Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
06-03-2007
Felix Timmermans en Antwerpen
Felix Timmermans wilde ooit ... in Antwerpen komen wonen
José De Ceulaer
die mannen van Antwerpen willen van iedereen een sinjoor maken (F.T)
Op 28 juni 1942 ontving Felix Timmermans in Antwerpen, uit de handen van de rector van de Hamburgse universiteit, de oorkonde waarin vermeld werd, dat hem de Rembrandt-prijs was toegekend. Een week later, op zijn 56ste verjaardag, werd hij in Lier op het stadhuis ontvangen en gehuldigd. In zijn dankwoord herinnerde hij eraan, dat hij de vorige week in Antwerpen had gezegd, dat hij blij was dat hij geboren was. Ik had er moeten bijvoegen : in Lier, zei hij, maar in Antwerpen kon ik dat niet zeggen. En dan zong hij de lof van zijn geboortestad, die hem zo nauw aan het hart lag.
Toch had hij op 7 mei 1920, kort na zijn terugkeer uit Nederland, waar hij met zijn activistische vrienden een toevluchtsoord had gezocht, aan Fred Bogaerts, die daar nog verbleef, terwijl Timmermans zijn huis in Lier bewoonde, geschreven, dat hij naar een woning in Antwerpen had gezocht, maar er geen had gevonden. Dat hij zo vlug en zonder moeilijkheden was kunnen terugkeren, had hij te danken aan Isidoor Opsomer , Kamiel Huysmans en de Lierse advocaat Frans Cursters, die in Antwerpen woonde en aan wie hij later ' Schoon Lier ' zou opdragen.
Maar in zijn geboortestad, waar hij onder de oorlog, als voorzitter van ' Volksopbeuring ', vooral actief was geweest bij de hulpverlening en de voedselbedeling aan behoeftige kinderen, was hij allerminst met open armen ontvangen. Zijn activisme was er op menige kleinsteedse maag blijven liggen. Onder de bezetting had hij immers van een ' vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen '... gedroomd en had hij in ' De Vlaamsche Post ' geschreven dat dit ' De droom aller Vlamingen ' was.
Dat verklaart waarom hij zich, na zijn terugkeer, aanvankelijk nogal onwennig voelde in de 'Pallieterstad'. Hij werd er overigens als lid van de bestuurscommissie van de stedelijke volksboekerij geschorst. In september 1921 werd hij door de gemeenteraad ' begenadigd ' en toen hij de driejaarlijkse staatsprijs voor letterkunde had gekregen, werd hij er op 22 oktober 1922 zelfs gevierd. Alle opinies waren in een feestcomité (met eventjes 43 leden) vertegenwoordigd, maar dat belette niet dat een meerderheid in de gemeenteraad van oordeel was, dat de feesteling niet ' officieel ' op het stadhuis mocht worden ontvangen. In Antwerpen zou dat wel gebeurd zijn, zei Kamiel Huysmans in zijn toespraak op de feestzitting in de Lierse stadsschouwburg.
Geen wonder dus, dat Felix een van de vele tafere1en in zijn Bruegel-roman (1928) aan Kamiel Huysmans opdroeg. Hij was niet de enige ' Antwerpenaar ' die met zo'n dankbare attentie werd bedacht. Ook andere ' immigranten ' als Frans van Cauwelaert, Walter Vaes, Rik Cox, Maurits Sabbe en zijn Lierse vrienden Frans Cursters, Isidoor Opsomer en Renaat Veremans, evenals de geboren sinjoren Flor Van Reeth, Lode Baekelmans, Jozef Muls, Mane De Bom, Marnix Gijsen, Tony Van Os, Georges Van Raemdonck en Charles Bernard kregen om de ene of andere reden zo'n opdracht. Dat maakt het dan wel overbodig te schrijven, dat Felix Timmermans in Antwerpen vele vrienden had. Ook als ik de bekende namen van Eugeen De Bock, Karel Van den Oever, Eugeen Yoors, August Van Cauwelaert, Gerard Walschap en Maurice Gilliams eraan toevoeg, blijft de lijst onvolledig.
In de nood kent men zijn vrienden, zegt men. En het mag ook worden gezegd, dat hij in moeilijke omstandigheden altijd op vrienden in Antwerpen heeft mogen rekenen, wat met sommige Lierse, Brusselse en Nederlandse ' vrienden ' niet altijd het geval is geweest - maar daar wil ik hier nu niet over uitweiden.
Een opsomming van de talloze spreekbeurten en tentoonstellingen die hij in Antwerpen heeft gehouden, van de Antwerpse bladen en tijdschriften waar hij in geschreven heeft, en van al de opvoeringen van zijn toneelstukken in de K.N.S., door het R.V.T. en de amateurskringen, zou het volume van dit tijdschrift ver overschrijden.
Uiteraard kwam Antwerpen ook in zijn boeken opduiken. Zelfs in zijn reisverhaal Naar waar de appelsienen groeien waarvan de titel dat niet direct laat vermoeden. Terugkerend uit het zonnige Italië, waar het zowel in Venetië als in Milaan regende, maakte hij van de wachttijd voor de trein naar Lier gebruik om in Antwerpen een smakelijke portie paling te gaan eten en voor elk van zijn kinderen een ' gieterke ' te gaan kopen waarop Venetiaanse gondels geschilderd waren.
Het zou een historische vergissing geweest zijn -en die maakte hij wel eens -, als hij in zijn Bruegel-roman geen beeld van Antwerpen had opgeroepen. Hij zou ook van zijn belangrijkste bron, 'Het Schilderboek' van Carel Van Mander, zijn afgeweken, als hij de figuur van Frans Floris in zijn roman had vertekend. Hij liet dan ook niet na, zijn felste kleuren te gebruiken om de glorieuze overwinning in de verf te zetten die deze gereputeerde ' zuipenier ', met zijn Antwerpse vrienden, in de drinkwedstrijd tegen de Brusselse 'Baskonters' behaalde, drinkend voor de eer van Antwerpen '.
Vanzelfsprekend kreeg Antwerpen in zijn laatste roman, ' Adriaan Brouwer ', meer dan een beurt. Dat de reputatie van Rubens er erg gehavend uitkwam, is begrijpelijk, als je weet dat hij hem met de ogen van de rebelse jonge bohémien Adriaan Brouwer zelf liet bekijken. In dat boek liet hij ook Jacob Jordaens op de Prins van de Schilderkunst en de Scheldestad los in een scheldpartij, die hij besluit met : ' En al houd ik geen winkel in borsten en billen, hij mag aan mijn Kuise Suzanna eens rieken ! '.
Vroeger was Rubens heel wat beter uit ' Een lepel herinneringen ' gekomen. Timmermans vertelde daarin, hoe hij als schoolknaap eens met een speelkameraad in de kettingen onder de vrachtwagen van de bode Lier - Antwerpen was gekropen om naar de Scheldestad mee te rijden, waar hij, kost wat kost (maar in dit geval kosteloos), de schilderijen van Rubens wilde gaan bekijken, ' een van de grote verlangens van mijn jeugd '. In ' Schoon Lier ' maakte hij van de onzekerheid omtrent de geboorteplaats van Rubens gebruik om Pieter Pauwel in de Netestad uit de moederschoot te halen. De ouders van Maria Pypelinckx woonden immers in Lier, en aangezien haar echtgenoot naar Duitsland was uitgeweken, vond Felix het 'redelijk en menselijk', dat zij naar haar ouders in Lier ging om er in het kinderbed te komen. Een plausibele verklaring, die echter door documenten wordt tegengesproken.
Een van zijn sterkste korte verhalen, ' De Kistprocessie ', uit de bundel ' Het Keerseken in de Lanteern ', begint in het Sint-Andries-kwartier en eindigt bij de Berchemse poort. Tot daar is echter de held van het tragi-komische verhaal, Piet Lawijd, niet ' te voet ' geraakt, want al kon hij wel eens een konijn met twee kilo patatten naar binnen spelen hij had zijn maag overschat, toen hij gewed had dat hij 24 harde eieren achter elkaar kon opeten.
In Lier beweert men, dat die van Antwerpen , wel eens overdrijven. Overgenomen uit het Tijdschrift der stad Antwerpen - 32ste jaargang Overdruk - winter 1986 - Nr 4. ************************
Foto's overgenomen uit het boek van Frans Verstreken
Een verhaal van Felix Timmermans verfilmd door Frans Verstreken
O.L. Vrouw der Visschen door Felix Timmermans.
Vettigen Min, de visscher met zijn vermiljoen gezicht en zijn witten stoppelbaard, had het zilveren O.L. Vrouwenbeeld gestolen uit het blauw glazen kappelleken der Begijnhofstraat.
Och, 't was zoo rap gedaan; 't lag in zijn armen zonder dat hij 't zelf wist, alsof het er in gesprongen was.
Zoo als alle dagen als hij met zijn netten naar de Nethe ging, bad hij voor het beeld drie weesgegroetjes om een goede vischvangst te hebben.
En terwijl hij nu weer te bidden stond in den avondschemer, zag hij de glazen deur wat open staan. Alvast had het nonneken, dat het beeld moest verzorgen met versche bloemen, de deur vergeten terug op slot te doen.
Vettigen Min zag onder het bidden met zijn wimperlooze oogskens eens sluw rechts en links. Er was geen levende ziel in de straat, niets dan een wit mager hondeken dat zoekend in de goot liep. En Vettigen Min zijn gedachten werden doorbliksemd met al dit zilver, dat zoo maar om te nemen was. Dan zou hij nooit meer moeten werken, en kost hij alle dagen vleesch eten.
Gebenedijd zijt gij boven alle vrouwen en wip! Vettige Min wipte naar omhoog, en ach, 't was rapper gedaan dan hij dacht, 't beeld zat onder zijnen naar visch riekenden frak.
Hij meende er eerst mee naar huis te gaan, maar 't wijf en de jong zouden het rap over hun tong laten vallen, en hij ging dan maar naar zijn schuitje naar de Nethe.
Hij had medeen al groot spijt over hetgene hij gedaan had en stotterde onderwegen: Dief! Dief! moest ik daarvoor zoo oud geworden zijn!
Hij kreeg nog goesting het beeld weerom te dragen. Maar men moest hem eens betrappen als hij het terug in 't kappelleke zette? Al zou hij ook zeggen dat hij het op de vest gevonden had, ze zouden hem niet gelooven, ze zouden hem uitpersen met vragen, en voor twee jaar kost hij dan in 't gevang gaan zitten.
Maar hij moest van 't beeld afgeraken, daar was lezen noch bidden voor!
Hij wou het ievers in 't veld gaan verloren leggen, ze zouden het wel vinden, en dan was alles weer in zijn vouwen. En hij was reeds op weg het te doen, als hij plots bleef stil staan en zei : Maar nooit of van mijn leven niet! Ziet ge dat diegene die het vindt, het in een potteken smelt, en het in Antwerpen voor groot geld gaat verkoopen! Dan zou ik het gestolen hebben voor een ander zijn profijt! Maar nooit of van mijn leven niet!
En hij keerde met het zilveren beeld weerom, naar de Nethe, waarboven de maan opkwam.
Hij stapte in zijn rottend schuitje, vaarde wat de Nethe op, achter het begijnhof, en liet daar het beeld, aan de twaalf fezelende populieren, juist bij den derden populier, in het water zinken.
Later zal ik het wel eens boven halen, en dan zijn we rijk, zei hij, als verlicht en verzuiverd van vrees, nu hij het beeld niet meer zag of voelde.
Dat er uit halen was voor hem iet van niets.
Vettige Min kon geen streke zwemmen, maar wat hij kon, dat was onder het water doorwandelen, van den eenen oever naar den anderen. Dat had hij dikwijls genoeg gedaan, vroeger, als hij nog geen schuitje had, en naar het fort ging visschen. Om dan bij de weerkomst geenen omweg langs de brug te maken, stapte hij eenvoudig het water in, wandelde er onder door, en kwam er op den anderen oever weer uit nog gemakkelijker dan dat hij door een mistlucht ging.
En met nieuwen moed begon Vettigen Min daar ter plaatse te visschen. Hij liet het net omlaag rollen, en wachtte terwijl hij naar de maan zag.
En hij trok op. Maar God van de zee! Wat was me dat! Vettige Min trok en sleurde aan het net, en kreeg het maar niet boven, alsof er een heel kanon in lag.
Het schuitje kapte er van naar voren.
Mijn netten! Mijn netten! riep hij, en uit vrees zijn netten te verliezen, krampte hij al zijn krachten samen, alle spieren spanden rond, de trillende beenderen, de aderen barstten haast, zijn dunne buik trok er van in knobbels, en hij trok, trok maar; 't ging, en daar glilnsterde in de maneschijn een gespannen net, toptig vol spertelende, kletsende visch!
Vettige Min riep van blijdschap, en rilde op zijn beenen, en hij schepte al die visch in zijn schuitje, zoo vol, dat er wel twintig kilos van den hoop terug in 't water slibberden.
Droom ik nu of word ik zot? lachte Vettige Min.
Dwaas van geluk, en zwelgend nog naar meer, en meer nog om zich-zelf te overtuigen, liet hij het net weer in 't water vallen, trok seffens weer op, en weer een net vol van allerhande visch! En geen kleine garnaal, weet ge, maar primus van visch, palingen lijk slangen, snoeken dik als dijen en karpers die een boer van zijn paard kunnen slaan!
Maar er was geen plaats meer in het schuitje en hij was verplicht het net terug te laten zakken.
Dat moeten ze t'huis komen zien!
En hij bond het schuitje aan den populier vast, schepte als bewijs een eemer vol visch, en liep naar huis, waar hij uitgelaten op de deur bonkte.
Zijn vrouw en kinderen lagen al te bed. En hij riep tot de vrouw die door 't venster kwam zien: Rap! rap! ne stootwagen! 'k Heb een volle schuit visch! Nog nooit gebeurd! In eenen trek een volle schuit!... Paling nen arm dik, snoek en baars en bot! om mee in een expositie te staan! Zie, zie! Rap ne stootwagen. Er is nog visch! De Nethe heft er van op!
Seffens waren zijn anders luie zonen nu rap klaar, en veel volk uit het straatje door het lawijd wakker gemaakt, liep mee naar de Nethe; en late menschen die van een vergadering en uit de herbergen kwamen liepen achter de ratelende stootkar.
En daar zagen ze het! een volle schuit visch, schoonen visch.
En Vettigen Min, door zijn zonen geholpen, trok nog drie netten toptig vol omhoog, tot de stootkar overliep.
En morgen komen we terug, riep Vettige Min. Nu morgen seffens de visch verkocht. We maken er geld van lijk slijk! Nu kunnen we een nieuw bed koopen en een nieuw keukenkasken! We kunnen kunsten over 't gat doen, over de visch lijk over een hooiopper!
Den anderen dag na de voordeelige verkoop van den visch, was heel het huishouden zoo zat als sneppen, en gingen ze dansend achter een harmonicaspeler de stamineekens af.
En met de schemering blaasde de gazetverkooper op zijn hooren en riep: Leest de Lantaren van Antwerpen! De wonderbare vischvangst in de Nethe! en den grooten diefstal van de zilveren Lievevrouw!
In de gazet stond te lezen dat de Heer Verschaeren, bij genaamd Vettige Min, wonende Ooievaarshals-straatje, Nr 3, 300 kgr. model-visch had gevangen in de wateren der Nethe. En over de verdwijning der zilveren O.L. Vrouw wist het blad te melden dat men op het spoor der daders was.
Andere visschers die gewoonlijk verder op de Nethe lagen, en gisteren geen dikkoppeken gevangen hadden, probeerden vandaag ook eens bij de twaalf populieren en bij elken trek een vol net!
Het nieuws van het vischwonder liep gelijk een rap water in ale huizen. Heel het stadje ging naar de Nethe zien. 't Volk stroomde uit rijke en arme menschenstraten, de dijken zagen zwart van 't volk. 't Was overal een mild geschep van visch uit het water der Nethe, langsheen de twaalf populieren, en diegenen die geen emmer of een ander schepmiddel bij hadden, vongen den visch zoo maar in hunnen hoed of hun klak.
Het eigenaardigste van 't geval was, dat eens voorbij de populieren er nog geen gram visch te vangen was.
Mottige min die het vernomen had dat anderen op zijn plaats nu aan 't visschen waren, kwam met zijn zatte familie afgesakkerd, en wou elken visscher weg jagen, maar hij wierd vierkantig uitgelachen... Het water was van elkendeen. En iedereen, zelfs de aller-rijksten, deden een schep, en er wierd dien avond en die nacht en den morgen daarop, zoovele visch gevangen, dat heel de stad geurde naar gebraden, gekookte en gestoofde visch. En als Vettige Min met zijn volle stootwagen aan de deuren kwam leuren, zei men afwerend: Och Ventje, w' hebben maar naar de twaalf populieren te gaan, en dan hebben w'een volle kuip.
Hij verkocht voor geen vijf centen, en kost de schoone vangst op de vuilnishoopen der Kesselsche poort gaan schudden.
's Anderdaags las men in de gazetten, nu ook in de fransche van Brussel, over de wonderbare vischvangst, en dat er noch te Rupelmonde, noch te Duffel, noch in eender welk water van negen uren in den ronde, een vinger visch te vangen was. Al de visch wierd aangezogen en bijeengekoekt aan de twaalf populieren.
En den dag daarop, toen was 't Zondag, goten de treinen het volk uit lijk de mieren, al de lijnvisschers van uit Limburg, tot van aan de zee, kwamen zien en probeeren.
Journalisten, letterkundigen, schilders, fotograven, tot van buitenlandsche geillustreerde bladen kwamen opschrijven, noteeren, schetsen en fotografeeren, zelfs was er een Filmer, en veel is niet genoeg.
En 's maandags zag Dries Andijvel, de torenwachter, tegen den avond, van op den toren, over heel de lengte van de Nethe naar twee horizonnen, overal schuitjes en schepen, naar de populieren komen gezeild, geroeid en gestoomd, want ja, daar waren zelfs kleine stoombooten bij, die een zwarten smoor over het land wolkten. Uit alle streken kwamen ze... uit Temsche, Mechelen, Turnhout, enz. - De gesabelde veusters moesten er tusschen komen, en ieder op toer laten visschen.
De Gemeenteraad wierd bij hoogdringendheid bijeengeroepen, en er wierd een taks van 10 frank op elk ophaal gesteld. De liberalen stemden tegen, omdat die de stadskas gaarne hol zagen, om daar met de nakende kiezing mee te schermen.
De visschneovervloed bleef duren. En nu kwam men al met karren en wagens van Antwerpen. Wisselagenten, en een bankier en andere notabelen staken hunne neuzen bijeen, en weer wierd de Gemeenteraad bijeengeroepen, en er wierd daar overeen gekomen om onder de stedelijke bescherming en medewerking een N.V. op te richten tot het uitbaten van den visch van het Nethewater der twaalf populieren.
De liberalen waren razend, want nu was de stadskast ineens gevuld, en verviel het sterkste argument voor de kiezing.
De menschen van het stadje waren den visch moe gegeten, maar langs de vijf stadspoorten reden er aanhoudend volle karren en wagens naar andere gemeenten.
Vettige Min zat heelder dagen thuis in een hoeksken te duizeneeren. Och had hij maar van die vischvangst aan niemand iets gezegd, had hij maar zoo hard tot zijn vrouw dien avond niet geroepen, dan waren ze nu zoo rijk als de zee diep is. Nu was alles naar de vaantjes.
En plots richtte hij zich op: En als ik wil is 't met dit visschen uit! dan vangen ze nog geenen spiering meer!
Hoe? vroeg het wijf, dat barsch was om de armoede.
Maar hij zei niets en hij zonk terug in zijn hoeksken en snikte achter zijn vingeren.
Gij zijt zot, zei het wijf.
Ja, Vettige Min was stillekens aan gaan begrijpen waarom er daar zooveel visch gevangen wierd? Er knabbelde een muis aan zijn geweten, die hij er niet kost afslagen.
Lijk in 't begin van den diefstal stond hij nu nog voor dezelfde vrees. Als hij het beeld aanwees zou hij verdacht worden, en 't kot ging hij in.
Het beeld er uit halen en het ievers anders leggen waar men het vinden kon, was iets van niets, maar dag en nacht was de plaats vol van visschers en vrachtvoerders en ander volk!
