft ook niet meer zoals Guido Gezelle dichtte, men komponeert niet meer zoals Beethoven, zoals men niet meer schildert zoals Breughel. Wat ik ook weet is dat de enige schrijvers die blijven voortbestaan en nog betekenis hebben voor een volk in zijn latere geslachten, dezen zijn die gelezen worden.
En Felix Timmermans wordt gelezen, nu zoals in de jaren van zijn hoogste opgang, zijn lezerskring breidt zich nog immer uit, zijn werken worden nog altijd vertaald in meer andere talen, nog altijd leeft en groeit hij. Want ik kan aan Felix Timmermans niet denken als niet meer behorende tot de levenden. Nog altijd is hij onder ons, waart zijn geest hier door de straten van Lier, zijn zo, geliefde en mooie vaderstad waarvan hij de schoonste en hoogste glorie is en die hij door de wereld bekend heeft gemaakt. Nog altijd zie ik hem hier gaan met die rustige gemeten stap, en kijken naar de mensen en de huizengevels, en luisteren naar de taal van zijn volk, zoals hij luistert naar de klokkenzang van de Sint-Gommarustoren. En nog altijd voel ik de warme druk van zijn hand in de mijne.
Schone, nobele, betreurde vriend.
En waarin ligt het mysterie van zijn grote kunst, van de ontaanbare populariteit van zijn werk, van de warme genegenheid vooral die men hem blijft toedragen ?
Aan ieder van u overkomt het wel eens bij het lezen van een boeiend boek, dat ge al lezend, volgend de loop van het verhaal, niet meer denkt aan de naam van hem die het schreef. Maar wie op die manier voor het eerst een boek van Felix Timmermans in de hand heeft, die zal meer dan eens op de eerste bladzijde gaan kijken naar de naam van de auteur omdat onwillekeurig de gedachte in hem oprijst : «Die dat geschreven heeft moet een goed mens zijn.»
Want dat was hij, ja, naast de van God begenadigde kunstenaar die hij was. Dat straalt als een zon uit al zijn werken. De mens met het goede gouden hart, de mens met de edele ziel die alles begreep en alles omvatte, die nooit in zijn leven in staat is geweest tot een onedele daad, de mens die als hoogste kenmerk de Liefde in zich droeg voor de eenvoudigen, voor de armen naar geest en naar lichaam, en daarin de opperste schoonheid vond, de Liefde als dominante van heel zijn werk en zijn leven, zoals die geboodschapt werd in het allereerste gebod van de Martelaar van Golgotha.
Daar ligt m.i. het geheim van zijn wonderbare persoonlijkheid.
En hij legde die Liefde in zijn werk in alle eenvoudigheid, de eenvoudigheid die was zoals zijn hart en zijn geest, en die de hoogste gave is die een kunstenaar kan bereiken. Hij heeft nooit gezocht naar excentriciteiten, om groot te doen, om voorbijvliegende bewondering te wekken, hij gaf zich zoals hij was, hij schreef met het warme bloed van zijn hart, hij was een groot mens.
Zo was Felix Timmermans. Zo leeft hij voor u en voor mij en voor allen die hem hebben gekend of zijn werken hebben gelezen. Zo blijft hij bij ons.
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Ik wil deze korte toespraak niet eindigen zonder onze eerbiedige en genegen hulde aan te bieden aan de edele vrouwe die zijn liefdevolle echtgenote was, en aan zijn kinderen.
En namens gans Vlaanderen dank te zeggen aan de stad en het volk van Lier en aan haar gemeentebestuur, in het bijzonder aan uw burgemeester Dr. Van Hoof, voor het inrichten van deze enige en schitterende Timmermans-herdenking, die u allen in de ruimste mate tot ere strekt.
Dank te zeggen aan de inrichters van deze prachtige avond, aan het Nationale Radio-Instituut en de Vlaamse Televisie, aan al de kunstenaars die op zo voortreffelijke wijze hun hulp daartoe hebben verleend. En ik kan hier de namen niet verzwijgen van de heren Jan Boon en Bert Leysen, ook niet van de organisators van dit huldeconcert, de heren Jef Boschmans, Dries Waterschoot, Jo Van Eetvelde en juffrouw Nelly Pulinckx.
En laat mij eindigen met het gebed dat ik eenmaal in de mond heb gelegd van Felix .Timmermans in zijn hemels paleis van waaruit hij deze avond naar ons luistert :
Het Gebed van de Fee :
Almachige Vader, zo klonk zijn gebed, ik kom uit een land dat schoon is onder alle landen die Gij geschapen hebt. Waar de bomen in de bloem staan en rijke vruchten beloven, waar de Nethe en vele andere riviertjes, zoals de Maas en de Schelde, door de beemden kronkelen, waar de koeien en de schapen in de groene weiden grazen, en de radijskens en de suikerpekens in overvloed in de tuinen groeien. Ik kom uit een land waar de lucht altijd blauw en vol zon is als 't niet regent, waar de huizen proper zijn en ieder dorp zijn eigen kerk en zijn eigen pastoor heeft. Dat is Vlaanderen, Almachtige Vader.
Ik kom uit een volk dat schoon en goed is onder alle volkeren die Gij geschapen hebt. Daar is er geen dat zoveel missionarissen naar Kongo en China heeft gezonden om de Gelen en de Zwarten tot U te brengen, daar is er geen waar zoveel nonnekens en paters zijn, zodat ze nog altijd maar kloosters moeten bijbouwen. Daar is er geen waar Ons Lieve Vrouwke zoveel vereerders heeft en ze zo blijmoedig meedoen als er een nieuwe pastoor ingehaald wordt. Zou er een land zijn waar de dichters schonere verzekens en de muzikanten heerlijkere liekens over Ons Lieve Vrouwke hebben gemaakt ?
Zou er een volk zijn waar zulke goede moeders wonen, waaruit zoveel heiligen zijn gekomen al staan ze dan niet in de almanak ? En t is geen groot volk lijk Russen of Chinezen, lijk Engelsen of Amerikaanders, ze hebben geen dollars of ponden, alleen maar simpele frankskens die dan nog zo gauw verteerd zijn. Het zijn de Vlamingen, Almachtige Vader.
Maar ach, het gaat er niet altijd even goed. Het is er nog zo dikwijis haat en nijd, jaloezie en pikantigheid, wrok en verbittering, en zo heerst er nog veel zedelijke ellende. Almachtige Vader, red Vlaanderen en de Vlamingen uit deze bittere nood. Laat meer Liefde nederdalen in hun hart en hulpvaardigheid in hun gemoed. Laat ze weer mensen worden zoals gij ze geschapen hebt naar uw beeld en uwe gelijkenis. Geef ons de liefde weer, laat ons hart weer goed zijn, want anders zullen we vergaan. Gij weet dat ik geen Latijn ken en maar een klein beetje Frans, maar Sint Paulus zal dat ook zo wel gezegd hebben. En Almachtige Vader, vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren... in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
Ernest Claes
Lier 16 juli 1957
|