Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
03-02-2008
Hulde door Ernest Claes
HULDE AAN TIMMERMANS
(Feestrede uitgesproken tijdens de Timmermanshulde op de Grote Markt te Lier op 16 juli 1957,
gerelayeerd door de Vlaamse Televisie.)
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Gij allen, die van dichtbij of van ver met uw geest en uw hart aan deze schone hulde aan de nagedachtenis van Felix Timmermans deelneemt, hoort ende luistert. Want het is niet een persoon met zo'n of zo'n naam die hier spreekt, het is de anonieme stem van het Vlaamse volk zelf.
En het is dit jaar juist vijftig jaar geleden dat ik te Leuven, op de studentenkamer van een vriend, voor de eerste maal Felix Timmermans ontmoette. Die vriend heette Jef Arras, hij kwam uit Lier, en was in die tijd de beste schrijver onder de Vlaamse studenden te Leuven. Felix Timmermans kende ik toen reeds van naam, doordat hij enkele gedichtjes ingezonden had voor ons studententijdschrift, maar vooral door wat Jef Arras mij over hem vertelde.
En wanneer hij over zijn vriend, «de Fee» zoals hij hem noemde, aan het praten viel, dan schitterden zijn ogen van enthousiasme, dan vertelde hij zoveel eigenaardige gezegden en humoristische trekken van zijn Lierse stadgenoot, dat ik ongeduldig werd die wonderbare Fee te kennen. Jef Arras - hij is eilaas zeer jong gestorven, kort na de oorlog van '14-'18 - is de eerste geweest die in Felix Timmermans de geniale kunstenaar had ontdekt en voorspelde dat hij eenmaal tot onze grootste schrijvers zou behoren.
En daar stond nu Felix Timmermans voor me, een flinke jongeman met brede schouders en een klare open blik, in een grijs pak, met een strohoed op het hoofd, een kromme pijp in de mond en een dikke wandelstok in de hand. Een eenvoudige schuchtere mens, zonder enige artistieke aanstellerij, hij was zoals hij was, zoals zijn eerlijke blik het zegde, hij was zoals hij zijn ganse leven zou zijn, eenvoudig en oprecht.
«Dat is nu de Fee,» zei Jef Arras. En bij onze eerste handdruk hadden wij elkaar diep in de ogen gekeken, en beiden wisten we hoe dicht we bij elkaar stonden. Wat ik van die eerste ontmoeting nog onthouden heb is dit: hij gaf mij een sigaar, en voegde er bij : «Ze is niet fameus... want ik kreeg ze van een pater.»
En toen een paar jaar later, nog voor 1914, Jules Persijn mij te Antwerpen uit het Hollands tijdschrijft De Nieuwe Gids, de hoofdstukken voorlas uit Pallieter, toen wist ik dat Jef Arras zich niet vergist had over die wondere zoon van zijn geboortestad, en dat die Felix Timmermans een werk zou scheppen zoals de Nederlandse literatuur niet kende en dat in lengte van jaren en geslachten de vreugde zou uitmaken van duizenden.
Geachte Toehoorders en Luisteraars, ik ben hier niet gekomen om u het leven te schetsen of het werk te beoordelen van Felix Timmermans. Het is er de plaats niet voor en de tijd laat het niet toe. Ik sta hier alleen om, deze avond, bij deze schitterende herdenking, tien jaar na het overlijden van een grote vriend, namens het ganse volk van Vlaanderen onze verering, onze bewondering en onze liefde uit te spreken voor de mens en de kunstenaar die Felix Timmermans was ; om namens gans het Vlaamse volk en namens de honderdduizenden buiten onze grenzen, getuigenis af te leggen van onze dankbaarheid voor al het schone, het verhevene, het diep menselijke dat hij ons geschonken heeft.
Ik zeg : over onze grenzen. Want geen enkel schrijver uit Vlaanderen, zolang er hier schrijvers of dichters hebben bestaan, heeft ooit binnen en buiten Europa in zo korte tijd de faam bereikt die het werk van Felix Timmermans is te beurt gevallen. Geen enkele van onze schrijvers uit de laatste halve eeuw is zoveel vertaald; en gelezen geworden als hij, en op dat stuk mag zijn naam geplaatst worden naast de grootste namen nit de moderne wereldliteratuur. Geen enkele kunstenaar van het woord heeft in die periode Vlaanderen meer eer aangedaan dan deze eenvoudige gemoedelijke Lierenaar, en ik durf zelfs zeggen dat in vele verre gewesten van de grote wereld het werk van Felix Timmermans heeft bekend ge-maakt dat er nog een Vlaanderen en een Vlaamse volk bestond. Ik was er telkens trots over, wanneer men mij in het buitenland vroeg of ik Felix Timmermans kende of gekend had, daarop te kunnen antwoorden hoe dicht hij naast mij stond. Hij is de heerlijke ambassadeur geweest die voor de roem van ons vaderland meer gedaan heeft dan eender welke officiële instantie kon bereiken.
Men schrijft zo niet meer, hoorde ik eens zeggen. Goed, men schrijft ook niet meer zoals Guido Gezelle dichtte, men komponeert niet meer zoals Beethoven, zoals men niet meer schildert zoals Breughel. Wat ik ook weet is dat de enige schrijvers die blijven voortbestaan en nog betekenis hebben voor een volk in zijn latere geslachten, dezen zijn die gelezen worden.
En Felix Timmermans wordt gelezen, nu zoals in de jaren van zijn hoogste opgang, zijn lezerskring breidt zich nog immer uit, zijn werken worden nog altijd vertaald in meer andere talen, nog altijd leeft en groeit hij. Want ik kan aan Felix Timmermans niet denken als niet meer behorende tot de levenden. Nog altijd is hij onder ons, waart zijn geest hier door de straten van Lier, zijn zo, geliefde en mooie vaderstad waarvan hij de schoonste en hoogste glorie is en die hij door de wereld bekend heeft gemaakt. Nog altijd zie ik hem hier gaan met die rustige gemeten stap, en kijken naar de mensen en de huizengevels, en luisteren naar de taal van zijn volk, zoals hij luistert naar de klokkenzang van de Sint-Gommarustoren. En nog altijd voel ik de warme druk van zijn hand in de mijne.
Schone, nobele, betreurde vriend.
En waarin ligt het mysterie van zijn grote kunst, van de ontaanbare populariteit van zijn werk, van de warme genegenheid vooral die men hem blijft toedragen ?
Aan ieder van u overkomt het wel eens bij het lezen van een boeiend boek, dat ge al lezend, volgend de loop van het verhaal, niet meer denkt aan de naam van hem die het schreef. Maar wie op die manier voor het eerst een boek van Felix Timmermans in de hand heeft, die zal meer dan eens op de eerste bladzijde gaan kijken naar de naam van de auteur omdat onwillekeurig de gedachte in hem oprijst : «Die dat geschreven heeft moet een goed mens zijn.»
Want dat was hij, ja, naast de van God begenadigde kunstenaar die hij was. Dat straalt als een zon uit al zijn werken. De mens met het goede gouden hart, de mens met de edele ziel die alles begreep en alles omvatte, die nooit in zijn leven in staat is geweest tot een onedele daad, de mens die als hoogste kenmerk de Liefde in zich droeg voor de eenvoudigen, voor de armen naar geest en naar lichaam, en daarin de opperste schoonheid vond, de Liefde als dominante van heel zijn werk en zijn leven, zoals die geboodschapt werd in het allereerste gebod van de Martelaar van Golgotha.
Daar ligt m.i. het geheim van zijn wonderbare persoonlijkheid.
En hij legde die Liefde in zijn werk in alle eenvoudigheid, de eenvoudigheid die was zoals zijn hart en zijn geest, en die de hoogste gave is die een kunstenaar kan bereiken. Hij heeft nooit gezocht naar excentriciteiten, om groot te doen, om voorbijvliegende bewondering te wekken, hij gaf zich zoals hij was, hij schreef met het warme bloed van zijn hart, hij was een groot mens.
Zo was Felix Timmermans. Zo leeft hij voor u en voor mij en voor allen die hem hebben gekend of zijn werken hebben gelezen. Zo blijft hij bij ons.
Geachte Toehoorders en Luisteraars.
Ik wil deze korte toespraak niet eindigen zonder onze eerbiedige en genegen hulde aan te bieden aan de edele vrouwe die zijn liefdevolle echtgenote was, en aan zijn kinderen.
En namens gans Vlaanderen dank te zeggen aan de stad en het volk van Lier en aan haar gemeentebestuur, in het bijzonder aan uw burgemeester Dr. Van Hoof, voor het inrichten van deze enige en schitterende Timmermans-herdenking, die u allen in de ruimste mate tot ere strekt.
Dank te zeggen aan de inrichters van deze prachtige avond, aan het Nationale Radio-Instituut en de Vlaamse Televisie, aan al de kunstenaars die op zo voortreffelijke wijze hun hulp daartoe hebben verleend. En ik kan hier de namen niet verzwijgen van de heren Jan Boon en Bert Leysen, ook niet van de organisators van dit huldeconcert, de heren Jef Boschmans, Dries Waterschoot, Jo Van Eetvelde en juffrouw Nelly Pulinckx.
En laat mij eindigen met het gebed dat ik eenmaal in de mond heb gelegd van Felix .Timmermans in zijn hemels paleis van waaruit hij deze avond naar ons luistert :
Het Gebed van de Fee :
Almachige Vader, zo klonk zijn gebed, ik kom uit een land dat schoon is onder alle landen die Gij geschapen hebt. Waar de bomen in de bloem staan en rijke vruchten beloven, waar de Nethe en vele andere riviertjes, zoals de Maas en de Schelde, door de beemden kronkelen, waar de koeien en de schapen in de groene weiden grazen, en de radijskens en de suikerpekens in overvloed in de tuinen groeien. Ik kom uit een land waar de lucht altijd blauw en vol zon is als 't niet regent, waar de huizen proper zijn en ieder dorp zijn eigen kerk en zijn eigen pastoor heeft. Dat is Vlaanderen, Almachtige Vader.
Ik kom uit een volk dat schoon en goed is onder alle volkeren die Gij geschapen hebt. Daar is er geen dat zoveel missionarissen naar Kongo en China heeft gezonden om de Gelen en de Zwarten tot U te brengen, daar is er geen waar zoveel nonnekens en paters zijn, zodat ze nog altijd maar kloosters moeten bijbouwen. Daar is er geen waar Ons Lieve Vrouwke zoveel vereerders heeft en ze zo blijmoedig meedoen als er een nieuwe pastoor ingehaald wordt. Zou er een land zijn waar de dichters schonere verzekens en de muzikanten heerlijkere liekens over Ons Lieve Vrouwke hebben gemaakt ?
Zou er een volk zijn waar zulke goede moeders wonen, waaruit zoveel heiligen zijn gekomen al staan ze dan niet in de almanak ? En t is geen groot volk lijk Russen of Chinezen, lijk Engelsen of Amerikaanders, ze hebben geen dollars of ponden, alleen maar simpele frankskens die dan nog zo gauw verteerd zijn. Het zijn de Vlamingen, Almachtige Vader.
Maar ach, het gaat er niet altijd even goed. Het is er nog zo dikwijis haat en nijd, jaloezie en pikantigheid, wrok en verbittering, en zo heerst er nog veel zedelijke ellende. Almachtige Vader, red Vlaanderen en de Vlamingen uit deze bittere nood. Laat meer Liefde nederdalen in hun hart en hulpvaardigheid in hun gemoed. Laat ze weer mensen worden zoals gij ze geschapen hebt naar uw beeld en uwe gelijkenis. Geef ons de liefde weer, laat ons hart weer goed zijn, want anders zullen we vergaan. Gij weet dat ik geen Latijn ken en maar een klein beetje Frans, maar Sint Paulus zal dat ook zo wel gezegd hebben. En Almachtige Vader, vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren... in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
(Uit : Katholieke Illustratie 91ste jaargang nr 14,16 april 1957)
Elke mens heeft een vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men en men doet van alles om het gewicht van die steen niet te voelen.
Het is tien jaar geleden dat Felix Timmermans stierf. Zijn laatste jaren heeft hij veel geleden, maar hij droeg het met blijmoedigheid van een echte christen, die hij was. Ik heb gaarne geleefd, ik zal ook gaarne sterven zei hij.
Hij was het dertiende kind van een Lierse handelaar in kant. Zijn vader ging met de boerinnenkappen van hoeve tot hoeve en als hij na dagen weer thuis kwam, bracht hij altijd wat voor de kinderen mee, siroopstekken of suikeren haantjes, als de zaken goed gedraaid hadden; maar ook wanneer hij weinig of niets verdiend had, bedacht hij toch altijd iets om hen te verrassen : een hoed vol gevangen meikevers of Russische rapen (dat waren gewone rapen in een appelsienenpapierken) en die smaakten dan heel bijzonder, want de verbeelding kon de simpele dingen mooi en heerlijk maken.
Zijn vader bracht ook vertelsels mee en hij vertelde zijn kinderen alles alsof hij er zelf was bij geweest ; hij sloeg de wolf van Roodkapje dood en aan hém vroeg op op een avond dat het sneeuwde een oude man met een ezeltje en een vrouw, die onder haar mantel een kindeke droeg : Baas Timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij de weg naar Egypte niet wijzen! En hij had Sint Jozef de weg gewezen en een ander maal kwam hij aan het Huis ten Halven, een kwartiertje buiten Lier, de stoet van de Drie Koningen tegen en de zwarte koning, voor wie de kleine jongen schrik had, zei : Doe thuis aan Felix mijn complimenten.
Hij was een grote, sterke man met fijn gevoel en een mild hart. De kleine jongen leerde danig slecht op school en bij de prijsuitdeling was hij een van de laatsten. Maar toen hij beschaamd de zaal uitkwam, stond er zijn vader met een arm vol prijzen.Hier zie manneken, zhebben een fout gemaakt, ge waart de tweede. De meester heeft mij u deze prijzen doen afgeven en zorg nu dat ge de volgende keer de eerste zijt. En Felix was fier en leerde t volgend jaar eens zo goed om de eerste te zijn.
Zo groeide de jongen op in het oude Lier, waar nog geen ander gerij doorkwam dan een enkele boerenkar en tweemaal per dag een lege stoomtram. Hij hoorde de wonderlijke vertelsels van het Kaluiken, een arme schoenmaker, uit wiens werkplaats hij niet was weg te slaan, en hij speelde met zijn vrienden toneel, dezelfde stukken welke zijn vader hun met een eigen gemaakte poppenkast had voorgespeeld.
Hij schreef zijn opstellen. Op n keer luidde de opgave : Het bezoek bij grootmoeder. Zijn grootmoeder nu was zo danig lelijk, dat de kinderen haar de wolf van t Roodkappeken noemden, en als ze zondags door de spleet van de deur gingen roepen : Dag, groteva! Dag, grotemoe! dan duwde het brave mens hun elk een stuiver in de hand en zei : En nu braaf gaan spelen. Hij beschreef het juist zoals dat ging en de meester zette eronder : Dit is zéér, zéér slecht, Felix. Maar hij bleef schrijven zoals het was, al stond er iedere maal Zeerslecht, Felix onder. Toen hij een opstel moest maken over Met de vlieger spelen schreef hij : Ik kan daar niets over zeggen, want ik speel er nooit mee.
Hij tekende en schilderde van jongs af. Hij vereerde Rubens, wiens schilderijen hij kende en natekende uit de Katholieke Illustratie, en op een middag hij was toen een jaar of twaalf reed hij met een vriendje mee achter op een kar naar Antwerpen om in het museum het werk van Rubens te zien. Het overweldigde hem zo, dat de vage illusie ooit zo iets als een Rubens te kunnen worden op slag verdwenen was.
Maar in een andere zaal zag hij dewerken van Pieter Breughel, over wie hij nog nooit gehoord had, en het was hem of hij daar al jaren op had gewacht. Daar hingen de Opschrijving te Bethlehem, de Moord op de Onnozele Kinderen, het Bezoek van de drie Koningen, alles gezien in het kader van het Vlaamse land, het Vlaamse volk, de Vlaamse zeden, juist zoals zijn vader het hem verteld had. In de avond liepen zij terug naar Lier, drie uur gaans. Zij hadden niets te eten gehad en trokken rapen uit omde honger te stillen. Hij heeft het zelf beschreven: ,,Het was zeerlaat als wij thuis kwamen, waar ik een goede afschrabatie kreeg. Het was er aan verdiend. Ik had Breughel gevonden."
Laat hem maar doen
Toen Felix veertien jaar was,wilde zijn vader hem naar een pensionaat sturen, maar hij werd toen juist ernstig ziek en daarna kwam er van een pensionaat niets meer en mocht hij naar de academie. De broers en zusters trouwden en Felix bleef schilderen en schrijven. Hij moest weleens in de winkel helpen, maar zijn moeder zag wel dat dat geen werk voor hem was en zei: ,,Laat hem maar doen; er zal nog iets bijzonders uit groeien.
Hij verkeerde met Lierse kunstenaars, die merendeels op het stille Begijnhof werkten, en daar kwam hij ook onder invloed van vrienden, die de theosofie en het spiritisme aanhingen. Het was de grote geestelijke crisis van zijn jonge jaren; hij werd een twijfelaar, een zoeker, hij begon te schrijven aan zijn Schemeringen van den Dood en tenslotte werd hij ernstig ziek.
Door bijkomende complicaties bleef hij geruime tijd in gevaar van sterven en het herstel kwam daarna uiterst langzaam. Uit zijn verlangen naar het leven, uit de dankbaarheid te mogen leven ontstond Pallieter. Toen hij eindelijk genezen weer buiten mocht komen, langs de Begijnenvest en de Nethe over, toen jubelde de vreugde in hem; hij wilde zijn levensvreugde en zijn bewondering voor Gods schepping neerschrijven en daarvoor had hij een mens nodig die het leven omhelsde, die alles aanvaardde, regen en zonneschijn, en die God loofde en dankte in zijn natuur. Hij kende niemand die zo was en daarom verzon hij Pallieter.
Toen het hoek in l916 verscheen, stond de wereld in brand; dood en verderf leken te triomferen en midden in dat zwarte wanhoopstij begon deze verheerlijking van het leven de wereld te veroveren, zonder dat Felix Tirnmermans in het stille, door de oorlog deerlijk geschonden Lier daar een vermoeden van had. In die zorgelijke jaren schreef hij ,Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, het werk dat al sedert zijn kinderjaren in hem leefde. En toen de oorlog voorbij was, bleek al spoedig dat hij zijn kantwinkel wel sluiten kon, want overal wilde men hem zien en horen. Hij moest, zelfs voor een tijd naar Holland verhuizen om daar al zijn lezingen te kunnen houden. Er werd om hem en over hem gevochten; er waren er die Pallieter een heidens en Het Kindeke een profanerend boek vonden; er waren er die hemzelf voor een Pallieter hielden. Als hij vertelde dat hij vóór Pallieter een verkeerd leven geleid had en daarmee de twijfel en zwaarmoedigheid bedoelde, waartoe de theosofie en het occultisme hem gebracht hadden en waarop Pallieter een gezonde reactie was, dan waren er weer dadelijk diep geschokte puriteinen voor wie verkeerd leven alleen maar zedelijk wangedrag betekenen kon en die het spreken daarover zéér, zéér slecht vonden.
Roem en miskenning
Ach, verkeerd begrepen is hij dikwijls. Hij was de meest gelezen en meest vertaalde Vlaamse schrijver, maar velen hebben nooit meer in hem gezien dan een plezante, sappige verteller van primitieve, boerenbonte verhalen. Zijn meesterschap over de taal was zo groot, zijn woordtechniek vaak zo verfijnd, dat. zijn vertelkunst bedrieglijk simpel leek, even simpel als die in schijn zo primitieve, bijna kinderlijke, maar feilloos rake tekeningen en schilderijen. Zijn veelzijdig levenswerk omvatte alle menselijke mogelijkheden, van Pallieters uitbundige lofzang op dit aardse leven tot de innige, verpuurde mystiek van Sint Franciscus, maar velenkonden dat alleen verklaren door een verondersteld gebrek aan diepgang, een ongecompliceerd en zonder problemen zijn.
Hij leek inderdaad niet aan psychologie te doen, hij rafelde zijn figuren niet uiteen, maar hoe konden zij zo overtuigend en onvergetelijk voor zijn lezers gaan leven, als hij hen niet had doorschouwd? Hoe zou hij ooit zonder psychologisch inzicht zo diep hebben kunnen doordringen in : een Breughel of Brouwer! Neem zijn meesterwerk Boerenpsalm; dat leven van een simpele boer bevat alles wat er in een mensenleven, in ieder mensenleven is aan vreugde en verdriet, aan kracht en aan zwakheid, aan geloof, hoop en liefde; het dringt diep in de aarde en het reikt naar de hemel. Heel dat schone en smartelijke mysterie, dat leven heet, weten te vangen in zo weinige en eenvoudige woorden... moet ge nog vragen of de man, die dat vermocht, diepgang bezat!
Maar het misverstand was begrijpelijk. Timmermans wist, dat in elke mens Gods beeld schuilt, en daarom behield hij altijd oog voor het goede in hen. Daarmee echter wekt ge heden ten dage al spoedig de indruk, dat het u schort aan inzicht en levenservaring, dat ge maar een simpele ziel zijt.
Toen hij als jong schrijver zijn vader in Pallieter liet lezen, zei die al: Maar manneke toch! Er komt zelfs geen enkele moord in! Want zijn vader las anders van die ouderwetse draken vol bloed en tranen. Die hebben gelukkig afgedaan en als we nog eens ontdekken, dat het goede in de mens van meer belang isdan al zijn afwijkingen, dan zullen ook de pathologische draken van onze tijd hebben afgedaan als miezerige, armtierige mistekeningen van het werkelijke leven. Maar het werk van Felix Timmermans blijft.
Nog komen zijn vrienden telkenjare op een herfstdag bijeen in de abdij van Averbode om hem te herdenken. Het Lier, waarvan hij schreef, is aan 't verdwijnen. De typen uit zijn verhalen moet ge zoeken onder oudjes in het godshuis en op het Begijnhof woont nog maar één begijntje. Het huis in de Heyderstraat, waar zijn weduwe nog woont, is een stil huis geworden, maar het is er een vol herinneringen, zo vol, dat men er haast geen vraag durft stellen uit vrees daarmee pijn te doen. Maar bij het weggaan trof ons een schilderij in het portaal. ,Dat doet me ineens denken aan Onze Lieve Heer en de koei, zeiden we. (Ge kunt dat kostelijke verhaal vinden in zijn bundel vertelsels.)
,Daar is het ook op geinspireerd, was het antwoord. ,Dat schilderij is van vierendertig en jaren later kwam er opeens dat verhaal van.
Toen was het of de hartelijke en wijze mens, die tien jaar geleden stierf, ons plotseling dichter tot elkaar bracht in de herinnering aan zijn schone en innige verbeelding.
(De levensbijzonderheden, in dit artikel vermeld, zijn grotendeels ontleend aan het boek ,,Mijn Vader" van Lia Timmermans)
uit 't Land van Rijen - driemaandelijks Liers tijdschrift - jg 5 1955
Het is voor mij een vreugde en ik beschouw het als een voorrecht namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te mogen spreken op de huldevergadering, die hier vandaag ter ere van Felix Timmermans wordt belegd, niet enkel om hem namens de Academie te huldigen als een van haar meest eminente afgestorven leden, doch meteen om de stad Lier, die vandaag een van haar grootste zonen en tevens een van Vlaanderens grootste kunstenaars eert, geluk te wensen en te danken.
Felix Timmermans werd op 17 juni 1925 tot briefwisselend en op 15 november 1933 tot werkend lid van de Academie verkozen. De lezingen die hij tijdens de maandelijkse vergaderingen en ook, af en toe, in opdracht van het bestuur tijdens openbare plechtigheden hield, dragen alle de stempel van zijn unieke persoonlijkheid : zijn pleidooi voor de volkskunst in 1931, zijn hulde aan Conscience in 1933, zijn lezing over Breughel in 1934, zijn toespraak tijdens de Tony Bergmannhulde in deze stad in 1935, zijn lezing over de mogelijke beïnvloeding van Maeterlinck's Pelléas et Mélisande door een Vlaams sprookje in 1940, zijn groet aan Streuvels in 1941. Zoals in alles wat hij schreef, vindt men ook in deze academische bijdragen de opvattingen en voorkeuren, de originaliteit en de sprankelende levendigheid van Timmermans terug.
De Verslagen en Mededelingen van de Academie hebben bovendien met sympathie de eerbewijzen en successen genoteerd, die hem steeds meer te beurt vielen naarmate de faam van zijn werk niet enkel in het Nederlandse taalgebied maar ook in Europa steeg, en ongetwijfeld was de Academie er zich van bewust met Felix Tim-mermans een kunstenaar in haar midden te hebben die op eminente wijze bijdroeg tot de uitstraling van onze letteren over de wereld.
Thans, tien jaar na zijn dood, ben ik, die niet meer de eer en het geluk had Felix Timmermans als academisch collega te kennen, er diep van overtuigd de tolk te zijn van al mijn collegas, vooral van de ouderen die hem jarenlang hebben gekend, wanneer ik in hun naam hulde breng aan het werk en het talent van de grote kunstenaar, alsmede aan de uitmuntende collega en de schone mens die hij was.
(Deze rede, gehouden namens de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde op de plechtige Timmermansherdenking te Lier op zondag 16 juni 1957, verscheen in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.)
Zeer geachte Vergadering,
Misschien is het een algemeen verschijnsel dat de literaire kritiek enkele jaren afstand nodig heeft alvorens zij de artistieke persoonlijkheid van een schrijver in haar essentiële trekken als geheel vermag te vatten en hem dus ook naar zijn wezenlijke waarde kan beoordelen. Voor Felix Timmermans geldt in elk geval dat de kritiek tot nog toe zelden een juist geschakeerd en volledig beeld van zijn literaire figuur heeft getekend, dat als synthesis kan voldoen. In het grondigste kritische boek dat tot nu toe over hem is verschenen, de pas gepubliceerde studie van de Lierenaar Drs. J. De Ceulaer (1), wordt nog voortdurend beklemtoond en volkomen terecht dat het werk van Timmermans voor de kritiek een object van discussie is geweest.
Het is mijn bedoeling niet, hier polemisch in de strijd der kritische opinies tussen te komen, doch veeleer in grote lijnen aan te duiden in welke artistieke aspecten van Timmermans' werk, voor mijn gevoel, zijn essentiële betekenis is te zoeken. Die aspecten zijn drie in aantal.
Het eerste aspect van het werk van Timmermans, dat mij als een van zijn waardevolste toeschijnt, ja, mij als waarborg van onsterfelijkheid voorkomt, is zijn vertelkunst.
De vertelkunst is zo oud als de mens. In oertijden werd zij als mondelinge kunst geboren en als zodanig is zij nog in primitieve culturen levend. In de geschreven literatuur heeft zij ontstaan gegeven aan de epiek. Het is een kenmerk van onze moderne tijd dat de zuivere epiek, deze toverachtige herschepping van het leven als gebeurende werkelijkheid, aan betekenis heeft ingeboet omdat in de roman de loutere verhaalkunst plaats heeft moeten ruimen voor de wijsgerige tendens, de psychologische ontleding, de sociale studie, de persoonlijke getuigenis en wat al meer, zovele bekommernissen die alle op hun manier de feiten willen gebruiken, schikken of interpreteren met een of andere ideële bedoeling. Dientengevolge kwam de volle ontplooiing van het zuiver episch talent, van af de 19de eeuw, meer en meer in de verdrukking en is er onder de hedendaagse grote romans slechts een kleine minderheid te vinden die ons hoofdzakelijk passionneert om het vertelgenot.
Wanneer men evenwel het Vlaamse proza van uit Europees standpunt beschouwt, is het opvallend dat bij ons de verhaalkunst haar primerende betekenis heeft bewaard en dat onze bijdrage tot de Europese literatuur, van af Conscience tot heden, vooral om ons episch verhalend talent wordt gewaardeerd. Wij worden in Europa vooral als vertellers hooggeschat.
Ook Timmermans beschikt over dat vermogen om het leven als leven vertellend te evoqueren, het in zijn onmiddellijke en concrete werkelijkheid te doen verschijnen voor ons verbeeldingsoog. Tussen hem en het levensbeeld dat hij schetst rijst geen vooroordeel : hij isoleert uit het leven geen probleem, hij beperkt zich niet tot een psychologische situatie en al evenmin wenst hij het levensbeeld dat hij oproept te gebruiken om te getuigen. Neen, hij vertelt, en zijn onmiddellijke verhouding tot de werkelijkheid geeft aan zijn verhalen hun meeslepende levensnabijheid, hun concrete levendigheid, hun kleurigheid, hun observatierijkdom, kortom, hun boeiende overtuigingskracht.
De vertelkunst van Timmermans is niet enkel Vlaams door haar stof en door de weerspiegeling van ons volkskarakter, ze is het ook door haar talent: haar intuïtieve inleving van het concrete, haar kosmische natuurliefde en hartstochtelijke werkelijkheidszin, haar levensliefde die zo-dicht-bij-de-dingen staat, Vlaamse gave bij uitmuntendheid, die zowel in onze schilderkunst als in onze letterkunde door Europa wordt gewaardeerd en die Timmermans in zo grote mate bezit.
Het is moeilijk zijn verhaalkunst in technisch opzicht te bepalen en ze thuis te brengen binnen het kader van een vaste conceptie. Als schrijver had hij geen scherp technisch bewustzijn, hij schreef veeleer met een soort instinct voor de vorm. Zijn romans en verhalen zijn creaties van een spelend en spontaan talent met wonderbare intuïtie begaafd.
Structureel gezien lijkt heel zijn oeuvre, al is het ongetwijfeld met zorg opgebouwd, een wonderbare improvisatie.
Men kan trouwens, zoals José De Ceulaer opmerkt, zijn diverse werken moeilijk catalogiseren. Ze liggen op de gebieden van zoveel verschillende genres verspreid : roman, novelle, sprookje, legende, idylle, levensbeschrijving, reisverhaal, enz. en in geen enkel van die genres is zijn schepping te herleiden tot een vaste structuur. Er zijn weinig prozavertellers in ons taalgebied, wier vertelkunst zo sterk de indruk geeft van een ongebonden, vrije creatie. Niet altijd is zijn geringe aandacht of aanleg voor vaste vormen en structuren hem ten goede gekomen men denkt b.v. aan De Familie Hernat maar schier in elk boek verschijnt hij als een spontaan natuurtalent en schenkt hij ons de sensatie der spontaneïteit, die ons in deze hypergeciviliseerde tijd zo dierbaar is, de charme der verrassing en der onberekenbaarheid.
Doch Timmermans is niet enkel een meester in de episch vertellende evocatie van de werkelijkheid. Naast een opmerkelijke werkelijkheidszin, die door grote opmerkingsgave, levensliefde en plastische uitdrukkingskracht wordt gediend, openbaart zijn proza een wonderbare fantasie. Wanneer men Timmermans leest doet men voortdurend de indruk op voor een eigenaardige tweeledigheid te staan : weinigen konden als hij zo dicht bij de dingen staan, zo intiem verstrengeld zijn met de zinnelijke werkelijkheid, en toch geeft hij doorlopend de indruk in een andere wereld, die van droom en verbeelding, te leven. Een treffend onderscheid tussen hem en zijn belangrijkste tijdgenoten in de Vlaamse epiek is, dat het aandeel van de vrije verbeelding in zijn werk veel groter is. In de neoromantische stroming, waarin hij met een deel van zijn werk thuishoort, is hij een der kunstenaars met de ruimste en meest ongebonden fantasie. De verbeelding van Timmermans zoekt haar voedsel in alle tijdperken en over de grenzen : in de Middeleeuwen, men denke aan Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en andere werken ; ook in de 16de en 17de eeuwen, de tijd van maniërisme en barok, getuige zijn Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer ; niet minder in de burgerlijke cultuur van de rococotijd met haar galante erotiek en gemaniëreerde sierlijkheid, zoals blijkt uit Anne-Marie en De Familie Hernat; en ook met de romantiek voelde zijn verbeelding zich zeer innig verwant. Voert zijn neoromantische fantasie ons ook niet . in de ruimte naar zoveel verschillende lustoorden van zijn droom? Naar de natuur op het platteland, de oude kleinstad, bovendien naar de verte, Italië vooral, dat voor zovele neoromantici een tweede vaderland was! Timmermans zou ook niet de kunstenaar zijn geweest die levenslang in de droom zijn schoonste verrukkingen en intiemste vreugden vond, indien hij niet, boven de ruimte en de geschiedenis heen, het tijdloze had gezocht: b.v. in een verbeeldingsschepping als Pallieter. waarin de tijd en de ruimte slechts toevallige kaders zijn van een boventijdelijke roes, in zovele sprookjes en legenden, in de poëzie, de muziek en het gebed.
Alle kunst groeit in mindere of meerdere mate uit verbeelding, maar die van Timmermans is wonderbare verbeeldingskunst, betoverend door onuitputtelijke verscheidenheid. Het verbluffende in zijn fantasie-scheppingen is weer die verscheidenheid, die het ons eens te meer moeilijk maakt zoals we reeds betreffende zijn vertelkunst opmerkten hem te catalogiseren. Met Juffrouw Symforosa en Het Kindeken Jezus behoort hij tot de zuiverste neoromantici. Met Pallieter en Boerenpsalm hoort hij, naast Hamsun, Streuvels, Wiechert, Giono, Ramuz, Walschap en zovele anderen, thuis bij de belangrijke Europese vitalisten. Met zijn Franciscus-boek kan men hem tellen onder de Europese figuren van het katholiek renouveau. Welke verscheidenheid ! Welk verband is er tussen Juffrouw Symforosa en Anne-Marie, tussen Franciscus en Adriaan Brouwer, tussen Isidoor uit De Pastoor en Boer Wortel, tussen Ruytenbroeckx uit De Familie Hernat en de dichter van Adagio? Zo zou ik kunnen doorgaan, maar genoeg om de voortdurend verrassende verscheidenheid in de verbeeldingswereld van Timmermans duidelijk te maken. Wie zijn werken als geheel overschouwt, wordt getroffen door de veelzijdigheid van een verbeeldingsleven, dat in zoveel verschillende sferen en toonaarden wordt uitgeleefd. De ontwikkeling van dit oeuvre toont ons geen vaste lijnen, geen ordelijke en klare bouw als een piramide of een klassieke tuin, maar wel de superieure en bij pozen geniale grilligheid van een vrij scheppende verbeeldingskracht, die ons af en toe de indruk van grenzeloosheid geeft.