En jaloersch dat al dien schoonen visch hem geen soldatenknop opbracht, en uit berouw om den diefstal, bad hij heelder uren, opdat men het zilveren Lieve-vrouwken toch maar zou vinden! Zelfs geen mensch dacht er op dat het daar zou kunnen liggen.
Heel de wereld sprak van de wonderbare vischvangst.
Het Nethewater wierd in de Laboratoria onderzocht of er geen bezondere bestanddeelen in te ontdekken waren, geleerden schreven er over in de bladen en hielden voordrachten met lichtbeelden.
Een dagblad van Brussel, deed op zijn kosten een duikelaar komen om te zien of er niets bijzonders in het water lag dat de visch aanzoog. Als Vettige Min dat hoorde danste hij door het huis van blijdschap. Nu zou het gevonden worden. En dan was alles weer goed.
Maar toen de duikelaar den ijzeren ballon op zijn kop deed vijzen, terwijl de Nethedijken van menschen krioelden, kwamen de gesabelde veusters hem dat verbieden. De N.V. in wording tot uitbating van den Nethewatervisch, vermoedde wel dat er het een of 't ander ding in de Nethe lag, voedsel, dachten ze, dat visschen gaarne aten, en moest dit gevonden worden dan was heel de geschiedenis en de winst er aan verbonden om zeep, en daar de N.V. onder bescherming en medewerking van 't Gemeentebestuur stond, gaf deze het bevel om niet te duikelen.
Ik voel het, zei Vettige Min, triestig tot zich zelven, dat is iets wat ik zal moeten doen. Ik heb het er in gelegd, ik moet het er uithalen maar 'k doe het niet.
De wonderbare vischvangst met zijn bezoek van vreemdelingen, was het best voor de drie hotels, en voor de herbergen tegenover de gele spoorstatie, en voor de vlaaikens van Sooke van der Mussche. Maar de vischverkoopers kloegen, sloten hun deur en zagen uit om een anderen stiel te leeren.
De 's Vrijdagsche vischmijn wierd tijdelijk gesloten.
Maar ook las men haast dagelijks over den diefstal van hetzilveren O.L. Vrouwebeeld. Nu dacht men het gevonden te hebben te Parijs, dan weer wierd er verteld dat voorttrekkende bohemers met dansende beren, gesmolten zilver hadden verkocht; later kwam er weer een bericht uit Londen dat eindigde met: bij 't drukkendezer regels denkt men den dader in de handen der politie te hebben.
Vettige Min vermagerde.
De Gemeenteraad, terwijl de liberalen uit protest afwezig bleven, hield maar vergadering op vergadering om de N. Vennootschap rap in werking te doen treden.
En de vrome Pastoor van 't Begijnhof nam een laatste hulp om het beeld te vinden. Men zou negen dagen achter elkaar drie keer een processie rond het begijnhof doen.
Het was een schoone processie, waar al de processies der andere wijken met hunne oude vlaggen, heiligenbeelden en standaarden aan mee deden.
Al de kloosterlingen der stad gingen er mee in, al de draag - Lievevrouwen uit de kerken en kapellen wierden in den stoet gedragen, en elk vroom mensch die mee in de processie ging, droeg op raad van de Pastoor, de Lievevrouw van zijn huis in zijn armen.
Het was ontroerend te zien, die stoet van honderden Lievevrouwen, die naar hun verloren zuster zochten.
De processie was zoo lang dat het begin het einde raakte. Ze deed telkens drie rondens rond het Begijnhof, en telkens kwamen ze naar de twaalf populieren waar maar aanhoudend gevischt wierd door honderd schuitjes uit andere steden voor 10 frank voor elke ophaal, door de veusters te ontvangen. 't Woelde er van wagens die leeg kwamen en vol wegreden. Maar een dezer dagen zou het contract met de N.V. geteekend worden, en dan zou dat alles geregelder gaan, men sprak van een spoorweg, kranen en kaaien.
Vettige Min ging mee in de processie en droeg het pleisteren beeldje van O.L. Vrouw, en bad dat zij maar niet hij, het zilveren beeld zouden vinden. En telkens hij voorbij de twaalf populieren kwam kreeg hij een brandende pijn in zijn hart.
Maar hij dierf niets zeggen, er zelfs niet op zinspelen uit vrees voor het gevang.
Acht dagen ging de processie zoo al zonder baat, en op die enkele dagen was Vettige Min voorover gegroeid en haast drie keer zoo oud geworden.
Den negenden dag wierd het contract met de N.V. onderteekend en s' avonds zou het daarvoor een groot banket zijn in gastvrije De Dolfijn.
Na den noen ging weer de juweeligen kring der processie drie keer rond het Begijnhof, en bij den derden keer stond het geweten van Vettige Min in een zotte vlam. Hij kon niet voort als hij aan de twaalf populieren gekomen was.
Zijn bloed was lood. Hij klemde zijn mond toe uit vrees voor zijn woorden, maar zijn lippen wierden opengeperst. Met zijn bruine hand wees hij naar den derde populier en riep: Ginder! ginder! ginder!... In het water zie ik ze! Hij liet het plaasteren O.L. Vrouwenbeeldeken vallen, stapte den dijk af, en wandelde het water in.
't Was plots een gespannen stilte, duizend gerokken halzen, open monden en verbaasde oogen... En daar dook langzaam de zilveren Lievevrouw boven 't water, dan de handen van Vettige Min, dan zijn vermiljoen gezicht en dan hij heelemaal.
Een luid gejuich kraakte los, heel de velden schalmen.
Men trok hem den dijk op. Maar Vettige Min bleef liggen voor drie kwaart dood.
De pastoor kwam bij, ontving het zilveren beeld en kuste het, en hij gaf het voort aan den koster om Vettige Min zijn biecht te hooren.
En terwijl het volk golfde naar den koster om het beeld te zien, die het met zijn zakdoek op het kruis gebonden had, en het zoo in de hoogte stak, als een zilveren vlam; terwijl de massa knielde, sprak Vetti-Min, in den arm van den pastoor gelegen, zijn biecht, en vertelde zijnen diefstal en zijn berouw.
De pastoor vergaf hem zijne zonden, en brak een stukske van de glorierijke hostie uit de remonstrantie, en gaf het hem te nutten.
Toen stierf Vettige Min, wiens daad voor eeuwig ongekend bleef door het geheim der biecht.
En zie! terwijl men daar rond de weergevonden O.L. Vrouw in massa bad, terwijl hier Vettige Min wierd weggedragen met een zakdoek over zijn hoofd, trokken de visschers hunne netten omhoog, en daar was niets in, niets, nog geen vischken van deze schrijfpen groot.
O.L. Vrouw wierd zegepralend door de straten gedragen. En als het volk het beeld gezien had, liep het naar de twaalf populieren om de visschers ledige netten zien op te heffen. Er was niets meer te zien, en dat wouën ze juist eens zien.
En 's avonds ging de liberale harmonie spottend voor den Dolfijn, waarbinnen door de N. Vennootschapleden met lange tanden wierd gegeten, ring aaneen het liedje spelen van :
Alle visschen zwemmen
behalve die gebakken zijn.
's Anderdaags verscheen in het Staatsblad het nutteloos contract van de Naamlooze Vennootschap tot uitbating van den twaalf-populieren-Nethewatervisch.
Uit de zaterdagkrant De Dag van 30 augustus 1941
« De Familie Hernat », de nieuwste roman van Felix Timmermans
« De Familie-Hernat schrijvend. heeft Felix Timmermans opnieuw de bron van inspiratie aangehoord, waaruit zijn « Anne Marie » is ontstaan. Zoo komen in het werk van elken romancier, van welk een groot formaat hij ook zijn mag oude, vroeger uitgewerkte motieven weer opduiken zij het dan ook na gedaanteverwisseling. Er zijn er zelfs wier, heele oeuvre niet anders is dan een « gevarieerde suite » op bekende, altijd dezelfde thema's.
Het kan niet worden beweerd, dat de auteur van Pallieter tot deze categorie van zich eindeloos herhalende vertellers behoort. Het « pallieteren » dat men hem met hardnekkigheid verweten heeft, was vooral een wijze van voorstellen, die in enge betrekking stond met de levensziening. welke de auteur zich na smartelijke ervaringen had eigen gemaakt en die gekenmerkt was door een dosis bewustheid. Dit voorstellings-procédé dat zijn stijl een eigen scherpe kleur leende, heeft Timmermans zich in den jongsten tijd gedeeltelijk afgewend. De indruk alsof de bekoorkracht, die uitging van des schrijvers verteltrant, alleen het gevolg was van het toepassen van een beproefd recept, is daardoor geweken. Gebleven is de eigenaardige zegging met haar malsche volksche wendingen die kenmerkend blijft voor den stijl van Timmermans, zelfs dan, wanneer men zijn zelfbeheersching heel duidelijk waarneemt. Ook betreurt men het wel eens, dat de met leuzen schermende, dogmatische kritiek er in geslaagd is den uitbundigen schepper van Pallieter te breidelen onder het voorwendsel van hem te maken een romancier met diepgang, een verteller met streven naar algemeen menschelijkheid, een ontraadselaar van psychologische levensgeheimen, dan wanneer hij uitverkoren bleek om in eenvoudige, dagelijksche conflicten de simpele poëtische waarden en ook den zin des levens te ontdekken. Men heeft hem gedwongen buiten zich-ze1f te treden, zijn eigen begrensheid te overschrijden, zijn kunnen grootere en vooral andere inspanningen op te dringen dan diegene, waartoe het van nature in staat is en geroepen werd.
In de voor hem nieuwe richting arbeidend schreef hij toch een meesterstuk, zijn «Boerenpsalm», een verhaal van essentiële dingen van niet minder beteekenis dan « Pallieter », een boek, dat staat als een mijlpaal in zijn oeuvre en in de nieuwste Nederlandsche romankunst.
Ook in « De Familie Hernat » is werkzaam een streven naar het algemeen-menschelijke, een pogen om de raadselen van zielen in nood te belichten en te doorgronden. Maar dit streven en pogen hetwelk nu en dan tot tastbare resultaten leidt, wordt voortdurend verzwakt door een almachtigen drang naar het anecdotische, die overheerschend is in het temperament van den auteur en waarin hij zich letterlijk vermeit.
Zoo wordt de verwantschap naar den geest met een roman als Anne Marie nog geaccentueerd. En des te opvallender ook gaat het gemis aan eenheid blijken, waardoor « De Familie Hernat » zich onderscheidt van het verwante boek, waarin tusschen inhoud en vorm een schoone harmonie werd bereikt en waarvan de episodes verteld zijn met een soepele vlotheid en een sierlijke ongedwongenheid, die, beide, den lezer bestendig bekoren.
In « De Familie Hernat » zijn de doove vlekken vrij talrijk. Zij verraden den attenten proever van literatuur, de inspanningen van den zwoegenden auteur, die niet alleen de inspiratie dwingt (wat vaak een noodzakelijkheid is) doch zijn eigen wezen geweld aandoet (wat beter niet geschieden zou). Er ontbreekt ook samenhang in de architectuur van dezen roman, waarin het bestaan van een heel geslacht, zijn opkomst en ondergang, beschreven wordt, waarbij dan vaak alle aandacht wordt geconcentreerd op bepaalde bizonderheden, die, bij nadere beschouwing, van ondergeschikt belang blijken te wezen doch den op het anecdotische ingestelden verteller fel interesseerden, terwijl psychologische conflicten in een vagelijk half-duister gelaten worden.
Overigens, gelijk in « Anne-Marie », wordt men in «De Familie Hernat » het meest geïnteresseerd door de uiterlijkheden van de feiten, door de romantische wendingen in de gebeurtenissen. « De. Familie Hernat » is, in den vollen zin van het woord, een « romaneske » roman, waarvan de peripetieën, alhoewel geenszins wonderbaarlijk in zich-zelven toch altijd een ongewonen vorm, ja, een romantische gestalte aannemen. Aan deze omstandigheid dankt het boek de aantrekkingskracht, welke het op den lezer uitoefent.
We hoorden beweren : « De Familie Hernat » is superieure feuilleton-kunst. Er lag ook maar niet de minste geringschatting in dit oordeel, dat men als zijnde oppervlakkig zou kunnen doodverven, doch dat, bij nadere inzicht, een grond van waarheid verbergt. Zou deze totaal-indruk niet steunen althans gedeeltelijk, op het niet te loochenen feit dat « De Familie Hernat » lang niet de gaafheid bezit, welke de meest opvallende litteraire eigenschap is van « Anne-Marie », waarin de sentimenteele en de styllistische factorus elkander aanvullen en schragen en de eenheid van handeling, ondanks de verscheidenheid der incidenten, niet in t gedrang komt ?
In « Anne-Marie » komt de hoofdpersoon uit den vreemde, uit het zonnige Italië, en brengt een zekere beroering in een stil Vlaamsche stadje, waarvan de auteur de burgerlijken Biedermeyer-atmosfeer op aantrekkelijke wijze oproept en met een zin voor wat men zou kunnen heeten « de poëzie des dagelijkschen levens » opkleurt.
Dit kleine stadje is Lier: een gepoëtiseerd Lier, zooals de dichter het ziet in zijn verbeelding, omstraald met velerhande bekoorlijkheden, een folkloristisch juweel waar het bestaan eigenaardige glanzen aanneemt en voert over hoogten van vreugde en langs diepten van melancholie, doch steeds op afstand blijft van wat als echt tragisch of snerpend komisch aandoet : een paradijs voor gevoelige, aan t leven verknochte, van genietingen niet afkeerige, burgerluitjes die, al ontsnappen ze niet aan de verlokkingen der zonde, toch heel vroom zijn en idyllisch van zin... In « De familie Hernat » wordt Lier herdoopt tot Nivesdonck. In de omgeving ligt het Kaarsenbof. Daar komt, in de Oostenrijksche periode, een Hongaarsch officier , Stefan Hernat, zich vestigen. Hij behoort tot het Keizerlijke leger. De vorst maakt hem baron omdat hij, gedurende een eersten vruchteloozen opstand der Belgische patriotten, de schatkist uit het goevernementspaleis redde. Van zijn veroveringen, van zijn vrijen en trouwen wordt door Timmermans verteld, die vaak zijn smeuïgen verhaaltoon terugvindt, vooral wanneer hij over bepaalde episodes - het incident met den majoor op de Groote Markt te Mechelen of de vrijerij van Stefan met de dochter van den brouwer -met de hem eigen ronde jovialiteit in kleurige bewoordingen uitweidt.
Met de schoone dochter van den brouwer trouwt de baron evenwel niet, Een teere jonge vrouw wordt zijn echtgenoote. Zij schenkt hem twee zonen : Simon en Arnold. Nog heel jong sterft zij. Om te ontsnappen aan de bekoring, die uitgaat van zijn eerste beminde uit Nivesdonck, gaat Stefan Hernat strijden met de troepen van Napoleon in Rusland en keert niet weer.
Thans wijdt Timmermans aandacht aan de afstammelingen van den eersten baron. Naar het wezen zijn de twee jongelingen sterk verschillend. Arnold is een droomer met aanleg tot mystiek. Simon is man van de daad. Door zijn aderen jaagt het warme, gauw verliefde, onstuimige bloed van zijn vader. Hij beleeft korte liefdesavonturen met meisjes uit het volk. Aan één daarvan blijft hij gehecht. Zij heet Lucie. Het is een kloeke, warmbloedige, jonge vrouw, eerlijk van inborst. Zij zal aan haar liefde voor den jongen baron ten gronde gaan.
Baron Simon Hernat weet zich door blindheid bedreigt. Een operatie biedt een luttele kans op redding. Lucie dringt er op aan, dat hij ze waarnemen zou. Maar plots verschijnt een beeldschoone, raadselachtige vrouw in zijn leven : ze doet zich Anne-Lise noemen. Ze herinnert heel even aan « Anne- Marie », om wier persoonlijkheid ook wat geheimzinnigheid zweeft, doch die deugdzaam is. Baron Arnold heeft Anne-Lise op een van zijn reizen ontdekt en meegebracht. Om haar zoo lang mogelijk te zien stelt Simon de operatie uit en aanvaardt met stoïcynschen moed zijn groeiend blind-worden. En hij, die eens gewenscht heeft, de liefde als een onafwendbaar noodlot te ondergaan, is nu zoo ver en hij bezwijkt voor bekoring, die van Anne- Lise uitgaat.
Wanneer Arnold merkt, wat er met zijn blinde broer gaande is, verdwijnt hij -voor altijd.
Aan den persoon van dezen Arnold wijdt de auteur slechts terloops aandacht. Hij beschrijft hem als een droomer, een dichter, een fantast, die geheel opgaat in zijn verbeeldingen... Doorheen heel het verhaal waart de geheimzinnige schaduw van dezen man, die na zijn vlucht niet meer keert, doch steeds verwacht wordt, ook door den zoon van Simon, wanneer hij, naar menschelijke berekening al heel lang gestorven zijn moet.
Aan het beeld van baron Simon Hernat heeft Timmermans met ijver en toewijdingvolle liefde geboetseerd. Dien man heeft hij willen doen kennen met al de licht- en schaduwzijden van zijn wezen, in al de wendingen van zijn lot.
Met twee tragische themas, die met elkaar innig verbonden worden, heeft hij zich beziggehouden: dit van Simon's blindheid en dit van Simon's alles vernietigende liefde. En waar deze beide verstrengeld raken reikt de auteur menigmaal tot de diepten van het menschelijke lijden en van het menschzijn en groeit zijn verhaal boven het anecdotische uit.
Anecdotisch is in hoofdzaak het heele bedrijf van den rentmeester van Simon, den trouwen Adriaen Ruytenbroeckx, amoureus van temperament en zeer bewust van zijn superioriteit : een man, waar geheel Nivesdonck naar opziet en die overal en op iedereen zijn gezag uitoefent, Hij legt in den roman het verband tusschen het bestaan op het kasteel en het leven in de kleine stad, dat -evenals in « Anne-Marie » -op humoristische wijze wordt geschilderd : een beeld van burgerlijk leven, hel van kleur en bewogen van lijn. Toch doet het in de economie van den roman van het geslacht Hernat aan als eenigszins buitenissig, alhoewel toch niet overbodig. Het vormt als een achtergrond met vele, eigenaardige en schilderachtige, doch niet onmisbare details, waarvan de kleuren en de rhythmus der lijnen niet in harmonie zijn met; de verhoudingen van de haast monumentale portretten, die er tegen uitlossen.
Dat het hem mogelijk is het algemeen-menschelijke door het anecdotische te doen spreken tot den lezer, bewijst de auteur wanneer hij vertelt van Adriaen Ruytenbroeckx en zijn lijden om de eigen dochter, die door een wuften knaap tot schande wordt gebracht en zwanger gaat. Het verhaal van den bitteren kruisweg van dezen, in zijn trots getroffen man; van zijn strijd met de sarrende menschen en met het eigen hart; van zijn onafwendbaren ondergang door zelfmoord -het vormt een der meest pakkende brokken uit het groote boek. Het is echter tot op zekere hoogte ook een op zichzelf staande novelle in den roman, en zoo niet kan worden geloochend dat tusschen beide een zeker organisch verband bestaat, toch is dit laatste niet sterk en niet direct genoeg om den structureelen samenhang van het geheel niet in gevaar te brengen.
Het is met dit dochterken van den rentmeester, dat Simon, nadat Anne Lise hem verliet om met een modieus kunstschilder te vluchten, trouwen zal. Men gelieve bij deze wending der romantische intrige niet aan willekeur van den auteur te denken. Ook hier treedt Timmermans naar voren als een begrijpend psycholoog. Zoo baron Simon Hernat Annette kiest om zich zelven te geven in zijn leven vol duisternis, dan geschiedt zulks omdat hij in zijn geest van haar schoonheld en jeugd een heerlijke en onverwoestbare herinnering bewaart. Minder behendig toont zich de auteur bij het ontwarren der beweegredenen, welke het jonge meisje aanzetten om op het voorstel van den edelman in te gaan en het is jammer, dat hij er niet in slaagt den lezer ervan te overtuigen, hoe hier de ijdelheid door een belofte van liefde verdrongen wordt.