Zoals men Timmermans als verteller pas ten volle genieten kan, indien men zich zonder voorbedachte stellingen overgeeft aan het genot der realiteit, zo kan men met hem als verbeeldingskunstenaar slechts volledig sympathiseren wanneer men zich zonder problematiek overgeeft aan het genot der verbeelding. Het onderscheid tussen Felix Timmermans en de critici, die zijn scheppingen op grond van bepaalde maatschappelijke, psychologische of wereldbeschouwende argumentaties of volgens de modieuze desiderata van de literaire tijdsconjunctuur kritiseren, is dat hij méér artiest is dan zij. De realiteit leeft in zijn werk louter om haar zelf en de verbeelding is er het rijk van de belangloze droom. Nergens komen de artistieke belangloosheid en de speelse vrijheid van zijn scheppende geest zo stralend tot uiting als in zijn verbeelding.
Doch meer nog dan van zijn vertellersgave en zijn vrijscheppende fantasie, houd ik van een derde aspect in zijn werk : zijn dichterlijkheid. Dichter zijn betekent: in een taal een schoon en innerlijk rijk van stilte en mysterie stichten, iets blootleggen van de eeuwige kiemen en mysterieuze roerselen der menselijke ziel.
Op zijn zuiverste momenten vertolkt het proza van Timmermans de intuïtie van het zielsmysterie, van het mysterie van alle zijnde, met de beschouwende ontroering die van de dichter is. Met een heerlijk woord heeft Maurice Gilliams, in de rede bij zijn uitvaart, zijn dierbare betekenis samengebald: «Dichter bij Gods genade». Er is geen diepere kijk op het oeuvre van Timmermans denkbaar. Een der belangrijkste tekorten van heel wat eigentijdse literaire kritiek ten overstaan van zijn werk, is het voorbijzien van die drang naar verinnerlijking, van die hunkering naar het zich verdiepen in het heilig geheim van het zielenleven en in het mysterie van het bestaan der dingen. Misschien heeft hij zulke ingekeerdheid en innigheid van zijn Kempische moeder geërfd. Wat er van zij, het lijdt geen twijfel dat hij zijn diepe en intense spiritualiteit voor een groot deel dankt aan zijn intieme geborgenheid in de Vlaamse geloofstraditie. In feite waren religieuze beleving en poëtische ervaring bij hem één ; beide worden zij gelokt naar het mysterie van eigen wezen, beide gestuwd naar de mysterieuze eenheid van het zijnde achter de zinnelijke vormen, beide aangegrepen door het heimwee om de mystieke essentie van het bestaan en van alle dingen te benaderen. Voor de vrome gelovige die Timmermans was, gold de religieuze beleving als de hoogste en diepste, voor de kunstenaar in hem was zij de voedingsgrond van een wijze van zijn, van dichter zijn, die het leven wil omvatten in zijn mysterieuze geestelijke zin en het uitdrukken in de intuïtieve taal van het zuivere zielsgevoel.
Hoeveel figuren in zijn werk houden van de stilte, van het zwijgen, van de nacht, van de muziek! Hoeveel geven zich over aan de grenzeloze droom, aan het oeverloze innerlijke gevoel, aan de ondoorgrondelijke weemoed van dat onuitsprekelijke, dat onuitgezegde, waarvoor - zoals hij in een van zijn gedichten schrijft - «de woorden breken». En hoe vaak voelen wij hem, op zijn meest waardevolle bladzijden, met al de schromende hunkeringen van droom en gevoel aangezogen door het mysterie van 's mensen innerlijke oneindigheid, door het onvatbare zijnsmysterie in alle dingen, door de bangblije «Ahnung» van Gods mysterieuze aanwezigheid in al wat leeft.
Er is geen enkele bladzijde van Timmermans waarin hij de volle zin van zijn religieus-dichterlijke levensopvatting zó kernachtig heeft geformuleerd als in het kleine gedicht dat U kent:
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen,
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Ik noem dit gedicht gaarne zijn testament omdat het de verworvenheden en tevens de grenzen van zijn kunstenaarschap zo zuiver heeft genoteerd. God blijft in deze wereld de onbereikte, «Deus Absconditus», en Zijn aanwezigheid in de dingen en in het diepst van ons zelf blijft een onpeilbaar geheim. De «Kern» bereikt de dichter niet. Deze grens van de dichterlijke belevingsmogelijkheid wordt als een kring rond het gedicht getrokken. Daarbinnen ligt het gebied van de dichter : het geschapene, de «de dingen».
Zijn hoogste vermogen is het langs de weg der zuivere inwendigheid een afglans van het goddelijke in ons en de dingen te intueren. Timmermans gebruikt als symbool van deze artistiek-religieuze kenbeleving : de muziek. Het zingen van de dingen en het lied van eigen wezen intuïtief te vatten, ziedaar de opperste genade van de dichterlijke mens, die op weg is «van heimwee zwaar doorwogen» naar het doelwit dat voorbij de grenzen ligt : het Absolute. Is er een heerlijker afscheid van leven en kunst denkbaar dan in dit gedicht?
Doch dichterschap ontstaat niet enkel door overgave aan ons dromend en beschouwend zelfgevoel en aan het mysterie van al het zijnde, het moet lichaam worden in het woord, zich openbaren in de diepten en mysteriën van de taal.
Het woord van Timmermans is zeker niet altijd zuivere poëzie. Doch in heel zijn werk zijn bladzijden en regels te vinden die schitteren van de meest oorspronkelijke en mysterieuze dichterlijke kracht. Hij heeft er levenslang van gedroomd zijn dichterlijke extase-momenten met al hun onuitsprekelijkheid te vertolken in de gebonden stijl van het vers, omdat de muziek van de taal dan vollediger en fijner zijn poëtische beleving zou suggereren. Toch is hij geen groot lyrisch dichter geworden, hoezeer hij dit wellicht ook had verlangd.
Met veel waardering voor zijn verzen, meen ik toch dat hij zijn zuiverste poëzie in de ongebonden stijl van het proza schreef. Het proza van Timmermans openbaart zijn poëzie vooral door het beeld. De beelden van Timmermans, vergelijkingen en metaforen, zijn flitsende openbaringen van poëtische oerbelevingen met onpeilbare diepte en betoveringskracht. Timmermans lezen is, dank zij de toverkracht van zijn beeldend dichterschap, de wereld voor het éérst zien, ze voor het eerst zien verschijnen als een universum vol mysterieuze verbanden en dagelijkse wonderen, als een paradijs gevuld met miljoenen vertakte en verwante mysteriën. Heel het werk van Timmermans krioelt van poëtische beelden. Men moet alleen gevoelig zijn voor poëzie om er voortdurend door te worden ontroerd en verrukt. Ik herinner mij dat ik eens, tijdens een onzer Academievergaderingen, met collega Gilliams, die naast mij was gezeten, over Juffrouw Symforosa van Timmermans sprak en hij mij met gedempte stem de eerste regel van dat wondermooie boekje in het oor fluisterde : «De lucht is natzilver als de rug van visch». Alleen een zuiver dichter kan zulke regel schrijven. En toen Gilliams mij die regel pure poëzie toefluisterde, had ik eens te meer de indruk : indien Felix Timmermans slechts die ene regel geschreven had, dan zouden wij moeten zeggen : ziedaar een mens die in het mysterie van het zijnde gelooft, die het kent, die het echt beleeft, die het persoonlijk en adequaat vertolkt, ziedaar dus een dichter. Ik wens dat spoedig iemand zou gevonden worden, om een kleine bloemlezing samen te stellen van de bladzijden en regels uit het werk van Timmermans, die flonkeren van poëzie.
Verteller, verbeeldingskunstenaar, dichter : ziedaar, Zeer geachte Toehoorders, de drie voornaamste facetten van zijn kunstenaarschap.
In deze drie aspecten van zijn oeuvre schittert ook zijn oorspronkelijkheid. Indien wij over voldoende tijd beschikten om uit te weiden over de oorspronkelijkheid van Timmermans, dan zouden wij tevens van de gelegenheid gebruik maken om ons te bezinnen over de juiste zin van die notie «oorspronkelijkheid», die sinds de 18de eeuw een centraal begrip is van de moderne poëtiek en een op hol geslagen dogma van de moderne kunst; doch wij moeten ons beperken.
Laten wij enkel kortweg vaststellen dat de oorspronkelijkheid van Timmermans niets te maken heeft met «de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie», die bij sommige zijner tijdgenoten overheerst, en dat zij nog minder te maken heeft met het zoeken naar het uitzonderlijke tot in de meest onbegrijpelijke buitenissigheid van vorm en inhoud, dat het werk van vele hedendaagsen kenmerkt. Naar inhoud en vorm voedt zijn kunstenaarschap zich aan het algemene, niet aan het bijzondere. Hij sluit aan bij de traditie, het menselijke en het milieu.Zeer veel heeft hij geput uit ons volksverleden, ontleend aan onze geestelijke overlevering, onze nationale kunst en onze volkstaal. Dat is voorzeker een rijkdom in zijn werk. Maar zijn grootheid als kunstenaar schuilt toch vooral hierin : dat hij het algemene zo persoonlijk artistiek heeft verwerkt. Aldus groeiden zijn scheppingen boven de nationale kenmerken en verworvenheden uit, tot symbolen van een persoonlijk doorleefde universaliteit.
Niet omdat hij zijn stof aan de heimat ontleende, niet omdat hij de sappen van de volkstraditie in zijn werk overhevelde, maar omdat hij al die rijkdommen van volksziel en volkstraditie zo uniek persoonlijk als kunstenaar verwerkte, daarom zal zijn werk in de geschiedenis van ons volksbestaan de betekenis behouden van een nationaal symbool, en daarom ook zal zijn werk in de wereldliteratuur steeds blijven gelden als de universeel waardevolle belichaming van die bijzondere, eigensoortige menselijkheid die een volk eigen is, in casu het onze. Zoals Gezelle en Streuvels, om twee der grootsten die hem voorafgingen te noemen, is Timmermans een kunstenaar waarin traditie en oorspronkelijkheid met elkaar versmolten zijn tot een grandioze harmonie. Daarom heeft hij als Vlaming in de wereldliteratuur een plaats, die door geen enkel kunstenaar van een ander volk kan worden ingenomen.
Nog een laatste woordje zou ik willen wijden aan de betekenis van het werk van Timmermans in de cultuursituatie van heden. Wanneer men zijn werk toetst aan de kunststromingen en literaire problemen van heden, kan men zijn betekenis, dunkt mij, resumeren in twee woorden : eenvoud en harmonie.
In onze eeuw wordt het leven door de meeste kunstenaars niet meer ervaren als harmonie. Zij kunnen het bestaan zelfs niet meer aanvoelen als een mogelijke harmonie in hun persoon of met de wereld. Eenheid en dienvolgens eenvoud zijn dus voor de meesten niet meer denkbaar. De literatuur van onze tijd wordt grotendeels geboren uit de beleving van de individualiteit als innerlijke tweespalt en zelfs versplintering, uit de ervaring van de samenleving als een zinloos verbrokkeld verschijnsel, waarin vrijheid tiert zonder doel en opstand heerst zonder tucht, en uit de ervaring van het heelal als een chaos. Terwijl de technische wetenschappen in onze tijd bezig zijn een nieuwe beschaving te scheppen en een nieuwe synthese voorbereiden, bieden de geesteswetenschappen en de kunsten in ons tijdvak meestal het beeld van een grenzeloze Babelverwarring.De wijsbegeerte van deze tijd kan geen eenheid vinden die al het bestaande zin en het leven samenvatting geeft, en de dichter kan geen innerlijk visioen van harmonie meer ontdekken.
Het ontbreekt mij aan tijd om deze toestand met tientallen citaten uit hedendaagse romans, gedichten, essays en studies te staven. Ik lees alleen een citaat uit het Doctor Faustus-verhaal van Thomas Mann, dat mij toevallig voor een paar dagen weer onder ogen kwam (2), dat schitterend en geraffineerd product van een decadente cultuur. Het is een passus waarin Satan het woord neemt nadat hij zich verkleed heeft in een literator met een zware hoornen bril en zegt: «Gewisse Dinge sind nicht mehr möglich. Die Subsumtion des Ausdrucks unters versöhnlich Allgemeine ist das innerste Prinzip des musikalischen Scheins, Es ist aus damit. Der Anspruch, das Allgemeine als im Besonderen harmonisch enthalten zu denken, dementiert sich selbst... Wahre Leidenschaft gibt es nur im Ambiguosen und als Ironie». De enige wereld waarin kunst nog mogelijk is, is die van de ambiguïteit en de ironie : het dubbelzinnig doorleven van het bestaan als een spel dat in de grond zinloos is of het negatief doorleven van het bestaan als crisis, als ziekte. In duizenden geschriften van onze tijd wordt, op een of andere manier, de negatie van alle mogelijke harmonieën als zekerheid vooropgesteld en de perversiteit als een normaal bestaan verdedigd.
En nochtans, het verlangen naar eenvoud is zo oud als het bewustzijn van de cultuurmens die deze eenvoud verloren heeft. Wij vatten die notie «eenvoud» hier niet op als barbaarsheid of primitivisme, als boersheid of kinderlijkheid, al kleedt de ware eenvoud zich soms in die symbolische gedaanten, maar als geestelijk heimwee naar een wereld waarin de mens een is met zich zelf en met zijn evenmens, een met het heelal en met de eeuwige grond van alle dingen, die God is. Deze eenvoud is in dichten en denken het eeuwige droombeeld van de mens en ook in onze tijd van twijfel, chaos en negatie zijn er dichters die ondervinden en geloven dat al het bestaande kan worden thuisgebracht in een wereld waar alles naar eigen en onveranderlijke krachten leeft in de eeuwige harmonie van een geheel. Zij bezitten de eenheid en dus ook de eenvoud omdat zij geloven in de mens, in de natuur als filosofisch begrip van orde en zinrijkheid, en in God die de eeuwige zin en grond van heel de natuur is. Tot hun getal behoort Felix Timmermans. De harmonie en eenvoud van zijn werk bestaan krachtens zijn geloof in de natuur, dat verdiept werd tot geloof in God.
Timmermans is, in zijn diepste grond en in schier al de trekken van zijn wezen, wat Friedrich Schiller de «naïeve» dichter noemt. Ik wijs hier op een werk van Schiller, zijn verhandeling «.Ueber Naive und Sentimentalische Dichtung», dat ik als een der meest fundamentele geschriften beschouw voor wie de moderne Europese literatuur van uit cultuurfilosofisch standpunt doorlichten en beoordelen wil. Het is een geschrift dat ook de Vlaamse literaire criticus zeer nuttig kan zijn, wanneer hij althans wat ruimere horizont zou verlangen dan het kleine tijdsmomentje waarin hij schrijft, om Timmermans in het geheel der moderne Europese letteren te situeren. Schiller noemt de dichters «naïef» naar de etymologische betekenis van «nativus» die de menselijke natuur beleven als een oorspronkelijke en zinrijke totaliteit, en die bij machte zijn «die Natur in ihrer ursprünglichen Einfalt wieder in sich herzustellen». «Sentimentalische» dichters daarentegen zijn zij, die door hun bewustheid de oorspronkelijke harmonie van de natuur verdelen en blijven steken in de menigvuldige scheidingen en tegenstellingen van intellect en gevoel, van ziel en zinnen, bewustheid en onbewustheid, enz. Zij zijn niet meer bij machte in het bijzondere van hun beleving het algemene te openbaren.
In tegenstelling met de «naïeve» kunst, die Schiller verheerlijkt ziet in het werk van Homeros, Shakespeare en Goethe, beleven wij in onze eeuw een hoogtebloei en wellicht tevens een acute crisis van de kunst die wij met zijn terminologie «sentimentalisch» moeten noemen, de kunst die zich door de geest van de natuur verwijdert, zowel naar inhoud als naar vorm.
Nochtans zou er een boek te schrijven zijn over de actualiteit van de Schillerse droom, die eigenlijk een droom van alle eeuwen is, ook van de onze. Nog zijn er in Europa, gelukkig, grote kunstenaars te vinden, die zoals Timmermans in de eenheid van geest en natuur geloven en er naar streven, en wier hele oeuvre berust op eenvoud en harmonie.
Vreemd aan de innerlijke verdeeldheid en de ambiguïteit van de moderne mens, » onbeïnvloed door de vele cultuurproblemen die onze ontledende tijd aangaande vorm en inhoud van de kunstschepping stelt, is het wereldbeeld van Timmermans bijna (3) zuiver en algeheel natuur. Bijna alle inhoudsaspecten van zijn werk worden bepaald door de zuivere natuurtrouw van zijn wezen en zijn vorm is de geniale bloei van een verbaal natuurtalent: diepe en rijke eenvoud, bevredigende harmonie.
Zeker is er in onze twintigste eeuw een harmonie denkbaar die anders en ook rijker is dan die van Timmermans, een eenvoud waarin de geest ruimer aandeel heeft en waarin talrijker levenswaarden worden geïntegreerd. Men vindt ze bij Claudel, T.S. Eliot e.a.
Het moet de taak zijn van de natuurgetrouwe en gelovige kunstenaars ze in het komende beschavingstijdperk ruimer te realiseren, zoals Eliot aan het slot van zijn Four Quartets schreef :
Quick now, here, now, always '
a condition of complete simplicity
(costing not less than everything)
and all shall be well and
when the tongues of flame are in-folded
Into the crowned knot of fire
and the fire and rose are one.
Een rijke afglans van die «condition of complete simplicity» glanst ons tegen in Timmermans' werk, rijke eenvoud van het één-zijn in de mens, met de mens en met de grond van alle zijn,
Daarom geloof ik in de blijvende betekenis van zijn werk. Wat blijft? Hermann Pongs citeert in zijn essay, waarvan ik in deze slotbeschouwing reeds gebruik maakte, het antwoord dat Martin Heidegger in zijn privé druk Der Feldweg (1949) op deze vraag schonk : «Das Einfache verwahrt das Rätsel des Bleibenden und des Groszen. Unvermittelt kehrt es bei den Menschen ein und braucht doch ein langes Gedeihen. Im Unscheinbaren des immer Selben verbergt es seinen Segen»(4). Ik geloof inderdaad dat vooral die literaire werken kans hebben tot blijven, waarin de scheppende genade van het woord uit een zuivere verbinding van de geest met de menselijke natuur wordt geboren. Hun eenvoud gaat onmiddellijk naar de mens van alle tijden. Hun geest is zuiver, hun natuur is waar en in wezen zijn ze niet aan een tijdvak gebonden. Daarom ben ik ervan overtuigd dat het werk van Timmermans blijvend is, behorend tot de eeuwigheid van ons volk in zover men het aardse iets eeuwigs toeschrijven mag en tot het patrimonium van de mensheid. Voor elke generatie van mensen kan het zijn zegen openbaren «im Unscheinbaren des immer Selben», zoals Heidegger van de glorieuze eenvoud zegt.
Het huis, waarin Felix Timmermans woonde, zal de tijd niet lang weerstaan, en zelfs deze stad kan verpuinen. Doch indien dat ooit gebeuren zou, dan zullen hier mensen komen dwalen over een gebied dat misschien bos zal zijn zoals Groenendaal of puin zoals Damme, en zij zullen zeggen ; «Hier moet de plaats zijn geweest, waar die wonderbare kunstenaar en uitzonderlijke geest die Felix Timmermans is, heeft geleefd». Zo moge het eens, na vele eeuwen, zijn, wanneer alle stenen zijn verbrokkeld en ontelbare generaties tot stof verwaaid, en zo zal het zijn indien in ons volk de geest trouw blijft aan de natuur.
Ik heb gezegd.
A.WESTERLINCK
(1)De mens in het werk van Felix Timmermans , Amsterdam 1957.
(2)Geciteerd door Herman Pongs : Im Umbruch der Zeit, Göttingen 1952,blz 22
(3)Ik zeg bijna omdat onnatuurlijkheid en maniërisme zich toch af en toe doen gelden, in de sfeer van het biedermeier- en rococoachtige.
(Uit t Land van Ryen driemaandelijkscultureel tijdschrift-jaargang VII1957)
Naar aanleiding van de tiende verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans werden in de loop van 1957 door het Lierse stadsbestuur in samenwerking met de Vlaamse Toeristenbond, de Vlaamse Televisie,en het A.K.V.T, meerdere herdenkingsplechtigheden ingericht.
Van 15 tot 30 juni werd in het stedelijk museum een tentoonstelling gehouden, gewijd aan het literair en picturaal werk van F. Timmermans. Op de openingsplechtigheid werd het woord gevoerd door J. Van Overstraeten, voorzitter van de V.T.B. die een lans brak voor de oprichting van een Timmermans-museum op het begijnhof, waarna burgemeester Dr J. Van Hoof de tentoonstelling opende en er in het kort op wees dat het stadsbestuur en het Zimmertorencomité dergelijk voorstel reeds onder ogen namen. Nadien sprak J. De Ceulaer over het literair oeuvre van F. Timmermans en L. Arras over diens plastisch wcrk.
Op de tentoonstelling waren, naast persoonlijke zaken van de schrijver waaronder zijn schrijftafel, pen, wandelstok, palet en zetel, voor de eerste maal alle Nederlandstalige werken van en over Felix Timmermans, een rijke keuze uit de vertalingen alsmede een honderdtal schilderijen en tekeningen samengebracht. Bovendien kon men er de door A. Poels, M. Van Reeth en J. Van den Brande gebeeldhouwde koppen en de door baron I. Opsomer en O. Van Rompay geschilderde portretten van F. Timmermans bewonderen.
Op zondag 16 juni werd op initiatief van de V.T.B. in de kerk der E. P. Dominicanen een communiemis opgedragen, muzikaal opgeluisterd door R. Verswijvel. In de voormiddag gaf F. Chauvaux een beiaardconcert gedeeltelijk gerelayeerd door de Vlaamse uitzendingen van het N.I.R., waarna in de Sint-Gummaruskerk een plechtige hoogmis werd opgedragen tijdens dewelke de Missa in honorem Beatae Virginia Maciae, celoestis Flandriaepatronae voor vier gemengde stemmen en koperensemble van R. Veremans werd gecreëerd door de Kon. zangmaatschappij Orpheus, het Sint Pietersmannenkoor van Berlaar, het koor der stedelijke muziekakademie en een gelegenheidsorkest onder de algemene leiding van J. Van Looy.
Deze mis werd in rechtstreeks relais overgenomen door het N.I.R.
Te 14 u. werd aan het huis van de schrijver, De Heyderstraat 30, namens de V.T.B. een gedenkplaat onthuld met beeldenaar van de hand van A. Poels. Toespraken werden er gehouden door J. Van Overstraeten en burgemeester J. Van Hoof, terwijl het Sint-Pietersmannenkoor van Berlaar Vlaamse liederen uitvoerde. Nadien werd het V.T.B. Timmermanspad geopend en bewandeld o.l.v. de ontwerper J. De Ceulaer.
Met medewerking van het stadsbestuur, de Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Vereniging van Kempische Schrijvers werd te 16 u in de zaal Vredeberg een plechtige academische zitting gehouden. Na een openingswoord van burgemeester J. Van Hoof, hield Prof. Dr. A. Westerlinck de feestrede en bracht E. Van Hemeldonck de groet van de Kempische schrijvers. Deze feestzitting werd opgeluisterd door het dubbel mannenkwartet «Harbalorifa» o.l.v. Piet Fabri en door het kamer-muziekensemble «Canta Musica», die werken uitvoerden van Beethoven, J. Turina en M. De Jong.
Na de academische zitting had op de Grote Markt een gezamelijke opvoering plaats door de vijf Lierse harmonies, waarna in de feestzaal De Valk een reeks ontspanningsprogramma's «Pallieterland» ingezet werd, die doorgingen op 16, 17, 23, 24 en 30 juni, met medewerking van verschillende Lierse maatschappijen.
Ook de Vlaamse Televisie bracht het hare bij tot deze Timmermansviering. Op 18 juni verzorgde zij een uitvoerige actualiteit gewijd aan de feestelijkheden te Lier. Op 21 juni werd «Pieter Breughel» uitgezonden, in een T.V.- bewerking van onze stadgenoot J. Boschmans naar het gelijknamig toneelstuk van F. Timmermans. De regie was in handen van M. Balfoort, terwijl de choreografische aanpassing en de muzikale omlijsting verzorgd werden door K. De Schrijver ; het was een productie van Bert Janssen.
Van op de Grote Markt te Lier tenslotte werd op 16 juli een huldeconcert uitgezonden. Een philharmonisch orkest o.l.v. S. Candael voerde werken uit van R. Wagner, L. Van Beethoven, G. P. Haendel, A. De Greef ; als solisten werkten mede de violist C. Vanneste, de bas R. Verbruggen en de alt P. Lepagc, die R. Veremans' «Adagioliederen» op tekst van F. T. vertolkte. De dansschool J. Brabants voerde een ballet uit op muziek van P. Gilson. Fragmenten uit het werk van F. Timmermans werden opgevoerd door C. Van Gent en N. Bovendaerde (Pallieter), M. Goossens (De Harp), L. De Schrijver (De zeer schone Uren), P. Bergers (Boerenpsalm), G. Vermeylen, B. Roothooft, P. Geluykens, W. Roothooft, S. Henderickx (En waar de Ster...). Tenslotte sprak E. Claes namens de vrienden van F. T.
De decors waren van L. Ivo en A. Oppers de technische leiding berustte bij G. Pierré, het T.V. script was van J. Boschmans, F, Kuypers was toneelmeester en N. Pulinx regie-assistente, de realisatie werd verzorgd door J. Van Eetvelde en de productie was van D. Waterschoot.
Op 30 oktober werd in de zaal Vredeberg een opvoering gegeven van Timmermans' «Leontientje» door het Nieuw Nederlands Toneel onder regie van F. Poos, terwijl op 16 december, in een bewerking van P. G. Veens, «Boerenpsalm» voor het voetlicht gebracht werd door het Reizend Volkstheater.
Om de Timmermanviering te Lier te besluiten wordt door de Kon. Xaverianen, onder de auspiciën van het A.K.V.T., van 10 november 1957 tot 26 januari 1958 een nationaal toneeltornooi ingericht. Op 22 december voerde de inrichtende kring, buiten wedstrijd, Timmermans' «En waar de Ster...» op.
Op 23 juni 1957 werd aan de villa «Laagland» te Oostduinkerke, waar F. Timmermans talrijke vacanties doorbracht, in opdracht van de V.T.B. een gedenkplaat onthuld, ge-beeldhouwd door K. Van der Kaaij. Vooraf had een academische zitting plaats waarop Prof. Dr. De Keyser Felix Timmermans belichtte als kunstenaar en als mens en Dr D. Devos de dichtbundel «Adagio» ontleedde. De bas R. Verbruggen vertolkte er «De Herderkens» en drie «Adagio-liederen» op teksten van F.Timmermans en getoonzet door Renaat Veremans, die aan het klavier begeleidde.
De eerste winterprikken passeerden reeds onze huizen. Dikke jassen en sjaals liggen klaar voor de eerste vrieskoude. Tijd dus om hartverwarmende momenten te plannen die je doorheen de donkere wintermaanden loodsen.
De Ster, de musical geeft je die gelegenheid. Er bestaat immers geen betere manier om de Kerstsfeer te beleven dan zich volop te laten meeslepen in de populaire kerstlegende En waar de ster bleef stille staan.
Het verhaal is intussen gekend. De manke schaapherder Suskewiet (Luk DHeu), de palingvisser Pitje Vogel (Marc Lauwrys) en de bedelaar Schrobberbeek (Door Van Boeckel) gaan driekoningen zingen. Met een versleten mantel, een kroon van karton en een ster van zilverpapier, gaan ze op zoek naar waar de ster bleef stille staan. Is het uit devotie? Of is het hen meer te doen om de stukken vet spek die ze van de boeren krijgen? Of om de druppelkes van Polien Pap (Kristin Arras) in t Zeemeerminneke? Tijdens de kerstnacht lopen ze hopeloos verloren, maar op wonderbaarlijke wijze vinden ze de weg terug. Wat plezant had moeten zijn eindigt in ruzie en de miserie begint pas echt als de duivel (Melissa Marien) zich komt moeien.
Na het weergaloze succes van vorig jaar wordt deze kerstlegende van Felix Timmermans in een musicalversie van hoogstaand niveau herhaald. De eenvoudige, maar ijzersterke novelle wordt gedompeld in afwisselend plezante, opzwepende, betoverende maar soms ook erg beklijvende originele muziek. Een cast van topacteurs met Lierse roots staat borg voor een authentieke vertolking. Dit allemaal in een schitterend en verrassend decor met verbluffende belichtingsaccenten in het unieke kader van de barokke Jezuïetenkerk die momenteel volop in de restauratiesteigers staat.
Voor de voorstellingen kan je terecht in het sfeervolle themacafé voor patatjes met spek of spruitjes, pannenkoeken of ander lekkers.
(foto's : xclusief.be)
Regie: Jos Dom
Muziek: Jan Borré
Muziekuitvoering: live-orkest en koor van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans
Wie er vorig jaar bij was, wil terug. Wie het gemist heeft, wil er dit keer zeker bij zijn !
Na de musical `Pallieter' in 1997 ter gelegenheid van het vijfenzeventig jarig bestaan van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans vieren wij dit jaar de vijfentachtigste verjaardag van de Lierse academie en hoe kunnen wij dit beter doen dan met een nieuwe creatie van een musical. Het opzet groeit al lang in het hoofd van een aantal collega's en ik zie dit dan ook als een opportuniteit om enkele mensen van eigen kweek de kans te geven hun artistieke creativiteit te ontplooien.
De keuze om terug een bekend verhaal van Timmermans te nemen komt uit verschillende hersenkronkels. Natuurlijk blijft Timmermans verbonden met het Lierse erfgoed en kan dit niet genoeg in het licht geplaatst worden.
Het toneelstuk `En waar de ster bleef stille staan' stond vele jaren op het repertorium van het toneelgezelschap `De Schoolbond' maar ze hebben er nu een punt achter gezet en het Mechels Miniatuur theater heeft jarenlang tijdens de kerstperiode in hun theater, dat ook een oud kerkgebouw was, met veel succes het toneelstuk opgevoerd. Hieruit komt dan ook ons verhaal, om in een vernieuwde versie, met `De Ster' als musical in de Jezuïetenkerk te trachten een traditie van minimum vijf jaar te realiseren.
Musical De Ster
De manke herder Suskewiet, de palingvisser Pitje Vogel en de bedelaar Schrobberbeek, drie volkse figuren die zijn uitgegroeid tot dé drie koningen. Met een versleten mantel, een kroon van karton en een ster van zilverpapier, gaan ze op zoek naar waar de ster bleef stille staan. Of is het hen meer te doen om de stukken vet spek die ze van boeren krijgen of de druppels van Polien Pap in 't Zeemeerminneken? Ze verdwalen maar vinden op wonderbaarlijke wijze hun weg terug. Wat plezant had moeten zijn eindigt echter in ruzie en de miserie begint pas echt als de duivel zich komt moeien.
Deze populaire kerstlegende in een toneelversie van Felix Timmermans en Eduard Veterman is een stuk cultuur van en voor iedereen geworden.
Marc Lauwrys - Pitje Vogel
Marc Lauwrys is dit seizoen 25 jaar beroepsacteur. Hij studeerde af, met grote onderscheiding, aan Studio Herman Teirlinck, afdeling Kleinkunst. Hij was vijf jaar lang verbonden aan het Koninklijk JeugdTheater in Antwerpen en trad met een dertientalgrote en kleine gezelschappen opin Vlaanderen.
Hij speelde 8 rollen in de rockopera Ik, Jan Cremer, (Nederlandse Persprijs) en eerste-cast-hoofdrollen in Me and My Girl, Les Misérables (Mr.Thenardier/ Antwerpen), The Lion King (Timon/ Scheveningen, ANWB- Publieksprijs 2005) en Beauty and the Beast(Tickens/ Antwerpen, Radio 2-Publieksprijs 2007). Hij was te zien in hoofdrollen voor R I P, Proper Volk, Boerenkrijg, Familie, Spoed en had verder gastrollen in verschillende Vlaamse series.
Hij regisseert regelmatig amateurgezelschappen, verzorde de filmdubbing van o.a. The Chronicles of Narnia en was te horen in verschillende hoorspelen van de BRT-Radio. Hij won de tweede prijs in HUMOs RockRally 84 als singer-songwriter met zijn popgroep MorceauxDurs en de Cultuurprijs Zele 2000 voor zijn regie van Jan Praet, de musical.
Door Van Boeckel - Schrobberbeeck
Door Van Boeckel studeerde af aan Studio Herman Teirlinck te Antwerpen in het jaar 1976. Hij nam deel aan verschillende VRT-producties en was tevens vijf jaar in vast dienstverband bij het KJT. Nadien werd hij terug freelance o.a. bij het RO-theater (Rotterdam) en Het Echt Antwerps Theater. Door schitterde ook op het witte doek in ondermeer films als Daens en Amsterdamned.
Overzicht van enkele musicals waarin Door meespeelde :
Frankenfurter in The Rocky Horror Show, Hysterium in A funny Thing Happened On My Way To The Forum (NTG),Stop The World,Godspell, Sneeuwwitje De Musical (Studio 100), Suske en Wiske De Musical (Music Hall), Lowie de Vos in De Drie Biggetjes (Studio 100), oom Max in The Sound of Music (Studio 100), Blauwsint, Fons de Schipper in Kinderen van Dewindt, Witte Jos in Booh!, de nar in Dracula en Jungleboek.
Dit jaar is hij on the road met de splinternieuwe TV-Band, is hij Janssen in Kuifje, de Zonnetempel (Vlaamse versie) en neemt hij een tweede seizoen Booh! op.
Luk D'Heu - Suskewiet
Luk DHeu is acteur, schilder en beeldhouwer en werd in Antwerpen Snor van t Stad in 2004.
Al van in zijn jeugd trok Luk met (huidig regisseur) Jan Verbist naar allerlei zalen om op te treden. In Lier stond hij aan de wieg van het befaamde toneellabo Arlecchino. Nochtans lag zijn opleiding in de plastische vakken met schilderen, beeldhouwen en grafiek, iets waar hij geregeld nog mee bezig is.
In de loop der jaren bouwde hij een professionele acteurscarrière op en speelde bij diverse gezelschappen, o.a.KVS, KNS, NVT, Arca, de Muntschouwburg en het Nieuwpoorttheater. Ook in Tsjechië, Rusland, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland was Luc actief.
Regelmatig was hij te zien in films en op televisie, o.a. in She Good Figher, Diamant, Daens, De bossen van Vlaanderen, Dief, De Kampioenen, Het Peulengaleis, Familie en Grappa.
In de musical De Kleine Zeemeermin (Studio 100) speelde hij Neptunus.
Kristin Arras - Polien Pap
Kristin Arras werd in 1976 laureaat van de Studio Herman Teirlinck, en was verbonden aan KNS Antwerpen en Het Toneelhuis van 1976 tot 2000. Zij speelde de meest uiteenlopende personages voor dit gezelschap, en ook voor Blauwe Maandag Compagnie, het Fakkeltheater, het Koninklijk Jeugdtheater, het Nieuw Vlaams Theater, het Paleis/Froe Froe, en op televisie. Voor het aanvatten van haar toneelstudies kreeg zij een professionele muziekopleiding aan het Kon. Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Ze was lerares piano aan de Academie voor Muziek, Woord en Dans te Lier en is docente Scenische Praktijk aan het Herman Teirlinck Instituut sinds 2000.
Kristin is ook geen onbekende op TV. Ze had rollen in o.a. Het park (VRT), De leraarskamer (VRT),Heterdaad (VRT), Niet voor publicatie (VRT), Hof van Assisen (VRT), Lili en Marleen (VTM), Meester hij begint weer (VRT), Gaston Berghmans Show (VTM), Raf en Ronny (VTM), Wittekerke (VTM), De Kotmadam (VTM), Chris en Co (VT4), Brussel Nieuwsstraat (VRT), Twee straten verder (VRT), Spoed (VTM), Thuis (VRT), Zone Stad (VTM) en Aspe (VTM).
Melissa Marien - Zotte Melle / Den Duvel
Melissa Marien studeerde vijf jaar geleden af aan het Herman Teirlinck Instituut, optie Woordkunst in Antwerpen.
Een aantal jaren was ze freelance verbonden aan KLARA, als presentatrice.
Nu geeft ze vooral les aan de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans Lier en de Gemeentelijke Academie voor Muziek en Woord Schoten.
Ze presenteert concerten, speelt theater en brengt poëzieprogrammas.
Ensemble
Birte Adriaensen, Sanne Baeck, Ellen Belmans, Gie Belmans, Dirk Couvent, Kevin De Bruyne, Lieven Dieltiens, Lokke Dieltiens, Sophie D'Hulst, Piet Mussche, Barth Ravache, Kris Steenackers, Veronique Tavernier, Dorien Van den Bosch, Ann Van Hoof, Veronique Van Oosterwyck, Veerle Van Winkel
Dansers
Min Hee Bervoets, Joyce Osaer, Jorien Onsia, Sander Camps, Gert Gijbels
Kinderen
MEISJES: Emma Helena Dieltiens, Anna Luca Dieltiens, Jenthe Steenackers, Kaat Van Hulle, Lies Van Hulle, Noor Van Hulle, Femke Marien, Dagmar Pylyser, Marie De Saedeleer, Eveline Pollet, Anneline Vandingenen, Moranne Vandingenen, Nele Paulissen, Astrid Bastiaens, Marte Mussche, Lize Mussche
JONGENS: Andreas Van Den Bergh, Andreas Vandingenen, Elias Steenackers, Cas Ceulemans, David Bastiaens, Wouter Radeur, Dries Slootmans, Maarten Dergent,
Tijl Schepkens, Pieter-Jan De Paepe, Kamiel Janssens
Houten mensen. Felix Timmermans en het poppenspel.
Met poppen van Luc DHeu.
In het Lierse Timermans-Opsomerhuis loopt de tentoonstelling Houten mensen. Felix Timmermans en het poppenspel met onder meer poppen die door acteur en duivel-doet-al Luc Dheu gecreëerd werden.
Het Felix Timmermansgenootschap brengt zijn 35ste jaarboek uit.
Houten mensen bundelt getuigenissen over Timmermans en het poppenspel. Ter gelegenheid van dit boek wordt in het museum de tentoonstelling georganiseerd.
Dat Timmermans van poppentheater hield, verwondert niet. Het poppenspel van zijn vader maakte immers van jongs af een diepe indruk op Felix. Hij schrijft zelfs dat de houten mensen meer stijl hebben. In hun gebaren zit iets groots, gebeeldhouwds en iets symbolieks, schrijft de bekende Lierenaar.
De personages en motieven uit zijn eigen literaire werk lenen zich uitstekend voor een bewerking naar poppentheater. Bekend is vooral de kerstlegende En waar de ster bleef stille staan maar ook De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje en zelfs de roman over Pieter Bruegel brachten poppenliefhebbers tot inspiratie.
Op die manier geraakte Bart Peeters op veertienjarige leeftijd in de ban van Bruegel. Hij bestudeerde Timmermans boek, bouwde decors en maakte poppen om twee jaar later met groot succes zijn grote idool op de scène te brengen.
Maar ook Peeters nonkel, Luc DHeu, maakte poppen naar het werk van Felix Timmermans. Luc creëerde onder meer Schrobberbeek, Suske Wiet, Pitje Vogel en Polien Pap uit het bekende verhaal En waar de ster bleef stille staan. Het hoeft niet gezegd dat Luc eveneens een kenner is van het werk van Felix. Voor volgend jaar plant hij immers een figurentheater rond het verhaal Onze-Lieve-Heer en de koe dat Felix Timmermans schreef.
De tentoonstelling in het Timmermans-Opsomerhuis is geopend tot 4 november, alle dagen behalve de maandag. Tickets kosten 1 euro.
Voor jongeren en groepen gelden er verminderingen.
Expo brengt breed portret van Timmermans' dochter.
In het Timmermans-Opsomerhuis aan de Netelaan 4 in Lier opende vrijdagavond de tentoonstelling Clara Timmermans schrijft, schildert en zingt. De expo brengt een veelzijdig portret van de tweede dochter van de Lierse schrijver Felix Timmermans.
Clara Timmermans wordt in 1922 in Lier geboren. Ze loopt middelbareschool in Antwerpen en volgt ook een jaar les in Brussel om zich het Frans eigen te maken. Daar sluit ze vriendschap met Gaby Wagner, wiens broer Maurice de liefde van haar leven wordt.
In 1941 schrijft Clara zich in voor de zangklas van het Antwerpse conservatorium.
Ik heb toen een veertigtal optredens gedaan en werd meermaals gevraagd om liederen voor de radio in te zingen.
Vooral Schubert, Mozart en Schumann stonden vaak op het programma. Met mijn huwelijk in 1950 en de komst van drie kinderen verschoof mijn zangcarriere naar het achterplan", vertelt Clara.
Wiegeliedjes, rijmpjes en gedichten zetten Clara daarna aan tot haar eerste pennenvruchten. Ze maakt haar schrijversdebuut op het eind van de jaren vijftig met enkele kinderboeken. Voor uitgeverij De Standaard schrijft ze vijf jeugdboeken rond het meisje Flory. Haar kortverhalen, al dan niet geïllustreerd door zus Tonet of broer Gommaar, zijn terug te vinden in omnibussen als Een Lierse vla van sprookjeskoek.
Sinds de jaren zeventig legt Clara zich toe op het schrijven van haiku's : gedichten met drie versregels met respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen. Haar vijfde dichtbundel is bijna klaar. Na het overlijden van haar man in 1989 is Clara tekenlessen gaan volgen aan de Academie in Nijlen.
De tijdelijke tentoonstelling op de bovenste verdieping van het Timmermans- Opsomerhuis is makkelijk herkenbaar aan de groene panelen. Daarop vind je 24 aqua- rellen terug. Meteen vallen de favoriete onderwerpen van Clara op : groenten en bloemen. Op zowat de helft van de aquarellen schreef Clara een haiku.
Uiteraard liggen ook Clara's boeken uitgestald.
Clara als zangeres is maar pover vertegenwoordigd : geluidsfragmenten ontbreken.
Toen het gemeentebestuur in 1957 een Felix Timmermanshulde voorbereidde ging Jet De Vroye, dochter Lia Timmermans opzoeken, deze deelde hem mede dat haar vader niet buitengewoon van de zee hield, vooral niet van het strandleven.
Water maakte hem altijd wat weemoedig en het onrustige van al die mensen, opeengehoopt tussen de tentjes, met kinderen die ruzie maakten was niets voor hem.
1935 1932
Veel schreef hij niet in villa Laagland, doch uren kon hij op een hoge duin gezeten met de rug naar de zee, naar de uitgestrekte natuurgebieden turen.
In haar boek 'Mijn Vader' schreef Lia dat hij met een strelende blik het land bezag, de blauwe bossen en de West-Vlaamse bergen. Dan rookte hij een goede pijp
Een scherpafgetekende dagindeling volgde hij niet tijdens zijn vakantie, die hij te Oostduinkerke in augustus doorbracht. Vandaag zou hij eens tot bij toondichter Nuttin wandelen, die schoolmeester was te Nieuwpoort en die voor hem dan Bach ten gehore bracht. Morgen zou hij met zijn echtgenote een bezoek brengen aan de volkskundige Victor De Meyere in villa Fuchsia te Oostduinkerke-Dorp. Bijna dagelijks trok hij om vers gevangen garnalen bij een paardevisser; iets dat wij binnen enkele jaren niet meer zullen zien sprak hij.
Iedere namiddag was er koffie met het rozijnenbrood voor de bezoekers : in Duinpark verbleven immers ook tijdens de zomermaanden Veremans, Nand Verknocke, Nest Claes, Walter Opsomer, Prof. de Keyser, Prof. Blanckaert, Ir. Faure en zelfseens Stefan Zweig. Een gast die een volle maand bij hem verbleef was Mgr. Pronti, die toen nog een eenvoudige priester was in Assisië en bij wie Felix Timmermans vertoefde toen hij naar het land van Sint-Franciscus toog.
Tegen de avond vonden de vrienden elkaar weer bij Doorke van het Duinenhof. De donderdagavond ging het er wat ernstiger aan toe. Dan werd in een zaal van het hotel Gauquié een Vlaams feest gehouden, zonder academische inslag. leder gaf om beurt wat ten beste, een voorlezing of een stukje pianospel, waarbij de vrolijke noot altijd domineerde. Soms was er een liefdadige opzet mede gemoeid en verkocht men een haarlok van de Fe bij opbod.
Soms dacht hij met heimwee aan de Nete, dan wandelde hij naar Oostduinkerke-Dorp en vandaar de polder in, waar hij de uitgestrekte weiden bewonderde en de reigers op zoek naar paling. Daar vond hij het land dat zozeer op het zijne geleek, het land waar een zilveren windeken door de lucht spoelde en de zoetste reuken uiteenrolde en wimpelde, waar de molens kruisen sloegen van blijdschap naar de zon, die speelde in de schaduwwerpende wolken
Het gemeentebestuur brengt hulde.
Op zaterdag 22 juni 1957 werd in een reusachtige biertent op het Marie-Joseplein o.l.v. Frans Vromman een Groots Pallieterfeest ingericht.
Het amusementsorkest 'De Skyliners' o.l.v. Andries Coucke pakte uit met luimige Vlaamse liederen en studentenpotpouri's.
Willy Lustenhouwer stond in voor de gezellige sfeer. De volksdansgroep ,Hagewinde' uit Eeklo bracht de uitbeelding van Vlaamse liederen als 'lk zag Cecilia komen', naar de gelijknamige novelle van Timmermans.
De Oostendse decorateur Paul Vermeire schilderde een reeks panelen met motieven ontleend aan het werk van Timmermans als de Drie Koningen, de Terugkeer uit het Beloofde Land, Mijnheer Pirroen. De figuren van Leontientje, Boer Wortel, Pietje Vogel, Suskewiet, Schrobberbeek werden tot leven gebracht en uitgebeeld door de Oostduinkerkse toneelkring o.l.v. de jonge toneelschrijver Jef De Vroye.
Op zondag 23 juni 1957 volgde dan om 10.30 u. de Academische zitting in het hotel Gauquié, met als sprekers Prof. Paul Dekeyser en Dries Devos .Renaat Verbruggen zong tevens Timmermansliederen begeleid door Renaat Veremans.
Om 12 u. greep de onthulling plaats van de gedenkplaat aan villa ' Laagland ', een werk van beeldhouwer Koos Van der Kaaij, waar een toespraak werd gehouden door Drs. Jozef Van Overstraeten, voorzitter van V.T.B. en V.A.B.
De dichter van
De herfst blaast op den horen
en 't wierookt in het hout,
de vruchten gloren.
De stilten wevend gobelijnen
van gouddraad over 't woud,
met reeën die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen...'
werd aldus passend herdacht
Tekst op de gedenkplaat :
Hier verbleef ieder jaar in augustus 1933 1939 Felix Timmermans
In de jaren dertig ging de familie Timmermans met zomervakantie naar Oostduinkerke. Daar huurde de schrijver villa Laagland aan de Uitkijkweg nr. 23 in de wijk Duinpark. Het huis staat op een duin, te midden van een terrein met verspreide villabouw.
De auteur zelf was geen liefhebber van de zee, maar omwille van zijn kinderen werd hij een vrij regelmatige vakantieganger aan de Westkust. Werken deed hij er zelden, want hij wou met zijn gezin dicht bij het strand uitrusten na een druk jaar van schrijven, tekenen, interviews toestaan, lezingen geven en de daarbij horende vermoeiende reizen in binnen- en buitenland.
Toch zou hij in 1934 in Oostduinkerke voortwerken aan zijn boek Boerenpsalm, dat hij het jaar tevoren in Lier op stapel had gezet. Op 21 januari 1934 meldt hij in een brief aan Flor van Reeth dat Boerenpsalm bijna klaar is. Timmermans stuurt op 24 april van hetzelfde jaar een eerste fragment van de roman naar Willem Kloos voor opname in De Nieuwe Gids en hij belooft dat er 'maandelijks of sneller' stukken zullen volgen. De publicatie in het Nederlandse tijdschrift begint in juli 1934 en loopt verder in de nummers van augustus, september, november en december, om te besluiten in februari en april van de volgende jaargang. Op 7 juni 1934 schrijft Timmermans aan zijn vriend Rik Cox dat hij druk bezig is aan Boerenpsalm en dat hij er 'hart en ziel' in legt en er 'geweldig veel plezier' aan beleeft. Hij was toen overstelpt met allerlei opdrachten, beloften en plannen, zodat hij zijn boek in augustus aan zee moest voltooien. De roman, door velen als zijn meesterwerk beschouwd, verscheen in 1935. Bovenstaande informatie over de groei van het boek werd door Jose de Ceulaer verzameld in zijn Kroniek van Felix Timmermans (Brugge 1972).
Karel Jonckheere ontmoette F. Timmermans in 1933. Samen met J. van Overstraeten van de VTB kwamen zij op het idee een tijdschriftje te stichten voor de 'Vlaamsche Badgasten aan de Westkust'. Het blad kreeg als onvermijdelijke titel De Badgast. Timmermans tekende tijdens zijn vakantieverblijf in Oostduinkerke in 1935 een lieflijk zeemeerminnetje dat vlak bij het strand uit de golven opstijgt. De prent (afgedrukt in Jaarboek 15, p. 75) illustreerde het toen pas opgerichte orgaan en ze werd meteen het herkenningsteken voor de Vlaamse vakantiegangers die elke donderdagnamiddag bij elkaar kwamen in het Duinenhof, een steenworp van Laagland. Dit intussen gesloopte familiepension stond op de hoek van de Albert I-laan en de Duinparklaan (niet te verwarren met het later gebouwde Hof ter Duinen, eveneens aan de noordkant van de hoofdweg, maar op de andere hoek van de Duinparklaan). Een met waterverf gekleurde variant van het meermin-vignet werd opgenomen onder de colofon van Ingrid van de Wijers AI mijn dagen (Wommelgem 1986).
Het grote hotel-restaurant Gauquié, Leopold II-laan 251 (op de hoek van de Albert I-laan), was toen een ander trefpunt van Vlaamse kunstenaars in Oostduinkerke. Het zeemeerminnetje zou er opnieuw opduiken bij de Timmermansherdenking in 1957. Het versierde toen een tegeltje dat aan de genodigden bij Gauquié werd aangeboden. Op de keerzijde stond het menu van het feestmaal dat er plaatsvond na de onthulling van de gedenkplaat, waar ik verder op terugkom.
Dat de populaire Fee een uitgebreide vriendenkring had, hoeft niet te verwonderen. In de bijdrage Felix Timmermans te Oostduinkerke van Jef Devroye in De Autotoerist van 1 juni 1957 lezen we dat de schrijver in Laagland bezoek kreeg van o.a. Renaat Veremans, Ferdinand Vercnocke, Ernest Claes, Victor de Meyere, Walter Opsomer, Karel Jonckheere, Karel Faure en de professoren Paul de Keyser en Edgard Blancquaert. Eens was daar bij de Lierse familie Stefan Zweig te gast. Deze beroemde Oostenrijkse biograaf, essayist en schrijver van romans, poëzie en toneel, was ook bevriend met Verhaeren en Masereel. Monseigneur Pronti, met wie Timmermans vroeger in Assisi vriendschap had gesloten, was zelfs een volle maand met vakantie bij de Vlaamse auteur aan zee. Ook Rik Cox kwam hem aan de kust opzoeken.
Gedenksteen
Op initiatief van wijlen burgemeester Honoré Loones zette de gemeente Oostduinkerke in 1957 een tweedaagse Timmermansherdenking op touw. Dit naar aanleiding van de tiende verjaring van het overlijden van de schrijver.De hulde kwam tot stand in samenwerking met de VTB-VAB.
Op zaterdagavond 22 juni had een Pallieterfeest plaats in een reusachtige biertent, die werd opgetrokken op het Prinses Marie-Joséplein. De programmatie was toevertrouwd aan Frans Vromman, die ook de regie voerde. De voorstelling bracht muziek, dans en zang. Tot de medewerkers behoorden de Conferencier Willy Lustenhouwer, de volkskunstgroep Hagewinde uit Eeklo en het amusementsorkest The Skyliners onder leiding van André Coucke. Er werden potpourri's van Vlaamse liederen en studentenliedjes gespeeld en gezongen. Tot de hoogtepunten behoorde een defilé van figuren uit het werk van de herdachte auteur. Zo werden Leontientje, boer Wortel, Pitje Vogel, Suskewiet en Schrobberbeeck uitgebeeld door een groepje Oostduinkerkse figuranten onder leiding van de toneelschrijver Jef Devroye. De Oostendse decorateur Paul Vermeire had een reeks panelen met Timmermans - motieven geschilderd, zoals de Drie Koningen, de Terugkeer uit het Land van Belofte en Mijnheer Pirroen.
De volgende dag had om halfelf een academische zitting plaats in hotel Gauquié. Na een welkomstgroet van mevrouw R. Loones-Dewitte, burgemeester van Oostduinkerke, traden professor Paul de Keyser en Dries Devos op als sprekers. De eerste belichtte Timmermans als mens en kunstenaar, waarna de dichtbundel Adagio werd ontleed. De bas Renaat Verbruggen vertolkte De Herderkens en vier Adagio-liederen op teksten van Felix Timmermans en getoonzet door Renaat Veremans, die zelf aan het klavier begeleidde. Onder de talrijke toehoorders werden heel wat Vlaamse letterkundigen en prominenten uit de Vlaamse Beweging opgemerkt, zoals Raymond Brulez, Karel Jonckheere, Valeer Portier, Paul Rock en Jozef Storme.
Omstreeks de middag begaf het gezelschap zich naar villa Laagland voor de onthulling van een gedenkplaat in terracotta tegen de gevel, rechts naast de voordeur. Het vrij korrelige, halfverheven beeldwerk in onverglaasde gebrande klei is uiteraard van een lichte bruinrode kleur. De ingemetselde plaat meet 80 bij 62 cm. In opdracht van Jozef van Overstraeten heeft Koos van der Kaaij Timmermans geportretteerd, met eronder de volgende, dieper liggende teksten : Hier verbleef ieder jaar in augustus 1933-1939 Felix Timmermans en voltooide hij zijn Boerenpsalm.
Helemaal onderaan staat links het VTB-monogram en rechts voluit Vlaamse Toeristenbond. Het hoofd van de schrijver, in profiel naar rechts kijkend, is voorgesteld met een puntsjaal om de hals geknoopt. In de schaduw hiervan staat de naam van de beeldhouwer onverkort in de klei gegrift, gevolgd door het jaartal 1957.
VTB-voorzitter Van Overstraeten hield er in open lucht een toespraak ter ere van. de Lierse schrijver, feliciteerde de plastisch kunstenaar en verheugde zich over het initiatief van het gemeentebestuur. Hij prees zich gelukkig dat deze gedenkplaat zal bijdragen om de herinnering aan Timmermans en zijn werk bij de volgende generaties levend te houden.
Ik wil hier niet voorbijgaan aan de Nederlandse artiest die het gedenkteken ontwierp en realiseerde. Koos (Jacobus) van der Kaaij, in 1899 geboren in Leiden, begon heel jong te beeldhouwen. Later volgde hij lessen aan de Kunstnijverheidsschool te Haarlem en daarna studeerde hij beeldhouwkunst in Amsterdam en in München. De jonge kunstenaar kreeg in 1924 een opdracht in Kortrijk en bleef er 25 jaar wonen. Dan vestigde Van der Kaaij zich in Nieuwpoort, later in Klemskerke (De Haan). Ten slotte verbleef hij gedurende een langere penode in Knokke. De Hollandse West-Vlaming zou in 1976 in Brugge (Sint-Michiels) overlijden.
Als beeldhouwer voelde hij zich bijzonder aangetrokken door de menselijke figuur. Naast portretten schiep hij meestal vrije sculpturen van naakte spelende kleuters. Vaak liet hij zich ook inspireren door de moeder-kind-relatie. Zijn sobere, maar expressieve creaties in Franse steen, terracotta, marmer of brons suggereren bijna steeds beweging. Roger Cornette herinnert zich dat Van der Kaaij ook een garnaalvisser op een muilezel in pottenbakkersklei heeft uitgevoerd. Er werden slechts een zestal exemplaren van dit bas-reliëf gebakken. Tussen haakjes: de traditionele garnaalvisserij voor de kust van Oostduinkerke wordt thans nog steeds in ere gehouden, maar dan te paard. Bert Dewilde stelde een geïllustreerde monografie samen over Koos van der Kaaij (Kortrijk 1970).
De precieze jaartallen van Timmermans' verblijven in Oostduinkerke zijn niet met zekerheid te achterhalen. Vast staat dat de Lierse familie in augustus 1934 haar intrek nam in villa Laagland. J. de Ceulaer kon uit brieven afleiden dat Timmermans met zijn gezin in 1931, 1932 en 1933 de maand augustus in Blankenberge doorbracht.
Uit het getuigenis van Alfons Pilaete, de huidige eigenaar van het landhuis Laagland, en uit een gesprek met Roger en Hilde Cornette-Rubbrecht, schoonzoon en dochter van de toenmalige exploitanten van Duinenhof, kan ik het volgende afleiden.
De familie Timmermans logeerde enkele jaren, meestal in augustus, in het Duinenhof. Bij mooi weer zat Felix er vaak op het terras, genietend van zijn pijp en een drankje. Daar heeft hij ook de toenmalige eigenaar van Laagland leren kennen, zodat hij de villa met een gezellig interieur ten hoogste een paar keren heeft gehuurd, zeker in 1934, waarschijnlijk in 1935 en mogelijk in 1937. De Ceulaers Kroniek vermeldt zomerverblijven in Oostduinkerke in 1936 en 1937, waarvan het eerste ook op het familiepension Duinenhof kan slaan. Dat de eigenaar Isidoor Rubbrecht van de auteur een exemplaar van de eerste druk van Boerenpsalm met een opdracht en een tekening heeft gekregen op 15 augustus 1937, doet vermoeden, maar bevestigt niet dat Timmermans toen bij hem logeerde. Op 18 augustus 1938 stuurde de auteur vanuit Duinenhof een brief naar Miel Lambrechts in Lier (cfr. Jaarboek 15, p. 95).
Alles bij elkaar levert ons onderzoek het bewijs dat de jaartallen van de gedenkplaat met een korrel zout dienen genomen. Het jaar 1939 moet zeker worden uitgesloten, want toen had de familie Timmermans de Bungalow Minnekepoes in Grobbendonk in huur van de paasvakantie tot de herfst. De waarheid omtrent de verblijven in Laagland werd voor de gedenksteen door een vergrootglas opgeblazen. De omschrijving had bondiger en correcter kunnen zijn: Hier voltooide Felix Timmermans in augustus 1934 zijn 'Boerenpsalm'. Nog liever had ik er nog het woord 'roman' aan toegevoegd gezien, want dan zou het ook in de toekomst voor iedereen duidelijk zijn dat het om een letterkundige gaat. Zo'n teksten kunnen immers niet zakelijk en nauwkeurig genoeg zijn.
Letterlievende gemeente
In het kader van de jaarlijkse 11 juli-vieringen droeg Oostduinkerke in 1986, een eeuw na de geboorte van Timmermans, z'n steentje bij tot de herdenking van de schrijver-tekenaar. In het vroegere gemeentehuis hield Jo Cooymans de openingstoespraak bij een tentoonstelling van teken- en schilderwerk, die van 4 tot 14 juli toegankelijk was. Marleen van Louwe droeg bij die gelegenheid een paar Adagio-Gedichten voor. Ontwerper en mederealisator van deze expositie was ons medelid Carlos van Louwe.
Op 11 juli trokken de genodigden met een vlaggenstoet en harmoniemuziek naar villa Laagland. Daar had een bloemenhulde plaats en hield José de Ceulaer een lezing over de schrijver en de Vlaamse Beweging, waarna Henri Dewulf, burgemeester van Koksijde, het slotwoord uitsprak. Lia, Tonet en Gommaar Timmermans waren aanwezig als eregasten. Een optreden van een volksdansgroep en een vuurwerk op de zeedijk besloten deze feestdag van de Vlaamse Gemeenschap.
Het initiatief tot de druk bijgewoonde manifestaties (cfr. Kroniek 86, Jb. 15, p. 191 en 198) ging uit van het 11 juli-comité en werd gerealiseerd met medewerking van de plaatselijke afdelingen van het Davidsfonds, het Vlaams Verbond van Gepensioneerden, VTB-VAB, de Westclub en de feestcomités van Koksijde, Sint-Idesbald en Oostduinkerke met de financiële steun en onder auspiciën van het gemeentebestuur van Koksijde.
Het zeemeerminnetje verscheen andermaal op het programmablad.
Als toemaatje nog dit. In Oostduinkerke, thans deelgemeente van Koksijde, werden heel wat namen van Vlaamse letterkundigen aan een straat, laan of plein gegeven. Dat gebeurde met Cesar Gezelle, Stijn Streuvels, Emile Verhaeren, Hugo Verriest, Alice Nahon en Albrecht Rodenbach. Bovendien eert de fusiegemeente Koksijde Hendrik Conscience en Karel van de Woestijne met een straatnaam, Willem Eisschot en Maurice Roelants met de naam van een laan, en Guido Gezelle met die van een plein. En dan beperk ik mij tot de literatuur, want ook andere kunstuitingen komen er aan bod.
Maar keren wij terug naar Oostduinkerke. Daar ligt de Felix Timmermanslaan in de buurt van villa Laagland. Ze kruist de Albert I-laan en loopt langs enkele landhuizen en een schaalverbrekend flatgebouw naar het strand. Zo viel de schrijver van Boerenpsalm een dubbel beklijvend eerbetoon te beurt. De gedenkplaat en de toponiem zijn immers een permanente verwijzing naar de waardering voor de schilderende literator.
Oostduinkerke heeft zijn beminnelijke en hooggeschatte gast niet vergeten!
Met dank aan Maria Theresia Borms/Sint-Michiels (Brugge), Jose de Ceulaer/Kessel (Nijlen), Roger en Hilde Cornette-Rubbrecht/Oostduinkerke (Koksijde), Roger Geerts/Zwijndrecht, Carlos van Louwe/Koksijde,Alfons Pilaete/Aalst, en Frans Sillis/Mortsel voor hun gewaardeerde inlichtingen.
Overgenomen uit het jaarboek nr. 17 van het Felix Timmermans Genootschap
Ter gelegenheid van een ledensamenkomst wordt op zondag 13 mei, nogmaals de aandacht gevestigd op een van Vlaanderens belangrijkste en zeker meest vertaalde schrijvers. Om 12 uur is er samen rond zijn monument op het Felix Timmermansplein voor een kort woordje en een eenvoudige bloemenhulde waarop tevens het college van burgemeester en schepenen uitgenodigd is.
Timmermans was onderandere de geestelijke vader en schepper van Pallieter, Wortel, Symforosa, Pietjevogel, de Krabbekoker en vele andere onvergetelijke figuren.
Toespraak door Etienne De Smedt, Voorzitter van de Felix Timmermans-Kring
Dames en Heren,
Beste Timmermansvrienden,
Van harte welkom op deze korte maar welgemeende Timmermansherdenking. Sta mij toe eerst de heer Frank Boogaerts, schepen van deze stad, welkom te heten. Hij vertegenwoordigt hier vandaag het Lierse College van Burgemeester en Schepenen. Uw komst verheugt ons in hoge mate en is voor onze vereniging een gewaardeerde steun.
Op 24 januari van dit jaar stonden wij, in aanwezigheid van Gommaar Timmermans, met de leden van de Timmermanskring rond het graf van de grote Lierenaar, die 60 jaar geleden overleed.
Vandaag, ter gelegenheid van onze 33ste samenkomst, willen wij hem hier, in zijn geliefde stad, nogmaals herdenken en op zondag 28 oktober sluiten wij dit herdenkingsjaar af met een aan hem gewijde Artiestenmis in de Antwerpse Carolus Borromeuskerk.
Timmermans herdenken is tegenwoordig vaak ingaan tegen een trend in sommige middens om hem te negeren, te kleineren, schouderophalend af te doen als een onbetekenend heimatschrijver.
Wij weten beter! Hij was een schrijver van Europees formaat, een gewezen kandidaat voor de Nobelprijs literatuur, een graag geziene gast op de vieringen van de grote auteurs van zijn tijd en hij is nog steeds de meest vertaalde schrijver uit het Nederlands taalgebied. En wie kan mij nog een schrijver noemen waarvan, zestig jaar na zijn overlijden, drie actieve verenigingen zijn naam met ere dragen!
Om in te gaan tegen die zojuist vermelde tendens, moeten wij misschien een beetje de werkwijze toepassen van de grote politicus uit het antieke Rome: Cato. Elk van zijn vele toespraken, wat ook het onderwerp was, beëindigde hij met de woorden: " En tevens ben ik de mening toegedaan dat Cartago moet vernietigd worden." De grote kracht van het woord is ook toen bewezen door het feit dat deze stad inderdaad werd vernietigd;
Welnu, goede vrienden, telkens wanneer jullie iemand ontmoeten, die de betekenis van Felix Timmermans minimaliseert, wijs hem of haar dan op wat ik zonet over deze grote Lierenaar vertelde. Misschien hebben je woorden dan wel evenveel succes als die van Cato en ziet de ander zijn misvatting in. En dat is toch ons beoogde doel.
Ik dank U.
Etienne De Smedt
Toespraak schepen Boogaerts tijdens Felix Timmermansherdenking
Geachte familie Timmermans,
Mijnheer de Voorzitter en leden van de Timmermanskring,
Beste Timmermansvrienden,
Vooreerst moet ik de Burgemeester, Mevrouw Marleen Vanderpoorten verontschuldigen op deze herdenkingsplechtigheid voor de Fé.
Door het neerleggen van een krans aan het borstbeeld van Felix Timmermans heeft het stadsbestuur willen aantonen dat het zijn belangrijkste zoon niet vergeten is . Want dat is de Fé toch nog altijd. Hij blijft nog steeds één van Vlaanderens belangrijkste schrijvers en diegene waarvan de werken het meest vertaald zijn in andere talen.
Lier wenst de herinnering aan Felix Timmermans levendig te houden en hem de plaats te geven die hij verdient.
U weet ongetwijfeld dat zeer onlangs nog beslist werd om enkele zeer waardevolle stukken, waaronder belangrijke originelen of eerste drukken van de werken van Timmermans aan te kopen om ze in Lier te bewaren. Ik kan u verzekeren dat wanneer de mogelijkheden zich nog zullen voordoen, het stadsbestuur alles in het werk zal stellen om opnieuw dergelijke manuscripten, schilderijen of andere belangrijke stukken aan te kopen. Helaas komt ook hier het financiële aspect om de hoek kijken en zou het mooi zijn te kunnen vernemen dat de Vlaamse Minister van Cultuur zou helpen bij het vrijmaken van financiële middelen zodat kan worden vermeden dat belangrijke stukken uit de Nederlandse literatuur naar het buitenland vertrekken zelfs wanneer het om Nederland gaat .Helaas heb ik de indruk dat de prioriteiten van zijn beleid soms elders liggen en dat grote Vlaamse figuren als Timmermans niet in de bovenste schuif liggen.