Met Annette springt de verteller tamelijk willekeurig om. Zij blijft in het boek a1s een schaduw. Wanneer baron Simon vroegtijdig sterft, -hij overlijdt aan de gevolgen van een hevigen schrik, opgedaan toen hij zich inbeeldde dat zijn zoontje in den vijver was gesukkeld-dan is de rol van de nog jonge baronnes uit. Zij interesseerde den schrijver maar omdat ze het geslacht der Hernats voortzette en een zoon Karel-Jan ter wereld bracht : den held van het zeer korte derde deel.
Karel-Jan heeft een lijfspreuk : « het moet op en kan niet op en als 't op is, is t koken gedaan en als t koken is gedaan komt nonkel Arabier met zijn schatten afgedraafd » Nonkel Arabier is de. geheimzinnige Arnold Hernat, die nooit meer opdagen zal.
Met de historie van den baron is ook deze vervlochten van twee burgers uit het stedeken : Jef Pittoors en Jaak Verhoeven. Slecht is het verband tusschen het lot van dit tweetal en het doen en laten van den edelman geenszins, zoodat hier weer van het adjectief « buitenissig » ter karakteriseering van dit « tusschenspel » zou kunnen gebruik gemaakt worden. Op de wendingen in de bestemming van het nobele geslacht der Hernats blijft zonder invloed het bedrog van Verhoeven, die een boerenmeisje verleidt en zich hierbij voor Pittoors doet doorgaan. Maar men is wel geneigd deze anecdote te aanvaarden omdat ze nu eenmaal verteld wordt door Timmermans en wel past in de atmosfeer van goedmoedige oolijkheid, welke deze is van het derde deel der « Familie Hernat »...
Baron Karel-Jan gaat geldelijk geheel ten onder. Hem rest ten slotte nog een kleine rente, genoeg om in bekrompen omstandigheden te leven met zijn wat onnoozele dochter. Als deze door een jongen burger verleid wordt, geeft hij den schuldige een afstraffing doch van een huwelijk wil hij niet hooren : inwendig juicht hij omdat het geslacht Hernat niet teloor gaat. Wanneer een kleinzoon wordt geboren, die naar den eersten baron, Stefan wordt gedoopt, dan kan de in zijn vreugde opgaande Karel-Jan het niet nalaten als vroeger zijn sigaar aan te steken met een biljet van twintig frank...
In het verhaal staan de Hernats behalve dan gedurende zekere tusschenpoozen, steeds op het voorplan. Nivesdonck levert den achtergrond van het gebeuren, terwijl heel in de verte, in het perspectief der verglijdende jaren, een vaag fresco van het historisch gebeuren wordt ontrolt. Met enkele zinnen, soms op zoo origineele als vermakelijk-simplistische wijze, schetst de auteur de overgangen tusschen de verschillende tijdvakken -het Oostenrijksche, het Fransche, het Hollandsche, het Belgische-welke het gebeuren van zijn roman tot kader dienen. Af en toe, gewoonlijk maar terloops, duidt hij aan welken weerslag deze politieke wijzigingen op het bestaan van de menschen van Nivesdonck en van het Kaarsenhof hebben. Principieel, -zoo lijkt het tocht-houdt hij zich buiten de sfeer van de historie, welke hij enkel als tijdsbepalend element ter hulp roept. Misschien constateerde de auteur, toen hij over de peripetieën van zijn roman mediteerde; dat de invloeden van de geschiedkundige gebeurtenissen, welke achteraf als «groot» en «wereldschokkend» worden gekwalificeerd, slechts geringen invloed uitoefenen op de menschen, die ze als toeschouwers meebeleven. En zoo kwam hij waarschijnlijk tot de slotsom, dat hij ze, in zijn verhaa1 zonder eigenlijk historischen inslag, als zijnde van ondergeschikt belang beschouwend en behandelen kon. Een stelling, die te verdedigen is.
Als een groot inlegwerk waarin sommige deelen vaag geteekend, en andere daarentegen met scherpe kleuren werden opgehaald, -zoo komt ons de roman voor, die Timmermans als « De Familie Hernat » liet verschijnen, nadat hij in «Den (n) Nieuwe (n) Gids » onder den, o.i. beter passenden, zij het ook meer vagen titel « Familiekroniek » werd afgedrukt.
Bij het van naderbij beschouwen van zeker figuren -die van Karel-Jan b.v.; die van baron Stefan den stamvader, op sommige momenten van zijn vurig bestaan; die van den rentmeester en die van den knecht Karnol, wien het stopwoord «zoo gerekend» op de tong bestorven ligt; -bij het in verbeelding realiseeren ook van sommige met welgevallen geschilderde episodes uit het dikke boek -als deze van de grappen, waarmede de drieste rentmeester zich ten koste van de kleinstedelingen vermaak, komen folkloristische beeldekens en tafereelen in de herinnering leven en denkt men o.a. aan «oude mannekensbladen», aan hun fellen kleurigen eenvoud en aan den simpelen humor, die ze uitstralen.
We behooren niet tot de bevooroordeelden welke alleen daarvoor een werk veroordeelen of minachten!
Andere momenten van het verhaal treffen door innigheid en menschelijke diepte. Dan bereikt de auteur zonder eenige inspanning een epische grootheid, waarin overheerschend is een eenvoud, die ook vroomheid blijkt te zijn. Zoo, om maar een enkel voorbeeld te geven, in de beschrijving van het sterven van den gedeemoedigden baron Simon, die tot het besef is gekomen, dat « God ons leidt » en die mediteert over de beteekenis van enkele zinnen uit een sermoen : « Terwijl wij menschen volgens de grillen van onze vrijheid mogen woelen, leidt de Voorzienigheid onze inspanningen en ondernemingen langs de wegen, die zij alleen kent en uitkiest »
Zou dat niet de levensfilosofie zijn, die Timmermans ten grondslag legde aan zijn verhaal? Wij willen het gelooven, al blijkt het niet steeds even klaar uit de episodes, die naar het wezen alle zeer verscheiden zijn -zo verscheiden, dat het logisch verband wel eens schijnt te ontbreken.
Men raakt, hoe meer men er over nadenkt, in een zonderlinge, onevenwichtige stemming tegenover dezen roman, die aandoet als een veelkleurig lappendeken. Sommige fragmenten er van treffen door schoonheid; andere vernietigen dezen indruk; enkele laten onverschillig omdat ze kunstmatig schijnen...
Een volledig kunstwerk is « De Familie Hernat » zeker niet geworden. Het bevat echter fragmenten van groote en ontroerende schoonheid, die in het oeuvre van den auteur van Pallieter zullen tellen. En dan is daar vooral Timmermans weergaloos verteltalent, dat over vele bedenkingen doet heenstappen al kan het ze, helaas, niet van de baan ruimen.
Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans
en het vijfenzeventigjarig bestaan van de Lierse Stedelijke Academie voor
Muziek, Woord en Dans
wordt in Lier de musical Pallieter opgevoerd.
Meer dan 120 acteurs en figuranten spelen, dansen, zingen in een spetterend spektakel.
Voorwoord
De opvoering van Pallieter; de musical vindt plaats ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans.
Tegelijkertijd is het de slotmanifestatie van het Felix Timmermansjaar dat de 5Oste verjaardag van het overlijden van de schrijver herdacht. Twee pijlers uit de culturele geschiedenis van de Stad Lier werden zo in de schijnwerpers geplaatst!
In 1922 werden de statuten van de Stedelijke Academie in de gemeenteraad vastgelegd. De lessen van de school werden gegeven in het Hof Van Geertruyen, later in de vrijgekomen gebouwen van het Sint-Gummaruscollege aan de Vismarkt en tenslotte in het Retraitehuis van de Paters Jezuïeten.
Ondanks haar 75 jaar, is de Academie pas aan haar derde directeur toe. Frans Boogaerts, tot 1951, Jos Van Looy, tot 1992 en Freddy Marien hebben allemaal op een zeer succesvolle manier een persoonlijke stempel weten te drukken op de school.
De Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier is vandaag uitgegroeid toe een zeer gedegen onderwijsinstelling die staat voor kwaliteit, inzet en verscheidenheid in aanbod.
Dit bewijzen de 2243 leerlingen en 87 leerkrachten.
Het Deeltijds Kunstonderwijs verdient onvoorwaardelijk onze steun. In de samenleving is een verhoogde interesse merkbaar voor kunst en cultuur, vrijetijdsbesteding wordt hoe langer hoe meer een item van permanente vorming, levenslang leren heeft niet alleen meer als doel geschikter maken voor de arbeidsmarkt maar gewoon aangenamer leven en samenleven. Het Deeltijds Kunstonderwijs, betekent een uitgesproken meerwaarde van ieder die ermee geconfronteerd wordt. De Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier bewijst dit dagelijks.
De Stedelijke Academie viert haar verjaardag met de opvoering als musical van Pallieter; ongetwijfeld het bekendste werk van Felix Timmermans die 50 jaar geleden in Lier overleed. In een tijd dat cultuurbeleid nog niets betekende en dat schoolgaan slechts tot 14 jaar vanzelfsprekend was, verwierf Timmermans een plaats in de galerij van de grote Vlaamse kunstenaars. Hij werd daarmee de beste ambassadeur voor Lier en heeft alleszins gemeen met elke Lierenaar dat hij boven alles een hartstochtelijk liefhebber was van zijn stad.
Als ik Felix Timmermans herlees, word ik persoonlijk getroffen door de bewondering en verwondering, de vertwijfeling soms, het vermogen om te relativeren en om afstand te nemen.
In die zin zou Timmermans' werk een must kunnen zijn in deze dwaze, oncontroleerbare en soms ook oneerlijke tijd die we beleven.
De inspanningen die de Stedelijke Academie leverde om van de opvoering van deze musical een feest te maken, waren onbegrensd.
Dank daarvoor.
Marleen VANDERPOORTEN
Burgemeester Lier
Pallieter op de notenbalk
"Toen ik geboren werd was Pallieter al veertien jaar oud en wanneer ik de jaren van verstand bereikte - dat was in de jaren dertig door de Kleine Mechelse Catechismus vastgesteld op zeven jaar - had de man, die nochtans slechts uit louter letters bestond, reeds een turbulent leven achter zich. Geschreven bij kaars- en lamplicht tijdens de oorlog, in Holland uitgegeven en met enthousiasme onthaald, werd over zijn doen en laten door de Hollandse bisschoppen de wenkbrauwen gefronst en zijn naam werd genoemd in donderpreken die toen nog in de mode waren.
Doch het onweer trok over met enkel wat gerommel en een bliksemslag in het water. Pallieter kon nu zijn gang gaan. Er kwam een Pallieterstoet, als kind dronk ik Pallieterlimonade en reed op een Pallieterfiets, at ijsroom in het Pallieterijssalon en ging meekijken naar de Pallieterrevue. En dit nog voor ik het boek gelezen had.
En nu de musical. Pallieter was nu diep in de zeventig, maar bleek jonger dan ooit. Het enthousiasme van de figuranten en acteurs was zo groot dat ouders hun vakantie verzetten of verplaatsten opdat hun figurant of figuranten al naar de kroostrijkheid van hun gezin, op de repetities zouden kunnen aanwezig zijn. Een echtpaar wilde zelfs hun kinderen in Spanje op het vliegtuig zetten om tijdig op de repetities te zijn.
Dat niet alles van een leien dak liep, dat spreekt voor zichzelf Gunther Levi die de Pallieterrol speelt heeft schrik van paarden en er wordt een paard ten tonele gevoerd. Maar mogelijk heeft het paard ook schrik van Gunther Levi, want het stampte een gat in de deur van het Cultureel Centrum. Gelukkig was dat niet erg, want ze hadden daar toch een nieuwe deur nodig. De geit die ook op de planken mocht, vond dat zij haar rol ernstig moest nemen en vrat in haar ijver het groen van het decor kaal. Veel figuranten griezelden een beetje van de varkenskop die op de feesttafel staat, hoewel zij thuis waarschijnlijk hartelijk perskop eten. Maar goed, dan zingen zij maar met de ogen toe, zolang de kop van Sint-Antonius zijn gezel te prijken staat. Van de dieren die op de scène kwamen gedroegen de vissen die in de decor-Nete heen en weer zwemmen, zich nog het waardigst.
En dan het resultaat niet vergeten - overweldigend! Er gaat een processie uit met pastoors, engelen, kosters en alles erop en eraan. Een onweer met echte regen, er is een feest, een bruiloft, een school kinderen zingt en danst daar tussendoor, een koor en een orkest zijn zachtgevooisd. De tijd vliegt voorbij en het is een ontroerend moment als Pallieter met zijn bruid per huifkar het Neteland decor verlaat en uitgewuifd wordt.
Toen ik enkele dagen later te Nieuwpoort op het staketsel stond wuifde ik de vissersboot Pallieter uit die opspattend schuim door de baren dartelde. Ik wenste hem zowel als de musical een goede vaart toe. "
Gommaar Timmermans
HERNEMING VAN PALLIETER, DE MUSICAL
Pallieter de musical werd in 1997 gecreëerd naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van de Lierse Academie voor Muziek, Woord en Dans, in samenwerking met de Stad Lier en was, een waardige afsluiter, van het Felix Timmermans jaar
Jos Dom bewerkte en regisseerde, Freddy Marien en Gyuri Spies musiceerden, en mede dankzij de onvoorwaardelijke inzet van 350 enthousiaste Lierenaars groeide Pallieter uit tot een professioneel hoogstandje
Om de duizenden mensen die de,tijd, geen kaartje meer konden bemachtigen de gelegenheid te geven dit evenement mee te maken werd gedacht aan een herneming, op een andere locatie, want de stadsfeestzaal De Mol bleek algauw te klein. De keuze viel op het hippocentrum het Azelhof in Koningshooikt.
Maar gezien bepaalde omstandigheden waren activiteiten, van welke aard dan ook, in het Azelhof plots onmogelijk. Alternatieven op Lierse bodem werden echter niet gevonden en de maker van Pallieter de musical stond heel eventjes op de helling
Gelukkig droegen de familie Van Hool, eigenaars van het Azelhof, en het productieteam van Pallieter een zelfde bekommernis het realiseren van dit opmerkelijk project en een definitieve overeenkomst kwam uiteindelijk toch de bus.
De herneming van Pallieter kon dan toch doorgaan dankzij de medewerking van de familie Van Hool en van de stad Lier,
Nog beter, nog grootser nog mooier of wat had ge gedacht!
PALLIETER, VAN BOEK TOT MUSICAL
Pallieter, geschreven door Felix Timmermans in 1911-1914, verscheen in het tweede oorlogsjaar 1916 en werd onmiddellijk, aan beide zijden van het front, een succesboek. Bijna een anti - oorlogsboek: het deed de verarmde en hongerige mensen, in angst en vrees gespannen en ontredderd, dromen van het vooroorlogse luilekkerland en hunkeren naar de naoorlogse bevrijding en vrede die nog meer zouden brengen.
Pallieter, een successtory dus. En daarop nu het vervolg... ...de musical.
Hoe een gloednieuwe musical over Pallieter beter aankondigen dan middels een brief die Felix Timmermans zelf schreef aan de voorzitster van Lyra naar aanleiding van de uitvoering van de Pallieter-revue in het jaar 1939.
Beste Mejuffrouw Lyra,
Gij hebt me gevraagd waar Pallieter naartoe is; Gij hebt het mij al dikwijls gevraagd. Gij zijt de enige niet. Ja, waar is Pallieter naar toe? Ik weet er niets van. Hij is de wereld in, de wijde wereld in, lijk de vogelen en de wind. De wind waait waar hij wil en de wereld is zo groot en zo rond.
Waarlijk, ik weet niet waar Pallieter is. Ik heb het mij ook nooit afgevraagd. En hij heeft mij nooit een brief geschreven.
Maar als hij terugkomt, zal ik hem met open armen ontvangen. De flessen staan gereed, nog dubbele gersten van voor den oorlog. (...)
Moest hij weerkomen, hij zou nogal eens verschieten! Want er is hier zoveel veranderd! Ik moet het niet zeggen, ge weet het allemaal. Of het beter of slechter is ?..
Elke tijd heeft zijn eigen zin - maar mensen blijven toch altijd mensen.
Laten we er onze kop niet mee breken. Alles heeft toch zijnen goede kant. En zolang de zon er nog is en er Lente komt met bloemen, Zomer met koren, Herfst met vruchten en Winter met inkeer naar binnen, is er nog genoeg om van alles de "sijs af te lakke!"
Er blijft nog altijd te Pallieteren.
En nu is er iemand, een dromer, die gedroomd heeft dat Pallieter toch teruggekomen is. Hij laat hem weer terugkomen omringd van zang, muziek en dans. Symbolen van de seizoenen, van de Nethe, van de jeugd en de vreugd komen hem groeten.
De beiaard speelt, de toren trilt, en veel is niet genoeg. Hij komt weer tussen zijn typen en mensen. Zij die zuur van karakter zijn verstaan er genen djanter van, maar voor hen die één kruimel levenslust in hun hart hebben kunnen houden; komt er een nieuwe kermis dan, en ze lopen met Pallieter mee.
Het is helaas maar een droom, Mejuffrouw Lyra, maar een droom kan ook schoon zijn, en daar- om ga ik toch eens luisteren en zien.
Gij toch ook zeker?
Deze brief, ondertussen reeds bijna 60 jaar oud, sterkte ons in de overtuiging dat Felix Timmermans het ons niet kwalijk zou genomen hebben als we hem het nieuwe musical - initiatief hadden voorgesteld, dat hij er -integendeel zelfs -heimelijk lol in zou hebben gehad.
Dus... Aan de slag dan maar.
Maar een boek omwerken tot een theaterstuk en in tweede instantie tot een heuse musical is niet zo vanzelfsprekend als het op het eerste zicht misschien wel lijkt. Als het dan nog om een boek blijkt te gaan waar de kracht - meer dan in het verhaal -, schuilt in, weliswaar schitterende, sfeer en landschapsbeschrijvingen, dan kom je sowieso vroeg of laat in de problemen.
Theater is drama, is conflict. Als iedereen, iedereen gelijk geeft op een scène, is de zaak in vijf minuten beklonken en kan het publiek weer naar huis. Als de ouders van Julia van in den beginne opgetogen zouden zijn met schoonzoon Romeo, had Shakespeare niet de kans gekregen om onze oren drie uur lang met prachtige dithurambische verzen en duizelingwekkende metaforen te verwennen. Als Oidipous het pad bij de driesprong - zoals het de beleefdheid betaamt - had vrijgemaakt voor zijn vader had hij ook nooit met de problemen met zijn moeder geconfronteerd geweest.
En waarom zou hij dan zijn ogen nog uitsteken?
De roman Pallieter stelt ons voor hetzelfde probleem. Pallieter wordt verliefd op Marieke, Marieke op Pallieter en iedereen is gelukkig en blij, zelfs professionele mopperkont Charlot. De geliefden trouwen en ze krijgen vele kindjes (een drieling zelfs!...) zoals dat hoort. Zo'n verhaal vertel je op theater in minder dan een half uur. Er diende dus dringend wat aan de intrige gesleuteld. En dan blijkt dat in het boek zelf een aantal elementen aanwezig zijn die, mits een lichte ingreep, kunnen leiden tot meer dramatische ontwikkelingen. Zo is er de onvoorwaardelijke vriendschap, de vriendschap door dik en dun tussen Pallieter en de schilder Fransoo.
Er is de opkomst van de industrie die onvermijdbare consequenties inhoudt voor het milieu (Pallieter als groene jongen avant-la-lettre). Er is het conflict tussen het werkvolk en de bourgeoisie in de persoon van Graaf van Dentergem.
Een ander probleem dat zich stelde was de populariteit van het boek van Timmermans. Iedereen kent Pallieter. Iedereen kent de hond Loebas, de geit Lucifer (pekzwart van koleur met een blauwe glans erover, met gele hoornen en twee grote, lichtgrijze ogen), het paard Beiaard (een kolos van een paard, met aders op zijn lijf, een manspink dik). Iedereen draagt met zich de beelden mee van Pallieter die samen met zijn Marieke door de velden draaft op deze Brabantse merrie, van de trip in het zweefvliegtuig, van Pallieter die zijn naam in de sneeuw schrijft , van Pallieter die in adamskostuum door de velden buitelt... Allemaal niet onoverkomelijk, maar toch niet voor de hand liggend om ze te vertalen naar een scène, die, hoe groot je ze ook laat uitbouwen, toch altijd zijn beperkingen blijft behouden qua ruimte. Ook hier dient dus naar vervangend materiaal gezocht.
En dan is er tenslotte - en dat is misschien nog het grootste probleem - de figuur Pallieter zelf . "Pallieter, die gelukzalige zanger van het leven, die blozende genieter van al wat deugd doet en koleurig is. Pallieter, toonbeeld van Vlaamse zinnelijkheid" , zoals Gaston Durnez hem ooit heeft omschreven. Pallieter is ondertussen een begrip geworden, een soortnaam, gebruikt voor "een levenslustige kerel". Pallieter... een naam gebruikt voor verenigingen van de meest uiteenlopende aard, voor feesten en kermissen, voor huizen en herbergen, voor worsten en broden, een uithangbord, een handelsmerk.
Pallieter staat symbool voor vrijheid, blijheid. Vertier, vermaak en lolbroekerij.
En uiteraard zit dat element verwerkt in de oorspronkelijke roman, maar op een veel subtielere manier dan je op het eerste zicht zou denken. Humor zit altijd gekaderd binnen zijn tijd en wat tachtig jaar geleden grappig was, ervaar je nu heel vaak op een heel andere manier. Je moet dus nieuwe dingen gaan creëren en dan zit je uiteraard met het probleem dat je niet te doen hebt met een of andere zondagsschrijver maar met Felix Timmermans zelf. Je moet je onderdompelen in zijn manier van zeggen, zijn manier van spreken en dat is verdraaid moeilijk. Stijl en taal staan bij Timmermans in functie van en variëren met het verhaal. Zo is de stijl afwisselend expressief en suggestief, uitbundig en innig, alledaags en dichterlijk, schilderend en vertellend, komisch en weemoedig, realistisch en mysterievol. Ga daar maar eens aan staan. Maar we hebben het geprobeerd, of we erin gelukt zijn zullen we nooit echt te weten komen.
Misschien wel. Misschien niet.
We hebben in elk geval ons best gedaan.
Erewoord
Jos Dom
Wie is wie?
Gunther Levi is Pallieter
Gunther Levi is een van de jonge troonbestormers aan het firmament van de Vlaamse showbizz. Zijn recente CD's Geef je over en zonder Woorden ontbreken niet in de collectie van jonge meisjes. Met hitgevoelige singles is hij geregeld te zien in het populaire TV- programma Tien om te zien. Daarnaast is hij de presentator van de Super 50 op VTM. De commerciële zender is zowat zijn tweede thuis, als vast lid van de cast van Wat nu weer, de soap - serie waarin je het wel en wee van jongeren ziet.
Levi werkt ook aan zijn carrière als theateracteur. Tijdens de voorbije maanden volgde hij een cursus aan het befaamde Engelse Lane Theatre en werkte er mee aan de slotproductie. Als Pallieter debuteert hij, meteen met de hoofdrol, in de musical.
Sophie D'Hulst is Marieke
Sophie D'Hulst studeerde aan de Stedelijke Academie voor Woord, Muziek en Dans te Lier. Zij speelt de rol van Marieke in Pallieter. Deze musical is niet haar debuut want eerder werkte ze al mee aan de musicals Peter en de Wolf en Annie. Daarnaast was zeook veelvuldig actief bij de BRTN. Op haar palmares staan TV-Tam Tam, Late zomer, RIP en De Droomfabriek.
Ook op de CD van het programma Kattekwaad kan je haar stem horen. Wanneer we nog de medewerking aan K- TV vermelden en dat Sophie ook op de scène van de Lierse toneelgroep Arlecchino stond, mogen we besluiten dat de rol van Marieke in ervaren handen is bij Sophie D'Hulst.
Jenny Tanghe is Charlot(Voorstellingen in De Mol 1997)
Jenny Tanghe voorstellen is eigenlijk overbodig. Als gastactrice was ze te zien in alle Vlaamse schouwburgen. Hier in de streek was ze een tijdlang verbonden aan het Mechels Miniatuur Theater. Daarna koos ze terug voor freelance medewerking aan verschillende producties. Zo werd ze ook bekend bij de TV- kijker met gastrollen in De Filosoof van Hagem, Wij, Heren van Zichem, De Collega'sen als bazige moeder van DDT in De Kampioenen.
Ook filmrollen zijn haar niet vreemd en met enige trots denkt ze dan terug aan films van Andre Delvaux Een Vrouw tussen Hond en Wolfen Benvenuta. Tenslotte verdiende ze ook haar sporen als docente Woord, Toneel en Dictie in verschillende academies. Met de rol van Charlot voegt ze een nieuwe parel aan haar rijke toneelkroon toe.
Kristin Arras is Charlot(Voorstellingen in Azelhof 1998)
Kristin Arras voltooide haar muzikale studies aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen en geeft al dertig jaar pianoles aan de muziekacademie van haar geboortestad Lier. Bij Toneellabo Arlecchino ontdekte ze haar liefde voor toneel en nadat ze haar diploma behaalde aan Studio Herman Teirlinck, werd ze onmiddellijk geëngageerd door KNS te Antwerpen waar ze tot vandaag de meest uiteenlopende rollen vertolkte. Ze speelde ook bij verschillende andere gezelschappen, waaronder Blauwe Maandag, KJT; Fakkeltheater en het NVT. Naast haar theaterwerk deed ze regelmatig film- en televisiewerk en was ze o.a. te zien in Het Park,Niet voor publicatie, Oesje!, De Gaston Bergmansshow, Meester, hij begint weer en Hof van Assisen. Ook al woont ze al een aantal jaren in Antwerpen, ze heeft nog steeds een warm hart voor Lier. In Pallieter, de musical haalt ze dan ook met veel plezier nog een keer haar charmante Lierse accent hoven.
Jeroen Maes is de jonge graaf
Als Freek uit de soap Wat nu weer is Jeroen Maes vooral bij het jonge volkje bekend. Anderen zagen hem wellicht aan het werk als Steven in de BRTN serie Thuis. Als cabaretier werkte hij mee met Bende Ongeregeld en aan diverse producties. Een ervaren acteur dus, maar ook als zanger profileerde Jeroen zich. Met Mister Wonderfull and the Lovelies nam hij onlangs zijn eerste single op en hij werkte mee aan de musical Annie.
Antoine Vander Auwera is Fransoo(Voorstellingen in De Mol 1997)
Met de liederenrecitals Winterreise en Alle Heineliederen waarin hij Schubert en Schuman zingt, bewijst Antoine Vander Auwera dat hij zijn plaats in de cast van Pallieter zeker waard is. Als acteur was hij te zien in De Bossen van Vlaanderen en in de komende serie Pietje de Leugenaar. Met kortfilms van Fr. Van Passel en Bie Boeykens viel hij reeds in de prijzen op internationale festivals voor debuterende cineasten. Als we dan ook vermelden dat Antoine naast zijn toneelvorming bij Studio H. Teirlinck ook een opleiding kunstschilderen volgde, mogen we stellen dat hij op alle kunstmarkten thuis is.
Door Van Boeckel is Fransoo(Voorstellingen in Azelhof 1998)
Misschien is acteur Door Van Boeckel op dit ogenblik bij het grote publiek het best gekend als Beau-Paul uit de Gaston Bergmansshow. In 1976 studeerde hij af aan de Studio Herman Teirlinck in Antwerpen. Als free-lance acteur speelde hij o.m. bij het NTG, Arca, Vertikaal, het EWT en het Fakkeltheater. Na een vijftal jaren een vaste stek gevonden te hebben bij het KJT in Antwerpen, koos hij terug voor het free-lance werk bij o.a. het RO theater (Rotterdam) en het Echt Antwaarps Theater. Hij verleende ook zijn medewerking aan meerdere televisieproducties zoals Langs de kade en Drie mannen onder een dak.
Musicalervaring deed hij op als Bill Snibson in Me & My Girl, als bakker in Into the Woods en als Mr. Thénardier in de Nederlandse productie van Les Misérables.
Walter Liekens is de pastoor
In 1987 hielp Walter Liekens de Lierse KLJ een toneelstuk opzetten als technieker. Een jaar later stond hij zelf op de planken en ging een onmogelijk gewaande jongensdroom in vervulling. De overstap naar Kon. Lyra Toneel resulteerde in ruim tien jaar ervaring ander de hoede van klinkende namen zoals Herman Fabri, Jos Dom, Marc Caessens, Nel Rosiers, Karel Vingerhoets en vele anderen.
In diverse gekende stukken was hij te zien, zoals ander meer in Het Proces Xhenceval van Walter Van den Broeck. Ook verleende hij zijn medewerking aan de TV- producties Familie en Bompa Lawijt.
Walter Liekens volgt nog steeds toneel en voordracht aan de Lierse Academie.
Freddy Marien is de dirigent
Huidig schooldirecteur Freddy Marien begon zijn muzikale studies aan de Lierse Academie. Naast beroepservaring in het onderwijs (sinds 1970) werkte hij samen met heel wat gerenommeerde orkesten, zoals het Nationaal Orkest van België en het Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. Ook bij het trio Frangois Glorieux en het ensemble van Theo Mertens was hij een gewaardeerde medewerker met optredens in zowat heel Europa. Sinds 1990 is hij als eerste slagwerker verbonden aan het Antwerps Kamerorkest van Walter Proost.
Stuwende kracht achter zoveel school- en andere culturele activiteiten mag het geen wonder heten dat Freddy Marien de dirigent is van het Pallieter - orkest.
Willy Van Couwenberghe is de componist
De componist van Pallieter is Willy Van Couwenberghe. Als 18-jarige schreef hij reeds zijn eerste operette : Het Geluk komt Morgen. Na zijn legerdienst begon hij liedjes te schrijven voor verschillende Vlaamse schlagerzangers. In 1968 kreeg hij de Midemprijs voor het lied Toi, qui reviens. De musical sprak hem echter enorm aan en in 1977 was er de wereldpremière van Veel Geluk, Professor! naar de bestseller van Aster Berkhof. In 1982 volgde Peegie naar W. Denys en in 1987 presenteerde Van Couwenberghe de rock-opera Rock en Roll Strand in samenwerking met de BRT. In 1992 componeerde hij de CD-musical De Witte en vorig jaar kende deze musical zijn creatie in Overijse. Tussendoor maakte hij ook De kleine Vrede. Nu kent Lier de wereldcreatie van Pallieter, de musical.
Jos Dom is de regisseur
Behaalde in 1975 een eerste prijs Dramatische Kunsten aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium (Antwerpen) en is tot 1998 vast verbonden geweest aan het Koninklijk Jeugdtheater te Antwerpen, aanvankelijk alleen als acteur, later ook als auteur, huisregisseur en uiteindelijk artistiek leider.
Hij vervulde sporadisch opdrachten voor radio, televisie en diverse andere theaters (KNS, EWT: Fakkel- en Meirtheater, Nieuw Vlaams Toneel De Waag, Theater Poëzien...) en was mede-oprichter van En dan..?- producties vzw (Lier, 1984). Een theaterwerkplaats waar niet zozeer een regelmatige productie, dan wel het werkproces centraal staat.
Jos Dom geeft cursussen theaterschermen, monteert gevechten en is speeldocent bij amateur- verenigingen.
Hij verdiepte zich, samen met Johan De Paepe, een jaar lang in de Lierse geschiedenis wat resulteerde in het massa - spektakel 1496... Een historische Re-Creatie waarvan hij ook de algemene leiding op zich had.
Jos houdt van Prince, Chet Baker, lekker eten en heel veel lezen...
Vijftig jaar nadat de zoon van een Nederlandse uitgever het aandurfde op eigen risico het manuscript van « Pallieter », waarmee Felix Timmermans reeds twee jaar op zak liep, op de markt te brengen, kwam er een nieuwe ongekuiste (of in de oude terminologie : « onkuise ») editie van het enige Vlaamse boek met wereldfaam.
Al de passages die door de auteur zelf werden geschrapt na de onverkwikkelijke herrie die daarover in 1920 ontstond, werden opnieuw gedrukt. Als het geen valse beeldspraak was, zou men kunnen zeggen, dat het Adamskostuum van de Lierse dagenmelker weer uit de kleerkast werd gehaald.
Pallieter zal, ditmaal zonder kerkelijke (en burgerlijke) afkeuring, weer volop in de hals en de kaken van zijn Marieke kunnen bijten, een magere kwezel weer « pekelteef » mogen noemen, en bij het zien van de kleurenrijkdom der bloemen weer mogen uitroepen : « Wa voor nen uil kan er nog naar nen hemel verlangen als hem zo iets zie ! »
Sint-Franciscus zal weer rustig kunnen « scheel zien van de honger » en Marieke zal niet meer zo haastig moeten zijn om (na enkele puntjes) behoorlijk gekleed op Pallieters paard te kruipen na het zwempartijtje met haar nichtjes. .
De herrie is eigenlijk in Nederland ontstaan. Daar werd op 3 augustus 1920 door de toenmalige Aartsbisschop van Utrecht Mgr. Van de Wetering ter kennis gebracht dat de lezing van Pallieter
« den katholieken » verboden was. De redenen van het verbod werden in de officiële mededeling van de Congregatie van het Heilig Officie, ondertekend door Kardinaal Merry del Val, aartsconservatieve voorganger van de conservatieve boeman Ottaviani, als volgt geformuleerd :
« Dit werk werd na nauwkeurige bestudering... gekwalificeerd als de wellust der zinnen strelend, de godsdienstige ceremoniën op oneerbiedige wijze behandelend, terwijl het de waarheden van het Geloof zelf als het ware bespottelijk maak!, zodat het voor de gelovigen vol gevaar is ».
Het besluit werd aldus geformuleerd : « Daarom hebben wij gelast, dat iedere Belgische en Hollandse bisschop de gelovigen zal vermanen, dat dit werk niet gelezen mag worden
(opus ipsum logi non posse) ».
De wolk in het Zuiden
Er kwamen merkwaardige reacties, die niet enkel karakteristiek zijn voor het toenmalige « rijke roomse leven » in Nederland, maar ook voor de mentaliteit van de andersdenkenden. In het katholieke Amsterdamse dagblad « De Tijd » van 4 augustus werd het verbod volkomen verantwoord geacht : « Pallieter was louter een literaire verheerlijking van de vleselijke mens in heidens naturalisme ». Het blad verwees naar een bijdrage van Pater Stoks C.S.S.R., in haar nummer van 31 mei 1919, waarin het boek als immoreel werd veroordeeld. Die bijdrage heeft waarschijnlijk de steen aan het rollen gebracht.
Het liberaal Nederlandse blad « Het Vaderland », waaraan Felix Timmermans af en toe medewerkte, diende reeds de volgende dag « De Tijd » van antwoord. Twee dagen later publiceerde « De Tijd » een bijdrage van haar Belgische correspondent, die de nadruk legde op het Vlaams karakter van het boek en op de « ziekelijke toestand » waarin het werd geschreven. Felix Timmermans is zelf absoluut geen Pallieter, schreef hij, « maar een zeer stille en eerder melancholieke mens » -- daarin had hij het overigens bij het rechte eind !
Op 20 augustus kreeg de Kerk steun uit een onverwachte hoek, het atheïstisch orgaan « De Dageraad » (Amsterdam). De auteur van het stuk, A. Duverger, begon zijn bijdrage met de geruststellende mededeling dat hij weliswaar een grondige hekel heeft aan het katolicisme, maar dat hij toch kan instemmen met het kerkelijk verbod. Want daardoor heeft de paus getoond, schreef hij, dat hij niet wil schipperen zoa1s Felix Timmermans zelf, die in Pallieter een mens wil uitbeelden die « in de Vrijheid en in de Natuur zijn hoogste genot zoekt », maar tegelijkertijd op goeden voet tracht te staan, met « meneer den pastoor ».
De volgende dag schreef « De Vrije Socialist » dat de kerkelijke veroordeling de beste publiciteit was die voor het boek kon gemaakt worden.
En het blad voegde de daad bij het woord door op de volgende bladzijde een advertentie te plaatsen voor Pallieter, verkrijgbaar in « De Roode Bibliotheek »
Niet de hand van kardinaal Mercier
In dezelfde maand nog verscheen er in het « Algemeen Handelsblad » een politieke bijdrage onder de titel « De Wolk in 't Zuiden ». Daarin werd allereerst onthuld dat België een door de Franse regering gesteunde poging had ondernomen om Zeeuws-Vlaanderen en Hollands-Limburg te annexeren. Om zich tegen het gevaar uit het Zuiden te weren, aldus het artikel, heeft Nederland slechts twee steunpunten : Engeland en de Vlaamse Beweging. Bijgevolg dient de Vlaamse Beweging te worden gesteund, want zij verzet zich tegen de annexionistische Belgische politiek en wordt daarom « openlijk door rusteloze justitionele vervolgingen en verholen door listige politieke zetten » onderdrukt.
Een van die zetten zou de veroordeling van « Pallieter » geweest zijn. Een verbod dat wordt geïnterpreteerd als het werk van de Franstalige Belgische clerus.
« Pallieter » werd immers « sinds jaren ongemoeid gelaten », maar kort na de publicatie van Timmermans « Boudewijn » (1919), een satirisch dierenepos met duidelijke zinspelingen op de verdrukking van de Vlamingen door de franskiljons, en na de terugkeer van Timmermans in België (maart 1920), plots verboden. De schrijver van het artikel zegt dan ook dat hij ervan overtuigd is, dat er achter de veroordeling geen zedelijkheidsmotief maar een politiek motief schuilt. De regering heeft het niet aangedurfd Felix Timmermans lastig te vallen wegens zijn politieke houding tijdens de oorlog, maar ze heeft dat laten doen « door de machtige Franskiljonse Kardinaal Mercier ».
Hoe aannemelijk die politieke verklaring van het geval ook moge klinken, ze was onjuist. Immers, de mededeling van het H. Officie bereikte zowel Mechelen als Utrecht, maar ze werd door het Belgisch episkopaat niet ter kennis gebracht van de gelovigen.
Niet op de Index
De reden waarom de mededeling in de Mechelse aartsbisschoppelijke schuif bleef, is ons niet bekend, maar het moet niet erg moeilijk geweest zijn om redenen te vinden in de tekst zelf van de mededeling. In die tekst staat de naam « Pallieter » nergens vermeld. Meer dan waarschijnlijk heeft Kardinaal Merry del Val het boek zelfs niet eens gelezen en heeft hij gedacht dat een zekere Pallieter een zeker « opus cui titulus Felix Timmermans » (een boek waarvan de titel luidt : Felix Timmermans !) geschreven had.
Ook de term « moneant » (verwittigen, vermanen) was voor verschillende interpretatie vatbaar. Later, in april 1927, schreef de Jezuïet Pater Gielen trouwens in «Boekenschouw », dat de veroordeling niet diende te worden beschouwd « als een positief verbod, maar als een verbod krachtens natuurwet ».
Zijn commentaar daarbij : « Waar een positief Index-verbod bestaat betreffende een bepaald werk, mag niemand het lezen zonder machtiging van de geestelijke overheid. Ook niet al zou hij met de grootste zekerheid weten dat het boek voor hem niet gevaarlijk zou zijn, hem zelfs goed zou doen. Maar waar men weet dat een boek voor mensen met levendiger driften, ontvlambaarder verbeelding bijna zeker gevaarlijk is en derhalve jure naturali verboden, daar is het voor een ander temperament wellicht niet gevaarlijk en dus niet persé verboden. »
Met andere woorden : « Pallieter » heeft nooit op de Index gestaan, maar de Nederlandse gelovigen werden ervoor gewaarschuwd dat het boek gevaarlijk kon zijn.
Ketterjacht
Hoe reageerde Timmermans zelf ? Op 6 september 1920 schreef hij een brief aan Elisa Belpaire, waarin hij zich. bereid verklaarde de tekst van zijn « Pallieter » enigszins te wijzigen en haar vraagt wie zou kunnen zeggen wat hij zou moeten veranderen. Juffrouw Belpaire schreef onmiddellijk een brief aan de theoloog Dr. Theodoor Van Tichelen, die in zijn antwoord van 9 september schrijft : « Ik meen dat heel het kabaal op het getouw is gezet door P. Stoks; met zijn artikelen in De Tijd en dat Kardinaal Van Rossum wellicht de zaak te Rome heeft voorgelegd. »
Hij schrijft ook dat Felix Timmermans hem gevraagd heeft de gewraakte passages uit het boek te schrappen. » Twee dagen later schrijft hij dat hij naar Mechelen is geweest en dat Mgr. Van Roey gunstig gestemd is en zal helpen. Hij voegt eraan toe : « Die Hollandse kerels hernemen de drijverijen der voormalige ketterjagers. De Hollandse katholieken moesten ze maar eens flink tot op hun huid uitkleden. 't Is het enige middel om ze mak te maken. » .