Het Timmermans - Opsomer museum beantwoordt niet meer aan de noden van een modern museum, en er stellen zich ook problemen wat betreft de toegankelijkheid. Binnen het schepencollege werden hierover reeds enkele gesprekken gevoerd, die echter nog niet afgerond zijn. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan het aanpassen van de huidige locatie van het museum, en dit om te vormen tot een groter geheel met inbegrip van toeristisch bureau,
In- Uitwinkel, toeristische ontvangstruimte e.d. Ook andere mogelijkheden worden nog onderzocht, maar het is zeker dat Timmermans in het Lierse stadsbeeld een herkenbare plaats moet behouden, zodat iedereen die Lier bezoekt wordt herinnerd aan zijn grootste ambassadeur, Felix Timmermans.
Het stadsbestuur zal hieraan zijn volle medewerking verlenen.
Frank Boogaerts
Schepen van Financiën, Begroting en Lokale Economie
SANKT NIKOLAUS IN NOT began its long run in 1924, in the collection of stories, Het keersken in de lanteern (The Candle in the Lantern).
In 1926 it was published as a picture book with original illustrations by Else Wenz-Viëtor. These illustrations are still in-print as a small German paperback.
This story tells of the poor little girl, Cecilia, who was so excited she could not sleep this St. Nicholas Eve. She believed, even though the family was so poor they had no soap for washing, that the wonderful chocolate ship Congo from the window of the sweet shop, would be her gift from St. Nicholas.
Unhappy Trinchen Mutser, who owned the sweet shop, wished she had never bought the amazing chocolate shipeveryone had come in to "ooh" and "ah" over it, but none would pay the high price. Not even the doctor's wife.
St. Nicholas and his servant Rupert (Knecht ) came down out of the sky on a moonbeam. Making their appointed rounds, they leave delicious smelling sweets and surprises for all the children. Finished at last; everything given away.
Alas, nothing was left for Cecilia, whom St. Nicholas called, "the best child in the whole world!"
And so the story of the only four in the town who are not sleepinga poet, the night watchman, the shopkeeper, and little Ceciliatells how St. Nicholas and Rupert are able to solve this terrible dilemma. St. Nicholas and Rupert have no more money, for Rupert has used everything from the church poor boxes to supply children's treats. Still, eventually, Trinchen Mutser gives up the treasured ship showing that St. Nicholas, in one way or another, causes hearts to soften, or, at the very least, to recognize another's good will.
As for Cecilia, she has a grand adventure with St. Nicholas, but never does understand how the beautiful chocolate ship,Congo, comes to sit in all its perfect splendor among the ashes of her hearth.
The first English version, Saint Nicholas in Trouble, probably came out in 1932, though the Harper & Brothers book is undated. It was translated from German by Amy Flashner and had the original Else Wenz-Viëtor illustrations. There were five full-page, full-color pictures, along with other illustrations.
The three woodcuts on the upper right are by Felix Timmermans himself; they have illustrated many editions of his Sankt Nikolaus.
Over the years this story has continued to invite fresh interpretaionssometimes with sumptuous illustrations as the English and German editions on the right demonstrate.
In 1998 the British Society of Wood Engravers produced a specialty edition with the English title, Saint Nicholas in Distress. This lovely book features John Lawrence's distinctive blue engravings printed on mould-made paper.
Felix Timmermans (1886-1947) was the 13th child in a family of 14. He was born and lived in the small Flanders city of Lier, a bit south of Antwerp. Lier has produced a number of artists, but Felix "Fe" Timmermans is by far the best known. He received numerous literary awards and became a legend in his own time. His 1916 novel Pallieter, told of the joyous fellow Pallieter, who represented the good and happy Flemisch life. The popular and prolific writer's work included biographies of St Francis of Assisi and the painter Pieter Bruegel the Elder.
Felix Timmermans wilde ooit ... in Antwerpen komen wonen
José De Ceulaer
die mannen van Antwerpen willen van iedereen een sinjoor maken (F.T)
Op 28 juni 1942 ontving Felix Timmermans in Antwerpen, uit de handen van de rector van de Hamburgse universiteit, de oorkonde waarin vermeld werd, dat hem de Rembrandt-prijs was toegekend. Een week later, op zijn 56ste verjaardag, werd hij in Lier op het stadhuis ontvangen en gehuldigd. In zijn dankwoord herinnerde hij eraan, dat hij de vorige week in Antwerpen had gezegd, dat hij blij was dat hij geboren was. Ik had er moeten bijvoegen : in Lier, zei hij, maar in Antwerpen kon ik dat niet zeggen. En dan zong hij de lof van zijn geboortestad, die hem zo nauw aan het hart lag.
Toch had hij op 7 mei 1920, kort na zijn terugkeer uit Nederland, waar hij met zijn activistische vrienden een toevluchtsoord had gezocht, aan Fred Bogaerts, die daar nog verbleef, terwijl Timmermans zijn huis in Lier bewoonde, geschreven, dat hij naar een woning in Antwerpen had gezocht, maar er geen had gevonden. Dat hij zo vlug en zonder moeilijkheden was kunnen terugkeren, had hij te danken aan Isidoor Opsomer , Kamiel Huysmans en de Lierse advocaat Frans Cursters, die in Antwerpen woonde en aan wie hij later ' Schoon Lier ' zou opdragen.
Maar in zijn geboortestad, waar hij onder de oorlog, als voorzitter van ' Volksopbeuring ', vooral actief was geweest bij de hulpverlening en de voedselbedeling aan behoeftige kinderen, was hij allerminst met open armen ontvangen. Zijn activisme was er op menige kleinsteedse maag blijven liggen. Onder de bezetting had hij immers van een ' vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen '... gedroomd en had hij in ' De Vlaamsche Post ' geschreven dat dit ' De droom aller Vlamingen ' was.
Dat verklaart waarom hij zich, na zijn terugkeer, aanvankelijk nogal onwennig voelde in de 'Pallieterstad'. Hij werd er overigens als lid van de bestuurscommissie van de stedelijke volksboekerij geschorst. In september 1921 werd hij door de gemeenteraad ' begenadigd ' en toen hij de driejaarlijkse staatsprijs voor letterkunde had gekregen, werd hij er op 22 oktober 1922 zelfs gevierd. Alle opinies waren in een feestcomité (met eventjes 43 leden) vertegenwoordigd, maar dat belette niet dat een meerderheid in de gemeenteraad van oordeel was, dat de feesteling niet ' officieel ' op het stadhuis mocht worden ontvangen. In Antwerpen zou dat wel gebeurd zijn, zei Kamiel Huysmans in zijn toespraak op de feestzitting in de Lierse stadsschouwburg.
Geen wonder dus, dat Felix een van de vele tafere1en in zijn Bruegel-roman (1928) aan Kamiel Huysmans opdroeg. Hij was niet de enige ' Antwerpenaar ' die met zo'n dankbare attentie werd bedacht. Ook andere ' immigranten ' als Frans van Cauwelaert, Walter Vaes, Rik Cox, Maurits Sabbe en zijn Lierse vrienden Frans Cursters, Isidoor Opsomer en Renaat Veremans, evenals de geboren sinjoren Flor Van Reeth, Lode Baekelmans, Jozef Muls, Mane De Bom, Marnix Gijsen, Tony Van Os, Georges Van Raemdonck en Charles Bernard kregen om de ene of andere reden zo'n opdracht. Dat maakt het dan wel overbodig te schrijven, dat Felix Timmermans in Antwerpen vele vrienden had. Ook als ik de bekende namen van Eugeen De Bock, Karel Van den Oever, Eugeen Yoors, August Van Cauwelaert, Gerard Walschap en Maurice Gilliams eraan toevoeg, blijft de lijst onvolledig.
In de nood kent men zijn vrienden, zegt men. En het mag ook worden gezegd, dat hij in moeilijke omstandigheden altijd op vrienden in Antwerpen heeft mogen rekenen, wat met sommige Lierse, Brusselse en Nederlandse ' vrienden ' niet altijd het geval is geweest - maar daar wil ik hier nu niet over uitweiden.
Een opsomming van de talloze spreekbeurten en tentoonstellingen die hij in Antwerpen heeft gehouden, van de Antwerpse bladen en tijdschriften waar hij in geschreven heeft, en van al de opvoeringen van zijn toneelstukken in de K.N.S., door het R.V.T. en de amateurskringen, zou het volume van dit tijdschrift ver overschrijden.
Uiteraard kwam Antwerpen ook in zijn boeken opduiken. Zelfs in zijn reisverhaal Naar waar de appelsienen groeien waarvan de titel dat niet direct laat vermoeden. Terugkerend uit het zonnige Italië, waar het zowel in Venetië als in Milaan regende, maakte hij van de wachttijd voor de trein naar Lier gebruik om in Antwerpen een smakelijke portie paling te gaan eten en voor elk van zijn kinderen een ' gieterke ' te gaan kopen waarop Venetiaanse gondels geschilderd waren.
Het zou een historische vergissing geweest zijn -en die maakte hij wel eens -, als hij in zijn Bruegel-roman geen beeld van Antwerpen had opgeroepen. Hij zou ook van zijn belangrijkste bron, 'Het Schilderboek' van Carel Van Mander, zijn afgeweken, als hij de figuur van Frans Floris in zijn roman had vertekend. Hij liet dan ook niet na, zijn felste kleuren te gebruiken om de glorieuze overwinning in de verf te zetten die deze gereputeerde ' zuipenier ', met zijn Antwerpse vrienden, in de drinkwedstrijd tegen de Brusselse 'Baskonters' behaalde, drinkend voor de eer van Antwerpen '.
Vanzelfsprekend kreeg Antwerpen in zijn laatste roman, ' Adriaan Brouwer ', meer dan een beurt. Dat de reputatie van Rubens er erg gehavend uitkwam, is begrijpelijk, als je weet dat hij hem met de ogen van de rebelse jonge bohémien Adriaan Brouwer zelf liet bekijken. In dat boek liet hij ook Jacob Jordaens op de Prins van de Schilderkunst en de Scheldestad los in een scheldpartij, die hij besluit met : ' En al houd ik geen winkel in borsten en billen, hij mag aan mijn Kuise Suzanna eens rieken ! '.
Vroeger was Rubens heel wat beter uit ' Een lepel herinneringen ' gekomen. Timmermans vertelde daarin, hoe hij als schoolknaap eens met een speelkameraad in de kettingen onder de vrachtwagen van de bode Lier - Antwerpen was gekropen om naar de Scheldestad mee te rijden, waar hij, kost wat kost (maar in dit geval kosteloos), de schilderijen van Rubens wilde gaan bekijken, ' een van de grote verlangens van mijn jeugd '. In ' Schoon Lier ' maakte hij van de onzekerheid omtrent de geboorteplaats van Rubens gebruik om Pieter Pauwel in de Netestad uit de moederschoot te halen. De ouders van Maria Pypelinckx woonden immers in Lier, en aangezien haar echtgenoot naar Duitsland was uitgeweken, vond Felix het 'redelijk en menselijk', dat zij naar haar ouders in Lier ging om er in het kinderbed te komen. Een plausibele verklaring, die echter door documenten wordt tegengesproken.
Een van zijn sterkste korte verhalen, ' De Kistprocessie ', uit de bundel ' Het Keerseken in de Lanteern ', begint in het Sint-Andries-kwartier en eindigt bij de Berchemse poort. Tot daar is echter de held van het tragi-komische verhaal, Piet Lawijd, niet ' te voet ' geraakt, want al kon hij wel eens een konijn met twee kilo patatten naar binnen spelen hij had zijn maag overschat, toen hij gewed had dat hij 24 harde eieren achter elkaar kon opeten.
In Lier beweert men, dat die van Antwerpen , wel eens overdrijven. Overgenomen uit het Tijdschrift der stad Antwerpen - 32ste jaargang Overdruk - winter 1986 - Nr 4. ************************
Foto's overgenomen uit het boek van Frans Verstreken
Een verhaal van Felix Timmermans verfilmd door Frans Verstreken
O.L. Vrouw der Visschen door Felix Timmermans.
Vettigen Min, de visscher met zijn vermiljoen gezicht en zijn witten stoppelbaard, had het zilveren O.L. Vrouwenbeeld gestolen uit het blauw glazen kappelleken der Begijnhofstraat.
Och, 't was zoo rap gedaan; 't lag in zijn armen zonder dat hij 't zelf wist, alsof het er in gesprongen was.
Zoo als alle dagen als hij met zijn netten naar de Nethe ging, bad hij voor het beeld drie weesgegroetjes om een goede vischvangst te hebben.
En terwijl hij nu weer te bidden stond in den avondschemer, zag hij de glazen deur wat open staan. Alvast had het nonneken, dat het beeld moest verzorgen met versche bloemen, de deur vergeten terug op slot te doen.
Vettigen Min zag onder het bidden met zijn wimperlooze oogskens eens sluw rechts en links. Er was geen levende ziel in de straat, niets dan een wit mager hondeken dat zoekend in de goot liep. En Vettigen Min zijn gedachten werden doorbliksemd met al dit zilver, dat zoo maar om te nemen was. Dan zou hij nooit meer moeten werken, en kost hij alle dagen vleesch eten.
Gebenedijd zijt gij boven alle vrouwen en wip! Vettige Min wipte naar omhoog, en ach, 't was rapper gedaan dan hij dacht, 't beeld zat onder zijnen naar visch riekenden frak.
Hij meende er eerst mee naar huis te gaan, maar 't wijf en de jong zouden het rap over hun tong laten vallen, en hij ging dan maar naar zijn schuitje naar de Nethe.
Hij had medeen al groot spijt over hetgene hij gedaan had en stotterde onderwegen: Dief! Dief! moest ik daarvoor zoo oud geworden zijn!
Hij kreeg nog goesting het beeld weerom te dragen. Maar men moest hem eens betrappen als hij het terug in 't kappelleke zette? Al zou hij ook zeggen dat hij het op de vest gevonden had, ze zouden hem niet gelooven, ze zouden hem uitpersen met vragen, en voor twee jaar kost hij dan in 't gevang gaan zitten.
Maar hij moest van 't beeld afgeraken, daar was lezen noch bidden voor!
Hij wou het ievers in 't veld gaan verloren leggen, ze zouden het wel vinden, en dan was alles weer in zijn vouwen. En hij was reeds op weg het te doen, als hij plots bleef stil staan en zei : Maar nooit of van mijn leven niet! Ziet ge dat diegene die het vindt, het in een potteken smelt, en het in Antwerpen voor groot geld gaat verkoopen! Dan zou ik het gestolen hebben voor een ander zijn profijt! Maar nooit of van mijn leven niet!
En hij keerde met het zilveren beeld weerom, naar de Nethe, waarboven de maan opkwam.
Hij stapte in zijn rottend schuitje, vaarde wat de Nethe op, achter het begijnhof, en liet daar het beeld, aan de twaalf fezelende populieren, juist bij den derden populier, in het water zinken.
Later zal ik het wel eens boven halen, en dan zijn we rijk, zei hij, als verlicht en verzuiverd van vrees, nu hij het beeld niet meer zag of voelde.
Dat er uit halen was voor hem iet van niets.
Vettige Min kon geen streke zwemmen, maar wat hij kon, dat was onder het water doorwandelen, van den eenen oever naar den anderen. Dat had hij dikwijls genoeg gedaan, vroeger, als hij nog geen schuitje had, en naar het fort ging visschen. Om dan bij de weerkomst geenen omweg langs de brug te maken, stapte hij eenvoudig het water in, wandelde er onder door, en kwam er op den anderen oever weer uit nog gemakkelijker dan dat hij door een mistlucht ging.
En met nieuwen moed begon Vettigen Min daar ter plaatse te visschen. Hij liet het net omlaag rollen, en wachtte terwijl hij naar de maan zag.
En hij trok op. Maar God van de zee! Wat was me dat! Vettige Min trok en sleurde aan het net, en kreeg het maar niet boven, alsof er een heel kanon in lag.
Het schuitje kapte er van naar voren.
Mijn netten! Mijn netten! riep hij, en uit vrees zijn netten te verliezen, krampte hij al zijn krachten samen, alle spieren spanden rond, de trillende beenderen, de aderen barstten haast, zijn dunne buik trok er van in knobbels, en hij trok, trok maar; 't ging, en daar glilnsterde in de maneschijn een gespannen net, toptig vol spertelende, kletsende visch!
Vettige Min riep van blijdschap, en rilde op zijn beenen, en hij schepte al die visch in zijn schuitje, zoo vol, dat er wel twintig kilos van den hoop terug in 't water slibberden.
Droom ik nu of word ik zot? lachte Vettige Min.
Dwaas van geluk, en zwelgend nog naar meer, en meer nog om zich-zelf te overtuigen, liet hij het net weer in 't water vallen, trok seffens weer op, en weer een net vol van allerhande visch! En geen kleine garnaal, weet ge, maar primus van visch, palingen lijk slangen, snoeken dik als dijen en karpers die een boer van zijn paard kunnen slaan!
Maar er was geen plaats meer in het schuitje en hij was verplicht het net terug te laten zakken.
Dat moeten ze t'huis komen zien!
En hij bond het schuitje aan den populier vast, schepte als bewijs een eemer vol visch, en liep naar huis, waar hij uitgelaten op de deur bonkte.
Zijn vrouw en kinderen lagen al te bed. En hij riep tot de vrouw die door 't venster kwam zien: Rap! rap! ne stootwagen! 'k Heb een volle schuit visch! Nog nooit gebeurd! In eenen trek een volle schuit!... Paling nen arm dik, snoek en baars en bot! om mee in een expositie te staan! Zie, zie! Rap ne stootwagen. Er is nog visch! De Nethe heft er van op!
Seffens waren zijn anders luie zonen nu rap klaar, en veel volk uit het straatje door het lawijd wakker gemaakt, liep mee naar de Nethe; en late menschen die van een vergadering en uit de herbergen kwamen liepen achter de ratelende stootkar.
En daar zagen ze het! een volle schuit visch, schoonen visch.
En Vettigen Min, door zijn zonen geholpen, trok nog drie netten toptig vol omhoog, tot de stootkar overliep.
En morgen komen we terug, riep Vettige Min. Nu morgen seffens de visch verkocht. We maken er geld van lijk slijk! Nu kunnen we een nieuw bed koopen en een nieuw keukenkasken! We kunnen kunsten over 't gat doen, over de visch lijk over een hooiopper!
Den anderen dag na de voordeelige verkoop van den visch, was heel het huishouden zoo zat als sneppen, en gingen ze dansend achter een harmonicaspeler de stamineekens af.
En met de schemering blaasde de gazetverkooper op zijn hooren en riep: Leest de Lantaren van Antwerpen! De wonderbare vischvangst in de Nethe! en den grooten diefstal van de zilveren Lievevrouw!
In de gazet stond te lezen dat de Heer Verschaeren, bij genaamd Vettige Min, wonende Ooievaarshals-straatje, Nr 3, 300 kgr. model-visch had gevangen in de wateren der Nethe. En over de verdwijning der zilveren O.L. Vrouw wist het blad te melden dat men op het spoor der daders was.
Andere visschers die gewoonlijk verder op de Nethe lagen, en gisteren geen dikkoppeken gevangen hadden, probeerden vandaag ook eens bij de twaalf populieren en bij elken trek een vol net!
Het nieuws van het vischwonder liep gelijk een rap water in ale huizen. Heel het stadje ging naar de Nethe zien. 't Volk stroomde uit rijke en arme menschenstraten, de dijken zagen zwart van 't volk. 't Was overal een mild geschep van visch uit het water der Nethe, langsheen de twaalf populieren, en diegenen die geen emmer of een ander schepmiddel bij hadden, vongen den visch zoo maar in hunnen hoed of hun klak.
Het eigenaardigste van 't geval was, dat eens voorbij de populieren er nog geen gram visch te vangen was.
Mottige min die het vernomen had dat anderen op zijn plaats nu aan 't visschen waren, kwam met zijn zatte familie afgesakkerd, en wou elken visscher weg jagen, maar hij wierd vierkantig uitgelachen... Het water was van elkendeen. En iedereen, zelfs de aller-rijksten, deden een schep, en er wierd dien avond en die nacht en den morgen daarop, zoovele visch gevangen, dat heel de stad geurde naar gebraden, gekookte en gestoofde visch. En als Vettige Min met zijn volle stootwagen aan de deuren kwam leuren, zei men afwerend: Och Ventje, w' hebben maar naar de twaalf populieren te gaan, en dan hebben w'een volle kuip.
Hij verkocht voor geen vijf centen, en kost de schoone vangst op de vuilnishoopen der Kesselsche poort gaan schudden.
's Anderdaags las men in de gazetten, nu ook in de fransche van Brussel, over de wonderbare vischvangst, en dat er noch te Rupelmonde, noch te Duffel, noch in eender welk water van negen uren in den ronde, een vinger visch te vangen was. Al de visch wierd aangezogen en bijeengekoekt aan de twaalf populieren.
En den dag daarop, toen was 't Zondag, goten de treinen het volk uit lijk de mieren, al de lijnvisschers van uit Limburg, tot van aan de zee, kwamen zien en probeeren.
Journalisten, letterkundigen, schilders, fotograven, tot van buitenlandsche geillustreerde bladen kwamen opschrijven, noteeren, schetsen en fotografeeren, zelfs was er een Filmer, en veel is niet genoeg.
En 's maandags zag Dries Andijvel, de torenwachter, tegen den avond, van op den toren, over heel de lengte van de Nethe naar twee horizonnen, overal schuitjes en schepen, naar de populieren komen gezeild, geroeid en gestoomd, want ja, daar waren zelfs kleine stoombooten bij, die een zwarten smoor over het land wolkten. Uit alle streken kwamen ze... uit Temsche, Mechelen, Turnhout, enz. - De gesabelde veusters moesten er tusschen komen, en ieder op toer laten visschen.
De Gemeenteraad wierd bij hoogdringendheid bijeengeroepen, en er wierd een taks van 10 frank op elk ophaal gesteld. De liberalen stemden tegen, omdat die de stadskas gaarne hol zagen, om daar met de nakende kiezing mee te schermen.
De visschneovervloed bleef duren. En nu kwam men al met karren en wagens van Antwerpen. Wisselagenten, en een bankier en andere notabelen staken hunne neuzen bijeen, en weer wierd de Gemeenteraad bijeengeroepen, en er wierd daar overeen gekomen om onder de stedelijke bescherming en medewerking een N.V. op te richten tot het uitbaten van den visch van het Nethewater der twaalf populieren.
De liberalen waren razend, want nu was de stadskast ineens gevuld, en verviel het sterkste argument voor de kiezing.
De menschen van het stadje waren den visch moe gegeten, maar langs de vijf stadspoorten reden er aanhoudend volle karren en wagens naar andere gemeenten.
Vettige Min zat heelder dagen thuis in een hoeksken te duizeneeren. Och had hij maar van die vischvangst aan niemand iets gezegd, had hij maar zoo hard tot zijn vrouw dien avond niet geroepen, dan waren ze nu zoo rijk als de zee diep is. Nu was alles naar de vaantjes.
En plots richtte hij zich op: En als ik wil is 't met dit visschen uit! dan vangen ze nog geenen spiering meer!
Hoe? vroeg het wijf, dat barsch was om de armoede.
Maar hij zei niets en hij zonk terug in zijn hoeksken en snikte achter zijn vingeren.
Gij zijt zot, zei het wijf.
Ja, Vettige Min was stillekens aan gaan begrijpen waarom er daar zooveel visch gevangen wierd? Er knabbelde een muis aan zijn geweten, die hij er niet kost afslagen.
Lijk in 't begin van den diefstal stond hij nu nog voor dezelfde vrees. Als hij het beeld aanwees zou hij verdacht worden, en 't kot ging hij in.
Het beeld er uit halen en het ievers anders leggen waar men het vinden kon, was iets van niets, maar dag en nacht was de plaats vol van visschers en vrachtvoerders en ander volk!
En jaloersch dat al dien schoonen visch hem geen soldatenknop opbracht, en uit berouw om den diefstal, bad hij heelder uren, opdat men het zilveren Lieve-vrouwken toch maar zou vinden! Zelfs geen mensch dacht er op dat het daar zou kunnen liggen.
Heel de wereld sprak van de wonderbare vischvangst.
Het Nethewater wierd in de Laboratoria onderzocht of er geen bezondere bestanddeelen in te ontdekken waren, geleerden schreven er over in de bladen en hielden voordrachten met lichtbeelden.
Een dagblad van Brussel, deed op zijn kosten een duikelaar komen om te zien of er niets bijzonders in het water lag dat de visch aanzoog. Als Vettige Min dat hoorde danste hij door het huis van blijdschap. Nu zou het gevonden worden. En dan was alles weer goed.
Maar toen de duikelaar den ijzeren ballon op zijn kop deed vijzen, terwijl de Nethedijken van menschen krioelden, kwamen de gesabelde veusters hem dat verbieden. De N.V. in wording tot uitbating van den Nethewatervisch, vermoedde wel dat er het een of 't ander ding in de Nethe lag, voedsel, dachten ze, dat visschen gaarne aten, en moest dit gevonden worden dan was heel de geschiedenis en de winst er aan verbonden om zeep, en daar de N.V. onder bescherming en medewerking van 't Gemeentebestuur stond, gaf deze het bevel om niet te duikelen.
Ik voel het, zei Vettige Min, triestig tot zich zelven, dat is iets wat ik zal moeten doen. Ik heb het er in gelegd, ik moet het er uithalen maar 'k doe het niet.
De wonderbare vischvangst met zijn bezoek van vreemdelingen, was het best voor de drie hotels, en voor de herbergen tegenover de gele spoorstatie, en voor de vlaaikens van Sooke van der Mussche. Maar de vischverkoopers kloegen, sloten hun deur en zagen uit om een anderen stiel te leeren.
De 's Vrijdagsche vischmijn wierd tijdelijk gesloten.
Maar ook las men haast dagelijks over den diefstal van hetzilveren O.L. Vrouwebeeld. Nu dacht men het gevonden te hebben te Parijs, dan weer wierd er verteld dat voorttrekkende bohemers met dansende beren, gesmolten zilver hadden verkocht; later kwam er weer een bericht uit Londen dat eindigde met: bij 't drukkendezer regels denkt men den dader in de handen der politie te hebben.
Vettige Min vermagerde.
De Gemeenteraad, terwijl de liberalen uit protest afwezig bleven, hield maar vergadering op vergadering om de N. Vennootschap rap in werking te doen treden.
En de vrome Pastoor van 't Begijnhof nam een laatste hulp om het beeld te vinden. Men zou negen dagen achter elkaar drie keer een processie rond het begijnhof doen.
Het was een schoone processie, waar al de processies der andere wijken met hunne oude vlaggen, heiligenbeelden en standaarden aan mee deden.
Al de kloosterlingen der stad gingen er mee in, al de draag - Lievevrouwen uit de kerken en kapellen wierden in den stoet gedragen, en elk vroom mensch die mee in de processie ging, droeg op raad van de Pastoor, de Lievevrouw van zijn huis in zijn armen.
Het was ontroerend te zien, die stoet van honderden Lievevrouwen, die naar hun verloren zuster zochten.
De processie was zoo lang dat het begin het einde raakte. Ze deed telkens drie rondens rond het Begijnhof, en telkens kwamen ze naar de twaalf populieren waar maar aanhoudend gevischt wierd door honderd schuitjes uit andere steden voor 10 frank voor elke ophaal, door de veusters te ontvangen. 't Woelde er van wagens die leeg kwamen en vol wegreden. Maar een dezer dagen zou het contract met de N.V. geteekend worden, en dan zou dat alles geregelder gaan, men sprak van een spoorweg, kranen en kaaien.
Vettige Min ging mee in de processie en droeg het pleisteren beeldje van O.L. Vrouw, en bad dat zij maar niet hij, het zilveren beeld zouden vinden. En telkens hij voorbij de twaalf populieren kwam kreeg hij een brandende pijn in zijn hart.
Maar hij dierf niets zeggen, er zelfs niet op zinspelen uit vrees voor het gevang.
Acht dagen ging de processie zoo al zonder baat, en op die enkele dagen was Vettige Min voorover gegroeid en haast drie keer zoo oud geworden.
Den negenden dag wierd het contract met de N.V. onderteekend en s' avonds zou het daarvoor een groot banket zijn in gastvrije De Dolfijn.
Na den noen ging weer de juweeligen kring der processie drie keer rond het Begijnhof, en bij den derden keer stond het geweten van Vettige Min in een zotte vlam. Hij kon niet voort als hij aan de twaalf populieren gekomen was.
Zijn bloed was lood. Hij klemde zijn mond toe uit vrees voor zijn woorden, maar zijn lippen wierden opengeperst. Met zijn bruine hand wees hij naar den derde populier en riep: Ginder! ginder! ginder!... In het water zie ik ze! Hij liet het plaasteren O.L. Vrouwenbeeldeken vallen, stapte den dijk af, en wandelde het water in.
't Was plots een gespannen stilte, duizend gerokken halzen, open monden en verbaasde oogen... En daar dook langzaam de zilveren Lievevrouw boven 't water, dan de handen van Vettige Min, dan zijn vermiljoen gezicht en dan hij heelemaal.
Een luid gejuich kraakte los, heel de velden schalmen.
Men trok hem den dijk op. Maar Vettige Min bleef liggen voor drie kwaart dood.
De pastoor kwam bij, ontving het zilveren beeld en kuste het, en hij gaf het voort aan den koster om Vettige Min zijn biecht te hooren.
En terwijl het volk golfde naar den koster om het beeld te zien, die het met zijn zakdoek op het kruis gebonden had, en het zoo in de hoogte stak, als een zilveren vlam; terwijl de massa knielde, sprak Vetti-Min, in den arm van den pastoor gelegen, zijn biecht, en vertelde zijnen diefstal en zijn berouw.
De pastoor vergaf hem zijne zonden, en brak een stukske van de glorierijke hostie uit de remonstrantie, en gaf het hem te nutten.
Toen stierf Vettige Min, wiens daad voor eeuwig ongekend bleef door het geheim der biecht.
En zie! terwijl men daar rond de weergevonden O.L. Vrouw in massa bad, terwijl hier Vettige Min wierd weggedragen met een zakdoek over zijn hoofd, trokken de visschers hunne netten omhoog, en daar was niets in, niets, nog geen vischken van deze schrijfpen groot.
O.L. Vrouw wierd zegepralend door de straten gedragen. En als het volk het beeld gezien had, liep het naar de twaalf populieren om de visschers ledige netten zien op te heffen. Er was niets meer te zien, en dat wouën ze juist eens zien.
En 's avonds ging de liberale harmonie spottend voor den Dolfijn, waarbinnen door de N. Vennootschapleden met lange tanden wierd gegeten, ring aaneen het liedje spelen van :
Alle visschen zwemmen
behalve die gebakken zijn.
's Anderdaags verscheen in het Staatsblad het nutteloos contract van de Naamlooze Vennootschap tot uitbating van den twaalf-populieren-Nethewatervisch.
Uit de zaterdagkrant De Dag van 30 augustus 1941
« De Familie Hernat », de nieuwste roman van Felix Timmermans
« De Familie-Hernat schrijvend. heeft Felix Timmermans opnieuw de bron van inspiratie aangehoord, waaruit zijn « Anne Marie » is ontstaan. Zoo komen in het werk van elken romancier, van welk een groot formaat hij ook zijn mag oude, vroeger uitgewerkte motieven weer opduiken zij het dan ook na gedaanteverwisseling. Er zijn er zelfs wier, heele oeuvre niet anders is dan een « gevarieerde suite » op bekende, altijd dezelfde thema's.
Het kan niet worden beweerd, dat de auteur van Pallieter tot deze categorie van zich eindeloos herhalende vertellers behoort. Het « pallieteren » dat men hem met hardnekkigheid verweten heeft, was vooral een wijze van voorstellen, die in enge betrekking stond met de levensziening. welke de auteur zich na smartelijke ervaringen had eigen gemaakt en die gekenmerkt was door een dosis bewustheid. Dit voorstellings-procédé dat zijn stijl een eigen scherpe kleur leende, heeft Timmermans zich in den jongsten tijd gedeeltelijk afgewend. De indruk alsof de bekoorkracht, die uitging van des schrijvers verteltrant, alleen het gevolg was van het toepassen van een beproefd recept, is daardoor geweken. Gebleven is de eigenaardige zegging met haar malsche volksche wendingen die kenmerkend blijft voor den stijl van Timmermans, zelfs dan, wanneer men zijn zelfbeheersching heel duidelijk waarneemt. Ook betreurt men het wel eens, dat de met leuzen schermende, dogmatische kritiek er in geslaagd is den uitbundigen schepper van Pallieter te breidelen onder het voorwendsel van hem te maken een romancier met diepgang, een verteller met streven naar algemeen menschelijkheid, een ontraadselaar van psychologische levensgeheimen, dan wanneer hij uitverkoren bleek om in eenvoudige, dagelijksche conflicten de simpele poëtische waarden en ook den zin des levens te ontdekken. Men heeft hem gedwongen buiten zich-ze1f te treden, zijn eigen begrensheid te overschrijden, zijn kunnen grootere en vooral andere inspanningen op te dringen dan diegene, waartoe het van nature in staat is en geroepen werd.
In de voor hem nieuwe richting arbeidend schreef hij toch een meesterstuk, zijn «Boerenpsalm», een verhaal van essentiële dingen van niet minder beteekenis dan « Pallieter », een boek, dat staat als een mijlpaal in zijn oeuvre en in de nieuwste Nederlandsche romankunst.