De ketterjager Pater Stoks, had niet enkel in « De Tijd » zijn knuppel gebruikt, maar ook via een drietal artikels in « Mannenadel en Vrouwen-eer » een klopjacht gehouden tegen « Pallieter ». Met nadruk had hij gewezen op « de heilloze heidense strekking van dit op zedelijk gebied zo door en door naturalistisch boek » en geschreven dat « wij » Pallieter « met zijn breidelloos uitvieren van het dierlijke in de mens » moeten afwijzen, « ja heiliglijk haten als den tegenstander en vijand van Christus' Kruis... »
Hij stond nochtans niet alleen op het jachtterrein, want hij had als jachtgezel een autentieke
« ketter » , Ds. A. W. Bronsveld, die reeds in oktober 1917 in « Stemmen voor Waarheid en Vrede » het volgende geluid had laten horen : « Het is niet immoreel, maar onuitsprekelijk plat en vies. Ik zou u beledigen als ik liet drukken de platheden, welke de beschrijving van de gestes van deze dolle natuurmens en natuurbewonderaar te lezen geeft ».
Enggeestigheid wordt meestal ten onrechte als een mentaliteit beschouwd die karakteristiek is voor een bepaalde periode of een bepaald soort mensen. In werkelijkheid is ze zelden een monopolie, altijd een individueel verschijnsel. Zowel in het Noorden als in het Zuiden waren er katolieken, die onmiddellijk na het verschijnen van « Pallieter » totaal anders reageerden.
Zo schreef de Nederlandse katolieke schrijfster Maria Viola : « Een boek van alomvattende menselijkheid, een menselijkheid, die te dieper ons voert daar ze gevangen werd binnen de kleine spiegel van het Vlaamse leven om, in het licht van Vlaanderens groot geloof, uit te varen naar de Eeuwigheid. »
Pater L.J. Callewaert zag in het boek een uiting van de Vlaamse volksziel. Er zijn mensen, schreef hij, die het naakte en het natuurlijke verwarren met het zedeloze. Wie zou de schilderijen van Rubens en de naakte beelden van Michel-Angelo zedeloos durven noemen ? vroeg hij. En hij gaf zelf het antwoord : «Hij die Gods schoonheid niet zien wil in 't werk der natuur, maar natuurlelijkheid gaat zoeken in 't werk der mensen. Een volk gezond-zedelijk maken, dat ook is gezonde volksopvoeding. Ik wens dus dat « Pallieter » van Felix Timmermans veel mocht gelezen worden. 't Zou de lezers nader brengen bij Vlaanderens natuur- en levensschoon, en nader bij God, de Zon van al wat leeft en leven geeft. »
En Pallieter werd veel gelezen en wordt nog veel gelezen : in het Nederlands (met veel Liers tussen), het Frans, het Duits, het Engels, het Italiaans, het Tsjechisch, het Deens, het Zweeds, het Fins, het Lets, het Litaus en het Esperanto. De verketterde dagenmelker heeft de brandstapel uitgedoofd. Misschien wel met dezelfde natuurlijke middelen waarmee hij zijn naam in de sneeuw schreef !...
José De Ceulaer (overgenomen uit een tijdschrift, datum niet gekend)
Voordracht van de heer José De Ceulaer, voorzitter van het Felix Timmermans Genootschap te Lier in de Redoutzaal van de Stadsschouwburg te Maastricht, ter gelegenheid van de opening van de expositie Felix Timmermans als tekenaar en schilder op 6 januari 1973in het kantoor van de Algemene Bank Nederland
DE OORSPRONKELIJKHEID VAN FELIX TIMMERMANS
Ter gelegenheid van een bezoek van Koningin Wilhelmina aan België schreef Felix Timmermans in "Het Hollandsch Weekblad" van 20 mei 1939 een artikel onder de titel "Dank aan Holland". Dat hij met Holland heel Nederland bedoelde, is duidelijk, want bij de steden en gemeenten die hij opsomde onder de vele plaatsen waar hij spreekbeurten had gehouden, vermeldde hij zowel Delfzijl als Amsterdam, zowel Sneek als Utrecht, zowel Valkenswaard als Dokkum. Hij vergat ook Maastricht niet, die hij "de stad met het schoonste profiel van heel Nederland" noemde. Dat was niet zomaar een gelegenheidscompliment. Op 18 maart 1924 had hij reeds in telegramstijl de lof van het "profiel" van Maastricht gezongen in zijn dagboek. Hij had weliswaar het woord geschrapt en vervangen door "silhouet", maar het had zich in zijn geest vastgeankerd en geraakte vijftien jaar later weer los.
Op 17 maart 1924 had hij een lezing gehouden in Maastricht en de volgende dag was hij er gebleven om de stad eens van naderbij te bekijken. Hij vond ze "luisterrijk" en was vooral onder de indruk gekomen van de O.L.-Vrouwekerk. Hij had ook een bezoek gebracht aan Felix Rutten en Marie Koenen.
Een maand tevoren had hij reeds het middagmaal genomen in Maastricht toen hij in Rolduc ging spreken en in Kerkrade. In zijn dagboek had hij opgetekend dat het bezoek aan Maastricht te kort was geweest. Hij is er dan ook meer dan eens teruggekeerd. Op 7 oktober 1926 kwam hij er in de Redoutzaal een lezing houden over Sint-Franciscus. Daaruit ontstond "Het Hovenierken Gods", dat voor het eerst gepubliceerd werd in "De Maasbode" van 1 augustus 1926. Het mag gezegd worden dat hij in Maastricht het instrument kwam stemmen dat hij vijf jaar laten zou bespelen : "De Harp van Sint-Franciscus". In 1925 was hij met zijn vrouw en twee van zijn zusters naar Italië gereisd en had hij Assisi bezocht om het werk voor te bereiden. Zijn reisindrukken uit het land "waar de appelsienen groeien" werden van 12 juni tot 28 juli 1925 eerstehands gepubliceerd in "De Maasbode", vóór ze in 1926 in boekvorm verschenen.
In 1931 was Timmermans andermaal in Maastricht. In de ateliers van De Sphinx maakte hij een tegeltableau waarop hij Sint-Crispinus en Sint-Crispinianus afbeeldde, de patroonheiligen. van de schoenmakers. Het was bestemd voor het raadhuis in Waalwijk, dat ontworpen was door de architect Kropholler, die hij had leren kennen bij de voorbereiding van de Bruegelherdenking in het vermoedelijke geboortedorp van de grote Brabantse schilder. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om ook enkele wandborden te beschilderen voor familieleden en vrienden.
Felix Timmermans hield van Maastricht en had er goede vrienden. Maar zelfs in de beste families zijn er wel eens misverstanden. In augustus 1943 ontving Timmermans een brief uit Maastricht, waarin Jos Weijden hem liet weten dat hij hem met dezelfde post een nummer van het tijdschrift "Der Wächter" had toegestuurd, waarin hij een bijdrage had gepubliceerd onder de titel: "Felix Timmermans und Adalbert Stifter". Die bijdrage kwam neer op een beschuldiging van plagiaat, hoewel de auteur dat woord niet gebruikte. In ieder geval, Jozef Weijden toonde met talrijke details de sterke overeenkomst aan tussen "De Narrenburcht" van Adalbert Stifter en "De Familie Hernat" van Felix Timmermans, hij was van oordeel dat die overeenkomst niet toevallig kon zijn en besloot daaruit dat de invloed van Stifter op het werk van Timmermans duidelijk was.
Er zijn inderdaad wel verschillende punten van overeenkomst, maar Timmermans beweerde in een brief aan Jozef Weijden dat hij "De Narrenburcht" nooit gelezen had en bijgevolg ook de invloed ervan niet ondergaan kon hebben. Nu is het niet zo moeilijk te bewijzen dat men een bepaald boek gelezen heeft, maar het lijkt mij onmogelijk te bewijzen dat men een bepaald boek niet gelezen heeft. Maar Timmermans had andere bewijsstukken. Hij stelde er een heel dossier mee samen en vertrouwde het mij toe, zodat het mij mogelijk is aan de hand van documenten te bewijzen waar hij de stof vond die hij in "De Familie Hernat" verwerkte.
Het dossier van Timmermans bevat een aantal brieven van afstammelingen van Baron Pedro Francesco de Piza, die afkomstig was uit Majorca en in 1770 door Karel van Lorreinen benoemd werd tot gouverneur van Lier, waar hij in 1774 overleed. Timmermans kreeg die brieven, samen met een aantal aantekeningen over de familie de Piza, van de Lierse stadsarchivaris Julius Van In. De geschiedenis van de familie de Piza was een eerste bron voor "De Familie Hernat". De tweede bron is in Nederland te vinden. Het dossier van Timmermans bevat immers ook een "Beknopte Gids voor het Kasteel Heeswijk" en een op 7 juni 1925 door Jos Verwiel opgesteld handschrift waarin de "Geschiedenis der laatste bewoners van Heeswijck's kasteel" wordt verteld. Op een apart blad tekende Jos Verwiel ook de "Geschiedenis van Heeswijck's kasteel in den tijd van Breugel" voor Timmermans op.
In die tijd was Timmermans bezig aan zijn roman over Pieter Bruegel. Hij bereidde zijn werken meestal veel zorgvuldiger voor dan men dat zou kunnen veronderstellen. En zoals hij naar Assisi reisde om het stadje en het landschap te leren kennen waarin Sint-Franciscus geleefd had, kwam hij ook meer dan eens naar Noord-Brabant om te onderzoeken of hij niets kon vinden waar hij de schaarse historische gegevens over Bruegel mee zou kunnen aanvullen.
Vandaar dat zijn Waalwijkse vriend Jos Verwiel een nota voor hem opstelde over het kasteel in Heeswijk in de tijd van Bruegel. Met Jos Verwiel en de kunstschilder Theo Van Delft maakte hij verscheidene uitstapjes in de omgeving en zo bezocht hij ook het kasteel in Heeswijk en de ruïne van het kasteel in Loon op Zand. Hij liet zich door zijn vrienden over de geschiedenis van beide kastelen inlichten. In zijn Bruegelroman, waarvan hij een fragment aan Jos Verwiel opdroeg en een ander aan Theo Van Delft, maakte hij geen gebruik van die inlichtingen, maar ze bleven zo sterk in zijn geheugen geprent dat hij er veel later uit putte bij het schrijven van "De Familie Hernat".
Timmermans bouwde de roman op zoals hij dat meestal deed. Hij ging uit van authentieke feiten: in dit geval dus van gebeurtenissen uit het leven van drie families: die van Baron de Piza en die van de bewoners van de kastelen in Heeswijk en Loon op Zand. In zijn verbeelding bracht hij die feiten met elkaar in verband en hij vulde ze aan met belevenissen van mensen die hij gekend had of kende. Zo gebeurde het meer dan eens dat zijn vrienden zich herkenden in personages uit een werk of in situaties waarin ze zelf geweest waren. In het eerste en het derde deel van "De Familie Hernat" komt vooral de familie de Piza aan de beurt, in het tweede deel deed de auteur, zoals hij zelf aan Jozef Weijden schreef, een kruising tussen de bewoners van beide Brabantse kastelen en liet hij ze als broers optreden.
Het is precies in dat tweede deel, het omvangrijkste, het meest dramatische en ook het meest boeiende deel van de roman, dat Jozef Weijden de sterkste overeenkomst vond met het verhaal van Stifter.
In de "Narrenburg" laat Graaf Prokopus twee zonen achter: Judook en Sixtus, die samen in het familieslot wonen. Op een dag brengt Judook van een reis naar Indië een wondermooi meisje weer. Zijn broer wordt verliefd op haar en verleidt ze terwijl Judook andermaal op reis is. Judook wil eerst het meisje vermoorden, maar besluit dan haar vergiffenis te schenken. Inmiddels is Sixtus gevlucht.
Baron Stefan Hernat heeft ook twee zonen, Simon en Arnold, die na zijn dood in het kasteel blijven wonen. Arnold brengt eveneens een meisje mee. Simon wordt verliefd op haar. Wanneer Arnold zijn broer met het meisje betrapt, verlaat hij het kasteel en hij keert nooit meer terug.
Hoewel Stifter de verleider laat verdwijnen en Timmermans de bedrogene, is er toch een sterke overeenkomst tussen beide verhalen. Tweemaal een geval van echtbreuk waarbij twee broers betrokken zijn. Het zou wellicht niemand opgevallen zijn, als er ook geen punten van overeenkomst zouden geweest zijn in de details.
Een eerste punt waar Jozef Weijden op wijst is, de plaats waar de echtbreuk ontdekt wordt : de gang tussen twee kamers. Hierbij weze opgemerkt dat in geen van beide gevallen sprake is van een "betrapping" op heterdaad. Voor een hedendaagse romanschrijver zou daar geen probleem geweest zijn: de beschrijving van een bedscène zou in dergelijk geval zelfs functioneel zijn. Maar zomin in de tijd van Timmermans als in die van Stifter was dat reeds een "must" in de literatuur. Als het dus als onbehoorlijk werd beschouwd dat een auteur voor dergelijk geval in een slaap- kamer ging gluren, dan kan men de vraag stellen welke plaatsen in een kasteel nog in aanmerking konden komen voor de "betrapping". Salons of keukens zijn voor dergelijke nachtelijke geplogenheden zeker minder geschikt dan gangen. Een gang waarlangs een van de personages uit een "verkeerde" kamer kwam of ernaar toeging was praktisch de enige plaats die logischerwijze kon gebruikt worden. Stifter heeft aan Timmermans die plaats niet moeten aanwijzen : in dat punt van overeenstemming tussen beide verhalen zit dus zeker geen argument.
Een tweede punt van overeenkomst waar Jozef Weijden op wees, was de gelijkenis tussen beide vrouwenfiguren. Ze waren beiden uit de laagste volksklassen en werden beide meegebracht van een reis. Als je een uitstapje naar Leuven wil vergelijken bij een reis naar Indië en een Leuvense herbergmeid met een Indische paria, dan zit er natuurlijk wel een argument in. Maar het wordt ernstiger als je verneemt dat beide "reizigers" voor hun geliefde een Oosters kasteel bouwen. Dat Judook dat doet voor zijn Indische vrouw is gemakkelijk te aanvaarden. Maar het is wel erg vreemd dat ook Timmermans zijn Arnold een Oosters kasteel laat bouwen. Er is zelfs overeenstemming in de manier van bouwen : de plannen worden in beide gevallen voortdurend gewijzigd en in beide gebouwen is er een mengeling van verschillende stijlen. Hier ben je geneigd tot dezelfde conclusie te komen als Jozef Weijden : dat kan geen toeval zijn. En toch was het toeval, want juist tegenover dat schijnbaar sterkste argument van Jozef Weijden staat het sterkste tegenargument.
In zijn brief van 8 juni 1925 schreef Jos Verwiel hem, dat de laatste bewoner van het kasteel in Loon op Zand naar Turkije reisde, mohammedaan werd, niet minder dan twee vrouwen mee naar Holland kon nemen en daarom maar alleen terugkwam, na zijn terugkeer als een Turk leefde, altijd een fez droeg, zijn paarden zonder hoefijzers bereed, een vrouw in de gevangenis trouwde en een kasteel voor haar begon te bouwen, waarvoor hij zelf het plan tekende. Hij deed zelf het metselwerk en woonde ondertussen gedurende drie jaar in een houten hutje. De middeleeuwse burcht werd nooit voltooid. Na de dood van zijn vrouw liet hij alles achter en liet hij nooit meer iets van zich horen.
Het is duidelijk dat Arnold Hernat geknipt werd naar het patroon van die laatste bewoner van het kasteel in Loon op Zand. Als men het levensverhaal van die zonderlinge kasteelbewoner gelezen heeft, is het helemaal niet meer zo vreemd dat Timmermans zijn Arnold een Oosters kasteel liet bouwen.
In "De Familie Hernat" vinden we overigens nog andere bijzonderheden terug die aan de bewoner van het kasteel in Loon op Zand herinneren: Arnold droeg altijd een "rode Turkse muts", reed op een paard zonder hoefijzers en was "gedurig aan bet werken en aan het tekenen voor zijn oosters kasteel op de heide".
Jozef Weijden heeft terecht beweerd dat zowel "De Familie Hernat" als "Die Narrenburg" de kroniek van een zonderling geslacht is. Stifter schrijft de zonderlinge gedragingen van de Scharnasts toe aan een "druppel bloed" die ze van een voorvader hebben geërfd. Timmermans spreekt over "een druppel zon" in het bloed van de Hernats en schrijft daaraan hun vreemde avonturen toe.
Welnu, men kan zich moeilijk een "Familiekroniek" - dat was trouwens de oorspronkelijke titel van Timmermans' roman -voorstellen, zonder dat erfelijke factoren een belangrijke rol spelen. Dat is altijd het geval als het de geschiedenis van een adellijk geslacht betreft :
de uitdrukking " van adellijken bloede" is daar niet vreemd aan.
In het dossier van Timmermans is er een brief, waarin Marie de Piza aan haar broer schrijft :
"...si vous avez une goutte de sang noble dans vos veines". Ik geloof nochtans niet dat die druppel bloed Timmermans geïnspireerd heeft: Als hier een bewijs van oorsprong dient geleverd te worden, ben ik eerder geneigd te verwijzen naar een tekst van R. W. Emerson die ik vond in de door Maurice Maeterlinck vertaalde "Sept Essais d'Emerson", een boekje dat Timmermans eens zijn "bijbel" noemde en dat hij mij ter lezing gaf. In het essay "Fatalité" schrijft Emerson. "Hoe kan een mens ontsnappen aan zijn voorouders, hoe zal hij de druppel zwart bloed in zijn aderen die hij van een van zijn ouders geërfd heeft, kunnen vernietigen? Het gebeurt dikwijls in een familie dat de kwaliteiten van de ouders uitgestrooid zijn in verschillende urnen; soms ook komt er een onvermengd temperament te voorschijn, waarin het zuivere elixir van het bloed, het ras, de ondeugden van een familie geabsorbeerd zijn door een individu, terwijl de anderen er grotendeels van bevrijd zijn".
Dat die idee van Emerson, die overigens niet eens oorspronkelijk was, invloed kan gehad hebben op Timmermans zou ik best kunnen aannemen. Hij heeft de invloed van Emerson ook nooit ontkend en heeft die zelfs uitdrukkelijk zelf erkend. Om de uitwerking van die idee in een roman te stofferen, was het niet nodig "Die Narrenburg" te lezen. Er zat voldoende stof in zijn dossier : de zonderlinge gedragingen van de bewoner van het kasteel in Loon op Zand en de ondergang van de familie de Piza. Inderdaad, na de dood van de twee zonen van Pedro Francesco de Piza, bleef er van de adellijke familie alleen een neef over, die in het Oostenrijks leger was, bedrogen werd door zijn "homme d'affaires", Hagelsteen, dagbladverkoper werd en eindigde als straatveger in Brussel.
Zo ging ook het geslacht Hernat ten onder door de schuld van de laatste afstammeling, Karel-Jan. Voor de figuur van de rentmeester Adriaan Ruytenbroeckx stond Hagelsteen model.
Dat ook de bewoners van het kasteel in Heeswijk een rol spelen in "De Familie Hernat" is duidelijk. Zo wordt Simon Hernat blind zoals Jonker Van den Bogaerde, die op het kasteel in Heeswijk woonde.
De bronnen van "De Familie Hernat" zijn dus wel duidelijk aan te wijzen : er zijn talrijke punten van overeenkomst te vinden met het werk van Stifter, maar er zijn ook andere punten die wel bij Timmermans te vinden zijn, maar waarvan geen spoor is in "Die Narrenburg".
Jozef Weijden heeft echter gemeend ook nog een argument te kunnen gebruiken om zijn stelling te verdedigen. Hij vond ook analoge filosofische beschouwingen in beide boeken.