Ook in « De Familie Hernat » is werkzaam een streven naar het algemeen-menschelijke, een pogen om de raadselen van zielen in nood te belichten en te doorgronden. Maar dit streven en pogen hetwelk nu en dan tot tastbare resultaten leidt, wordt voortdurend verzwakt door een almachtigen drang naar het anecdotische, die overheerschend is in het temperament van den auteur en waarin hij zich letterlijk vermeit.
Zoo wordt de verwantschap naar den geest met een roman als Anne Marie nog geaccentueerd. En des te opvallender ook gaat het gemis aan eenheid blijken, waardoor « De Familie Hernat » zich onderscheidt van het verwante boek, waarin tusschen inhoud en vorm een schoone harmonie werd bereikt en waarvan de episodes verteld zijn met een soepele vlotheid en een sierlijke ongedwongenheid, die, beide, den lezer bestendig bekoren.
In « De Familie Hernat » zijn de doove vlekken vrij talrijk. Zij verraden den attenten proever van literatuur, de inspanningen van den zwoegenden auteur, die niet alleen de inspiratie dwingt (wat vaak een noodzakelijkheid is) doch zijn eigen wezen geweld aandoet (wat beter niet geschieden zou). Er ontbreekt ook samenhang in de architectuur van dezen roman, waarin het bestaan van een heel geslacht, zijn opkomst en ondergang, beschreven wordt, waarbij dan vaak alle aandacht wordt geconcentreerd op bepaalde bizonderheden, die, bij nadere beschouwing, van ondergeschikt belang blijken te wezen doch den op het anecdotische ingestelden verteller fel interesseerden, terwijl psychologische conflicten in een vagelijk half-duister gelaten worden.
Overigens, gelijk in « Anne-Marie », wordt men in «De Familie Hernat » het meest geïnteresseerd door de uiterlijkheden van de feiten, door de romantische wendingen in de gebeurtenissen. « De. Familie Hernat » is, in den vollen zin van het woord, een « romaneske » roman, waarvan de peripetieën, alhoewel geenszins wonderbaarlijk in zich-zelven toch altijd een ongewonen vorm, ja, een romantische gestalte aannemen. Aan deze omstandigheid dankt het boek de aantrekkingskracht, welke het op den lezer uitoefent.
We hoorden beweren : « De Familie Hernat » is superieure feuilleton-kunst. Er lag ook maar niet de minste geringschatting in dit oordeel, dat men als zijnde oppervlakkig zou kunnen doodverven, doch dat, bij nadere inzicht, een grond van waarheid verbergt. Zou deze totaal-indruk niet steunen althans gedeeltelijk, op het niet te loochenen feit dat « De Familie Hernat » lang niet de gaafheid bezit, welke de meest opvallende litteraire eigenschap is van « Anne-Marie », waarin de sentimenteele en de styllistische factorus elkander aanvullen en schragen en de eenheid van handeling, ondanks de verscheidenheid der incidenten, niet in t gedrang komt ?
In « Anne-Marie » komt de hoofdpersoon uit den vreemde, uit het zonnige Italië, en brengt een zekere beroering in een stil Vlaamsche stadje, waarvan de auteur de burgerlijken Biedermeyer-atmosfeer op aantrekkelijke wijze oproept en met een zin voor wat men zou kunnen heeten « de poëzie des dagelijkschen levens » opkleurt.
Dit kleine stadje is Lier: een gepoëtiseerd Lier, zooals de dichter het ziet in zijn verbeelding, omstraald met velerhande bekoorlijkheden, een folkloristisch juweel waar het bestaan eigenaardige glanzen aanneemt en voert over hoogten van vreugde en langs diepten van melancholie, doch steeds op afstand blijft van wat als echt tragisch of snerpend komisch aandoet : een paradijs voor gevoelige, aan t leven verknochte, van genietingen niet afkeerige, burgerluitjes die, al ontsnappen ze niet aan de verlokkingen der zonde, toch heel vroom zijn en idyllisch van zin... In « De familie Hernat » wordt Lier herdoopt tot Nivesdonck. In de omgeving ligt het Kaarsenbof. Daar komt, in de Oostenrijksche periode, een Hongaarsch officier , Stefan Hernat, zich vestigen. Hij behoort tot het Keizerlijke leger. De vorst maakt hem baron omdat hij, gedurende een eersten vruchteloozen opstand der Belgische patriotten, de schatkist uit het goevernementspaleis redde. Van zijn veroveringen, van zijn vrijen en trouwen wordt door Timmermans verteld, die vaak zijn smeuïgen verhaaltoon terugvindt, vooral wanneer hij over bepaalde episodes - het incident met den majoor op de Groote Markt te Mechelen of de vrijerij van Stefan met de dochter van den brouwer -met de hem eigen ronde jovialiteit in kleurige bewoordingen uitweidt.
Met de schoone dochter van den brouwer trouwt de baron evenwel niet, Een teere jonge vrouw wordt zijn echtgenoote. Zij schenkt hem twee zonen : Simon en Arnold. Nog heel jong sterft zij. Om te ontsnappen aan de bekoring, die uitgaat van zijn eerste beminde uit Nivesdonck, gaat Stefan Hernat strijden met de troepen van Napoleon in Rusland en keert niet weer.
Thans wijdt Timmermans aandacht aan de afstammelingen van den eersten baron. Naar het wezen zijn de twee jongelingen sterk verschillend. Arnold is een droomer met aanleg tot mystiek. Simon is man van de daad. Door zijn aderen jaagt het warme, gauw verliefde, onstuimige bloed van zijn vader. Hij beleeft korte liefdesavonturen met meisjes uit het volk. Aan één daarvan blijft hij gehecht. Zij heet Lucie. Het is een kloeke, warmbloedige, jonge vrouw, eerlijk van inborst. Zij zal aan haar liefde voor den jongen baron ten gronde gaan.
Baron Simon Hernat weet zich door blindheid bedreigt. Een operatie biedt een luttele kans op redding. Lucie dringt er op aan, dat hij ze waarnemen zou. Maar plots verschijnt een beeldschoone, raadselachtige vrouw in zijn leven : ze doet zich Anne-Lise noemen. Ze herinnert heel even aan « Anne- Marie », om wier persoonlijkheid ook wat geheimzinnigheid zweeft, doch die deugdzaam is. Baron Arnold heeft Anne-Lise op een van zijn reizen ontdekt en meegebracht. Om haar zoo lang mogelijk te zien stelt Simon de operatie uit en aanvaardt met stoïcynschen moed zijn groeiend blind-worden. En hij, die eens gewenscht heeft, de liefde als een onafwendbaar noodlot te ondergaan, is nu zoo ver en hij bezwijkt voor bekoring, die van Anne- Lise uitgaat.
Wanneer Arnold merkt, wat er met zijn blinde broer gaande is, verdwijnt hij -voor altijd.
Aan den persoon van dezen Arnold wijdt de auteur slechts terloops aandacht. Hij beschrijft hem als een droomer, een dichter, een fantast, die geheel opgaat in zijn verbeeldingen... Doorheen heel het verhaal waart de geheimzinnige schaduw van dezen man, die na zijn vlucht niet meer keert, doch steeds verwacht wordt, ook door den zoon van Simon, wanneer hij, naar menschelijke berekening al heel lang gestorven zijn moet.
Aan het beeld van baron Simon Hernat heeft Timmermans met ijver en toewijdingvolle liefde geboetseerd. Dien man heeft hij willen doen kennen met al de licht- en schaduwzijden van zijn wezen, in al de wendingen van zijn lot.
Met twee tragische themas, die met elkaar innig verbonden worden, heeft hij zich beziggehouden: dit van Simon's blindheid en dit van Simon's alles vernietigende liefde. En waar deze beide verstrengeld raken reikt de auteur menigmaal tot de diepten van het menschelijke lijden en van het menschzijn en groeit zijn verhaal boven het anecdotische uit.
Anecdotisch is in hoofdzaak het heele bedrijf van den rentmeester van Simon, den trouwen Adriaen Ruytenbroeckx, amoureus van temperament en zeer bewust van zijn superioriteit : een man, waar geheel Nivesdonck naar opziet en die overal en op iedereen zijn gezag uitoefent, Hij legt in den roman het verband tusschen het bestaan op het kasteel en het leven in de kleine stad, dat -evenals in « Anne-Marie » -op humoristische wijze wordt geschilderd : een beeld van burgerlijk leven, hel van kleur en bewogen van lijn. Toch doet het in de economie van den roman van het geslacht Hernat aan als eenigszins buitenissig, alhoewel toch niet overbodig. Het vormt als een achtergrond met vele, eigenaardige en schilderachtige, doch niet onmisbare details, waarvan de kleuren en de rhythmus der lijnen niet in harmonie zijn met; de verhoudingen van de haast monumentale portretten, die er tegen uitlossen.
Dat het hem mogelijk is het algemeen-menschelijke door het anecdotische te doen spreken tot den lezer, bewijst de auteur wanneer hij vertelt van Adriaen Ruytenbroeckx en zijn lijden om de eigen dochter, die door een wuften knaap tot schande wordt gebracht en zwanger gaat. Het verhaal van den bitteren kruisweg van dezen, in zijn trots getroffen man; van zijn strijd met de sarrende menschen en met het eigen hart; van zijn onafwendbaren ondergang door zelfmoord -het vormt een der meest pakkende brokken uit het groote boek. Het is echter tot op zekere hoogte ook een op zichzelf staande novelle in den roman, en zoo niet kan worden geloochend dat tusschen beide een zeker organisch verband bestaat, toch is dit laatste niet sterk en niet direct genoeg om den structureelen samenhang van het geheel niet in gevaar te brengen.
Het is met dit dochterken van den rentmeester, dat Simon, nadat Anne Lise hem verliet om met een modieus kunstschilder te vluchten, trouwen zal. Men gelieve bij deze wending der romantische intrige niet aan willekeur van den auteur te denken. Ook hier treedt Timmermans naar voren als een begrijpend psycholoog. Zoo baron Simon Hernat Annette kiest om zich zelven te geven in zijn leven vol duisternis, dan geschiedt zulks omdat hij in zijn geest van haar schoonheld en jeugd een heerlijke en onverwoestbare herinnering bewaart. Minder behendig toont zich de auteur bij het ontwarren der beweegredenen, welke het jonge meisje aanzetten om op het voorstel van den edelman in te gaan en het is jammer, dat hij er niet in slaagt den lezer ervan te overtuigen, hoe hier de ijdelheid door een belofte van liefde verdrongen wordt.
Met Annette springt de verteller tamelijk willekeurig om. Zij blijft in het boek a1s een schaduw. Wanneer baron Simon vroegtijdig sterft, -hij overlijdt aan de gevolgen van een hevigen schrik, opgedaan toen hij zich inbeeldde dat zijn zoontje in den vijver was gesukkeld-dan is de rol van de nog jonge baronnes uit. Zij interesseerde den schrijver maar omdat ze het geslacht der Hernats voortzette en een zoon Karel-Jan ter wereld bracht : den held van het zeer korte derde deel.
Karel-Jan heeft een lijfspreuk : « het moet op en kan niet op en als 't op is, is t koken gedaan en als t koken is gedaan komt nonkel Arabier met zijn schatten afgedraafd » Nonkel Arabier is de. geheimzinnige Arnold Hernat, die nooit meer opdagen zal.
Met de historie van den baron is ook deze vervlochten van twee burgers uit het stedeken : Jef Pittoors en Jaak Verhoeven. Slecht is het verband tusschen het lot van dit tweetal en het doen en laten van den edelman geenszins, zoodat hier weer van het adjectief « buitenissig » ter karakteriseering van dit « tusschenspel » zou kunnen gebruik gemaakt worden. Op de wendingen in de bestemming van het nobele geslacht der Hernats blijft zonder invloed het bedrog van Verhoeven, die een boerenmeisje verleidt en zich hierbij voor Pittoors doet doorgaan. Maar men is wel geneigd deze anecdote te aanvaarden omdat ze nu eenmaal verteld wordt door Timmermans en wel past in de atmosfeer van goedmoedige oolijkheid, welke deze is van het derde deel der « Familie Hernat »...
Baron Karel-Jan gaat geldelijk geheel ten onder. Hem rest ten slotte nog een kleine rente, genoeg om in bekrompen omstandigheden te leven met zijn wat onnoozele dochter. Als deze door een jongen burger verleid wordt, geeft hij den schuldige een afstraffing doch van een huwelijk wil hij niet hooren : inwendig juicht hij omdat het geslacht Hernat niet teloor gaat. Wanneer een kleinzoon wordt geboren, die naar den eersten baron, Stefan wordt gedoopt, dan kan de in zijn vreugde opgaande Karel-Jan het niet nalaten als vroeger zijn sigaar aan te steken met een biljet van twintig frank...
In het verhaal staan de Hernats behalve dan gedurende zekere tusschenpoozen, steeds op het voorplan. Nivesdonck levert den achtergrond van het gebeuren, terwijl heel in de verte, in het perspectief der verglijdende jaren, een vaag fresco van het historisch gebeuren wordt ontrolt. Met enkele zinnen, soms op zoo origineele als vermakelijk-simplistische wijze, schetst de auteur de overgangen tusschen de verschillende tijdvakken -het Oostenrijksche, het Fransche, het Hollandsche, het Belgische-welke het gebeuren van zijn roman tot kader dienen. Af en toe, gewoonlijk maar terloops, duidt hij aan welken weerslag deze politieke wijzigingen op het bestaan van de menschen van Nivesdonck en van het Kaarsenhof hebben. Principieel, -zoo lijkt het tocht-houdt hij zich buiten de sfeer van de historie, welke hij enkel als tijdsbepalend element ter hulp roept. Misschien constateerde de auteur, toen hij over de peripetieën van zijn roman mediteerde; dat de invloeden van de geschiedkundige gebeurtenissen, welke achteraf als «groot» en «wereldschokkend» worden gekwalificeerd, slechts geringen invloed uitoefenen op de menschen, die ze als toeschouwers meebeleven. En zoo kwam hij waarschijnlijk tot de slotsom, dat hij ze, in zijn verhaa1 zonder eigenlijk historischen inslag, als zijnde van ondergeschikt belang beschouwend en behandelen kon. Een stelling, die te verdedigen is.
Als een groot inlegwerk waarin sommige deelen vaag geteekend, en andere daarentegen met scherpe kleuren werden opgehaald, -zoo komt ons de roman voor, die Timmermans als « De Familie Hernat » liet verschijnen, nadat hij in «Den (n) Nieuwe (n) Gids » onder den, o.i. beter passenden, zij het ook meer vagen titel « Familiekroniek » werd afgedrukt.
Bij het van naderbij beschouwen van zeker figuren -die van Karel-Jan b.v.; die van baron Stefan den stamvader, op sommige momenten van zijn vurig bestaan; die van den rentmeester en die van den knecht Karnol, wien het stopwoord «zoo gerekend» op de tong bestorven ligt; -bij het in verbeelding realiseeren ook van sommige met welgevallen geschilderde episodes uit het dikke boek -als deze van de grappen, waarmede de drieste rentmeester zich ten koste van de kleinstedelingen vermaak, komen folkloristische beeldekens en tafereelen in de herinnering leven en denkt men o.a. aan «oude mannekensbladen», aan hun fellen kleurigen eenvoud en aan den simpelen humor, die ze uitstralen.
We behooren niet tot de bevooroordeelden welke alleen daarvoor een werk veroordeelen of minachten!
Andere momenten van het verhaal treffen door innigheid en menschelijke diepte. Dan bereikt de auteur zonder eenige inspanning een epische grootheid, waarin overheerschend is een eenvoud, die ook vroomheid blijkt te zijn. Zoo, om maar een enkel voorbeeld te geven, in de beschrijving van het sterven van den gedeemoedigden baron Simon, die tot het besef is gekomen, dat « God ons leidt » en die mediteert over de beteekenis van enkele zinnen uit een sermoen : « Terwijl wij menschen volgens de grillen van onze vrijheid mogen woelen, leidt de Voorzienigheid onze inspanningen en ondernemingen langs de wegen, die zij alleen kent en uitkiest »
Zou dat niet de levensfilosofie zijn, die Timmermans ten grondslag legde aan zijn verhaal? Wij willen het gelooven, al blijkt het niet steeds even klaar uit de episodes, die naar het wezen alle zeer verscheiden zijn -zo verscheiden, dat het logisch verband wel eens schijnt te ontbreken.
Men raakt, hoe meer men er over nadenkt, in een zonderlinge, onevenwichtige stemming tegenover dezen roman, die aandoet als een veelkleurig lappendeken. Sommige fragmenten er van treffen door schoonheid; andere vernietigen dezen indruk; enkele laten onverschillig omdat ze kunstmatig schijnen...
Een volledig kunstwerk is « De Familie Hernat » zeker niet geworden. Het bevat echter fragmenten van groote en ontroerende schoonheid, die in het oeuvre van den auteur van Pallieter zullen tellen. En dan is daar vooral Timmermans weergaloos verteltalent, dat over vele bedenkingen doet heenstappen al kan het ze, helaas, niet van de baan ruimen.
Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans
en het vijfenzeventigjarig bestaan van de Lierse Stedelijke Academie voor
Muziek, Woord en Dans
wordt in Lier de musical Pallieter opgevoerd.
Meer dan 120 acteurs en figuranten spelen, dansen, zingen in een spetterend spektakel.
Voorwoord
De opvoering van Pallieter; de musical vindt plaats ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans.
Tegelijkertijd is het de slotmanifestatie van het Felix Timmermansjaar dat de 5Oste verjaardag van het overlijden van de schrijver herdacht. Twee pijlers uit de culturele geschiedenis van de Stad Lier werden zo in de schijnwerpers geplaatst!
In 1922 werden de statuten van de Stedelijke Academie in de gemeenteraad vastgelegd. De lessen van de school werden gegeven in het Hof Van Geertruyen, later in de vrijgekomen gebouwen van het Sint-Gummaruscollege aan de Vismarkt en tenslotte in het Retraitehuis van de Paters Jezuïeten.
Ondanks haar 75 jaar, is de Academie pas aan haar derde directeur toe. Frans Boogaerts, tot 1951, Jos Van Looy, tot 1992 en Freddy Marien hebben allemaal op een zeer succesvolle manier een persoonlijke stempel weten te drukken op de school.
De Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier is vandaag uitgegroeid toe een zeer gedegen onderwijsinstelling die staat voor kwaliteit, inzet en verscheidenheid in aanbod.
Dit bewijzen de 2243 leerlingen en 87 leerkrachten.
Het Deeltijds Kunstonderwijs verdient onvoorwaardelijk onze steun. In de samenleving is een verhoogde interesse merkbaar voor kunst en cultuur, vrijetijdsbesteding wordt hoe langer hoe meer een item van permanente vorming, levenslang leren heeft niet alleen meer als doel geschikter maken voor de arbeidsmarkt maar gewoon aangenamer leven en samenleven. Het Deeltijds Kunstonderwijs, betekent een uitgesproken meerwaarde van ieder die ermee geconfronteerd wordt. De Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier bewijst dit dagelijks.
De Stedelijke Academie viert haar verjaardag met de opvoering als musical van Pallieter; ongetwijfeld het bekendste werk van Felix Timmermans die 50 jaar geleden in Lier overleed. In een tijd dat cultuurbeleid nog niets betekende en dat schoolgaan slechts tot 14 jaar vanzelfsprekend was, verwierf Timmermans een plaats in de galerij van de grote Vlaamse kunstenaars. Hij werd daarmee de beste ambassadeur voor Lier en heeft alleszins gemeen met elke Lierenaar dat hij boven alles een hartstochtelijk liefhebber was van zijn stad.
Als ik Felix Timmermans herlees, word ik persoonlijk getroffen door de bewondering en verwondering, de vertwijfeling soms, het vermogen om te relativeren en om afstand te nemen.
In die zin zou Timmermans' werk een must kunnen zijn in deze dwaze, oncontroleerbare en soms ook oneerlijke tijd die we beleven.
De inspanningen die de Stedelijke Academie leverde om van de opvoering van deze musical een feest te maken, waren onbegrensd.
Dank daarvoor.
Marleen VANDERPOORTEN
Burgemeester Lier
Pallieter op de notenbalk
"Toen ik geboren werd was Pallieter al veertien jaar oud en wanneer ik de jaren van verstand bereikte - dat was in de jaren dertig door de Kleine Mechelse Catechismus vastgesteld op zeven jaar - had de man, die nochtans slechts uit louter letters bestond, reeds een turbulent leven achter zich. Geschreven bij kaars- en lamplicht tijdens de oorlog, in Holland uitgegeven en met enthousiasme onthaald, werd over zijn doen en laten door de Hollandse bisschoppen de wenkbrauwen gefronst en zijn naam werd genoemd in donderpreken die toen nog in de mode waren.
Doch het onweer trok over met enkel wat gerommel en een bliksemslag in het water. Pallieter kon nu zijn gang gaan. Er kwam een Pallieterstoet, als kind dronk ik Pallieterlimonade en reed op een Pallieterfiets, at ijsroom in het Pallieterijssalon en ging meekijken naar de Pallieterrevue. En dit nog voor ik het boek gelezen had.
En nu de musical. Pallieter was nu diep in de zeventig, maar bleek jonger dan ooit. Het enthousiasme van de figuranten en acteurs was zo groot dat ouders hun vakantie verzetten of verplaatsten opdat hun figurant of figuranten al naar de kroostrijkheid van hun gezin, op de repetities zouden kunnen aanwezig zijn. Een echtpaar wilde zelfs hun kinderen in Spanje op het vliegtuig zetten om tijdig op de repetities te zijn.
Dat niet alles van een leien dak liep, dat spreekt voor zichzelf Gunther Levi die de Pallieterrol speelt heeft schrik van paarden en er wordt een paard ten tonele gevoerd. Maar mogelijk heeft het paard ook schrik van Gunther Levi, want het stampte een gat in de deur van het Cultureel Centrum. Gelukkig was dat niet erg, want ze hadden daar toch een nieuwe deur nodig. De geit die ook op de planken mocht, vond dat zij haar rol ernstig moest nemen en vrat in haar ijver het groen van het decor kaal. Veel figuranten griezelden een beetje van de varkenskop die op de feesttafel staat, hoewel zij thuis waarschijnlijk hartelijk perskop eten. Maar goed, dan zingen zij maar met de ogen toe, zolang de kop van Sint-Antonius zijn gezel te prijken staat. Van de dieren die op de scène kwamen gedroegen de vissen die in de decor-Nete heen en weer zwemmen, zich nog het waardigst.
En dan het resultaat niet vergeten - overweldigend! Er gaat een processie uit met pastoors, engelen, kosters en alles erop en eraan. Een onweer met echte regen, er is een feest, een bruiloft, een school kinderen zingt en danst daar tussendoor, een koor en een orkest zijn zachtgevooisd. De tijd vliegt voorbij en het is een ontroerend moment als Pallieter met zijn bruid per huifkar het Neteland decor verlaat en uitgewuifd wordt.
Toen ik enkele dagen later te Nieuwpoort op het staketsel stond wuifde ik de vissersboot Pallieter uit die opspattend schuim door de baren dartelde. Ik wenste hem zowel als de musical een goede vaart toe. "
Gommaar Timmermans
HERNEMING VAN PALLIETER, DE MUSICAL
Pallieter de musical werd in 1997 gecreëerd naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van de Lierse Academie voor Muziek, Woord en Dans, in samenwerking met de Stad Lier en was, een waardige afsluiter, van het Felix Timmermans jaar
Jos Dom bewerkte en regisseerde, Freddy Marien en Gyuri Spies musiceerden, en mede dankzij de onvoorwaardelijke inzet van 350 enthousiaste Lierenaars groeide Pallieter uit tot een professioneel hoogstandje
Om de duizenden mensen die de,tijd, geen kaartje meer konden bemachtigen de gelegenheid te geven dit evenement mee te maken werd gedacht aan een herneming, op een andere locatie, want de stadsfeestzaal De Mol bleek algauw te klein. De keuze viel op het hippocentrum het Azelhof in Koningshooikt.
Maar gezien bepaalde omstandigheden waren activiteiten, van welke aard dan ook, in het Azelhof plots onmogelijk. Alternatieven op Lierse bodem werden echter niet gevonden en de maker van Pallieter de musical stond heel eventjes op de helling
Gelukkig droegen de familie Van Hool, eigenaars van het Azelhof, en het productieteam van Pallieter een zelfde bekommernis het realiseren van dit opmerkelijk project en een definitieve overeenkomst kwam uiteindelijk toch de bus.
De herneming van Pallieter kon dan toch doorgaan dankzij de medewerking van de familie Van Hool en van de stad Lier,
Nog beter, nog grootser nog mooier of wat had ge gedacht!
PALLIETER, VAN BOEK TOT MUSICAL
Pallieter, geschreven door Felix Timmermans in 1911-1914, verscheen in het tweede oorlogsjaar 1916 en werd onmiddellijk, aan beide zijden van het front, een succesboek. Bijna een anti - oorlogsboek: het deed de verarmde en hongerige mensen, in angst en vrees gespannen en ontredderd, dromen van het vooroorlogse luilekkerland en hunkeren naar de naoorlogse bevrijding en vrede die nog meer zouden brengen.
Pallieter, een successtory dus. En daarop nu het vervolg... ...de musical.
Hoe een gloednieuwe musical over Pallieter beter aankondigen dan middels een brief die Felix Timmermans zelf schreef aan de voorzitster van Lyra naar aanleiding van de uitvoering van de Pallieter-revue in het jaar 1939.
Beste Mejuffrouw Lyra,
Gij hebt me gevraagd waar Pallieter naartoe is; Gij hebt het mij al dikwijls gevraagd. Gij zijt de enige niet. Ja, waar is Pallieter naar toe? Ik weet er niets van. Hij is de wereld in, de wijde wereld in, lijk de vogelen en de wind. De wind waait waar hij wil en de wereld is zo groot en zo rond.
Waarlijk, ik weet niet waar Pallieter is. Ik heb het mij ook nooit afgevraagd. En hij heeft mij nooit een brief geschreven.
Maar als hij terugkomt, zal ik hem met open armen ontvangen. De flessen staan gereed, nog dubbele gersten van voor den oorlog. (...)
Moest hij weerkomen, hij zou nogal eens verschieten! Want er is hier zoveel veranderd! Ik moet het niet zeggen, ge weet het allemaal. Of het beter of slechter is ?..
Elke tijd heeft zijn eigen zin - maar mensen blijven toch altijd mensen.
Laten we er onze kop niet mee breken. Alles heeft toch zijnen goede kant. En zolang de zon er nog is en er Lente komt met bloemen, Zomer met koren, Herfst met vruchten en Winter met inkeer naar binnen, is er nog genoeg om van alles de "sijs af te lakke!"
Er blijft nog altijd te Pallieteren.
En nu is er iemand, een dromer, die gedroomd heeft dat Pallieter toch teruggekomen is. Hij laat hem weer terugkomen omringd van zang, muziek en dans. Symbolen van de seizoenen, van de Nethe, van de jeugd en de vreugd komen hem groeten.
De beiaard speelt, de toren trilt, en veel is niet genoeg. Hij komt weer tussen zijn typen en mensen. Zij die zuur van karakter zijn verstaan er genen djanter van, maar voor hen die één kruimel levenslust in hun hart hebben kunnen houden; komt er een nieuwe kermis dan, en ze lopen met Pallieter mee.
Het is helaas maar een droom, Mejuffrouw Lyra, maar een droom kan ook schoon zijn, en daar- om ga ik toch eens luisteren en zien.
Gij toch ook zeker?
Deze brief, ondertussen reeds bijna 60 jaar oud, sterkte ons in de overtuiging dat Felix Timmermans het ons niet kwalijk zou genomen hebben als we hem het nieuwe musical - initiatief hadden voorgesteld, dat hij er -integendeel zelfs -heimelijk lol in zou hebben gehad.
Dus... Aan de slag dan maar.
Maar een boek omwerken tot een theaterstuk en in tweede instantie tot een heuse musical is niet zo vanzelfsprekend als het op het eerste zicht misschien wel lijkt. Als het dan nog om een boek blijkt te gaan waar de kracht - meer dan in het verhaal -, schuilt in, weliswaar schitterende, sfeer en landschapsbeschrijvingen, dan kom je sowieso vroeg of laat in de problemen.
Theater is drama, is conflict. Als iedereen, iedereen gelijk geeft op een scène, is de zaak in vijf minuten beklonken en kan het publiek weer naar huis. Als de ouders van Julia van in den beginne opgetogen zouden zijn met schoonzoon Romeo, had Shakespeare niet de kans gekregen om onze oren drie uur lang met prachtige dithurambische verzen en duizelingwekkende metaforen te verwennen. Als Oidipous het pad bij de driesprong - zoals het de beleefdheid betaamt - had vrijgemaakt voor zijn vader had hij ook nooit met de problemen met zijn moeder geconfronteerd geweest.
En waarom zou hij dan zijn ogen nog uitsteken?
De roman Pallieter stelt ons voor hetzelfde probleem. Pallieter wordt verliefd op Marieke, Marieke op Pallieter en iedereen is gelukkig en blij, zelfs professionele mopperkont Charlot. De geliefden trouwen en ze krijgen vele kindjes (een drieling zelfs!...) zoals dat hoort. Zo'n verhaal vertel je op theater in minder dan een half uur. Er diende dus dringend wat aan de intrige gesleuteld. En dan blijkt dat in het boek zelf een aantal elementen aanwezig zijn die, mits een lichte ingreep, kunnen leiden tot meer dramatische ontwikkelingen. Zo is er de onvoorwaardelijke vriendschap, de vriendschap door dik en dun tussen Pallieter en de schilder Fransoo.
Er is de opkomst van de industrie die onvermijdbare consequenties inhoudt voor het milieu (Pallieter als groene jongen avant-la-lettre). Er is het conflict tussen het werkvolk en de bourgeoisie in de persoon van Graaf van Dentergem.
Een ander probleem dat zich stelde was de populariteit van het boek van Timmermans. Iedereen kent Pallieter. Iedereen kent de hond Loebas, de geit Lucifer (pekzwart van koleur met een blauwe glans erover, met gele hoornen en twee grote, lichtgrijze ogen), het paard Beiaard (een kolos van een paard, met aders op zijn lijf, een manspink dik). Iedereen draagt met zich de beelden mee van Pallieter die samen met zijn Marieke door de velden draaft op deze Brabantse merrie, van de trip in het zweefvliegtuig, van Pallieter die zijn naam in de sneeuw schrijft , van Pallieter die in adamskostuum door de velden buitelt... Allemaal niet onoverkomelijk, maar toch niet voor de hand liggend om ze te vertalen naar een scène, die, hoe groot je ze ook laat uitbouwen, toch altijd zijn beperkingen blijft behouden qua ruimte. Ook hier dient dus naar vervangend materiaal gezocht.
En dan is er tenslotte - en dat is misschien nog het grootste probleem - de figuur Pallieter zelf . "Pallieter, die gelukzalige zanger van het leven, die blozende genieter van al wat deugd doet en koleurig is. Pallieter, toonbeeld van Vlaamse zinnelijkheid" , zoals Gaston Durnez hem ooit heeft omschreven. Pallieter is ondertussen een begrip geworden, een soortnaam, gebruikt voor "een levenslustige kerel". Pallieter... een naam gebruikt voor verenigingen van de meest uiteenlopende aard, voor feesten en kermissen, voor huizen en herbergen, voor worsten en broden, een uithangbord, een handelsmerk.
Pallieter staat symbool voor vrijheid, blijheid. Vertier, vermaak en lolbroekerij.
En uiteraard zit dat element verwerkt in de oorspronkelijke roman, maar op een veel subtielere manier dan je op het eerste zicht zou denken. Humor zit altijd gekaderd binnen zijn tijd en wat tachtig jaar geleden grappig was, ervaar je nu heel vaak op een heel andere manier. Je moet dus nieuwe dingen gaan creëren en dan zit je uiteraard met het probleem dat je niet te doen hebt met een of andere zondagsschrijver maar met Felix Timmermans zelf. Je moet je onderdompelen in zijn manier van zeggen, zijn manier van spreken en dat is verdraaid moeilijk. Stijl en taal staan bij Timmermans in functie van en variëren met het verhaal. Zo is de stijl afwisselend expressief en suggestief, uitbundig en innig, alledaags en dichterlijk, schilderend en vertellend, komisch en weemoedig, realistisch en mysterievol. Ga daar maar eens aan staan. Maar we hebben het geprobeerd, of we erin gelukt zijn zullen we nooit echt te weten komen.
Misschien wel. Misschien niet.
We hebben in elk geval ons best gedaan.
Erewoord
Jos Dom
Wie is wie?
Gunther Levi is Pallieter
Gunther Levi is een van de jonge troonbestormers aan het firmament van de Vlaamse showbizz. Zijn recente CD's Geef je over en zonder Woorden ontbreken niet in de collectie van jonge meisjes. Met hitgevoelige singles is hij geregeld te zien in het populaire TV- programma Tien om te zien. Daarnaast is hij de presentator van de Super 50 op VTM. De commerciële zender is zowat zijn tweede thuis, als vast lid van de cast van Wat nu weer, de soap - serie waarin je het wel en wee van jongeren ziet.
Levi werkt ook aan zijn carrière als theateracteur. Tijdens de voorbije maanden volgde hij een cursus aan het befaamde Engelse Lane Theatre en werkte er mee aan de slotproductie. Als Pallieter debuteert hij, meteen met de hoofdrol, in de musical.
Sophie D'Hulst is Marieke
Sophie D'Hulst studeerde aan de Stedelijke Academie voor Woord, Muziek en Dans te Lier. Zij speelt de rol van Marieke in Pallieter. Deze musical is niet haar debuut want eerder werkte ze al mee aan de musicals Peter en de Wolf en Annie. Daarnaast was zeook veelvuldig actief bij de BRTN. Op haar palmares staan TV-Tam Tam, Late zomer, RIP en De Droomfabriek.
Ook op de CD van het programma Kattekwaad kan je haar stem horen. Wanneer we nog de medewerking aan K- TV vermelden en dat Sophie ook op de scène van de Lierse toneelgroep Arlecchino stond, mogen we besluiten dat de rol van Marieke in ervaren handen is bij Sophie D'Hulst.