Bij het beschouwen van het heelal bezinnen beide auteurs zich over het doel van de schepping en de zin van het leven, waarbij ze tot de conclusie komen dat ze het waarom niet kennen en het ook nooit zullen te weten komen.
Niemand zal durven te beweren dat Stifter de enige is geweest die vóór Timmermans tot dergelijke conclusie is gekomen. De vraag naar het waarom en de zin van het leven is waarschijnlijk zo oud als de mens zelf. Ze heeft Timmermans levenslang beziggehouden. Ze kwelde hem vooral sterk in de aanvangsperiode van zijn literaire loopbaan, toen hij de sombere verhalenbundel "Schemeringen van de dood" en het enkel in "De Nieuwe Gids" gepubliceerde en nooit opgevoerde drama "Holdijn" schreef. Ze kwam ook sterk op de voorgrond in zijn laatste werken: van het in 1938 gepubliceerde verhaal "Ik zag Cecilia komen" tot de postuum verschenen roman "Adriaan Brouwer". Dat ze ook in "De Familie Hernat" gesteld werd, is dan ook logisch. Het hoofdmotief van die roman zit immers in een tekst van Kardinaal Van Roey, die hij letterlijk heeft overgenomen in zijn roman, met verwijzing naar de bron: "Oneindig hoog boven ons oefent de goddelijke Voorzienigheid haar onzichtbare oppermacht uit en, terwijl Zij de stervelingen volgens de grillen van hun vrijheid laat woelen, leidt Zij hun inspanningen en ondernemingen langs wegen die Zij alleen kent en kiest".
De manier waarop Felix Timmermans op het artikel van Jozef Weijden reageerde lag niet in de lijn van zijn gewoonten. Hij was helemaal niet ongevoelig voor kritiek en toonde veel begrip voor het oordeel van anderen, ook als het ongunstig voor hem uitviel. Ditmaal ging het echter niet om een oordeel, een mening of een interpretatie, maar om feiten. Hij had slechts twee weken tijd nodig om ze te weerleggen: de brief van Jozef Weijden werd op 8 augustus geschreven, het antwoord van Timmermans op 24 augustus. In die korte tussenperiode stelde hij een heel dossier samen met de bewijsstukken die aantoonden welke inspiratiebronnen hij voor "De Familie Hernat" had aangeboord. Dat hij daarin slaagde is te danken aan het feit dat hij alles bewaarde wat hem interesseerde, maar hoe hij erin geslaagd is op dergelijke korte tijd dat allemaal bij elkaar te vinden in de rommel van brieven, kaarten, knipsels en druksels die in zijn woning opgestapeld lagen, is mij nog altijd een raadsel. Het geval moet hem bijzonder ter harte gegaan zijn. Hij besloot zijn brief met de hoop uit te drukken dat hij zijn "aanklager" van zijn "onschuld" zou kunnen overtuigen, "want 't is juist het oorspronkelijke dat de schrijver ons biedt, dat hem kenmerkt. Daar is hij vóór alles fier op".
Hoe bescheiden Timmermans ook was, hij wist blijkbaar wel dat zijn kracht in zijn oorspronkelijkheid zat.
Dat is dan ook de reden waarom het zo moeilijk is hem een verantwoorde plaats te geven in de literatuurgeschiedenis. Er is geen vakje waar zijn werk volledig in ondergebracht kan worden, er is geen enkele groep schrijvers waar hij helemaal thuis in hoort.
In de verhalen uit "Schemeringen van de dood" liep hij vooruit op het magisch-realisme. Zijn impressionistische natuurbeschrijvingen in "Pallieter" hebben niet verhinderd dat het werk door Urbain Van de Voorde onze eerste expressionistische roman werd genoemd. Achteraf bekeken, kan men het als een "vitalistisch" werk bestempelen, wat erop neerkomt dat men alleen maar een ander adjectief gebruikt dan Willem Kloos, die het een "levensvol" boek noemde. Van een fenomenologisch stand punt uit, kan het met het oog op de schrijfsituatie van de auteur, als een voorbeeld van therapeutisch schrijven beschouwd worden. Uit een andere gezichtshoek bekeken, is het niet moeilijk "Pallieter" te lezen als een protestroman, positief gericht op het behoud van het natuurlijke leefmilieu, er sporen van contestatie in vinden tegen de taboes van een burgerlijke moraal, eventueel zelfs tegen het establishment en de consumptiemaatschappij. Er is voor de jongere generatie van heden voldoende stof in het boek om het anders te lezen dan een vroegere generatie en het anders te genieten, want het is slechts in een zeer beperkte mate tijdgebonden. De verbeelding van de huidige lezer hoeft slechts weinig inspanningen te doen om de figuur van Pallieter als een hippie-avant-la-lettre te zien.
Men kan Timmermans inschakelen in de neoromantische stroming van zijn tijd, met "Anna-Marie" als een roman waarvan de sfeer aan die van Goethes "Werther" herinnert, en "Ik zag Cecilia" als een romantisch gedicht, een tragische idylle of een weemoedige ballade in proza. Men kan in de versoberde schrijftrant van "Boerenpsalm" de invloed vinden van de drang naar vernieuwing van de roman die zich rondom 1930 manifesteerde. Men kan een gedeelte van zijn oeuvre onderbrengen in de heimatliteratuur - een term die mij in dit geval juister lijkt dan "regionale literatuur" - en hem daarin een plaats geven naast Ernest Claes en Antoon Coolen.
Maar telkens zal er een groot gedeelte van het oeuvre van Timmermans niet mee in het vakje kunnen dat men het wil voorbehouden. Het is zo "eenmalig" dat het nergens helemaal in thuishoort : Timmermans zal altijd ergens apart blijven staan, zonder voorlopers en zonder navolgers. Er is slechts een etiket dat niet van zijn werk losgeweekt kan worden: "oorspronkelijkheid".
Als autodidact, die als vijftienjarige de school verliet, had Timmermans geen intellectuele ballast overboord te gooien om de zuivere visie van het kind te bewaren. De visie van het kind dat de dingen voor het eerst ziet, zich erover verwondert en ze namen geeft alsof ze nog nooit genoemd waren. De taal die hij gebruikte was voor een deel een taal die hij zelf creëerde en voor een deel de taal van de gewone man uit zijn geboortestad, de ongeletterde schoenlapper, kleermaker, kantwerkster, borduurster uit de volksbuurten waarin hij opgegroeid was, gespeeld had op straat en gespijbeld. Als hij schreef, vertaalde hij uit zijn dialect in een Vlaams dat hij zo moeizaam geleerd had en dat nog geen Nederlands genoemd werd. Zo creëerde hij een nieuwe, een eigen "literaire" taal. Een taal die vaak een poëtische klank had, omdat hij nu eenmaal geboren was met een dichterlijke visie.
Zijn oorspronkelijkheid komt ook tot uiting in het grafisch en plastisch werk dat hij heeft nagelaten.
In zijn jeugd vertoonde hij meer aanleg voor tekenen dan voor schrijven. Zijn schoolopstellen voldeden helemaal niet aan de normen, zijn eerste gedichten waren stuntelig. Terwijl hij moeizaam het lager onderwijs doorworstelde, droomde hij ervan schilder te worden. Toen hij zijn opleiding aan de Lierse tekenschool achter de rug had, waar hij o.m. glasramen leerde schilderen, dacht hij eraan zich verder te bekwamen aan de academie in Antwerpen. Hij bedacht zich echter toen hij tot het besef kwam dat hij daarvoor alle dagen vroeg uit bed zou moeten. Is dat te betreuren? Hij heeft het zich zelf later ook afgevraagd en de vraag zeer genuanceerd beantwoord in een dagboekaantekening van 21 juni 1919: "Ik zou, en dit reeds vele jaren, een speeltuig willen kunnen bespelen om zo maar voor eigen genoegen de voosjes die mij in de kop komen uit te blazen. Het liefst zou ik violoncel willen leren, maar ik vrees het niet meer te zullen kunnen, en daarbij, als het niet rap zou gaan, zou ik het laten liggen. 'k Ben daar veel te gemakkelijk in. Die gemakkelijkheid, die mij vroeger niet naar de academie heeft doen gaan, naar de school, enz. heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gezet die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest?" Die bekentenis van zijn gemakzucht en gebrek aan volharding aan de ene kant en het besef van de gunstige gevolgen ervan aan de andere kant, bewijzen niet alleen zijn zelfkennis, maar zijn ook belangrijke factoren die in aanmerking moeten genomen worden bij de interpretatie van zijn werk. Het schrijven beoefende Felix Timmermans als een beroep, een vak. Al schrijvend werd hij een vakman. Zijn beroepsernst was zo groot, dat hij zijn gemakzucht en gebrek aan volharding wist te overwinnen als hij schreef. Het tekenen en schilderen was voor hem een ontspanning. Hij tekende vlug en gemakkelijk, schrijven kostte hem veel meer moeite en tijd. Als hij schreef wilde hij alleen zijn; als hij tekende of schilderde, hinderde het hem helemaal niet dat zijn kinderen in dezelfde kamer speelden, zijn potloden en penselen gebruikten om hem na te doen. Dat hij opzag tegen de moeite om de verschillende grafische technieken die hij beproefde, volledig onder de knie te krijgen, bewijst een dagboekaantekening van 16 juli 1919. Anton Pieck, die hem enkele maanden tevoren had leren etsen, had hem die dag leren houtsnijden: "Het zal wel gaan, maar om helemaal op dreef te geraken, heb ik jaren nodig, en dan gaat het nog te langzaam. Ik kan mijn tijd daar niet aan geven, ik zal dan maar tekenen: dat is op een paar uur af ''. Hij voegde eraan toe, dat hij nu besefte welk vakmanschap er nodig is om houtsneden te maken en welke bewondering hij daarom voor vakbekwame houtsnijders had gekregen. Zijn etsen, houtsneden en lino's tonen duidelijk aan dat hij wel aanleg had, maar hij miste de volharding om het vakmanschap daarin te verwerven dat hij noodzakelijk achtte.
Het meest bekend geraakte Timmermans als illustrator. Het eerste boek dat hij zelf illustreerde was "Pallieter". Daarna verluchtte hij ook de meeste van zijn andere boeken, evenals de nieuwe edities van "Schemeringen van de Dood", waarvan de eerste uitgave door Flor Van Reeth was geïllustreerd, en "Begijnhofspoken". Ook de meeste Duitse vertalingen van zijn werken werden uitgegeven met illustraties van de auteur. Merkwaardig is dat sommige van die uitgaven tekeningen bevatten die oorspronkelijk in andere werken verschenen. Dat kan worden verklaard door het feit dat Timmermans zeer bijzondere opvattingen over illustratiewerk had. In een brief aan Dr. Marcel Cordemans schreef hij op 26 januari 1928. "Maar illustratie is niets in mijnen aard, 't moet bij mij meer verluchting zijn". Ik meen dat hij daarmee bedoeld heeft dat illustratie de tekst verduidelijkt, hem concreet visualiseert, terwijl verluchting het boek versiert, zonder direct verband met de tekst, maar wel aansluitend bij de geest van de tekst in zijn geheel. Zijn verluchtingen hebben dikwijls een symbolische betekenis, zodat ze bij verschillende teksten kunnen passen. Ze hebben een versierende functie en vrolijken de lectuur op. Dat hij dergelijke verluchtingen zelf prettig vond, blijkt uit een dagboekaantekening van 25 juni 1919: "De proeven van Begijnhofspoken ontvangen. De plaatjes door mij getekend zijn smakelijk". Timmermans heeft niet enkel eigen werken verlucht, hij heeft ook werken van andere auteurs geïllustreerd. Zo had hij reeds pentekeningen gemaakt voor "De Witte" "Wannes Raps" en de Duitse vertalingen van "De Heiligen van Zichem" en "Pastoor Campens Zaliger", toen hem in 1944 gevraagd werd een Oostenrijkse uitgave te illustreren waarin de Duitse vertaling van "Onze Smid" en "Nol1e Janus" zouden worden opgenomen. Op 21 mei 1944 liet hij aan Ernest Claes weten dat de tekeningen voor "Onze Smid" klaar waren, maar dat hij die voor "Nolle Janus" niet kon maken. "Dat onderwerp is te tragisch en dat kan ik niet aan, dat durf ik niet aan", schreef hij. Een paar maanden later maakte hij de tekeningen toch. "Ik heb het zo goed gedaan als ik vermocht", schreef hij op 28 juli aan Ernest Claes. Is het nu zo dat zijn tekenpen, die gewoon was vrolijke krabbels te maken, haperde toen zijn werk een tragischer accent kreeg en kan aldus worden verklaard dat "Boerenspalm", "Ik zag Cecilia komen". "De Familie Hernat" en "Adriaan Brouwer" zonder illustratie werden uitgegeven? Die stelling is zeker te verdedigen en ze wordt niet ontkracht door het feit dat hij, tussen de publikatie van die vier werken in "Minneke Poes" en "Een Lepel Herinneringen" wel illustreerde, want het eerste is een prettig vakantiedagboek en het tweede bevat luchtig vertelde jeugdherinneringen. Maar er was nog een andere reden. Op 8 november 1934 vroeg de uitgever Van Kampen hem in een brief of hij ermee akkoord zou gaan dat hij aan Mark Séverin zou vragen "Boerenpsalm" te illustreren. Het antwoord van Timmermans is mij onbekend, maar op 16 januari 1935 kreeg hij een nieuwe brief van zijn uitgever waarin deze liet weten dat de tekenaar Léon Holman hem een boerenkop had laten zien die hij geknipt vond voor de linnen band van "Boerenpsalm", dat dan verder zonder enige illustratie zou worden uitgegeven. "Mij lijkt het daarom ook zo aanbevelenswaardig, voegde hij eraan toe, omdat we dan eens een anders uitziend boek van Timmermans krijgen en we niet steeds in dezelfde geest blijven voortgaan. Ik geloof dat ook voor de verkoop veranderen eens nodig is. ..." De eerste uitgave van het boek verscheen inderdaad met een stofwikkel waarop de tekening van Léon Holman, maar op het omslag van de volgende uitgaven kwam een door Timmermans zelf getekende boer voor. Hij maakte ook de omslagtekeningen van "Ik zag Cecilia komen". "De Familie Hernat" en "Adriaan Brouwer", maar dat waren dan ook de enige illustraties. Dat "Minneke Poes" en "Een Lepel Herinneringen" wel geïllustreerd werden door de auteur, is niet enkel toe te schrijven aan het feit dat ze tot een lichter genre behoren, ze verschenen ook bij andere uitgevers.
Maar Timmermans beperkte zich niet tot illustratiewerk. Hij maakte o.m. talrijke reisschetsen en landschapstekeningen, die hij dikwijls met waterverf kleurt. In 1926 gaf de pastoor van het Lierse begijnbof, Karel Biermans, hem de opdracht een nieuwe openbare kruisweg te schilderen. Hij maakte er voorstudies van in pastel. In 1928 schilderde hij een paar staties op eternit. Toen rees er een meningsverschil met de pastoor over het zwaard van een Romeins soldaat. Timmermans wilde het aan de linkerzijde schilderen, maar de pastoor zei hem dat de Romeinse soldaten hun zwaard aan hun rechterzijde droegen. Ze werden het niet eens, maar bleven goede vrienden. Later schreef Timmermans de inleiding voor een kunsthistorische studie van Karel Biermans over het begijnhof. Hij schreef daarin o.a. dat de pastoor, die nochtans een "gotiek gezicht" had, dweepte met de renaissance, terwijl hij zelf meer van de gotiek en de Primitieven hield. Als gevolg van hun verschil in opvatting kwam de kruisweg van Timmermans er niet : de twee afgewerkte staties bleven bij hem thuis staan, maar van de ontwerpen zijn er zeven pasteltekeningen overgebleven, waarvan "De graflegging", waarop men de oorspronkelijke potloodtekeningen nog door het pastel heen ziet, bijzonder opvalt door de heldere kleuren, daar waar de andere ontwerpen veel donkerder van toon zijn.
In het schilderwerk van Timmermans is er een opvallende verscheidenheid. Zeer dikwijls staat het in nauw verband met zijn literair werk. De figuur van Pallieter heeft hij nooit een concrete gestalte gegeven in zijn grafisch en plastisch oeuvre. Pallieter was immers een symbolische figuur, de kommerloze dagenmelker en levensgenieter die de auteur verlangde te zijn in de periode waarin hij de inspiratie vond voor zijn werk : toen hij na een heelkundige bewerking vreesde te zullen sterven en daardoor tot het besef kwam hoeveel hij van bet leven hield. Een vrij en probleemloos leven in een ongerepte en vruchtbare natuur. De rijkdom en vruchtbaarheid van de natuur gaf hij een plastische vorm in "De Terugkeer uit het Beloofde Land": twee mannen die een reusachtige vruchtentros dragen. De inspiratie daarvoor had hij gevonden op de voorgevel van een Lierse herberg, die nog altijd "Het Belofte Land" heet en waarop nog altijd een halfverheven beeldbouwwerk voorkomt met de twee druiventrosdragers, een typisch voorbeeld van volkskunst, die Timmermans zo sterk aansprak en beïnvloedde. Tot vijfmaal toe schilderde hij de vruchtdragers. Ook de "Driekoningen" heeft hij meer dan eens geschilderd: nu eens de "echte" koningen, dan weer verklede koningen met een ster, zoals hij ze literair gestalte gaf in "Driekoningen-tryptiek", het verhaal dat hij, samen met de Nederlander Eduard Veterman, voor het toneel bewerkte onder de titel: "En waar de ster bleef stille staan". Hij heeft slechts enkele hoofdfiguren uit zijn andere werken geschilderd. Van Mijnbeer Pirroen maakte hij een klein portret op hout, op een gekleurde tekening gaf hij hem het gezelschap van Anna-Marie met de Lierse Grote Markt als achtergrond. Ook Boer Wortel zette hij in de olie, terwijl hij zaad uitstrooit over zijn veld. Hij heeft ook nog verscheidene andere boerenkoppen geschilderd. In 1931 antwoordde bij aan H. Arens, die hem gevraagd had wat hij deed als hij niet schreef, dat hij dan schilderde en dat dit hem meer vreugde verschafte dan schrijven. Hij voegde eraan toe dat hij bij voorkeur boeren en kleine lieden schilderde, geen "salonmensen". Een hele reeks kleine olieverfportretten van boeren en volkstypen zoals hij die ook een literaire gestalte gaf in zijn korte verhalen uit "Het Keerseken in de Lanteern" en "Pijp en Toebak" bevestigt dat.
In de vrij lange periode waarin hij "De Harp van Sint-Franciscus" schreef, vertelde hij ook het leven van de heilige uit Assisi met het penseel : "Sint-Franciscus in gebed", "Franciscus predikt voor de Vogelen", "Sint-Franciscus gestigmatiseerd" en "Sint-Franciscus vioolspelend op twee stokken". In 1931 schilderde hij twee landschappen die hij reeds in zijn literaire werken had beschreven. "Het dorp Breugel" en "In 't Land van Leontientje".
Er werd meer dan eens gezegd en geschreven dat Timmermans een schilder was met het woord en een verteller met het penseel. Hij bevestigde dat zelf, toen hij aan H. Arens schreef dat zijn schilderen vertellen was. In zijn inleiding tot "Het werk van Fred Bogaerts" noemde hij het schilderend vertellen het kenmerk van de Vlaamse schilderkunst. Het narratieve element kwam in zijn plastisch werk het sterkst uit de verf in 1934 . In dat jaar schilderde hij "O.L. Heer en de Koe" en "Het Huisje van Verlangen". Zijn ongedateerd "Landschap met zaaiende boer" sluit daar nauw bij aan. Hoe "Het Huisje van Verlangen" ontstond, vertelde hij zelf uitvoerig in "Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes", uitgegeven door Adolf von Hatzfeld in 1935: "De kleine, vierjarige Gommaar zegde mij wat ik moest schilderen. Het huisje waarin wij wonen. Ik moet bij het venster zitten en schrijven. De schoorsteen moet roken, want Grootmoeder maakt juist de soep klaar. Hij ziet alle dagen op het dak tegenover ons een kraai zitten. Die moest ik nu ook schilderen. En zet er nog een mus bij en onze kat, die in het raampje zit. En laat er een watertje rond lopen. En Nonkel Louis moet in de hof werken! Ik volgde hem en zette alles op de plaats en in de kleur die hij wilde hebben: bijvoorbeeld een rode haan en een witte geit. Daarover werden wij het niet eens. Ik wilde ze vastbinden. Ik zei dat ze anders zou gaan lopen. Een geschilderde geit kan niet lopen, zei hij. Tenslotte mocht ik ze vastbinden, maar niet met een knoop, enkel met een strik die ze zelf kon losmaken. - De pastoor zou mij juist komen bezoeken. En in de verte moet er een molen staan. Hij zelf wilde met zijn moeder in een koets zitten. - En dan de wolken in de lucht. Ik schilderde er enkele van links naar rechts. Dat zijn de kinderen. En de moeder is de dikke wolk. En nog meer kinderen en tenslotte de vader. Maar dat moest een klein manneke zijn, zoals bij Tante Net. Dat is dan de laatste wolk. Mogen uw drie zusters er dan niet bij? Nee, die laat ik liever in het pensionaat in Antwerpen. Anders maken we weer ruzie. Ik schilder graag samen met Gommaar, hoewel er een afstand van 45 jaar is".
Naïever dan "Het Huisje van Verlangen", kan een schilderwerk moeilijk zijn, dichter bij een kindertekening in kleuren komen evenmin. Hij hield van kindertekeningen, zoals hij ook hield van volksprenten en hij liet zich dikwijls inspireren door "mannekensbladen". Ook zijn doek "Onze Lieve Heer en de Koe" heeft een narratief karakter. Het ontstond niet als illustratie bij een verhaal, maar andersom: hij "illustreerde" het schilderij later met een verhaal dat dezelfde titel kreeg. Het schilderij hing bij Timmermans in de gang vlakbij de voordeur. Wie bij hem ging aanbellen en even op de mat moest blijven wachten, keek recht op het zondagsgevoel waarmee hij schilderde en dat het schilderij ook oproept, zo intens in zijn werk gelegd. Ik heb vroeger Timmermans al eens een zondagsschilder genoemd, "omdat hij louter voor zijn genoegen schilderde en daarbij het gevoel had dat men vroeger had op een zondag, wanneer men enkel deed wat men graag deed". Als ik het woord zondagsschilder gebruik, dan denk ik aan wat hij zelf eens "la jouissance de peindre" noemde en aan het geluksgevoel dat het literair werk van deze dichter-in-proza bij zijn lezers opwekt. Felix Timmermans schreef en tekende, dichtte en schilderde omdat hij het niet laten kon. Zoals iedereen heeft hij invloeden ondergaan, maar in al zijn artistieke uitingen komt een eigen imago naar voren: dat van een goed mens, die geloofde in de zin van het leven, al kon hij het waarom ervan niet doorgronden; die probeerde gelukkig te zijn om het licht van elke dag, de kleuren van alle seizoenen en de poëzie in de kleine, eenvoudige dingen; die gewoon zijn best deed om, in een oorspronkelijke taal van woorden, lijnen en kleuren en in een eigen vorm, zijn gemoedswarmte uitstraling te geven en aldus zijn medemensen een beetje gelukkiger te maken.
Een reeks artikels die verschenen zijn in de Gazet van Lier - Kermiseditie 1986, een realisatie van de Lierse Persbond onder auspiciën van het comité Lier Kermis
100 jaar Felix Timmermans
In zijn boekje "Een Lepel herinneringen" schreef Timmermans : "Als ik in dit stadje Lier op de wereld geblazen wierd, bij 't nachtlicht van den vijfden july 1886 was ik het dertiende kind van de veertien. Ik was een overschotje. Voor mij bleef er geen plaats meer in het trouwboekje, en daarom schreef men mij dan maar op den omslag. In elk geval ik was er, daar kwam het voor mij op aan."
**********
Felix Timmermans vroeger en nu.
Door F. Breugelmans - Ere-burgemeester van de stad Lier
Als de Vlaamse spreuk Niemand Sant in eigen land enige waarheid inhoudt, dan gold dat zeker in de 20-er jaren, ten aanzien van de Fee. Hij had heel wat last om door te breken met zijn kunstenaarstalent.
Wij hebben Timmermans zeer toevallig leren kennen in 1917, volop in W.O.1 tijdens .een controle die de bezettende overheid regelmatig uitvoerde over al de jonge, weerbare mannen van Lier. Die moesten zich dan op de Grote Markt, in alfabetische volgorde opstellen voor de naamafroeping. Er waren 26 rijen, naar de 26 letters van het alfabel. Op de kop van elke rij stond iemand met een bordje, waarop de beginletter van de familienaam was aangebracht.
Voor de letter "T" was dat toevallig Timmermans.
Wij stonden dat spel af te kijken op de hoek van de Eikelstraat, een groepje studenten uit de zesde Latijnse.
Iemand merkte op: "Zeg, kende gijlie die ginder, die met zijne grote hoed, die jongen met de letter "T" ? Zie die maar paffen, 'n rookwolk gelijk van een fabrieksschouw". Misschien stookte hij ook in zijn zware pijpekop, gedroogde rubarberbladeren of patatteloof, bij gemis aan echte tabak. Dat gebeurde meer, het was oorlog.
Hij werd met de vinger gewezen en met een vuil oog bezien. Ha! dat is die met zijn kindertekeningskes - zo werd er gefezeld - die dat slecht boek heeft geschreven "Pallieter", dat op den Index staat. (Het is nooit zover gekomen !)
Dat woord "Index" riep bij ons een beeld op van de ban van de H. Kerk (met de hel daarbij). Wij wisten niet beter. Dat was wel zeer puriteins beoordeeld, maar het kaderde in de tijdsgeest van toen.
In 1928 was er in die heersende mentaliteit wel een grondige verandering te bespeuren. In de De Heyderstraat moest de gouden bruiloft gevierd worden van Netteke Verstraeten. Die woonde in de "Kluisheuskes", volop in de gebuurte van de Fee, in een petieterig kruipinneke, dat tegen de toren van de Kluizekerk letterlijk geplakt stond. Zulke viering was in die tijd een gebeurtenis van belang, eerder een zeldzaamheid. Er moest natuurlijk een feestcomiteit gevormd worden tussen de bewoners van de Kluisheuskes en van het "Klein Venetië" (den Oever, met zijn twee en negentig houten barakken). De Fee werd de ondervoorzitter van de geburen-commissie.
Heel het feestelijk gebeuren werd natuurlijk druk besproken, in volle straat, tussen de buurvrouwen, o.a. Trees Matroos, Mie No1, Celinneke, Lotteke van het Caféke "In het Pontejoerke" (op het uithangbord "Au Point du jour ") en Netteke Verstraeten, de feestelinge zelf, volgde alles van dicht bij.
Om de beurt werd er vergaderd in een van de 7 cafékes in de Heyderstraat. Voor de zware beslissingen vergaderde de commissie bij voorkeur in het Pontejoerke, vermoedelijk omdat men daar lang en laat kon blijven plakken.
Alles wees er op : het zou een Folklore-stoet worden, waarin bijzondere scènes zouden voorgesteld worden uit de werken van de Fee.
Oorspronkelijk bedoeld als een wijkfeest, is dat initiatief uitgegroeid tot de eerste officiële Pallieterstoet, die op 11 en 17 juni 1928 de Lierse straten doorkruiste onder een geweldige toeloop van sympathieke toeschouwers.
De tij was gekeerd voor de Fee. Tussen zijn naaste geburen, in die witgekalkte Kluisheuskes kunnen wij, voor een groot gedeelte, de bron situeren van de rijke inspiratie en van de speciale, hem eigen schrijftrant, die van hem gemaakt hebben de "UNIEKE FEE", nu zo gekend over heel de beschaafde wereld.
Pallieter-Revue.
Op 6 juni 1938 werden wij opgewacht ten huize van de Fee: Mr. Ign. Hellemans, algemeen voorzitter van Lyra, de heer W. Schuermans die jaren lang de successen van een hele reeks Lyra-Revues heeft verzekerd en wij zelf, als voorzitter van Lyra's Toneel-afdeling. Er was daar spraak over de mogelijkheid een "Pallieter-Revue" uit te werken. Wij lezen in het verslag over deze bespreking: De H. Timmermans ging onmiddellijk akkoord, op voorwaarde dat het werk niet verminkt zou worden en hij was zelf bereid, zo nodig, een helpende hand toe te steken. Daar vernamen wij ook dat er een film in wording was over het zelfde onderwerp, die reeds volgende winter zou afgedraaid worden ?
In 1939 lokte Lyra's Pallieter-Revue9 volle zalen, met als slottoneel: "En nu zullen w'er de sijs aflakken".
In 1957 werd aan het huis Timmermans de gedenkplaat aangebracht door de V.T.B. In 1962 verwierf het portret van de Fee, geschilderd door zijn vriend, Baron Isidoor Opsomer, een vaste ereplaats in ons gerestaureerd stadhuis.
In 1963 kregen wij ons Vorstenpaar op bezoek. Bij de intrede in de ontvangstzaal van ons stadhuis viel hun blik onmiddellijk op dit portret. Enige stappen in die richting
een bewonderende groet aan de beide Lierse kunstenaars, de FEE en den DOOR
Eerst dan konden wij beginnen met de voorstelling van de Koning en de Koningin aan de aanwezige prominenten.
Maar de schoonste hulde die de Lierse bevolking ooit heeft gebracht aan de Fee, was toch wel de prachtige Pallieterstoet in het raam van de grootse St. Gummarusfeesten van 1965, waarvoor heel de bevolking zich uiterst aktief heeft ingezet.
Naar raming kwamen er 350.000 toeschouwers op af.
In 1968 hebben wij het Timmermans-Opsomerhuis open gesteld voor het publiek. Bij deze plechtige inhuldiging mochten wij de openingsrede beluisteren van Hubert Lampo, als afgevaardigde van de Minister van Kultuur, "Het Lierse Timmermans-Opsomerhuis is een tot dusver onvoorstelbaar unicum, waarvan men slechts in het buitenland de weerga aantreft.
Het jaar 1972 groeide uit tot een grootse Timmermans-viering, in het teken van de 25-ste verjaardag van zijn overlijden. Het Timmermanspad werd geopend en te Brussel, op de Grote Markt werd een tentoonstelling ingericht in "Den Tinnen Pot", gewijd aan "De Lierse Kunstenaars".
En nu in 1986 beleven wij weer een Timmermansjaar bij gelegenheid van de 100-ste verjaring van zijn geboorte.
Aan de leden van het feestcomité "Lier Kermis 1986", die zich terdege inspannen om hun aandeel bij te dragen tot de waardige viering van dit T-jaar , geven wij deze suggestie : denkt eens terug aan Netteke Verstraeten en haar geburen uit de Kluisheuskes, die de eerste stoot hebben gegeven tot die herhaalde uitingen van hulde en dank van de Lierse bevolking aan "hun grote FEE".
Als wij die retrospektieve van vieringen even overlopen, menen wij die aangehaalde Vlaamse spreuk "Geen Sant in eigen land" toch enigermate te moeten aanpassen.
In Lier kennen wij toch iemand die "Sant" is geworden in eigen land: ONZE FEE !!!
Heren van het Feestcomité "Lier Kermis", tot daar dan mijn bijdrage, op uw verzoek. Ik wens u veel geluk. Wij weten het : gij kent uwe stiel. Daarvan hebt gij herhaaldelijk de bewijzen geleverd.
Gij ...en gij alleen zijt in staat om heel Lier op de been te brengen. Deze keer groeit uw initiatief uit tot een zoveelste " VOLKSHULDE aan ONZE FEE", de Lierenaar met wereldfaam.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
**********
De Fee en de Kermis
Een titel geeft meestal aan waarover het artikel - dat eronder volgt - handelt. Het is dan ook nuttig de in de titel gebezigde begrippen duidelijk te omschrijven. De Fee vraagt duidelijk geen verklaring. Een begripsomschrijving van kermis is misschien meer noodzakelijk.
Denken we inderdaad niet al te vlug in een Breugheliaanse stijl van bier en rijstpap met bruine suiker. We blijven dan immers steken in een volksfeest met vermakelijkheden. En dat is te eng. Kermis zou afgeleid zijn van kerkmis. En deze mis werd jaarlijks bij het gedenkfeest van de kerkwijding opgedragen.
Bij deze kerkmis werd later ook een jaarmarkt gehouden. En het geheel evolueerde tot een kermis. Vroomheid en volksvermaak gingen hand in hand. En ook in Lier vindt men de herberg naast de kapel. Maar eerst een kapel en dan een herberg. ' Dat is de dichterlijke oorsprong van Lier, dat is ook de geest van Lier. Vroomheid en zinnelijkheid nevenseen ', aldus de Fee in Schoon Lier.
Lezen we niet in Uit mijn rommelkas dat voor de Fee zijn vader meer speelkameraad dan opvoeder was. een vader die meer aandacht had voor het poppenspel dan voor de schooltaken. En vertoefde kleine Felix niet liever op straat dan op school.
Misschien toch opmerkelijk dat een van Timmermans' eerste schrijfsels over het oude volkslied handelt. Alleen al het silhouet van de Fee doet ons aan kermis denken.
In Schoon Lier lezen we ' Lier rijmt niet voor niets op bier en plezier '. En wat verder ' Als er drie man bijeenstaan maakt men een maatschappij en alles moet gaan, en kan niet anders gaan dan bij een kloeke pint malse gersten en een goede pijp, en in 't vooruitzicht van twee soupers '.
De frekwentie van de kermissen moet wel hoog geweest zijn. Het was immers ' bijna overandere dag rust of feestdag, elke heilige had zijn kapelleken, en ieder kapelleken zijn kermis '.
Timmermans had een Snoeck-almanak die krioelde van ' rode streepkens die de plezante gelegenheden onderlijnen '.
Het begint met oudejaarsavond over de driekoningen naar verloren maandag. Met Sint-Antonius zijn de beenhouwers en echte ' veerkenskoppen ' verzameld in Koningshooikt. Dan staat karnaval of vastenavond aan de deur. En er is nog half-vasten, eerste communie, de vetten os met Pasen, Roggebroodkermis aan het station, Kluizekermis, plechtige communie, Lier Kermis met de Sacramentsprocessie. ... en dan zijn we nog maar in de helft van het jaar .
Daartussen komen dan nog huwelijks- en andere jubilea, teerfeesten en soupers allerlei. Er is nog Margrietje op het begijnhof. de kermis van Sint-Anneken en van Sint-Bernardus, Sint-Gummaruskermis met vuurwerk waarvan de ' flessen ' het einde der kermissen in Lier afkondigen. Maar dan zijn er nog de buurgemeenten. ' Het feest zit nu eenmaal in de lucht, in het bloed; het is een blij gebaar van een gezonden geest ' meent de Fee.
De Lierenaars loven God ' met een stuk spek in de mond '. Een echte Lierenaar heeft een linkerkant die vroom is en een rechterkant die zinnelijk is. En, zegt Timmermans : , 't Zijn twee feestende kanten'.
Vroomheid en zinnelijkheid zijn ook twee kanten van de Fee. Lezen we Pallieter. Denken we aan Timmermans' verblijf in Achel, zijn begijnhovenreis, het medestichten van de Pelgrimbeweging, zijn hartelijke contacten met de Dominicanen naast de deur. Het zijn allemaal verwijzingen naar de godsvrucht van de Fee die zich uitte in een 'voelen' van God en niet alleen terwijl men 'knielt' maar ook 'terwijl men de straat schuurt en op de tram twee uur en half zit te schokken'.
Geloof en wereld waren ten tijde van Timmermans nog erg verstrengeld. Lezen we nog eens in Schoon Lier ' De processie gaat niet uit omdat het kermis is, maar het is kermis omdat de processie uitgaat. Eerst den Heilige met gebeden en waslicht vereerd, en er dan een goede pint op gezet en een volle schotel opgegeten ! '
En eigenlijk is Lier Kermis tien jaar lang op dit stramien geborduurd. s Zondags - hoogdag van Lier Kermis - trekt na de hoogmis de processie rond en daarna komt de pint en het eten.
De Fee zou het heel goed gevonden hebben.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
**********
Lier in het werk van Timmermans
Door Bert Verbist
Felix Timmermans was verliefd op zijn stad. Hij hield van zijn silhouet, van de architectuur, van de sfeer, van de kleur, van zijn geschiedenis en van de mensen die er woonden. Als schilder zoog hij de schoonheid van kleuren en vormen op. Als schrijver heeft hij de vertelsels van zijn stad afgeluisterd.
LIER was zijn inspiratiebron, de mantel waarin hij verscheidene van zijn verhalen heeft gehuld.
In zijn boek SCHOON LIER zingt hij zijn liefde en bewondering uit. Hij noemt de Sint-Pieter en Pauluskapel het ei waar Lier is uitgebroed; de moeder van de Sint-Gummaruskerk.
Hij beschrijft deze kerk en de typische peperbusvormige toren met zijn " leverworstkleur "; een grote muziekdoos.
Hij tekent de Sint-Gummaruskerk met haar feestelijke tympanen, schoorbogen, balustraden, pinakels, nissen, spuwdraken en heiligenbeelden. Hij noemt het een kostelijke juweeldoos waarvan de kleurrijke kerkramen de blinkende edelstenen zijn.
Ook het interieur van de kerk beschrijft hij in geuren en kleuren.
Verder beschrijft hij de Grote Markt met de typische kasseitjes, het stadhuis en het belfort; de gevels, de straten, de kerken.
Hij vergeet de huizen en de herbergen niet met hun uithangborden; de lievevrouwen-kapelletjes, de pompen als monumenten ; de binnenwaterkens. Ook het begijnhof krijgt een goede beurt, een schilderachtige beschrijving. -" hier wandelt de mystiek in burgerkleding rond " -
In een trek schetst hij een populaire geschiedenis van zijn stad, een bont overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in volkse stijl verteld. Hij is ook fier op het artistieke Lier met de hele reeks van schrijvers, schilders, dichters, musici enz.
Het Begijnhof
Zoals vele andere kunstenaars werd Timmermans door het begijnhof aangezogen.
Hij had er met Renaat Veremans aan spiritisme gedaan.
Hij had er in de buurt met Raymond de la Haye gewandeld.
Meer dan eens had hij er een rustig kamertje gehuurd om er te. kunnen werken. Na de eerste wereldoorlog was het de grote kamer in nummer vier aan de Grachtkant en in de jaren veertig huurde hij een kamer op de verdieping van het huis nummer elf aan de Margaretastraat aan de achterzijde, met uitzicht op de huizen van de Grachtkant. Op het begijnhof, had hij Flor Van Reeth leren kennen en Anton Pieck. Hij had er samen met Anton Thiry inspiratie gevonden voor begijnhofsproken en andere vertellingen.
Daar stond hij de schilderende Door Opsomer te bewonderen.
In het huisje van Nest Van der Hallen, in het Hellestraatje, had Timmermans samen met de Nest en Flor Van Reeth De Pelgrim gesticht. Het begijnhof: een oord vol romantiek. Om in avondschemering met enkele vrienden een keerskensprocessie te houden al zingend " Keersken in Lanteern, is mijnheer pastoor niet thuis...."
Geen wonder dat het begijnhof in zijn werk beschreven is. De smaak van de amandelboon zoals hij het begijnhof noemde, dringt door in zijn Pallieter.
Hij laat Pallieter in de buurt van het begijnhof wonen. Charlot leeft het leven van de begijnen mee. Pallieter stapt mee achter de begijnhofprocessie met een brandende kaars. Na afloop van de processie stoeien de kinderen in de begijnenbeemd, dansen in de ronde met de jonge begijntjes en doen een spelletje met de vrolijke pastoor, die er toevallig bij komt.
Daar waar het Hemdsmouwke zich bevindt laat Timmermans in zijn verbeelding een vlietje op het begijnhof stromen.
Pallieter hoort op een romantische zomeravond de pastoor in zijn tuin cello spelen. Hij drijft met zijn schuitje langs het smalle Hemdsmouwke het begijnhof op tot aan het hek. Als de pastoor ophoudt met musiceren en vraagt of er iemand is, roept Pallieter : IKKE!
In het sublieme verhaal " De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen " heeft Timmermans de sfeervolle beschrijving van het begijnhof gegeven met pereltjes van tafereeltjes.