Jenny Tanghe is Charlot(Voorstellingen in De Mol 1997)
Jenny Tanghe voorstellen is eigenlijk overbodig. Als gastactrice was ze te zien in alle Vlaamse schouwburgen. Hier in de streek was ze een tijdlang verbonden aan het Mechels Miniatuur Theater. Daarna koos ze terug voor freelance medewerking aan verschillende producties. Zo werd ze ook bekend bij de TV- kijker met gastrollen in De Filosoof van Hagem, Wij, Heren van Zichem, De Collega'sen als bazige moeder van DDT in De Kampioenen.
Ook filmrollen zijn haar niet vreemd en met enige trots denkt ze dan terug aan films van Andre Delvaux Een Vrouw tussen Hond en Wolfen Benvenuta. Tenslotte verdiende ze ook haar sporen als docente Woord, Toneel en Dictie in verschillende academies. Met de rol van Charlot voegt ze een nieuwe parel aan haar rijke toneelkroon toe.
Kristin Arras is Charlot(Voorstellingen in Azelhof 1998)
Kristin Arras voltooide haar muzikale studies aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen en geeft al dertig jaar pianoles aan de muziekacademie van haar geboortestad Lier. Bij Toneellabo Arlecchino ontdekte ze haar liefde voor toneel en nadat ze haar diploma behaalde aan Studio Herman Teirlinck, werd ze onmiddellijk geëngageerd door KNS te Antwerpen waar ze tot vandaag de meest uiteenlopende rollen vertolkte. Ze speelde ook bij verschillende andere gezelschappen, waaronder Blauwe Maandag, KJT; Fakkeltheater en het NVT. Naast haar theaterwerk deed ze regelmatig film- en televisiewerk en was ze o.a. te zien in Het Park,Niet voor publicatie, Oesje!, De Gaston Bergmansshow, Meester, hij begint weer en Hof van Assisen. Ook al woont ze al een aantal jaren in Antwerpen, ze heeft nog steeds een warm hart voor Lier. In Pallieter, de musical haalt ze dan ook met veel plezier nog een keer haar charmante Lierse accent hoven.
Jeroen Maes is de jonge graaf
Als Freek uit de soap Wat nu weer is Jeroen Maes vooral bij het jonge volkje bekend. Anderen zagen hem wellicht aan het werk als Steven in de BRTN serie Thuis. Als cabaretier werkte hij mee met Bende Ongeregeld en aan diverse producties. Een ervaren acteur dus, maar ook als zanger profileerde Jeroen zich. Met Mister Wonderfull and the Lovelies nam hij onlangs zijn eerste single op en hij werkte mee aan de musical Annie.
Antoine Vander Auwera is Fransoo(Voorstellingen in De Mol 1997)
Met de liederenrecitals Winterreise en Alle Heineliederen waarin hij Schubert en Schuman zingt, bewijst Antoine Vander Auwera dat hij zijn plaats in de cast van Pallieter zeker waard is. Als acteur was hij te zien in De Bossen van Vlaanderen en in de komende serie Pietje de Leugenaar. Met kortfilms van Fr. Van Passel en Bie Boeykens viel hij reeds in de prijzen op internationale festivals voor debuterende cineasten. Als we dan ook vermelden dat Antoine naast zijn toneelvorming bij Studio H. Teirlinck ook een opleiding kunstschilderen volgde, mogen we stellen dat hij op alle kunstmarkten thuis is.
Door Van Boeckel is Fransoo(Voorstellingen in Azelhof 1998)
Misschien is acteur Door Van Boeckel op dit ogenblik bij het grote publiek het best gekend als Beau-Paul uit de Gaston Bergmansshow. In 1976 studeerde hij af aan de Studio Herman Teirlinck in Antwerpen. Als free-lance acteur speelde hij o.m. bij het NTG, Arca, Vertikaal, het EWT en het Fakkeltheater. Na een vijftal jaren een vaste stek gevonden te hebben bij het KJT in Antwerpen, koos hij terug voor het free-lance werk bij o.a. het RO theater (Rotterdam) en het Echt Antwaarps Theater. Hij verleende ook zijn medewerking aan meerdere televisieproducties zoals Langs de kade en Drie mannen onder een dak.
Musicalervaring deed hij op als Bill Snibson in Me & My Girl, als bakker in Into the Woods en als Mr. Thénardier in de Nederlandse productie van Les Misérables.
Walter Liekens is de pastoor
In 1987 hielp Walter Liekens de Lierse KLJ een toneelstuk opzetten als technieker. Een jaar later stond hij zelf op de planken en ging een onmogelijk gewaande jongensdroom in vervulling. De overstap naar Kon. Lyra Toneel resulteerde in ruim tien jaar ervaring ander de hoede van klinkende namen zoals Herman Fabri, Jos Dom, Marc Caessens, Nel Rosiers, Karel Vingerhoets en vele anderen.
In diverse gekende stukken was hij te zien, zoals ander meer in Het Proces Xhenceval van Walter Van den Broeck. Ook verleende hij zijn medewerking aan de TV- producties Familie en Bompa Lawijt.
Walter Liekens volgt nog steeds toneel en voordracht aan de Lierse Academie.
Freddy Marien is de dirigent
Huidig schooldirecteur Freddy Marien begon zijn muzikale studies aan de Lierse Academie. Naast beroepservaring in het onderwijs (sinds 1970) werkte hij samen met heel wat gerenommeerde orkesten, zoals het Nationaal Orkest van België en het Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. Ook bij het trio Frangois Glorieux en het ensemble van Theo Mertens was hij een gewaardeerde medewerker met optredens in zowat heel Europa. Sinds 1990 is hij als eerste slagwerker verbonden aan het Antwerps Kamerorkest van Walter Proost.
Stuwende kracht achter zoveel school- en andere culturele activiteiten mag het geen wonder heten dat Freddy Marien de dirigent is van het Pallieter - orkest.
Willy Van Couwenberghe is de componist
De componist van Pallieter is Willy Van Couwenberghe. Als 18-jarige schreef hij reeds zijn eerste operette : Het Geluk komt Morgen. Na zijn legerdienst begon hij liedjes te schrijven voor verschillende Vlaamse schlagerzangers. In 1968 kreeg hij de Midemprijs voor het lied Toi, qui reviens. De musical sprak hem echter enorm aan en in 1977 was er de wereldpremière van Veel Geluk, Professor! naar de bestseller van Aster Berkhof. In 1982 volgde Peegie naar W. Denys en in 1987 presenteerde Van Couwenberghe de rock-opera Rock en Roll Strand in samenwerking met de BRT. In 1992 componeerde hij de CD-musical De Witte en vorig jaar kende deze musical zijn creatie in Overijse. Tussendoor maakte hij ook De kleine Vrede. Nu kent Lier de wereldcreatie van Pallieter, de musical.
Jos Dom is de regisseur
Behaalde in 1975 een eerste prijs Dramatische Kunsten aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium (Antwerpen) en is tot 1998 vast verbonden geweest aan het Koninklijk Jeugdtheater te Antwerpen, aanvankelijk alleen als acteur, later ook als auteur, huisregisseur en uiteindelijk artistiek leider.
Hij vervulde sporadisch opdrachten voor radio, televisie en diverse andere theaters (KNS, EWT: Fakkel- en Meirtheater, Nieuw Vlaams Toneel De Waag, Theater Poëzien...) en was mede-oprichter van En dan..?- producties vzw (Lier, 1984). Een theaterwerkplaats waar niet zozeer een regelmatige productie, dan wel het werkproces centraal staat.
Jos Dom geeft cursussen theaterschermen, monteert gevechten en is speeldocent bij amateur- verenigingen.
Hij verdiepte zich, samen met Johan De Paepe, een jaar lang in de Lierse geschiedenis wat resulteerde in het massa - spektakel 1496... Een historische Re-Creatie waarvan hij ook de algemene leiding op zich had.
Jos houdt van Prince, Chet Baker, lekker eten en heel veel lezen...
Vijftig jaar nadat de zoon van een Nederlandse uitgever het aandurfde op eigen risico het manuscript van « Pallieter », waarmee Felix Timmermans reeds twee jaar op zak liep, op de markt te brengen, kwam er een nieuwe ongekuiste (of in de oude terminologie : « onkuise ») editie van het enige Vlaamse boek met wereldfaam.
Al de passages die door de auteur zelf werden geschrapt na de onverkwikkelijke herrie die daarover in 1920 ontstond, werden opnieuw gedrukt. Als het geen valse beeldspraak was, zou men kunnen zeggen, dat het Adamskostuum van de Lierse dagenmelker weer uit de kleerkast werd gehaald.
Pallieter zal, ditmaal zonder kerkelijke (en burgerlijke) afkeuring, weer volop in de hals en de kaken van zijn Marieke kunnen bijten, een magere kwezel weer « pekelteef » mogen noemen, en bij het zien van de kleurenrijkdom der bloemen weer mogen uitroepen : « Wa voor nen uil kan er nog naar nen hemel verlangen als hem zo iets zie ! »
Sint-Franciscus zal weer rustig kunnen « scheel zien van de honger » en Marieke zal niet meer zo haastig moeten zijn om (na enkele puntjes) behoorlijk gekleed op Pallieters paard te kruipen na het zwempartijtje met haar nichtjes. .
De herrie is eigenlijk in Nederland ontstaan. Daar werd op 3 augustus 1920 door de toenmalige Aartsbisschop van Utrecht Mgr. Van de Wetering ter kennis gebracht dat de lezing van Pallieter
« den katholieken » verboden was. De redenen van het verbod werden in de officiële mededeling van de Congregatie van het Heilig Officie, ondertekend door Kardinaal Merry del Val, aartsconservatieve voorganger van de conservatieve boeman Ottaviani, als volgt geformuleerd :
« Dit werk werd na nauwkeurige bestudering... gekwalificeerd als de wellust der zinnen strelend, de godsdienstige ceremoniën op oneerbiedige wijze behandelend, terwijl het de waarheden van het Geloof zelf als het ware bespottelijk maak!, zodat het voor de gelovigen vol gevaar is ».
Het besluit werd aldus geformuleerd : « Daarom hebben wij gelast, dat iedere Belgische en Hollandse bisschop de gelovigen zal vermanen, dat dit werk niet gelezen mag worden
(opus ipsum logi non posse) ».
De wolk in het Zuiden
Er kwamen merkwaardige reacties, die niet enkel karakteristiek zijn voor het toenmalige « rijke roomse leven » in Nederland, maar ook voor de mentaliteit van de andersdenkenden. In het katholieke Amsterdamse dagblad « De Tijd » van 4 augustus werd het verbod volkomen verantwoord geacht : « Pallieter was louter een literaire verheerlijking van de vleselijke mens in heidens naturalisme ». Het blad verwees naar een bijdrage van Pater Stoks C.S.S.R., in haar nummer van 31 mei 1919, waarin het boek als immoreel werd veroordeeld. Die bijdrage heeft waarschijnlijk de steen aan het rollen gebracht.
Het liberaal Nederlandse blad « Het Vaderland », waaraan Felix Timmermans af en toe medewerkte, diende reeds de volgende dag « De Tijd » van antwoord. Twee dagen later publiceerde « De Tijd » een bijdrage van haar Belgische correspondent, die de nadruk legde op het Vlaams karakter van het boek en op de « ziekelijke toestand » waarin het werd geschreven. Felix Timmermans is zelf absoluut geen Pallieter, schreef hij, « maar een zeer stille en eerder melancholieke mens » -- daarin had hij het overigens bij het rechte eind !
Op 20 augustus kreeg de Kerk steun uit een onverwachte hoek, het atheïstisch orgaan « De Dageraad » (Amsterdam). De auteur van het stuk, A. Duverger, begon zijn bijdrage met de geruststellende mededeling dat hij weliswaar een grondige hekel heeft aan het katolicisme, maar dat hij toch kan instemmen met het kerkelijk verbod. Want daardoor heeft de paus getoond, schreef hij, dat hij niet wil schipperen zoa1s Felix Timmermans zelf, die in Pallieter een mens wil uitbeelden die « in de Vrijheid en in de Natuur zijn hoogste genot zoekt », maar tegelijkertijd op goeden voet tracht te staan, met « meneer den pastoor ».
De volgende dag schreef « De Vrije Socialist » dat de kerkelijke veroordeling de beste publiciteit was die voor het boek kon gemaakt worden.
En het blad voegde de daad bij het woord door op de volgende bladzijde een advertentie te plaatsen voor Pallieter, verkrijgbaar in « De Roode Bibliotheek »
Niet de hand van kardinaal Mercier
In dezelfde maand nog verscheen er in het « Algemeen Handelsblad » een politieke bijdrage onder de titel « De Wolk in 't Zuiden ». Daarin werd allereerst onthuld dat België een door de Franse regering gesteunde poging had ondernomen om Zeeuws-Vlaanderen en Hollands-Limburg te annexeren. Om zich tegen het gevaar uit het Zuiden te weren, aldus het artikel, heeft Nederland slechts twee steunpunten : Engeland en de Vlaamse Beweging. Bijgevolg dient de Vlaamse Beweging te worden gesteund, want zij verzet zich tegen de annexionistische Belgische politiek en wordt daarom « openlijk door rusteloze justitionele vervolgingen en verholen door listige politieke zetten » onderdrukt.
Een van die zetten zou de veroordeling van « Pallieter » geweest zijn. Een verbod dat wordt geïnterpreteerd als het werk van de Franstalige Belgische clerus.
« Pallieter » werd immers « sinds jaren ongemoeid gelaten », maar kort na de publicatie van Timmermans « Boudewijn » (1919), een satirisch dierenepos met duidelijke zinspelingen op de verdrukking van de Vlamingen door de franskiljons, en na de terugkeer van Timmermans in België (maart 1920), plots verboden. De schrijver van het artikel zegt dan ook dat hij ervan overtuigd is, dat er achter de veroordeling geen zedelijkheidsmotief maar een politiek motief schuilt. De regering heeft het niet aangedurfd Felix Timmermans lastig te vallen wegens zijn politieke houding tijdens de oorlog, maar ze heeft dat laten doen « door de machtige Franskiljonse Kardinaal Mercier ».
Hoe aannemelijk die politieke verklaring van het geval ook moge klinken, ze was onjuist. Immers, de mededeling van het H. Officie bereikte zowel Mechelen als Utrecht, maar ze werd door het Belgisch episkopaat niet ter kennis gebracht van de gelovigen.
Niet op de Index
De reden waarom de mededeling in de Mechelse aartsbisschoppelijke schuif bleef, is ons niet bekend, maar het moet niet erg moeilijk geweest zijn om redenen te vinden in de tekst zelf van de mededeling. In die tekst staat de naam « Pallieter » nergens vermeld. Meer dan waarschijnlijk heeft Kardinaal Merry del Val het boek zelfs niet eens gelezen en heeft hij gedacht dat een zekere Pallieter een zeker « opus cui titulus Felix Timmermans » (een boek waarvan de titel luidt : Felix Timmermans !) geschreven had.
Ook de term « moneant » (verwittigen, vermanen) was voor verschillende interpretatie vatbaar. Later, in april 1927, schreef de Jezuïet Pater Gielen trouwens in «Boekenschouw », dat de veroordeling niet diende te worden beschouwd « als een positief verbod, maar als een verbod krachtens natuurwet ».
Zijn commentaar daarbij : « Waar een positief Index-verbod bestaat betreffende een bepaald werk, mag niemand het lezen zonder machtiging van de geestelijke overheid. Ook niet al zou hij met de grootste zekerheid weten dat het boek voor hem niet gevaarlijk zou zijn, hem zelfs goed zou doen. Maar waar men weet dat een boek voor mensen met levendiger driften, ontvlambaarder verbeelding bijna zeker gevaarlijk is en derhalve jure naturali verboden, daar is het voor een ander temperament wellicht niet gevaarlijk en dus niet persé verboden. »
Met andere woorden : « Pallieter » heeft nooit op de Index gestaan, maar de Nederlandse gelovigen werden ervoor gewaarschuwd dat het boek gevaarlijk kon zijn.
Ketterjacht
Hoe reageerde Timmermans zelf ? Op 6 september 1920 schreef hij een brief aan Elisa Belpaire, waarin hij zich. bereid verklaarde de tekst van zijn « Pallieter » enigszins te wijzigen en haar vraagt wie zou kunnen zeggen wat hij zou moeten veranderen. Juffrouw Belpaire schreef onmiddellijk een brief aan de theoloog Dr. Theodoor Van Tichelen, die in zijn antwoord van 9 september schrijft : « Ik meen dat heel het kabaal op het getouw is gezet door P. Stoks; met zijn artikelen in De Tijd en dat Kardinaal Van Rossum wellicht de zaak te Rome heeft voorgelegd. »
Hij schrijft ook dat Felix Timmermans hem gevraagd heeft de gewraakte passages uit het boek te schrappen. » Twee dagen later schrijft hij dat hij naar Mechelen is geweest en dat Mgr. Van Roey gunstig gestemd is en zal helpen. Hij voegt eraan toe : « Die Hollandse kerels hernemen de drijverijen der voormalige ketterjagers. De Hollandse katholieken moesten ze maar eens flink tot op hun huid uitkleden. 't Is het enige middel om ze mak te maken. » .
De ketterjager Pater Stoks, had niet enkel in « De Tijd » zijn knuppel gebruikt, maar ook via een drietal artikels in « Mannenadel en Vrouwen-eer » een klopjacht gehouden tegen « Pallieter ». Met nadruk had hij gewezen op « de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek » en geschreven dat « wij » Pallieter « met zijn breidelloos uitvieren van het dierlijke in de mens » moeten afwijzen, « ja heiliglijk haten als den tegenstander en vijand van Christus' Kruis... »
Hij stond nochtans niet alleen op het jachtterrein, want hij had als jachtgezel een autentieke
« ketter » , Ds. A. W. Bronsveld, die reeds in oktober 1917 in « Stemmen voor Waarheid en Vrede » het volgende geluid had laten horen : « Het is niet immoreel, maar onuitsprekelijk plat en vies. Ik zou u beledigen als ik liet drukken de platheden, welke de beschrijving van de gestes van deze dolle natuurmens en natuurbewonderaar te lezen geeft ».
Enggeestigheid wordt meestal ten onrechte als een mentaliteit beschouwd die karakteristiek is voor een bepaalde periode of een bepaald soort mensen. In werkelijkheid is ze zelden een monopolie, altijd een individueel verschijnsel. Zowel in het Noorden als in het Zuiden waren er katolieken, die onmiddellijk na het verschijnen van « Pallieter » totaal anders reageerden.
Zo schreef de Nederlandse katolieke schrijfster Maria Viola : « Een boek van alomvattende menselijkheid, een menselijkheid, die te dieper ons voert daar ze gevangen werd binnen de kleine spiegel van het Vlaamse leven om, in het licht van Vlaanderens groot geloof, uit te varen naar de Eeuwigheid. »
Pater L.J. Callewaert zag in het boek een uiting van de Vlaamse volksziel. Er zijn mensen, schreef hij, die het naakte en het natuurlijke verwarren met het zedeloze. Wie zou de schilderijen van Rubens en de naakte beelden van Michel-Angelo zedeloos durven noemen ? vroeg hij. En hij gaf zelf het antwoord : «Hij die Gods schoonheid niet zien wil in 't werk der natuur, maar natuurlelijkheid gaat zoeken in 't werk der mensen. Een volk gezond-zedelijk maken, dat ook is gezonde volksopvoeding. Ik wens dus dat « Pallieter » van Felix Timmermans veel mocht gelezen worden. 't Zou de lezers nader brengen bij Vlaanderens natuur- en levensschoon, en nader bij God, de Zon van al wat leeft en leven geeft. »
En Pallieter werd veel gelezen en wordt nog veel gelezen : in het Nederlands (met veel Liers tussen), het Frans, het Duits, het Engels, het Italiaans, het Tsjechisch, het Deens, het Zweeds, het Fins, het Lets, het Litaus en het Esperanto. De verketterde dagenmelker heeft de brandstapel uitgedoofd. Misschien wel met dezelfde natuurlijke middelen waarmee hij zijn naam in de sneeuw schreef !...
José De Ceulaer (overgenomen uit een tijdschrift, datum niet gekend)
Voordracht van de heer José De Ceulaer, voorzitter van het Felix Timmermans Genootschap te Lier in de Redoutzaal van de Stadsschouwburg te Maastricht, ter gelegenheid van de opening van de expositie Felix Timmermans als tekenaar en schilder op 6 januari 1973in het kantoor van de Algemene Bank Nederland
DE OORSPRONKELIJKHEID VAN FELIX TIMMERMANS
Ter gelegenheid van een bezoek van Koningin Wilhelmina aan België schreef Felix Timmermans in "Het Hollandsch Weekblad" van 20 mei 1939 een artikel onder de titel "Dank aan Holland". Dat hij met Holland heel Nederland bedoelde, is duidelijk, want bij de steden en gemeenten die hij opsomde onder de vele plaatsen waar hij spreekbeurten had gehouden, vermeldde hij zowel Delfzijl als Amsterdam, zowel Sneek als Utrecht, zowel Valkenswaard als Dokkum. Hij vergat ook Maastricht niet, die hij "de stad met het schoonste profiel van heel Nederland" noemde. Dat was niet zomaar een gelegenheidscompliment. Op 18 maart 1924 had hij reeds in telegramstijl de lof van het "profiel" van Maastricht gezongen in zijn dagboek. Hij had weliswaar het woord geschrapt en vervangen door "silhouet", maar het had zich in zijn geest vastgeankerd en geraakte vijftien jaar later weer los.
Op 17 maart 1924 had hij een lezing gehouden in Maastricht en de volgende dag was hij er gebleven om de stad eens van naderbij te bekijken. Hij vond ze "luisterrijk" en was vooral onder de indruk gekomen van de O.L.-Vrouwekerk. Hij had ook een bezoek gebracht aan Felix Rutten en Marie Koenen.
Een maand tevoren had hij reeds het middagmaal genomen in Maastricht toen hij in Rolduc ging spreken en in Kerkrade. In zijn dagboek had hij opgetekend dat het bezoek aan Maastricht te kort was geweest. Hij is er dan ook meer dan eens teruggekeerd. Op 7 oktober 1926 kwam hij er in de Redoutzaal een lezing houden over Sint-Franciscus. Daaruit ontstond "Het Hovenierken Gods", dat voor het eerst gepubliceerd werd in "De Maasbode" van 1 augustus 1926. Het mag gezegd worden dat hij in Maastricht het instrument kwam stemmen dat hij vijf jaar laten zou bespelen : "De Harp van Sint-Franciscus". In 1925 was hij met zijn vrouw en twee van zijn zusters naar Italië gereisd en had hij Assisi bezocht om het werk voor te bereiden. Zijn reisindrukken uit het land "waar de appelsienen groeien" werden van 12 juni tot 28 juli 1925 eerstehands gepubliceerd in "De Maasbode", vóór ze in 1926 in boekvorm verschenen.
In 1931 was Timmermans andermaal in Maastricht. In de ateliers van De Sphinx maakte hij een tegeltableau waarop hij Sint-Crispinus en Sint-Crispinianus afbeeldde, de patroonheiligen. van de schoenmakers. Het was bestemd voor het raadhuis in Waalwijk, dat ontworpen was door de architect Kropholler, die hij had leren kennen bij de voorbereiding van de Bruegelherdenking in het vermoedelijke geboortedorp van de grote Brabantse schilder. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om ook enkele wandborden te beschilderen voor familieleden en vrienden.
Felix Timmermans hield van Maastricht en had er goede vrienden. Maar zelfs in de beste families zijn er wel eens misverstanden. In augustus 1943 ontving Timmermans een brief uit Maastricht, waarin Jos Weijden hem liet weten dat hij hem met dezelfde post een nummer van het tijdschrift "Der Wächter" had toegestuurd, waarin hij een bijdrage had gepubliceerd onder de titel: "Felix Timmermans und Adalbert Stifter". Die bijdrage kwam neer op een beschuldiging van plagiaat, hoewel de auteur dat woord niet gebruikte. In ieder geval, Jozef Weijden toonde met talrijke details de sterke overeenkomst aan tussen "De Narrenburcht" van Adalbert Stifter en "De Familie Hernat" van Felix Timmermans, hij was van oordeel dat die overeenkomst niet toevallig kon zijn en besloot daaruit dat de invloed van Stifter op het werk van Timmermans duidelijk was.
Er zijn inderdaad wel verschillende punten van overeenkomst, maar Timmermans beweerde in een brief aan Jozef Weijden dat hij "De Narrenburcht" nooit gelezen had en bijgevolg ook de invloed ervan niet ondergaan kon hebben. Nu is het niet zo moeilijk te bewijzen dat men een bepaald boek gelezen heeft, maar het lijkt mij onmogelijk te bewijzen dat men een bepaald boek niet gelezen heeft. Maar Timmermans had andere bewijsstukken. Hij stelde er een heel dossier mee samen en vertrouwde het mij toe, zodat het mij mogelijk is aan de hand van documenten te bewijzen waar hij de stof vond die hij in "De Familie Hernat" verwerkte.
Het dossier van Timmermans bevat een aantal brieven van afstammelingen van Baron Pedro Francesco de Piza, die afkomstig was uit Majorca en in 1770 door Karel van Lorreinen benoemd werd tot gouverneur van Lier, waar hij in 1774 overleed. Timmermans kreeg die brieven, samen met een aantal aantekeningen over de familie de Piza, van de Lierse stadsarchivaris Julius Van In. De geschiedenis van de familie de Piza was een eerste bron voor "De Familie Hernat". De tweede bron is in Nederland te vinden. Het dossier van Timmermans bevat immers ook een "Beknopte Gids voor het Kasteel Heeswijk" en een op 7 juni 1925 door Jos Verwiel opgesteld handschrift waarin de "Geschiedenis der laatste bewoners van Heeswijck's kasteel" wordt verteld. Op een apart blad tekende Jos Verwiel ook de "Geschiedenis van Heeswijck's kasteel in den tijd van Breugel" voor Timmermans op.
In die tijd was Timmermans bezig aan zijn roman over Pieter Bruegel. Hij bereidde zijn werken meestal veel zorgvuldiger voor dan men dat zou kunnen veronderstellen. En zoals hij naar Assisi reisde om het stadje en het landschap te leren kennen waarin Sint-Franciscus geleefd had, kwam hij ook meer dan eens naar Noord-Brabant om te onderzoeken of hij niets kon vinden waar hij de schaarse historische gegevens over Bruegel mee zou kunnen aanvullen.
Vandaar dat zijn Waalwijkse vriend Jos Verwiel een nota voor hem opstelde over het kasteel in Heeswijk in de tijd van Bruegel. Met Jos Verwiel en de kunstschilder Theo Van Delft maakte hij verscheidene uitstapjes in de omgeving en zo bezocht hij ook het kasteel in Heeswijk en de ruïne van het kasteel in Loon op Zand. Hij liet zich door zijn vrienden over de geschiedenis van beide kastelen inlichten. In zijn Bruegelroman, waarvan hij een fragment aan Jos Verwiel opdroeg en een ander aan Theo Van Delft, maakte hij geen gebruik van die inlichtingen, maar ze bleven zo sterk in zijn geheugen geprent dat hij er veel later uit putte bij het schrijven van "De Familie Hernat".
Timmermans bouwde de roman op zoals hij dat meestal deed. Hij ging uit van authentieke feiten: in dit geval dus van gebeurtenissen uit het leven van drie families: die van Baron de Piza en die van de bewoners van de kastelen in Heeswijk en Loon op Zand. In zijn verbeelding bracht hij die feiten met elkaar in verband en hij vulde ze aan met belevenissen van mensen die hij gekend had of kende. Zo gebeurde het meer dan eens dat zijn vrienden zich herkenden in personages uit een werk of in situaties waarin ze zelf geweest waren. In het eerste en het derde deel van "De Familie Hernat" komt vooral de familie de Piza aan de beurt, in het tweede deel deed de auteur, zoals hij zelf aan Jozef Weijden schreef, een kruising tussen de bewoners van beide Brabantse kastelen en liet hij ze als broers optreden.
Het is precies in dat tweede deel, het omvangrijkste, het meest dramatische en ook het meest boeiende deel van de roman, dat Jozef Weijden de sterkste overeenkomst vond met het verhaal van Stifter.
In de "Narrenburg" laat Graaf Prokopus twee zonen achter: Judook en Sixtus, die samen in het familieslot wonen. Op een dag brengt Judook van een reis naar Indië een wondermooi meisje weer. Zijn broer wordt verliefd op haar en verleidt ze terwijl Judook andermaal op reis is. Judook wil eerst het meisje vermoorden, maar besluit dan haar vergiffenis te schenken. Inmiddels is Sixtus gevlucht.
Baron Stefan Hernat heeft ook twee zonen, Simon en Arnold, die na zijn dood in het kasteel blijven wonen. Arnold brengt eveneens een meisje mee. Simon wordt verliefd op haar. Wanneer Arnold zijn broer met het meisje betrapt, verlaat hij het kasteel en hij keert nooit meer terug.
Hoewel Stifter de verleider laat verdwijnen en Timmermans de bedrogene, is er toch een sterke overeenkomst tussen beide verhalen. Tweemaal een geval van echtbreuk waarbij twee broers betrokken zijn. Het zou wellicht niemand opgevallen zijn, als er ook geen punten van overeenkomst zouden geweest zijn in de details.
Een eerste punt waar Jozef Weijden op wijst is, de plaats waar de echtbreuk ontdekt wordt : de gang tussen twee kamers. Hierbij weze opgemerkt dat in geen van beide gevallen sprake is van een "betrapping" op heterdaad. Voor een hedendaagse romanschrijver zou daar geen probleem geweest zijn: de beschrijving van een bedscène zou in dergelijk geval zelfs functioneel zijn. Maar zomin in de tijd van Timmermans als in die van Stifter was dat reeds een "must" in de literatuur. Als het dus als onbehoorlijk werd beschouwd dat een auteur voor dergelijk geval in een slaap- kamer ging gluren, dan kan men de vraag stellen welke plaatsen in een kasteel nog in aanmerking konden komen voor de "betrapping". Salons of keukens zijn voor dergelijke nachtelijke geplogenheden zeker minder geschikt dan gangen. Een gang waarlangs een van de personages uit een "verkeerde" kamer kwam of ernaar toeging was praktisch de enige plaats die logischerwijze kon gebruikt worden. Stifter heeft aan Timmermans die plaats niet moeten aanwijzen : in dat punt van overeenstemming tussen beide verhalen zit dus zeker geen argument.
Een tweede punt van overeenkomst waar Jozef Weijden op wees, was de gelijkenis tussen beide vrouwenfiguren. Ze waren beiden uit de laagste volksklassen en werden beide meegebracht van een reis. Als je een uitstapje naar Leuven wil vergelijken bij een reis naar Indië en een Leuvense herbergmeid met een Indische paria, dan zit er natuurlijk wel een argument in. Maar het wordt ernstiger als je verneemt dat beide "reizigers" voor hun geliefde een Oosters kasteel bouwen. Dat Judook dat doet voor zijn Indische vrouw is gemakkelijk te aanvaarden. Maar het is wel erg vreemd dat ook Timmermans zijn Arnold een Oosters kasteel laat bouwen. Er is zelfs overeenstemming in de manier van bouwen : de plannen worden in beide gevallen voortdurend gewijzigd en in beide gebouwen is er een mengeling van verschillende stijlen. Hier ben je geneigd tot dezelfde conclusie te komen als Jozef Weijden : dat kan geen toeval zijn. En toch was het toeval, want juist tegenover dat schijnbaar sterkste argument van Jozef Weijden staat het sterkste tegenargument.
In zijn brief van 8 juni 1925 schreef Jos Verwiel hem, dat de laatste bewoner van het kasteel in Loon op Zand naar Turkije reisde, mohammedaan werd, niet minder dan twee vrouwen mee naar Holland kon nemen en daarom maar alleen terugkwam, na zijn terugkeer als een Turk leefde, altijd een fez droeg, zijn paarden zonder hoefijzers bereed, een vrouw in de gevangenis trouwde en een kasteel voor haar begon te bouwen, waarvoor hij zelf het plan tekende. Hij deed zelf het metselwerk en woonde ondertussen gedurende drie jaar in een houten hutje. De middeleeuwse burcht werd nooit voltooid. Na de dood van zijn vrouw liet hij alles achter en liet hij nooit meer iets van zich horen.
Het is duidelijk dat Arnold Hernat geknipt werd naar het patroon van die laatste bewoner van het kasteel in Loon op Zand. Als men het levensverhaal van die zonderlinge kasteelbewoner gelezen heeft, is het helemaal niet meer zo vreemd dat Timmermans zijn Arnold een Oosters kasteel liet bouwen.
In "De Familie Hernat" vinden we overigens nog andere bijzonderheden terug die aan de bewoner van het kasteel in Loon op Zand herinneren: Arnold droeg altijd een "rode Turkse muts", reed op een paard zonder hoefijzers en was "gedurig aan bet werken en aan het tekenen voor zijn oosters kasteel op de heide".
Jozef Weijden heeft terecht beweerd dat zowel "De Familie Hernat" als "Die Narrenburg" de kroniek van een zonderling geslacht is. Stifter schrijft de zonderlinge gedragingen van de Scharnasts toe aan een "druppel bloed" die ze van een voorvader hebben geërfd. Timmermans spreekt over "een druppel zon" in het bloed van de Hernats en schrijft daaraan hun vreemde avonturen toe.
Welnu, men kan zich moeilijk een "Familiekroniek" - dat was trouwens de oorspronkelijke titel van Timmermans' roman -voorstellen, zonder dat erfelijke factoren een belangrijke rol spelen. Dat is altijd het geval als het de geschiedenis van een adellijk geslacht betreft :
de uitdrukking " van adellijken bloede" is daar niet vreemd aan.
In het dossier van Timmermans is er een brief, waarin Marie de Piza aan haar broer schrijft :
"...si vous avez une goutte de sang noble dans vos veines". Ik geloof nochtans niet dat die druppel bloed Timmermans geïnspireerd heeft: Als hier een bewijs van oorsprong dient geleverd te worden, ben ik eerder geneigd te verwijzen naar een tekst van R. W. Emerson die ik vond in de door Maurice Maeterlinck vertaalde "Sept Essais d'Emerson", een boekje dat Timmermans eens zijn "bijbel" noemde en dat hij mij ter lezing gaf. In het essay "Fatalité" schrijft Emerson. "Hoe kan een mens ontsnappen aan zijn voorouders, hoe zal hij de druppel zwart bloed in zijn aderen die hij van een van zijn ouders geërfd heeft, kunnen vernietigen? Het gebeurt dikwijls in een familie dat de kwaliteiten van de ouders uitgestrooid zijn in verschillende urnen; soms ook komt er een onvermengd temperament te voorschijn, waarin het zuivere elixir van het bloed, het ras, de ondeugden van een familie geabsorbeerd zijn door een individu, terwijl de anderen er grotendeels van bevrijd zijn".
Dat die idee van Emerson, die overigens niet eens oorspronkelijk was, invloed kan gehad hebben op Timmermans zou ik best kunnen aannemen. Hij heeft de invloed van Emerson ook nooit ontkend en heeft die zelfs uitdrukkelijk zelf erkend. Om de uitwerking van die idee in een roman te stofferen, was het niet nodig "Die Narrenburg" te lezen. Er zat voldoende stof in zijn dossier : de zonderlinge gedragingen van de bewoner van het kasteel in Loon op Zand en de ondergang van de familie de Piza. Inderdaad, na de dood van de twee zonen van Pedro Francesco de Piza, bleef er van de adellijke familie alleen een neef over, die in het Oostenrijks leger was, bedrogen werd door zijn "homme d'affaires", Hagelsteen, dagbladverkoper werd en eindigde als straatveger in Brussel.
Zo ging ook het geslacht Hernat ten onder door de schuld van de laatste afstammeling, Karel-Jan. Voor de figuur van de rentmeester Adriaan Ruytenbroeckx stond Hagelsteen model.
Dat ook de bewoners van het kasteel in Heeswijk een rol spelen in "De Familie Hernat" is duidelijk. Zo wordt Simon Hernat blind zoals Jonker Van den Bogaerde, die op het kasteel in Heeswijk woonde.
De bronnen van "De Familie Hernat" zijn dus wel duidelijk aan te wijzen : er zijn talrijke punten van overeenkomst te vinden met het werk van Stifter, maar er zijn ook andere punten die wel bij Timmermans te vinden zijn, maar waarvan geen spoor is in "Die Narrenburg".
Jozef Weijden heeft echter gemeend ook nog een argument te kunnen gebruiken om zijn stelling te verdedigen. Hij vond ook analoge filosofische beschouwingen in beide boeken.
Bij het beschouwen van het heelal bezinnen beide auteurs zich over het doel van de schepping en de zin van het leven, waarbij ze tot de conclusie komen dat ze het waarom niet kennen en het ook nooit zullen te weten komen.
Niemand zal durven te beweren dat Stifter de enige is geweest die vóór Timmermans tot dergelijke conclusie is gekomen. De vraag naar het waarom en de zin van het leven is waarschijnlijk zo oud als de mens zelf. Ze heeft Timmermans levenslang beziggehouden. Ze kwelde hem vooral sterk in de aanvangsperiode van zijn literaire loopbaan, toen hij de sombere verhalenbundel "Schemeringen van de dood" en het enkel in "De Nieuwe Gids" gepubliceerde en nooit opgevoerde drama "Holdijn" schreef. Ze kwam ook sterk op de voorgrond in zijn laatste werken: van het in 1938 gepubliceerde verhaal "Ik zag Cecilia komen" tot de postuum verschenen roman "Adriaan Brouwer". Dat ze ook in "De Familie Hernat" gesteld werd, is dan ook logisch. Het hoofdmotief van die roman zit immers in een tekst van Kardinaal Van Roey, die hij letterlijk heeft overgenomen in zijn roman, met verwijzing naar de bron: "Oneindig hoog boven ons oefent de goddelijke Voorzienigheid haar onzichtbare oppermacht uit en, terwijl Zij de stervelingen volgens de grillen van hun vrijheid laat woelen, leidt Zij hun inspanningen en ondernemingen langs wegen die Zij alleen kent en kiest".
De manier waarop Felix Timmermans op het artikel van Jozef Weijden reageerde lag niet in de lijn van zijn gewoonten. Hij was helemaal niet ongevoelig voor kritiek en toonde veel begrip voor het oordeel van anderen, ook als het ongunstig voor hem uitviel. Ditmaal ging het echter niet om een oordeel, een mening of een interpretatie, maar om feiten. Hij had slechts twee weken tijd nodig om ze te weerleggen: de brief van Jozef Weijden werd op 8 augustus geschreven, het antwoord van Timmermans op 24 augustus. In die korte tussenperiode stelde hij een heel dossier samen met de bewijsstukken die aantoonden welke inspiratiebronnen hij voor "De Familie Hernat" had aangeboord. Dat hij daarin slaagde is te danken aan het feit dat hij alles bewaarde wat hem interesseerde, maar hoe hij erin geslaagd is op dergelijke korte tijd dat allemaal bij elkaar te vinden in de rommel van brieven, kaarten, knipsels en druksels die in zijn woning opgestapeld lagen, is mij nog altijd een raadsel. Het geval moet hem bijzonder ter harte gegaan zijn. Hij besloot zijn brief met de hoop uit te drukken dat hij zijn "aanklager" van zijn "onschuld" zou kunnen overtuigen, "want 't is juist het oorspronkelijke dat de schrijver ons biedt, dat hem kenmerkt. Daar is hij vóór alles fier op".
Hoe bescheiden Timmermans ook was, hij wist blijkbaar wel dat zijn kracht in zijn oorspronkelijkheid zat.
Dat is dan ook de reden waarom het zo moeilijk is hem een verantwoorde plaats te geven in de literatuurgeschiedenis. Er is geen vakje waar zijn werk volledig in ondergebracht kan worden, er is geen enkele groep schrijvers waar hij helemaal thuis in hoort.
In de verhalen uit "Schemeringen van de dood" liep hij vooruit op het magisch-realisme. Zijn impressionistische natuurbeschrijvingen in "Pallieter" hebben niet verhinderd dat het werk door Urbain Van de Voorde onze eerste expressionistische roman werd genoemd. Achteraf bekeken, kan men het als een "vitalistisch" werk bestempelen, wat erop neerkomt dat men alleen maar een ander adjectief gebruikt dan Willem Kloos, die het een "levensvol" boek noemde. Van een fenomenologisch stand punt uit, kan het met het oog op de schrijfsituatie van de auteur, als een voorbeeld van therapeutisch schrijven beschouwd worden. Uit een andere gezichtshoek bekeken, is het niet moeilijk "Pallieter" te lezen als een protestroman, positief gericht op het behoud van het natuurlijke leefmilieu, er sporen van contestatie in vinden tegen de taboes van een burgerlijke moraal, eventueel zelfs tegen het establishment en de consumptiemaatschappij. Er is voor de jongere generatie van heden voldoende stof in het boek om het anders te lezen dan een vroegere generatie en het anders te genieten, want het is slechts in een zeer beperkte mate tijdgebonden. De verbeelding van de huidige lezer hoeft slechts weinig inspanningen te doen om de figuur van Pallieter als een hippie-avant-la-lettre te zien.
Men kan Timmermans inschakelen in de neoromantische stroming van zijn tijd, met "Anna-Marie" als een roman waarvan de sfeer aan die van Goethes "Werther" herinnert, en "Ik zag Cecilia" als een romantisch gedicht, een tragische idylle of een weemoedige ballade in proza. Men kan in de versoberde schrijftrant van "Boerenpsalm" de invloed vinden van de drang naar vernieuwing van de roman die zich rondom 1930 manifesteerde. Men kan een gedeelte van zijn oeuvre onderbrengen in de heimatliteratuur - een term die mij in dit geval juister lijkt dan "regionale literatuur" - en hem daarin een plaats geven naast Ernest Claes en Antoon Coolen.
Maar telkens zal er een groot gedeelte van het oeuvre van Timmermans niet mee in het vakje kunnen dat men het wil voorbehouden. Het is zo "eenmalig" dat het nergens helemaal in thuishoort : Timmermans zal altijd ergens apart blijven staan, zonder voorlopers en zonder navolgers. Er is slechts een etiket dat niet van zijn werk losgeweekt kan worden: "oorspronkelijkheid".
Als autodidact, die als vijftienjarige de school verliet, had Timmermans geen intellectuele ballast overboord te gooien om de zuivere visie van het kind te bewaren. De visie van het kind dat de dingen voor het eerst ziet, zich erover verwondert en ze namen geeft alsof ze nog nooit genoemd waren. De taal die hij gebruikte was voor een deel een taal die hij zelf creëerde en voor een deel de taal van de gewone man uit zijn geboortestad, de ongeletterde schoenlapper, kleermaker, kantwerkster, borduurster uit de volksbuurten waarin hij opgegroeid was, gespeeld had op straat en gespijbeld. Als hij schreef, vertaalde hij uit zijn dialect in een Vlaams dat hij zo moeizaam geleerd had en dat nog geen Nederlands genoemd werd. Zo creëerde hij een nieuwe, een eigen "literaire" taal. Een taal die vaak een poëtische klank had, omdat hij nu eenmaal geboren was met een dichterlijke visie.
Zijn oorspronkelijkheid komt ook tot uiting in het grafisch en plastisch werk dat hij heeft nagelaten.
In zijn jeugd vertoonde hij meer aanleg voor tekenen dan voor schrijven. Zijn schoolopstellen voldeden helemaal niet aan de normen, zijn eerste gedichten waren stuntelig. Terwijl hij moeizaam het lager onderwijs doorworstelde, droomde hij ervan schilder te worden. Toen hij zijn opleiding aan de Lierse tekenschool achter de rug had, waar hij o.m. glasramen leerde schilderen, dacht hij eraan zich verder te bekwamen aan de academie in Antwerpen. Hij bedacht zich echter toen hij tot het besef kwam dat hij daarvoor alle dagen vroeg uit bed zou moeten. Is dat te betreuren? Hij heeft het zich zelf later ook afgevraagd en de vraag zeer genuanceerd beantwoord in een dagboekaantekening van 21 juni 1919: "Ik zou, en dit reeds vele jaren, een speeltuig willen kunnen bespelen om zo maar voor eigen genoegen de voosjes die mij in de kop komen uit te blazen. Het liefst zou ik violoncel willen leren, maar ik vrees het niet meer te zullen kunnen, en daarbij, als het niet rap zou gaan, zou ik het laten liggen. 'k Ben daar veel te gemakkelijk in. Die gemakkelijkheid, die mij vroeger niet naar de academie heeft doen gaan, naar de school, enz. heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gezet die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest?" Die bekentenis van zijn gemakzucht en gebrek aan volharding aan de ene kant en het besef van de gunstige gevolgen ervan aan de andere kant, bewijzen niet alleen zijn zelfkennis, maar zijn ook belangrijke factoren die in aanmerking moeten genomen worden bij de interpretatie van zijn werk. Het schrijven beoefende Felix Timmermans als een beroep, een vak. Al schrijvend werd hij een vakman. Zijn beroepsernst was zo groot, dat hij zijn gemakzucht en gebrek aan volharding wist te overwinnen als hij schreef. Het tekenen en schilderen was voor hem een ontspanning. Hij tekende vlug en gemakkelijk, schrijven kostte hem veel meer moeite en tijd. Als hij schreef wilde hij alleen zijn; als hij tekende of schilderde, hinderde het hem helemaal niet dat zijn kinderen in dezelfde kamer speelden, zijn potloden en penselen gebruikten om hem na te doen. Dat hij opzag tegen de moeite om de verschillende grafische technieken die hij beproefde, volledig onder de knie te krijgen, bewijst een dagboekaantekening van 16 juli 1919. Anton Pieck, die hem enkele maanden tevoren had leren etsen, had hem die dag leren houtsnijden: "Het zal wel gaan, maar om helemaal op dreef te geraken, heb ik jaren nodig, en dan gaat het nog te langzaam. Ik kan mijn tijd daar niet aan geven, ik zal dan maar tekenen: dat is op een paar uur af ''. Hij voegde eraan toe, dat hij nu besefte welk vakmanschap er nodig is om houtsneden te maken en welke bewondering hij daarom voor vakbekwame houtsnijders had gekregen. Zijn etsen, houtsneden en lino's tonen duidelijk aan dat hij wel aanleg had, maar hij miste de volharding om het vakmanschap daarin te verwerven dat hij noodzakelijk achtte.
Het meest bekend geraakte Timmermans als illustrator. Het eerste boek dat hij zelf illustreerde was "Pallieter". Daarna verluchtte hij ook de meeste van zijn andere boeken, evenals de nieuwe edities van "Schemeringen van de Dood", waarvan de eerste uitgave door Flor Van Reeth was geïllustreerd, en "Begijnhofspoken". Ook de meeste Duitse vertalingen van zijn werken werden uitgegeven met illustraties van de auteur. Merkwaardig is dat sommige van die uitgaven tekeningen bevatten die oorspronkelijk in andere werken verschenen. Dat kan worden verklaard door het feit dat Timmermans zeer bijzondere opvattingen over illustratiewerk had. In een brief aan Dr. Marcel Cordemans schreef hij op 26 januari 1928. "Maar illustratie is niets in mijnen aard, 't moet bij mij meer verluchting zijn". Ik meen dat hij daarmee bedoeld heeft dat illustratie de tekst verduidelijkt, hem concreet visualiseert, terwijl verluchting het boek versiert, zonder direct verband met de tekst, maar wel aansluitend bij de geest van de tekst in zijn geheel. Zijn verluchtingen hebben dikwijls een symbolische betekenis, zodat ze bij verschillende teksten kunnen passen. Ze hebben een versierende functie en vrolijken de lectuur op. Dat hij dergelijke verluchtingen zelf prettig vond, blijkt uit een dagboekaantekening van 25 juni 1919: "De proeven van Begijnhofspoken ontvangen. De plaatjes door mij getekend zijn smakelijk". Timmermans heeft niet enkel eigen werken verlucht, hij heeft ook werken van andere auteurs geïllustreerd. Zo had hij reeds pentekeningen gemaakt voor "De Witte" "Wannes Raps" en de Duitse vertalingen van "De Heiligen van Zichem" en "Pastoor Campens Zaliger", toen hem in 1944 gevraagd werd een Oostenrijkse uitgave te illustreren waarin de Duitse vertaling van "Onze Smid" en "Nol1e Janus" zouden worden opgenomen. Op 21 mei 1944 liet hij aan Ernest Claes weten dat de tekeningen voor "Onze Smid" klaar waren, maar dat hij die voor "Nolle Janus" niet kon maken. "Dat onderwerp is te tragisch en dat kan ik niet aan, dat durf ik niet aan", schreef hij. Een paar maanden later maakte hij de tekeningen toch. "Ik heb het zo goed gedaan als ik vermocht", schreef hij op 28 juli aan Ernest Claes. Is het nu zo dat zijn tekenpen, die gewoon was vrolijke krabbels te maken, haperde toen zijn werk een tragischer accent kreeg en kan aldus worden verklaard dat "Boerenspalm", "Ik zag Cecilia komen". "De Familie Hernat" en "Adriaan Brouwer" zonder illustratie werden uitgegeven? Die stelling is zeker te verdedigen en ze wordt niet ontkracht door het feit dat hij, tussen de publikatie van die vier werken in "Minneke Poes" en "Een Lepel Herinneringen" wel illustreerde, want het eerste is een prettig vakantiedagboek en het tweede bevat luchtig vertelde jeugdherinneringen. Maar er was nog een andere reden. Op 8 november 1934 vroeg de uitgever Van Kampen hem in een brief of hij ermee akkoord zou gaan dat hij aan Mark Séverin zou vragen "Boerenpsalm" te illustreren. Het antwoord van Timmermans is mij onbekend, maar op 16 januari 1935 kreeg hij een nieuwe brief van zijn uitgever waarin deze liet weten dat de tekenaar Léon Holman hem een boerenkop had laten zien die hij geknipt vond voor de linnen band van "Boerenpsalm", dat dan verder zonder enige illustratie zou worden uitgegeven. "Mij lijkt het daarom ook zo aanbevelenswaardig, voegde hij eraan toe, omdat we dan eens een anders uitziend boek van Timmermans krijgen en we niet steeds in dezelfde geest blijven voortgaan. Ik geloof dat ook voor de verkoop veranderen eens nodig is. ..." De eerste uitgave van het boek verscheen inderdaad met een stofwikkel waarop de tekening van Léon Holman, maar op het omslag van de volgende uitgaven kwam een door Timmermans zelf getekende boer voor. Hij maakte ook de omslagtekeningen van "Ik zag Cecilia komen". "De Familie Hernat" en "Adriaan Brouwer", maar dat waren dan ook de enige illustraties. Dat "Minneke Poes" en "Een Lepel Herinneringen" wel geïllustreerd werden door de auteur, is niet enkel toe te schrijven aan het feit dat ze tot een lichter genre behoren, ze verschenen ook bij andere uitgevers.
Maar Timmermans beperkte zich niet tot illustratiewerk. Hij maakte o.m. talrijke reisschetsen en landschapstekeningen, die hij dikwijls met waterverf kleurt. In 1926 gaf de pastoor van het Lierse begijnbof, Karel Biermans, hem de opdracht een nieuwe openbare kruisweg te schilderen. Hij maakte er voorstudies van in pastel. In 1928 schilderde hij een paar staties op eternit. Toen rees er een meningsverschil met de pastoor over het zwaard van een Romeins soldaat. Timmermans wilde het aan de linkerzijde schilderen, maar de pastoor zei hem dat de Romeinse soldaten hun zwaard aan hun rechterzijde droegen. Ze werden het niet eens, maar bleven goede vrienden. Later schreef Timmermans de inleiding voor een kunsthistorische studie van Karel Biermans over het begijnhof. Hij schreef daarin o.a. dat de pastoor, die nochtans een "gotiek gezicht" had, dweepte met de renaissance, terwijl hij zelf meer van de gotiek en de Primitieven hield. Als gevolg van hun verschil in opvatting kwam de kruisweg van Timmermans er niet : de twee afgewerkte staties bleven bij hem thuis staan, maar van de ontwerpen zijn er zeven pasteltekeningen overgebleven, waarvan "De graflegging", waarop men de oorspronkelijke potloodtekeningen nog door het pastel heen ziet, bijzonder opvalt door de heldere kleuren, daar waar de andere ontwerpen veel donkerder van toon zijn.
In het schilderwerk van Timmermans is er een opvallende verscheidenheid. Zeer dikwijls staat het in nauw verband met zijn literair werk. De figuur van Pallieter heeft hij nooit een concrete gestalte gegeven in zijn grafisch en plastisch oeuvre. Pallieter was immers een symbolische figuur, de kommerloze dagenmelker en levensgenieter die de auteur verlangde te zijn in de periode waarin hij de inspiratie vond voor zijn werk : toen hij na een heelkundige bewerking vreesde te zullen sterven en daardoor tot het besef kwam hoeveel hij van bet leven hield. Een vrij en probleemloos leven in een ongerepte en vruchtbare natuur. De rijkdom en vruchtbaarheid van de natuur gaf hij een plastische vorm in "De Terugkeer uit het Beloofde Land": twee mannen die een reusachtige vruchtentros dragen. De inspiratie daarvoor had hij gevonden op de voorgevel van een Lierse herberg, die nog altijd "Het Belofte Land" heet en waarop nog altijd een halfverheven beeldbouwwerk voorkomt met de twee druiventrosdragers, een typisch voorbeeld van volkskunst, die Timmermans zo sterk aansprak en beïnvloedde. Tot vijfmaal toe schilderde hij de vruchtdragers. Ook de "Driekoningen" heeft hij meer dan eens geschilderd: nu eens de "echte" koningen, dan weer verklede koningen met een ster, zoals hij ze literair gestalte gaf in "Driekoningen-tryptiek", het verhaal dat hij, samen met de Nederlander Eduard Veterman, voor het toneel bewerkte onder de titel: "En waar de ster bleef stille staan". Hij heeft slechts enkele hoofdfiguren uit zijn andere werken geschilderd. Van Mijnbeer Pirroen maakte hij een klein portret op hout, op een gekleurde tekening gaf hij hem het gezelschap van Anna-Marie met de Lierse Grote Markt als achtergrond. Ook Boer Wortel zette hij in de olie, terwijl hij zaad uitstrooit over zijn veld. Hij heeft ook nog verscheidene andere boerenkoppen geschilderd. In 1931 antwoordde bij aan H. Arens, die hem gevraagd had wat hij deed als hij niet schreef, dat hij dan schilderde en dat dit hem meer vreugde verschafte dan schrijven. Hij voegde eraan toe dat hij bij voorkeur boeren en kleine lieden schilderde, geen "salonmensen". Een hele reeks kleine olieverfportretten van boeren en volkstypen zoals hij die ook een literaire gestalte gaf in zijn korte verhalen uit "Het Keerseken in de Lanteern" en "Pijp en Toebak" bevestigt dat.
In de vrij lange periode waarin hij "De Harp van Sint-Franciscus" schreef, vertelde hij ook het leven van de heilige uit Assisi met het penseel : "Sint-Franciscus in gebed", "Franciscus predikt voor de Vogelen", "Sint-Franciscus gestigmatiseerd" en "Sint-Franciscus vioolspelend op twee stokken". In 1931 schilderde hij twee landschappen die hij reeds in zijn literaire werken had beschreven. "Het dorp Breugel" en "In 't Land van Leontientje".
Er werd meer dan eens gezegd en geschreven dat Timmermans een schilder was met het woord en een verteller met het penseel. Hij bevestigde dat zelf, toen hij aan H. Arens schreef dat zijn schilderen vertellen was. In zijn inleiding tot "Het werk van Fred Bogaerts" noemde hij het schilderend vertellen het kenmerk van de Vlaamse schilderkunst. Het narratieve element kwam in zijn plastisch werk het sterkst uit de verf in 1934 . In dat jaar schilderde hij "O.L. Heer en de Koe" en "Het Huisje van Verlangen". Zijn ongedateerd "Landschap met zaaiende boer" sluit daar nauw bij aan. Hoe "Het Huisje van Verlangen" ontstond, vertelde hij zelf uitvoerig in "Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes", uitgegeven door Adolf von Hatzfeld in 1935: "De kleine, vierjarige Gommaar zegde mij wat ik moest schilderen. Het huisje waarin wij wonen. Ik moet bij het venster zitten en schrijven. De schoorsteen moet roken, want Grootmoeder maakt juist de soep klaar. Hij ziet alle dagen op het dak tegenover ons een kraai zitten. Die moest ik nu ook schilderen. En zet er nog een mus bij en onze kat, die in het raampje zit. En laat er een watertje rond lopen. En Nonkel Louis moet in de hof werken! Ik volgde hem en zette alles op de plaats en in de kleur die hij wilde hebben: bijvoorbeeld een rode haan en een witte geit. Daarover werden wij het niet eens. Ik wilde ze vastbinden. Ik zei dat ze anders zou gaan lopen. Een geschilderde geit kan niet lopen, zei hij. Tenslotte mocht ik ze vastbinden, maar niet met een knoop, enkel met een strik die ze zelf kon losmaken. - De pastoor zou mij juist komen bezoeken. En in de verte moet er een molen staan. Hij zelf wilde met zijn moeder in een koets zitten. - En dan de wolken in de lucht. Ik schilderde er enkele van links naar rechts. Dat zijn de kinderen. En de moeder is de dikke wolk. En nog meer kinderen en tenslotte de vader. Maar dat moest een klein manneke zijn, zoals bij Tante Net. Dat is dan de laatste wolk. Mogen uw drie zusters er dan niet bij? Nee, die laat ik liever in het pensionaat in Antwerpen. Anders maken we weer ruzie. Ik schilder graag samen met Gommaar, hoewel er een afstand van 45 jaar is".
Naïever dan "Het Huisje van Verlangen", kan een schilderwerk moeilijk zijn, dichter bij een kindertekening in kleuren komen evenmin. Hij hield van kindertekeningen, zoals hij ook hield van volksprenten en hij liet zich dikwijls inspireren door "mannekensbladen". Ook zijn doek "Onze Lieve Heer en de Koe" heeft een narratief karakter. Het ontstond niet als illustratie bij een verhaal, maar andersom: hij "illustreerde" het schilderij later met een verhaal dat dezelfde titel kreeg. Het schilderij hing bij Timmermans in de gang vlakbij de voordeur. Wie bij hem ging aanbellen en even op de mat moest blijven wachten, keek recht op het zondagsgevoel waarmee hij schilderde en dat het schilderij ook oproept, zo intens in zijn werk gelegd. Ik heb vroeger Timmermans al eens een zondagsschilder genoemd, "omdat hij louter voor zijn genoegen schilderde en daarbij het gevoel had dat men vroeger had op een zondag, wanneer men enkel deed wat men graag deed". Als ik het woord zondagsschilder gebruik, dan denk ik aan wat hij zelf eens "la jouissance de peindre" noemde en aan het geluksgevoel dat het literair werk van deze dichter-in-proza bij zijn lezers opwekt. Felix Timmermans schreef en tekende, dichtte en schilderde omdat hij het niet laten kon. Zoals iedereen heeft hij invloeden ondergaan, maar in al zijn artistieke uitingen komt een eigen imago naar voren: dat van een goed mens, die geloofde in de zin van het leven, al kon hij het waarom ervan niet doorgronden; die probeerde gelukkig te zijn om het licht van elke dag, de kleuren van alle seizoenen en de poëzie in de kleine, eenvoudige dingen; die gewoon zijn best deed om, in een oorspronkelijke taal van woorden, lijnen en kleuren en in een eigen vorm, zijn gemoedswarmte uitstraling te geven en aldus zijn medemensen een beetje gelukkiger te maken.
Een reeks artikels die verschenen zijn in de Gazet van Lier - Kermiseditie 1986, een realisatie van de Lierse Persbond onder auspiciën van het comité Lier Kermis
100 jaar Felix Timmermans
In zijn boekje "Een Lepel herinneringen" schreef Timmermans : "Als ik in dit stadje Lier op de wereld geblazen wierd, bij 't nachtlicht van den vijfden july 1886 was ik het dertiende kind van de veertien. Ik was een overschotje. Voor mij bleef er geen plaats meer in het trouwboekje, en daarom schreef men mij dan maar op den omslag. In elk geval ik was er, daar kwam het voor mij op aan."
**********
Felix Timmermans vroeger en nu.
Door F. Breugelmans - Ere-burgemeester van de stad Lier
Als de Vlaamse spreuk Niemand Sant in eigen land enige waarheid inhoudt, dan gold dat zeker in de 20-er jaren, ten aanzien van de Fee. Hij had heel wat last om door te breken met zijn kunstenaarstalent.
Wij hebben Timmermans zeer toevallig leren kennen in 1917, volop in W.O.1 tijdens .een controle die de bezettende overheid regelmatig uitvoerde over al de jonge, weerbare mannen van Lier. Die moesten zich dan op de Grote Markt, in alfabetische volgorde opstellen voor de naamafroeping. Er waren 26 rijen, naar de 26 letters van het alfabel. Op de kop van elke rij stond iemand met een bordje, waarop de beginletter van de familienaam was aangebracht.
Voor de letter "T" was dat toevallig Timmermans.
Wij stonden dat spel af te kijken op de hoek van de Eikelstraat, een groepje studenten uit de zesde Latijnse.
Iemand merkte op: "Zeg, kende gijlie die ginder, die met zijne grote hoed, die jongen met de letter "T" ? Zie die maar paffen, 'n rookwolk gelijk van een fabrieksschouw". Misschien stookte hij ook in zijn zware pijpekop, gedroogde rubarberbladeren of patatteloof, bij gemis aan echte tabak. Dat gebeurde meer, het was oorlog.
Hij werd met de vinger gewezen en met een vuil oog bezien. Ha! dat is die met zijn kindertekeningskes - zo werd er gefezeld - die dat slecht boek heeft geschreven "Pallieter", dat op den Index staat. (Het is nooit zover gekomen !)
Dat woord "Index" riep bij ons een beeld op van de ban van de H. Kerk (met de hel daarbij). Wij wisten niet beter. Dat was wel zeer puriteins beoordeeld, maar het kaderde in de tijdsgeest van toen.
In 1928 was er in die heersende mentaliteit wel een grondige verandering te bespeuren. In de De Heyderstraat moest de gouden bruiloft gevierd worden van Netteke Verstraeten. Die woonde in de "Kluisheuskes", volop in de gebuurte van de Fee, in een petieterig kruipinneke, dat tegen de toren van de Kluizekerk letterlijk geplakt stond. Zulke viering was in die tijd een gebeurtenis van belang, eerder een zeldzaamheid. Er moest natuurlijk een feestcomiteit gevormd worden tussen de bewoners van de Kluisheuskes en van het "Klein Venetië" (den Oever, met zijn twee en negentig houten barakken). De Fee werd de ondervoorzitter van de geburen-commissie.
Heel het feestelijk gebeuren werd natuurlijk druk besproken, in volle straat, tussen de buurvrouwen, o.a. Trees Matroos, Mie No1, Celinneke, Lotteke van het Caféke "In het Pontejoerke" (op het uithangbord "Au Point du jour ") en Netteke Verstraeten, de feestelinge zelf, volgde alles van dicht bij.
Om de beurt werd er vergaderd in een van de 7 cafékes in de Heyderstraat. Voor de zware beslissingen vergaderde de commissie bij voorkeur in het Pontejoerke, vermoedelijk omdat men daar lang en laat kon blijven plakken.
Alles wees er op : het zou een Folklore-stoet worden, waarin bijzondere scènes zouden voorgesteld worden uit de werken van de Fee.
Oorspronkelijk bedoeld als een wijkfeest, is dat initiatief uitgegroeid tot de eerste officiële Pallieterstoet, die op 11 en 17 juni 1928 de Lierse straten doorkruiste onder een geweldige toeloop van sympathieke toeschouwers.
De tij was gekeerd voor de Fee. Tussen zijn naaste geburen, in die witgekalkte Kluisheuskes kunnen wij, voor een groot gedeelte, de bron situeren van de rijke inspiratie en van de speciale, hem eigen schrijftrant, die van hem gemaakt hebben de "UNIEKE FEE", nu zo gekend over heel de beschaafde wereld.
Pallieter-Revue.
Op 6 juni 1938 werden wij opgewacht ten huize van de Fee: Mr. Ign. Hellemans, algemeen voorzitter van Lyra, de heer W. Schuermans die jaren lang de successen van een hele reeks Lyra-Revues heeft verzekerd en wij zelf, als voorzitter van Lyra's Toneel-afdeling. Er was daar spraak over de mogelijkheid een "Pallieter-Revue" uit te werken. Wij lezen in het verslag over deze bespreking: De H. Timmermans ging onmiddellijk akkoord, op voorwaarde dat het werk niet verminkt zou worden en hij was zelf bereid, zo nodig, een helpende hand toe te steken. Daar vernamen wij ook dat er een film in wording was over het zelfde onderwerp, die reeds volgende winter zou afgedraaid worden ?
In 1939 lokte Lyra's Pallieter-Revue9 volle zalen, met als slottoneel: "En nu zullen w'er de sijs aflakken".
In 1957 werd aan het huis Timmermans de gedenkplaat aangebracht door de V.T.B. In 1962 verwierf het portret van de Fee, geschilderd door zijn vriend, Baron Isidoor Opsomer, een vaste ereplaats in ons gerestaureerd stadhuis.
In 1963 kregen wij ons Vorstenpaar op bezoek. Bij de intrede in de ontvangstzaal van ons stadhuis viel hun blik onmiddellijk op dit portret. Enige stappen in die richting
een bewonderende groet aan de beide Lierse kunstenaars, de FEE en den DOOR
Eerst dan konden wij beginnen met de voorstelling van de Koning en de Koningin aan de aanwezige prominenten.
Maar de schoonste hulde die de Lierse bevolking ooit heeft gebracht aan de Fee, was toch wel de prachtige Pallieterstoet in het raam van de grootse St. Gummarusfeesten van 1965, waarvoor heel de bevolking zich uiterst aktief heeft ingezet.
Naar raming kwamen er 350.000 toeschouwers op af.
In 1968 hebben wij het Timmermans-Opsomerhuis open gesteld voor het publiek. Bij deze plechtige inhuldiging mochten wij de openingsrede beluisteren van Hubert Lampo, als afgevaardigde van de Minister van Kultuur, "Het Lierse Timmermans-Opsomerhuis is een tot dusver onvoorstelbaar unicum, waarvan men slechts in het buitenland de weerga aantreft.
Het jaar 1972 groeide uit tot een grootse Timmermans-viering, in het teken van de 25-ste verjaardag van zijn overlijden. Het Timmermanspad werd geopend en te Brussel, op de Grote Markt werd een tentoonstelling ingericht in "Den Tinnen Pot", gewijd aan "De Lierse Kunstenaars".
En nu in 1986 beleven wij weer een Timmermansjaar bij gelegenheid van de 100-ste verjaring van zijn geboorte.
Aan de leden van het feestcomité "Lier Kermis 1986", die zich terdege inspannen om hun aandeel bij te dragen tot de waardige viering van dit T-jaar , geven wij deze suggestie : denkt eens terug aan Netteke Verstraeten en haar geburen uit de Kluisheuskes, die de eerste stoot hebben gegeven tot die herhaalde uitingen van hulde en dank van de Lierse bevolking aan "hun grote FEE".
Als wij die retrospektieve van vieringen even overlopen, menen wij die aangehaalde Vlaamse spreuk "Geen Sant in eigen land" toch enigermate te moeten aanpassen.
In Lier kennen wij toch iemand die "Sant" is geworden in eigen land: ONZE FEE !!!
Heren van het Feestcomité "Lier Kermis", tot daar dan mijn bijdrage, op uw verzoek. Ik wens u veel geluk. Wij weten het : gij kent uwe stiel. Daarvan hebt gij herhaaldelijk de bewijzen geleverd.
Gij ...en gij alleen zijt in staat om heel Lier op de been te brengen. Deze keer groeit uw initiatief uit tot een zoveelste " VOLKSHULDE aan ONZE FEE", de Lierenaar met wereldfaam.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
**********
De Fee en de Kermis
Een titel geeft meestal aan waarover het artikel - dat eronder volgt - handelt. Het is dan ook nuttig de in de titel gebezigde begrippen duidelijk te omschrijven. De Fee vraagt duidelijk geen verklaring. Een begripsomschrijving van kermis is misschien meer noodzakelijk.
Denken we inderdaad niet al te vlug in een Breugheliaanse stijl van bier en rijstpap met bruine suiker. We blijven dan immers steken in een volksfeest met vermakelijkheden. En dat is te eng. Kermis zou afgeleid zijn van kerkmis. En deze mis werd jaarlijks bij het gedenkfeest van de kerkwijding opgedragen.
Bij deze kerkmis werd later ook een jaarmarkt gehouden. En het geheel evolueerde tot een kermis. Vroomheid en volksvermaak gingen hand in hand. En ook in Lier vindt men de herberg naast de kapel. Maar eerst een kapel en dan een herberg. ' Dat is de dichterlijke oorsprong van Lier, dat is ook de geest van Lier. Vroomheid en zinnelijkheid nevenseen ', aldus de Fee in Schoon Lier.
Lezen we niet in Uit mijn rommelkas dat voor de Fee zijn vader meer speelkameraad dan opvoeder was. een vader die meer aandacht had voor het poppenspel dan voor de schooltaken. En vertoefde kleine Felix niet liever op straat dan op school.
Misschien toch opmerkelijk dat een van Timmermans' eerste schrijfsels over het oude volkslied handelt. Alleen al het silhouet van de Fee doet ons aan kermis denken.
In Schoon Lier lezen we ' Lier rijmt niet voor niets op bier en plezier '. En wat verder ' Als er drie man bijeenstaan maakt men een maatschappij en alles moet gaan, en kan niet anders gaan dan bij een kloeke pint malse gersten en een goede pijp, en in 't vooruitzicht van twee soupers '.
De frekwentie van de kermissen moet wel hoog geweest zijn. Het was immers ' bijna overandere dag rust of feestdag, elke heilige had zijn kapelleken, en ieder kapelleken zijn kermis '.
Timmermans had een Snoeck-almanak die krioelde van ' rode streepkens die de plezante gelegenheden onderlijnen '.
Het begint met oudejaarsavond over de driekoningen naar verloren maandag. Met Sint-Antonius zijn de beenhouwers en echte ' veerkenskoppen ' verzameld in Koningshooikt. Dan staat karnaval of vastenavond aan de deur. En er is nog half-vasten, eerste communie, de vetten os met Pasen, Roggebroodkermis aan het station, Kluizekermis, plechtige communie, Lier Kermis met de Sacramentsprocessie. ... en dan zijn we nog maar in de helft van het jaar .
Daartussen komen dan nog huwelijks- en andere jubilea, teerfeesten en soupers allerlei. Er is nog Margrietje op het begijnhof. de kermis van Sint-Anneken en van Sint-Bernardus, Sint-Gummaruskermis met vuurwerk waarvan de ' flessen ' het einde der kermissen in Lier afkondigen. Maar dan zijn er nog de buurgemeenten. ' Het feest zit nu eenmaal in de lucht, in het bloed; het is een blij gebaar van een gezonden geest ' meent de Fee.
De Lierenaars loven God ' met een stuk spek in de mond '. Een echte Lierenaar heeft een linkerkant die vroom is en een rechterkant die zinnelijk is. En, zegt Timmermans : , 't Zijn twee feestende kanten'.
Vroomheid en zinnelijkheid zijn ook twee kanten van de Fee. Lezen we Pallieter. Denken we aan Timmermans' verblijf in Achel, zijn begijnhovenreis, het medestichten van de Pelgrimbeweging, zijn hartelijke contacten met de Dominicanen naast de deur. Het zijn allemaal verwijzingen naar de godsvrucht van de Fee die zich uitte in een 'voelen' van God en niet alleen terwijl men 'knielt' maar ook 'terwijl men de straat schuurt en op de tram twee uur en half zit te schokken'.
Geloof en wereld waren ten tijde van Timmermans nog erg verstrengeld. Lezen we nog eens in Schoon Lier ' De processie gaat niet uit omdat het kermis is, maar het is kermis omdat de processie uitgaat. Eerst den Heilige met gebeden en waslicht vereerd, en er dan een goede pint op gezet en een volle schotel opgegeten ! '
En eigenlijk is Lier Kermis tien jaar lang op dit stramien geborduurd. s Zondags - hoogdag van Lier Kermis - trekt na de hoogmis de processie rond en daarna komt de pint en het eten.
De Fee zou het heel goed gevonden hebben.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
**********
Lier in het werk van Timmermans
Door Bert Verbist
Felix Timmermans was verliefd op zijn stad. Hij hield van zijn silhouet, van de architectuur, van de sfeer, van de kleur, van zijn geschiedenis en van de mensen die er woonden. Als schilder zoog hij de schoonheid van kleuren en vormen op. Als schrijver heeft hij de vertelsels van zijn stad afgeluisterd.
LIER was zijn inspiratiebron, de mantel waarin hij verscheidene van zijn verhalen heeft gehuld.
In zijn boek SCHOON LIER zingt hij zijn liefde en bewondering uit. Hij noemt de Sint-Pieter en Pauluskapel het ei waar Lier is uitgebroed; de moeder van de Sint-Gummaruskerk.
Hij beschrijft deze kerk en de typische peperbusvormige toren met zijn " leverworstkleur "; een grote muziekdoos.
Hij tekent de Sint-Gummaruskerk met haar feestelijke tympanen, schoorbogen, balustraden, pinakels, nissen, spuwdraken en heiligenbeelden. Hij noemt het een kostelijke juweeldoos waarvan de kleurrijke kerkramen de blinkende edelstenen zijn.
Ook het interieur van de kerk beschrijft hij in geuren en kleuren.
Verder beschrijft hij de Grote Markt met de typische kasseitjes, het stadhuis en het belfort; de gevels, de straten, de kerken.
Hij vergeet de huizen en de herbergen niet met hun uithangborden; de lievevrouwen-kapelletjes, de pompen als monumenten ; de binnenwaterkens. Ook het begijnhof krijgt een goede beurt, een schilderachtige beschrijving. -" hier wandelt de mystiek in burgerkleding rond " -
In een trek schetst hij een populaire geschiedenis van zijn stad, een bont overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in volkse stijl verteld. Hij is ook fier op het artistieke Lier met de hele reeks van schrijvers, schilders, dichters, musici enz.
Het Begijnhof
Zoals vele andere kunstenaars werd Timmermans door het begijnhof aangezogen.
Hij had er met Renaat Veremans aan spiritisme gedaan.
Hij had er in de buurt met Raymond de la Haye gewandeld.
Meer dan eens had hij er een rustig kamertje gehuurd om er te. kunnen werken. Na de eerste wereldoorlog was het de grote kamer in nummer vier aan de Grachtkant en in de jaren veertig huurde hij een kamer op de verdieping van het huis nummer elf aan de Margaretastraat aan de achterzijde, met uitzicht op de huizen van de Grachtkant. Op het begijnhof, had hij Flor Van Reeth leren kennen en Anton Pieck. Hij had er samen met Anton Thiry inspiratie gevonden voor begijnhofsproken en andere vertellingen.
Daar stond hij de schilderende Door Opsomer te bewonderen.
In het huisje van Nest Van der Hallen, in het Hellestraatje, had Timmermans samen met de Nest en Flor Van Reeth De Pelgrim gesticht. Het begijnhof: een oord vol romantiek. Om in avondschemering met enkele vrienden een keerskensprocessie te houden al zingend " Keersken in Lanteern, is mijnheer pastoor niet thuis...."
Geen wonder dat het begijnhof in zijn werk beschreven is. De smaak van de amandelboon zoals hij het begijnhof noemde, dringt door in zijn Pallieter.
Hij laat Pallieter in de buurt van het begijnhof wonen. Charlot leeft het leven van de begijnen mee. Pallieter stapt mee achter de begijnhofprocessie met een brandende kaars. Na afloop van de processie stoeien de kinderen in de begijnenbeemd, dansen in de ronde met de jonge begijntjes en doen een spelletje met de vrolijke pastoor, die er toevallig bij komt.
Daar waar het Hemdsmouwke zich bevindt laat Timmermans in zijn verbeelding een vlietje op het begijnhof stromen.
Pallieter hoort op een romantische zomeravond de pastoor in zijn tuin cello spelen. Hij drijft met zijn schuitje langs het smalle Hemdsmouwke het begijnhof op tot aan het hek. Als de pastoor ophoudt met musiceren en vraagt of er iemand is, roept Pallieter : IKKE!
In het sublieme verhaal " De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen " heeft Timmermans de sfeervolle beschrijving van het begijnhof gegeven met pereltjes van tafereeltjes.
Lierse smaak
Ook in andere verhalen ligt af en toe een druppel Lierse smaak. In Het kindeke Jezus in Vlaanderen laat hij Maria langs de Netedijk stappen en " ziet hij menig schaatsenrijder die met zijn lief naar de begijnenbeemden liep ".
In zijn korte verhalen in Pijp en Toebak is de sfeer typisch Liers.
Rond de herberg : " In 't Kruis-cafe chantant " heeft hij een vertelsel gefantaseerd. Het gaat er niet zozeer om de inhoud van het vertelsel, maar om de beschrijving. Hij vond die blijkbaar plezant :
" Aan den hogen gevel van de herberg ' In 't Kruis-cafe chantant ' hangt er een grote kruislievenheer. Hij is dik gespierd en bleek, met duizend druppels bloed ". En de beschrijving in het " Geheim der wilgen " doet denken aan de Benedenbaan buiten de molpoort.
Op het begijnhof laat hij mademoiselle de Chanterie wonen. " Een week later woonde die rijke dame in een klein huizeke ' De Goede Herder ' bij het begijntje Verdonck achter de kalvarieberg ".
De Driekoningentriptiek met de figuren Pitje Vogel, Schrobberbeeck en Suskewiet is helemaal in het Lierse landschap gesitueerd. En de typen zijn geïnspireerd op "modellen" uit onze Lierse wereld.
In de Familie Hernat bestaat er geen twijfel over dat het stadje "Nievesdonck" met het Netelandschap, met zijn Eycken Boom, zijn cavesbier, het Lierse decor is waarin de roman zich afspeelt.
Het verhaal van Vettige Teen is gefantaseerd rond het lievevrouwenbeeld naast de begijnhofpoort en de hoofdfiguur is geïnspireerd op een oude palingvisser .
De Krabbekoker woont in een barak in de buurt van de Nete.
Het verhaal van Annemarie, mijnheer Pirroen en de Dolfijnen is doordrenkt van de Lierse sfeer.
Ook in zijn plastisch werk heeft Timmermans in tientallen illustraties, almanakken en schilderijen Lier uitgebeeld.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
********** Timmermans en het toneel
Door Bert Verbist
Timmermans was veelzijdig begaafd. Buiten de gave van vertellen, schilderen, schrijven (beschrijven), had hij ook de inspiratie om personen ten tonele te voeren en te laten handelen en dialogeren. Dat hij al vroeg de smaak voor het toneel had gekregen, dankte hij aan poppenspelen van zijn vader en aan het toneelspel met de kinderen onderling.
Hij volgde met belangstelling het toneelleven in zijn stad, vooral de talrijke opvoeringen van de stukken van de Lierenaar Jan Ivo Queekers. En nadat hij had kennis gemaakt met het toneelwerk van Maeterlinck, Ibsen en Shakespeare, begon hij zelf toneel te schrijven.
Hij zond twee stukken in voor prijskampen, maar buiten een aanmoedigingspremie kende hij geen succes.
Het historisch drama Holdijn kwam nooit voor opvoering in aanmerking, maar het toneelschrijven bleef hem prikkelen. Het leven van de H. Catharina van Siëna inspireerde Timmermans tot het schrijven van het toneelstuk De hemelse Salome. Het zal hem ongetwijfeld een rijke toneelervaring bezorgd hebben, al was het volgens de kritiek geen echt toneel en vertoonde het technische tekorten. Het bevatte mooie taferelen, maar men vond het jammer dat de auteur zich niet had laten assisteren door een ervaren technisch geschoolde toneelman.
Toch werd het stuk op 24 februari 1930 met groot succes opgevoerd in de feestzaal De Valk te Lier, in regie van Anton Van de Velde. Timmermans werd tevens gevierd.
Hij dacht er aan sommige van zijn eigen romans en verhalen voor toneel te bewerken. Zo kwam zijn werk Annemarie hiervoor in aanmerking en trad mijnheer Pirroen op de voorgrond.
Omdat ook de Nederlandse toneelschrijver Veterman het boek Annemarie voor toneel wou bewerken en het aan Timmermans voorstelde, wilden ze hun versies vergelijken en oordeelden ze het aangewezen dat het in samenwerking zou gebeuren. En het bleef er niet bij.
De ster
Ze maakten samen En waar de ster bleef stille staan, naar het verhaal Driekoningentriptiek en Leontientje, naar het boek De pastoor uit de bloeiende wijngaerdt.
Wat de bijdrage in die samenwerking van de beide auteurs precies is geweest is nooit duidelijk beschreven. Er werd wel eens de fout gemaakt dat de naam Veterman helemaal niet werd genoemd. Nochtans volgens het getuigenis van Hans Roest was Veterman een geniaal en bekwaam toneelman. Toneeltechnisch zal hij een goede steun geweest zijn bij de scheppende verbeeldingskracht van de geniale Lierenaar .
Het gebeurde ook wel eens dat de naam Timmermans op de affiche werd vergeten, in Nederland.
Timmermans zag de toneeltaferelen en proefde de dialogen. Hij waakte over de sfeer van zijn stukken. Zo was het met Mijnheer Pirroen, dat in Nederland was opgevoerd en nadien te Antwerpen. En ook wat betreft En waar de ster bleef stille staan, zullen de dialogen in de volkse (men zou zeggen Lierse) taal wel van Timmermans zijn. Het stuk kende een miraculeus succes. Het werd gecreëerd in de grote theaters in het Vlaamse land en ook in vertaling in het buitenland. Jaar na jaar stond het stuk op het programma van het beroepstoneel en honderden keren werd het in stad en dorpen door amateurtoneelkringen opgevoerd.
Het werd opgevoerd in poppenspelen en marionettentheater. In 1940 werd in de oude zaal Renova te Lier een poppentheater opgericht waar De ster werd opgevoerd met medewerking van Gommer Torfs, Lode Verhoeven en anderen en waarvoor Timmermans zelf de decors had getekend.
Ook andere toneelauteurs waren bekoord door thema's uit Timmermans' boeken. Zo bewerkte Dr. Karl Jacobs het boek Bruegel maar niet zonder Timmermans.
Het spel De zachte keel werd eerst in het Duits geschreven door Dr. Jacobs en in Duitsland opgevoerd. Maar de Vlaamse bewerking was door Timmermans van nabij gevolgd.
Dat typisch Lierse werk ontstond uit een volks verhaal met lokale kleur en werd door de auteurs, na een verkenningstocht ter plaatse van het Lierse wereldje afgekeken. Renaat Veremans en Timmermans maakten van het verhaal Annemarie een opera, een zangspel in vier bedrijven met vier decors. Timmermans schreef het libretto.
Het filmspel van Sint Franciscus dat in 1937 in open lucht werd opgevoerd in Oisterwijk (Nederland) kwam tot stand met de medewerking van Timmermans. Het was gebaseerd op het boek De harp van Sint Franciscus en werd bewerkt en geregisseerd door Hendrik Caspeele.
Van eigenlijk toneel werd er niet gesproken. Timmermans noemde het zelf een illustratie met toneelbeelden. Het omvatte 71 taferelen en duurde ongeveer vijf uren.
Het kindeke Jezus in Vlaanderen werd in het Frans bewerkt door Henri Brochet en door Anton Van de Velde in het Nederlands vertaald en geregisseerd voor het Vlaamse Volkstoneel in 1936.
Ook Dr. Karl Jacobs gaf een bewerking van Het kindeke Jezus in Vlaanderen : Das Jesus- kind in Flanderen, dat door het Hanseatsche Verlaganstalt in Hamburg werd uitgegeven.
De tekst werd door Felix Timmermans vertaald en in 1934 gepubliceerd. Op 26 december 1936 werd het stuk door de Antwerpse KNS gecreëerd in een regie van Lode Geysen.
Boerenpsalm
En Boerenpsalm?
Was er een toneelstuk van te maken ?
Timmermans dacht er zelf aan om samen met Jos Janssen Boerenpsalm voor toneel te bewerken. De eerste indruk van Jos Janssen was dat het niet mogelijk zou zijn. In 1943 - 44 werd er over gecorrespondeerd en Timmermans was verheugd dat Janssen er toch wat in zag.
J. De Ceulaer heeft het volledig scenario dat Janssen maakte gepubliceerd, maar Timmermans heeft er verder geen werk meer van gemaakt. Hij werkte aan zijn Adriaan Brouwer en zijn gezondheid was niet te best meer .
Rik Jacobs, de onlangs overleden stichter, regisseur en directeur van het Reizend Volkstheater , liep al een hele tijd met het plan rond Boerenpsalm op de planken te brengen. Hijzelf kon het niet realiseren maar kwam in contact met de Lierenaar Gommer Torfs, iemand met toneelervaring en die het werk van Timmermans door en door kende. Gommer had een proef gedaan met een toneelbewerking van "De Krabbekoker", maar Jacobs stelde hem Boerenpsalm voor.
De eerste indruk van Gommer was ook dat het niet te realiseren was. Na aarzelen en zoeken is het toch tot stand gekomen en het is het reuzesucces van het RVT geworden.
Het toneelwerk van Timmermans blijft nog door het publiek gesmaakt. Vooral En waar de ster bleef stille staan wordt regelmatig opgevoerd - denk aan het Mechels miniatuurtheater en de Schoolbond te Lier (regie J. Verbist). Ook andere toneelstukken werden nog getoond.
Zo werd in 1968 De zachte keel weer opgevoerd door het Verbond der Lierse toneelkringen in regie van J. Saerens, die dialogen aanpaste op advies van J. De Ceulaer .
In 1972 bracht het toneellabo Arlecchino een nieuwe bewerking van Pieter Bruegel naar tekst van Bert Verbist en in regie van Jan Verbist.
Timmermans heeft de toneelwereld verrijkt en geanimeerd door zijn aanwezigheid en betrokkenheid.
Befaamde acteurs en regisseurs vonden hun gading in zijn werken en hij leefde er in mee.
In het jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap dat door J. De Ceulaer werd samengesteld, vindt men interessante en gedetailleerde bijdragen. Daaruit blijkt hoe groot de invloed van Timmermans en hoe belangrijk zijn bijdrage is geweest in het toneelleven.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
... de lucht is natzilver als de rug van vis - Cees Visser
. de lucht is natzilver als de rug van vis .
Felix Timmermans, Pallieter, Boerenpsalm en meer.
doorCees Visser
Ieder jaar verheug ik me erop, het dagje uit naar het Belgische Lier; de Pallieterstad. Als een pelgrim nader ik de stad, steevast via dezelfde route binnendoor; ver van de snelweg. Als in de verte het silhouet van de 'Peperbustoren' van de Sint Gummaruskerk in zicht komt, bekruipt me het bekende gevoel van thuiskomenIk rijd de wereld van Felix Timmermans binnen, een wereld die ik uit zijn boeken ken en die me lief is. Wandelend door het centrum van Lier is het alsof ik door een openluchtmuseum dwaal. Alles om me heen observeer ik met een ' Timmermansoog '.
Die dag is mijn 'Lierke, plezierke'!
In Schoon Lier (1925), het mooie, door hem zelf geïllustreerde boek over zijn geliefde stad, karakteriseert Timmermans Lier in de beginregels als volgt : 'Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van het mijmerend, mager Kempenland, daar is het. Daar troppelt Lier met zijn rode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende, olijfgroene water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft. ...'
Er is alle reden om aandacht aan Felix Timmermans en enkele van zijn werken te besteden. Immers, op de grens van 2006 naar 2007 kunnen we op twee manieren terugkijken.
Op 5 juli 1886 - nu 120 jaar geleden - werd Felix in Lier geboren. Op 24 januari 1947, op zestigjarige leeftijd, overlijdt hij in zijn geliefde vaderstad.
Nu zestig jaar later, is het een goed moment om terug te blikken en hem te gedenken.
Was het een bruisend, productief leven van zestig jaar, waarna het langzaam maar zeker stil werd rondom hem? Zeker niet! Felix mag dan enorm populair geweest zijn tijdens het Interbellum, zijn werk is daarna niet vergeten, getuige de vele herdrukken na de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast groeit en bloeit de reflectie rond zijn oeuvre. Er verschijnen tientallen artikelen en studies die zijn werk van verschillende kanten belichten.
Zo blijft deze bijzondere schrijver leven voor de lezers van nu.
Levensloop
Als dertiende kind wordt Felix in het gezin van Gommaar Timmermans, handelaar in Lierse kant, in 1886 geboren. Na zijn schooljaren bezoekt hij de tekenacademie. In die periode leest hij veel, schrijft voor allerlei blaadjes en discussieert met zijn artistieke vrienden. Een oudere vriend brengt hem in aanraking met occultisme en theosofie. Zijn katholieke wereldbeeld komt dusdanig onder druk te staan, dat hij in een geloofscrisis belandt. In die tijd schrijft hij Schemeringen van de dood. Angsten en onrust beheersen zijn leven. Het zijn jaren van ongedurig zoeken. Hij wordt ziek en ondergaat een operatie waarbij hij de dood letterlijk in de ogen ziet.
Later noemt Felix dit het ei waaruit Pallieter ter wereld is gekomen.
' Ik had verkeerd geleefd, 'k had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lenteregen over de akkers druppelde '.
Vanaf de zomer van 1911 tot 1914 werkt hij aan Pallieter , waarmee hij zich bevrijdt van de doodsschemeringen en in Pallieter een levensgenieter schept die bijna mythische vormen heeft gekregen. In 1912 trouwt hij met Marieke Janssens. Na de Eerste Wereldoorlog vluchten zij naar Nederland, nadat Felix beschuldigd is van Vlaams activisme.
Hier wordt hun eerste dochter geboren. In 1920 keren ze naar Lier terug, waar nog twee dochters en een zoon het levenslicht zien. Zijn literaire productie groeit met het jaar en zijn populariteit in Europa is ongekend.
Regelmatig reist hij rond om lezingen te houden, vooral in Nederland en Duitsland. Hij blijft een fervent flamingant, maar houdt zich verre van functies in politieke organisaties. Het liefst is hij thuis in zijn gezin of bij zijn vrienden. Vaak zoekt hij de stilte in zijn werkkamer op het oude Begijnhof waar hij schrijft en tekent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog accepteert hij in 1942 de prestigieuze Rembrandtprijs van de Universiteit van Hamburg. Hierbij zijn hoge Duitse officieren aanwezig. Voor de oorlog had Felix veel vrienden in Duitsland gemaakt die hij tijdens de bezetting blijft ontmoeten. Na de bevrijding wordt hij van collaboratie beschuldigd. Hij bestrijdt dat en lijdt erg onder de aantijgingen. Zijn gezondheid wordt steeds slechter en hij trekt zich in zijn gezin terug. In 1946 besluiten de autoriteiten hem niet te vervolgen. De spanning valt weg, maar zijn hartklachten blijven.
In januari 1947 overlijdt hij en wordt hij onder grote belangstelling begraven.
Ex-libris
Ter gelegenheid van de honderdste verjaring van zijn geboorte vinden er in 1986 verschillende activiteiten plaats. In het Timmermans-Opsomerhuis te Lier richt het herdenkingscomité onder de titel Met pen en penseel een grote tentoonstelling in van het literaire en plastische werk van Felix Timmermans.
Vanuit een geheel andere hoek komen er ook huldeblijken, namelijk vanuit de wereld van het ex-libris. J.M.A. de Belder stelt een mapje samen met twaalf ex-libris, getiteld Ter herinnering
( oplage 120 ex.).
Alle prenten zijn speciaal voor hem als boekmerk gemaakt door buitenlandse kunstenaars die zich lieten inspireren door de werken van Timmermans.
Daarnaast geven het Felix Timmermans-Genootschap en Graphia een map uit met twintig gevarieerde ex-libris naar thema's uit het werk van de schrijver (oplage 1700 ex.).
Timmermans, die zelf vaardig tekende, had veel waardering voor het vakmanschap van grafici. Zo had Anton Pieck hem indertijd etslessen gegeven, maar toen Pieck hem ook het houtsnijden wilde leren, ontdekte Felix al gauw dat het hem jaren zou gaan kosten om die techniek onder de knie te krijgen. De inleiding van José De Ceulaer bij deze map eindigt veelzeggend : 'Moge de uitgave van deze map voor velen een stimulans zijn om, bij de lectuur van de onvergetelijke Felix Timmermans, naar de innerlijke echo van zijn stem te luisteren als naar de klank van een harp die een psalm begeleidt, de sappige vruchten uit zijn nog steeds bloeiende wijngaard te proeven en er "zeer schone uren" aan te beleven.'
Met een paar van deze ex-libris als illustratie wil ik hier iets vertellen over mijn leeservaring met betrekking tot enkele van Timmermans' belangrijke werken.
Pallieter en boer Wortel
In Pallieter (1916) creëert Timmermans de icoon van de vitalistische levensgenieter. Voor dit doel wordt Lier en omgeving herschapen tot een Vlaams paradijsje waar Pallieter de dagen melkt.
Gulzig, met al zijn zintuigen genietend, dartelt hij door het vruchtbare landschap. Hij leeft impulsief op de gang der seizoenen. Het boek is een geluksdroom, een idylle. Eigenlijk is het vreemd, dat het zonsucces heeft, want het heeft geen plot en er zit nauwelijks een verhaal in.
Met zijn oudere zus Charlot woont Pallieter buiten Lier aan de Nethe. Tijdens een familiefeest wordt hij verliefd op Marieke, het petekind van Charlot. Enkele maanden later trouwen ze en binnen het jaar krijgen ze een drieling. Als er een rustverstorende spoorlijn door de streek zal komen, besluit Pallieter met zijn gezin de wijde wereld in te trekken 'lijk de vogels en de wind'.
Wat maakt dit boek dan zo aantrekkelijk?
Het is vooral de charme van Timmermans' suggestieve manier van formuleren die verrassend is en geluksgevoelens oproept. In een aaneenschakeling van 28 taferelen die ruim een jaar beslaan, 'geschilderd' in lyrisch proza, ontmoeten we Pallieter, de uitbundige genieter:
' Koleuren, koleuren, is alles in alles! ' Maar ook is hij de man die in de avondschemer zijn doedelzak pakt om zijn ontroering te verklanken, omdat de stilte hem raakt 'tot in het klokhuis van zijn ziel'. Vaak beklemtoont men in Pallieter dat uitzonderlijke, vitale levensgevoel, terwijl zijn contemplatieve kant over het hoofd wordt gezien: 'Deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijke vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver als een heilige ...
Zo'n twintig jaar later verschijnt Boerenpsalm (1935) met als ik-verteller de zestigjarige boer Wortel. In een soort innerlijke monoloog ziet hij terug op zijn leven. Was er in Pallieter geen plaats voor ellende en verdriet, in Boerenpsalm komt de volheid van het leven met zijn vreugden en rampen, en het ploeteren in het zweet des aanschijns wel aan bod.
Timmermans' stijl is soberder, zakelijker geworden. Door het gebruik van de tegenwoordige tijd krijgt het verhaal van Wortel een grote directheid.
Hij vertelt over zijn jeugd in een arm kinderrijk gezin, over zijn twee huwelijken, eerst met Fien en later met de veel jongere Frisine, over de vreugden en de vele misères in zijn gezin en op de akkers. Als zijn vriend de pastoor hem op oudere leeftijd wil koppelen aan de welgestelde Angelik en hij bij haar in een deftige burgerwoning zal intrekken, laat Wortel het op het laatste moment afweten. Hij kiest voor zijn akker en verspeelt daarmee de vriendschap van de teleurgestelde pastoor. Samen met zijn blindgeboren dochter Amelieken blijft hij op de boerderij wonen. In zijn vrije uren knutselt hij aan een kunstig gesneden kruislieveheer die hij later op zijn graf wil laten plaatsen.
Voor Wortel leeft de vruchtbare aarde alsof het een vrouw is, die enerzijds zijn geluk, maar anderzijds zijn eeuwige beproeving is. Prachtig zijn de monologen die hij houdt. Ze zijn als gebeden omdat hij God in de natuur ervaart. Zo wordt zijn leven een boerenpsalm met al de hoogte- en dieptepunten die eigen zijn aan het bestaan.
In de eerste zin van het boek wordt direct de toon gezet : ' Ik ben maar een arme boer en ik heb al veel miserie gehad, toch is het boerenleven het schoonste leven dat er bestaat. Ik wil nog met geen koning verwisselen. God, ik dank U dat Gij van mij een boer hebt gemaakt. '
In het slothoofdstuk vervolgt Wortel : ' En nu zit ik hier met mijn Amelieken. De rest is getrouwd en zit dik in de kinderen. Zoo wordt er gedurig doorgeworteld. Dat is het leven. Ieder zijn beurt.
Ik geef hun mijnen zegen '.
Ook al is het verhaal geplaatst in een eind-negentiende-eeuwse context, agrarisch, ingebed in het rijke Roomse leven toch is het niet moeilijk om deze roman te zien als een metafoor voor 'het leven'. Voor 'boer' kan men in principe ieder ander beroep invullen
Wortel sluit zijn verhaal af met een prachtige, bladzijdenlange dankpsalm, een lofzang op het boerenbestaan die eindigt met de woorden ' En laat Uwen Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld (dat spijtig, ook van 't kasteel is) in het zweet zijns aanschijns mogen werken!
Dank op voorhand:
Zoals Pallieter de incarnatie is geworden van de gedroomde levensgenieter, zo is Wortel het beeld geworden van de gelouterde, verinnerlijkte mens die ondanks alles het leven blijft omarmen.
Ander werk
In mijn boekenkast staan alle Timmermansboeken op een aparte plank bijeen De linnen ruggen met vignetten vallen meteen op. Ik kijk er graag naar. Heel bijzonder is ook De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918), een juweeltje van vertelkunst.
Ze word! verliefd op Martienus, de hovenier
En teruggaan naar de Middeleeuwen kan in De harp van Sint Franciscus (1932), een heel persoonlijke biografie van de door Felix' vereerde heilige, het hovenierke Gods Of anders de schildersbiografieën PieterBruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928) en Adriaan Brouwer (1948), romans waarin hij zijn liefde voor het tekenen en schilderen uitleeft via zijn idolen. Het boek over Brouwer gaat over de vrijheid van de kunstenaar. Op de eerste pagina blikt de zieke schilder terug en filosofeert : ' Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in : de drank, de liefde, de toebak en de kunst. En daar heb ik het mijne van genomen!
Heb ik verkeerd geleefd?' Timmermans schreef dit in 1944 toen hij zelf ook al de nodige signalen had gehad in verband met zijn gezondheid Er is nog zoveel te beleven aan het oeuvre van Timmermans
Timmermans leeft
Wie werk van Timmermans zoekt, kan natuurlijk in het antiquariaat terecht, maar het bewijs dat ook nieuwe generaties belangstelling hebben is de recente uitgave van zijn verzameld werk in een mooie reeks van het Davidsfonds, verzorgd door Prof A. Keersmaekers. Het omvat enkele tientallen gebonden delen
Het Felix Timmermans-Genootschap timmert al decennia lang aan de weg Dit bloeiende genootschap organiseert congressen en lezingen en geeft fraai verzorgde jaarboeken uit - in 2006 deel 34 - waarin allerlei facetten uit leven en werk van Timmermans onder de loep genomen worden.
Ook in Duitsland is een 'Gesellschaft' al vele jaren actief met een eigen Jahrbuch'. Daarnaast bestaat er nog een Felix Timmermans-Kring die het periodiek Zilveren Verpozingen uitgeeft en regelmatig inspirerende samenkomsten houdt.
Een kroon op het werk is de vuistdikke Felix Timmermans-biografie die in 2000 van de hand van kenner Gaston Durnez is verschenen. Gedetailleerd en zeer leesbaar!
Ik zie al weer uit naar de meimaand voor mijn pelgrimage naar Lier. Dit keer neem ik de fiets mee om een tocht langs de Nethe te maken. Jammer genoeg niet langs Pallieters droomrivierke, maar met een beetje fantasie misschien toch wel...
Overgenomen uit het tweemaandelijks tijdschrift Boekenpost 87, p 29-31 jaargang 15. jan / feb 2007
Literatuur
-Felix Timmermans,Uit mijn rommelkas, rond bet ontstaan van 'Pallieter' en 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen' (Amsterdam [1922] ).
-José De Ceulaer, Felix Timmermans. Ontmoetingen (Brugge 1960).
-Stijn Vanclooster, 'Felix Timmermans', in: Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, juni 2006.
-Marcel Janssens, 'Pallieter', in: Lexicon van literaire werken, januari 1989.
-Marcel Janssens, 'Boerenpsalm', in: Lexicon van literaire werken, november 2004.
-J. M. A. De Belder, 12 Ex-libris door buitenlandse kunstenaars naar de werken van Felix Timmermans 1886 - 1986.
-20 Ex-libris naar themas uit bet werk van Felix Timmermans (Sint- Niklaas / Lier 1986).
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.