Lierse smaak
Ook in andere verhalen ligt af en toe een druppel Lierse smaak. In Het kindeke Jezus in Vlaanderen laat hij Maria langs de Netedijk stappen en " ziet hij menig schaatsenrijder die met zijn lief naar de begijnenbeemden liep ".
In zijn korte verhalen in Pijp en Toebak is de sfeer typisch Liers.
Rond de herberg : " In 't Kruis-cafe chantant " heeft hij een vertelsel gefantaseerd. Het gaat er niet zozeer om de inhoud van het vertelsel, maar om de beschrijving. Hij vond die blijkbaar plezant :
" Aan den hogen gevel van de herberg ' In 't Kruis-cafe chantant ' hangt er een grote kruislievenheer. Hij is dik gespierd en bleek, met duizend druppels bloed ". En de beschrijving in het " Geheim der wilgen " doet denken aan de Benedenbaan buiten de molpoort.
Op het begijnhof laat hij mademoiselle de Chanterie wonen. " Een week later woonde die rijke dame in een klein huizeke ' De Goede Herder ' bij het begijntje Verdonck achter de kalvarieberg ".
De Driekoningentriptiek met de figuren Pitje Vogel, Schrobberbeeck en Suskewiet is helemaal in het Lierse landschap gesitueerd. En de typen zijn geïnspireerd op "modellen" uit onze Lierse wereld.
In de Familie Hernat bestaat er geen twijfel over dat het stadje "Nievesdonck" met het Netelandschap, met zijn Eycken Boom, zijn cavesbier, het Lierse decor is waarin de roman zich afspeelt.
Het verhaal van Vettige Teen is gefantaseerd rond het lievevrouwenbeeld naast de begijnhofpoort en de hoofdfiguur is geïnspireerd op een oude palingvisser .
De Krabbekoker woont in een barak in de buurt van de Nete.
Het verhaal van Annemarie, mijnheer Pirroen en de Dolfijnen is doordrenkt van de Lierse sfeer.
Ook in zijn plastisch werk heeft Timmermans in tientallen illustraties, almanakken en schilderijen Lier uitgebeeld.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
********** Timmermans en het toneel
Door Bert Verbist
Timmermans was veelzijdig begaafd. Buiten de gave van vertellen, schilderen, schrijven (beschrijven), had hij ook de inspiratie om personen ten tonele te voeren en te laten handelen en dialogeren. Dat hij al vroeg de smaak voor het toneel had gekregen, dankte hij aan poppenspelen van zijn vader en aan het toneelspel met de kinderen onderling.
Hij volgde met belangstelling het toneelleven in zijn stad, vooral de talrijke opvoeringen van de stukken van de Lierenaar Jan Ivo Queekers. En nadat hij had kennis gemaakt met het toneelwerk van Maeterlinck, Ibsen en Shakespeare, begon hij zelf toneel te schrijven.
Hij zond twee stukken in voor prijskampen, maar buiten een aanmoedigingspremie kende hij geen succes.
Het historisch drama Holdijn kwam nooit voor opvoering in aanmerking, maar het toneelschrijven bleef hem prikkelen. Het leven van de H. Catharina van Siëna inspireerde Timmermans tot het schrijven van het toneelstuk De hemelse Salome. Het zal hem ongetwijfeld een rijke toneelervaring bezorgd hebben, al was het volgens de kritiek geen echt toneel en vertoonde het technische tekorten. Het bevatte mooie taferelen, maar men vond het jammer dat de auteur zich niet had laten assisteren door een ervaren technisch geschoolde toneelman.
Toch werd het stuk op 24 februari 1930 met groot succes opgevoerd in de feestzaal De Valk te Lier, in regie van Anton Van de Velde. Timmermans werd tevens gevierd.
Hij dacht er aan sommige van zijn eigen romans en verhalen voor toneel te bewerken. Zo kwam zijn werk Annemarie hiervoor in aanmerking en trad mijnheer Pirroen op de voorgrond.
Omdat ook de Nederlandse toneelschrijver Veterman het boek Annemarie voor toneel wou bewerken en het aan Timmermans voorstelde, wilden ze hun versies vergelijken en oordeelden ze het aangewezen dat het in samenwerking zou gebeuren. En het bleef er niet bij.
De ster
Ze maakten samen En waar de ster bleef stille staan, naar het verhaal Driekoningentriptiek en Leontientje, naar het boek De pastoor uit de bloeiende wijngaerdt.
Wat de bijdrage in die samenwerking van de beide auteurs precies is geweest is nooit duidelijk beschreven. Er werd wel eens de fout gemaakt dat de naam Veterman helemaal niet werd genoemd. Nochtans volgens het getuigenis van Hans Roest was Veterman een geniaal en bekwaam toneelman. Toneeltechnisch zal hij een goede steun geweest zijn bij de scheppende verbeeldingskracht van de geniale Lierenaar .
Het gebeurde ook wel eens dat de naam Timmermans op de affiche werd vergeten, in Nederland.
Timmermans zag de toneeltaferelen en proefde de dialogen. Hij waakte over de sfeer van zijn stukken. Zo was het met Mijnheer Pirroen, dat in Nederland was opgevoerd en nadien te Antwerpen. En ook wat betreft En waar de ster bleef stille staan, zullen de dialogen in de volkse (men zou zeggen Lierse) taal wel van Timmermans zijn. Het stuk kende een miraculeus succes. Het werd gecreëerd in de grote theaters in het Vlaamse land en ook in vertaling in het buitenland. Jaar na jaar stond het stuk op het programma van het beroepstoneel en honderden keren werd het in stad en dorpen door amateurtoneelkringen opgevoerd.
Het werd opgevoerd in poppenspelen en marionettentheater. In 1940 werd in de oude zaal Renova te Lier een poppentheater opgericht waar De ster werd opgevoerd met medewerking van Gommer Torfs, Lode Verhoeven en anderen en waarvoor Timmermans zelf de decors had getekend.
Ook andere toneelauteurs waren bekoord door thema's uit Timmermans' boeken. Zo bewerkte Dr. Karl Jacobs het boek Bruegel maar niet zonder Timmermans.
Het spel De zachte keel werd eerst in het Duits geschreven door Dr. Jacobs en in Duitsland opgevoerd. Maar de Vlaamse bewerking was door Timmermans van nabij gevolgd.
Dat typisch Lierse werk ontstond uit een volks verhaal met lokale kleur en werd door de auteurs, na een verkenningstocht ter plaatse van het Lierse wereldje afgekeken. Renaat Veremans en Timmermans maakten van het verhaal Annemarie een opera, een zangspel in vier bedrijven met vier decors. Timmermans schreef het libretto.
Het filmspel van Sint Franciscus dat in 1937 in open lucht werd opgevoerd in Oisterwijk (Nederland) kwam tot stand met de medewerking van Timmermans. Het was gebaseerd op het boek De harp van Sint Franciscus en werd bewerkt en geregisseerd door Hendrik Caspeele.
Van eigenlijk toneel werd er niet gesproken. Timmermans noemde het zelf een illustratie met toneelbeelden. Het omvatte 71 taferelen en duurde ongeveer vijf uren.
Het kindeke Jezus in Vlaanderen werd in het Frans bewerkt door Henri Brochet en door Anton Van de Velde in het Nederlands vertaald en geregisseerd voor het Vlaamse Volkstoneel in 1936.
Ook Dr. Karl Jacobs gaf een bewerking van Het kindeke Jezus in Vlaanderen : Das Jesus- kind in Flanderen, dat door het Hanseatsche Verlaganstalt in Hamburg werd uitgegeven.
De tekst werd door Felix Timmermans vertaald en in 1934 gepubliceerd. Op 26 december 1936 werd het stuk door de Antwerpse KNS gecreëerd in een regie van Lode Geysen.
Boerenpsalm
En Boerenpsalm?
Was er een toneelstuk van te maken ?
Timmermans dacht er zelf aan om samen met Jos Janssen Boerenpsalm voor toneel te bewerken. De eerste indruk van Jos Janssen was dat het niet mogelijk zou zijn. In 1943 - 44 werd er over gecorrespondeerd en Timmermans was verheugd dat Janssen er toch wat in zag.
J. De Ceulaer heeft het volledig scenario dat Janssen maakte gepubliceerd, maar Timmermans heeft er verder geen werk meer van gemaakt. Hij werkte aan zijn Adriaan Brouwer en zijn gezondheid was niet te best meer .
Rik Jacobs, de onlangs overleden stichter, regisseur en directeur van het Reizend Volkstheater , liep al een hele tijd met het plan rond Boerenpsalm op de planken te brengen. Hijzelf kon het niet realiseren maar kwam in contact met de Lierenaar Gommer Torfs, iemand met toneelervaring en die het werk van Timmermans door en door kende. Gommer had een proef gedaan met een toneelbewerking van "De Krabbekoker", maar Jacobs stelde hem Boerenpsalm voor.
De eerste indruk van Gommer was ook dat het niet te realiseren was. Na aarzelen en zoeken is het toch tot stand gekomen en het is het reuzesucces van het RVT geworden.
Het toneelwerk van Timmermans blijft nog door het publiek gesmaakt. Vooral En waar de ster bleef stille staan wordt regelmatig opgevoerd - denk aan het Mechels miniatuurtheater en de Schoolbond te Lier (regie J. Verbist). Ook andere toneelstukken werden nog getoond.
Zo werd in 1968 De zachte keel weer opgevoerd door het Verbond der Lierse toneelkringen in regie van J. Saerens, die dialogen aanpaste op advies van J. De Ceulaer .
In 1972 bracht het toneellabo Arlecchino een nieuwe bewerking van Pieter Bruegel naar tekst van Bert Verbist en in regie van Jan Verbist.
Timmermans heeft de toneelwereld verrijkt en geanimeerd door zijn aanwezigheid en betrokkenheid.
Befaamde acteurs en regisseurs vonden hun gading in zijn werken en hij leefde er in mee.
In het jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap dat door J. De Ceulaer werd samengesteld, vindt men interessante en gedetailleerde bijdragen. Daaruit blijkt hoe groot de invloed van Timmermans en hoe belangrijk zijn bijdrage is geweest in het toneelleven.
Overgenomen uit De Gazet van Lier-Kermiseditie 1986.
... de lucht is natzilver als de rug van vis - Cees Visser
. de lucht is natzilver als de rug van vis .
Felix Timmermans, Pallieter, Boerenpsalm en meer.
doorCees Visser
Ieder jaar verheug ik me erop, het dagje uit naar het Belgische Lier; de Pallieterstad. Als een pelgrim nader ik de stad, steevast via dezelfde route binnendoor; ver van de snelweg. Als in de verte het silhouet van de 'Peperbustoren' van de Sint Gummaruskerk in zicht komt, bekruipt me het bekende gevoel van thuiskomenIk rijd de wereld van Felix Timmermans binnen, een wereld die ik uit zijn boeken ken en die me lief is. Wandelend door het centrum van Lier is het alsof ik door een openluchtmuseum dwaal. Alles om me heen observeer ik met een ' Timmermansoog '.
Die dag is mijn 'Lierke, plezierke'!
In Schoon Lier (1925), het mooie, door hem zelf geïllustreerde boek over zijn geliefde stad, karakteriseert Timmermans Lier in de beginregels als volgt : 'Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van het mijmerend, mager Kempenland, daar is het. Daar troppelt Lier met zijn rode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende, olijfgroene water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft. ...'
Er is alle reden om aandacht aan Felix Timmermans en enkele van zijn werken te besteden. Immers, op de grens van 2006 naar 2007 kunnen we op twee manieren terugkijken.
Op 5 juli 1886 - nu 120 jaar geleden - werd Felix in Lier geboren. Op 24 januari 1947, op zestigjarige leeftijd, overlijdt hij in zijn geliefde vaderstad.
Nu zestig jaar later, is het een goed moment om terug te blikken en hem te gedenken.
Was het een bruisend, productief leven van zestig jaar, waarna het langzaam maar zeker stil werd rondom hem? Zeker niet! Felix mag dan enorm populair geweest zijn tijdens het Interbellum, zijn werk is daarna niet vergeten, getuige de vele herdrukken na de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast groeit en bloeit de reflectie rond zijn oeuvre. Er verschijnen tientallen artikelen en studies die zijn werk van verschillende kanten belichten.
Zo blijft deze bijzondere schrijver leven voor de lezers van nu.
Levensloop
Als dertiende kind wordt Felix in het gezin van Gommaar Timmermans, handelaar in Lierse kant, in 1886 geboren. Na zijn schooljaren bezoekt hij de tekenacademie. In die periode leest hij veel, schrijft voor allerlei blaadjes en discussieert met zijn artistieke vrienden. Een oudere vriend brengt hem in aanraking met occultisme en theosofie. Zijn katholieke wereldbeeld komt dusdanig onder druk te staan, dat hij in een geloofscrisis belandt. In die tijd schrijft hij Schemeringen van de dood. Angsten en onrust beheersen zijn leven. Het zijn jaren van ongedurig zoeken. Hij wordt ziek en ondergaat een operatie waarbij hij de dood letterlijk in de ogen ziet.
Later noemt Felix dit het ei waaruit Pallieter ter wereld is gekomen.
' Ik had verkeerd geleefd, 'k had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lenteregen over de akkers druppelde '.
Vanaf de zomer van 1911 tot 1914 werkt hij aan Pallieter , waarmee hij zich bevrijdt van de doodsschemeringen en in Pallieter een levensgenieter schept die bijna mythische vormen heeft gekregen. In 1912 trouwt hij met Marieke Janssens. Na de Eerste Wereldoorlog vluchten zij naar Nederland, nadat Felix beschuldigd is van Vlaams activisme.
Hier wordt hun eerste dochter geboren. In 1920 keren ze naar Lier terug, waar nog twee dochters en een zoon het levenslicht zien. Zijn literaire productie groeit met het jaar en zijn populariteit in Europa is ongekend.
Regelmatig reist hij rond om lezingen te houden, vooral in Nederland en Duitsland. Hij blijft een fervent flamingant, maar houdt zich verre van functies in politieke organisaties. Het liefst is hij thuis in zijn gezin of bij zijn vrienden. Vaak zoekt hij de stilte in zijn werkkamer op het oude Begijnhof waar hij schrijft en tekent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog accepteert hij in 1942 de prestigieuze Rembrandtprijs van de Universiteit van Hamburg. Hierbij zijn hoge Duitse officieren aanwezig. Voor de oorlog had Felix veel vrienden in Duitsland gemaakt die hij tijdens de bezetting blijft ontmoeten. Na de bevrijding wordt hij van collaboratie beschuldigd. Hij bestrijdt dat en lijdt erg onder de aantijgingen. Zijn gezondheid wordt steeds slechter en hij trekt zich in zijn gezin terug. In 1946 besluiten de autoriteiten hem niet te vervolgen. De spanning valt weg, maar zijn hartklachten blijven.
In januari 1947 overlijdt hij en wordt hij onder grote belangstelling begraven.
Ex-libris
Ter gelegenheid van de honderdste verjaring van zijn geboorte vinden er in 1986 verschillende activiteiten plaats. In het Timmermans-Opsomerhuis te Lier richt het herdenkingscomité onder de titel Met pen en penseel een grote tentoonstelling in van het literaire en plastische werk van Felix Timmermans.
Vanuit een geheel andere hoek komen er ook huldeblijken, namelijk vanuit de wereld van het ex-libris. J.M.A. de Belder stelt een mapje samen met twaalf ex-libris, getiteld Ter herinnering
( oplage 120 ex.).
Alle prenten zijn speciaal voor hem als boekmerk gemaakt door buitenlandse kunstenaars die zich lieten inspireren door de werken van Timmermans.
Daarnaast geven het Felix Timmermans-Genootschap en Graphia een map uit met twintig gevarieerde ex-libris naar thema's uit het werk van de schrijver (oplage 1700 ex.).
Timmermans, die zelf vaardig tekende, had veel waardering voor het vakmanschap van grafici. Zo had Anton Pieck hem indertijd etslessen gegeven, maar toen Pieck hem ook het houtsnijden wilde leren, ontdekte Felix al gauw dat het hem jaren zou gaan kosten om die techniek onder de knie te krijgen. De inleiding van José De Ceulaer bij deze map eindigt veelzeggend : 'Moge de uitgave van deze map voor velen een stimulans zijn om, bij de lectuur van de onvergetelijke Felix Timmermans, naar de innerlijke echo van zijn stem te luisteren als naar de klank van een harp die een psalm begeleidt, de sappige vruchten uit zijn nog steeds bloeiende wijngaard te proeven en er "zeer schone uren" aan te beleven.'
Met een paar van deze ex-libris als illustratie wil ik hier iets vertellen over mijn leeservaring met betrekking tot enkele van Timmermans' belangrijke werken.
Pallieter en boer Wortel
In Pallieter (1916) creëert Timmermans de icoon van de vitalistische levensgenieter. Voor dit doel wordt Lier en omgeving herschapen tot een Vlaams paradijsje waar Pallieter de dagen melkt.
Gulzig, met al zijn zintuigen genietend, dartelt hij door het vruchtbare landschap. Hij leeft impulsief op de gang der seizoenen. Het boek is een geluksdroom, een idylle. Eigenlijk is het vreemd, dat het zonsucces heeft, want het heeft geen plot en er zit nauwelijks een verhaal in.
Met zijn oudere zus Charlot woont Pallieter buiten Lier aan de Nethe. Tijdens een familiefeest wordt hij verliefd op Marieke, het petekind van Charlot. Enkele maanden later trouwen ze en binnen het jaar krijgen ze een drieling. Als er een rustverstorende spoorlijn door de streek zal komen, besluit Pallieter met zijn gezin de wijde wereld in te trekken 'lijk de vogels en de wind'.
Wat maakt dit boek dan zo aantrekkelijk?
Het is vooral de charme van Timmermans' suggestieve manier van formuleren die verrassend is en geluksgevoelens oproept. In een aaneenschakeling van 28 taferelen die ruim een jaar beslaan, 'geschilderd' in lyrisch proza, ontmoeten we Pallieter, de uitbundige genieter:
' Koleuren, koleuren, is alles in alles! ' Maar ook is hij de man die in de avondschemer zijn doedelzak pakt om zijn ontroering te verklanken, omdat de stilte hem raakt 'tot in het klokhuis van zijn ziel'. Vaak beklemtoont men in Pallieter dat uitzonderlijke, vitale levensgevoel, terwijl zijn contemplatieve kant over het hoofd wordt gezien: 'Deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijke vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver als een heilige ...
Zo'n twintig jaar later verschijnt Boerenpsalm (1935) met als ik-verteller de zestigjarige boer Wortel. In een soort innerlijke monoloog ziet hij terug op zijn leven. Was er in Pallieter geen plaats voor ellende en verdriet, in Boerenpsalm komt de volheid van het leven met zijn vreugden en rampen, en het ploeteren in het zweet des aanschijns wel aan bod.
Timmermans' stijl is soberder, zakelijker geworden. Door het gebruik van de tegenwoordige tijd krijgt het verhaal van Wortel een grote directheid.
Hij vertelt over zijn jeugd in een arm kinderrijk gezin, over zijn twee huwelijken, eerst met Fien en later met de veel jongere Frisine, over de vreugden en de vele misères in zijn gezin en op de akkers. Als zijn vriend de pastoor hem op oudere leeftijd wil koppelen aan de welgestelde Angelik en hij bij haar in een deftige burgerwoning zal intrekken, laat Wortel het op het laatste moment afweten. Hij kiest voor zijn akker en verspeelt daarmee de vriendschap van de teleurgestelde pastoor. Samen met zijn blindgeboren dochter Amelieken blijft hij op de boerderij wonen. In zijn vrije uren knutselt hij aan een kunstig gesneden kruislieveheer die hij later op zijn graf wil laten plaatsen.
Voor Wortel leeft de vruchtbare aarde alsof het een vrouw is, die enerzijds zijn geluk, maar anderzijds zijn eeuwige beproeving is. Prachtig zijn de monologen die hij houdt. Ze zijn als gebeden omdat hij God in de natuur ervaart. Zo wordt zijn leven een boerenpsalm met al de hoogte- en dieptepunten die eigen zijn aan het bestaan.
In de eerste zin van het boek wordt direct de toon gezet : ' Ik ben maar een arme boer en ik heb al veel miserie gehad, toch is het boerenleven het schoonste leven dat er bestaat. Ik wil nog met geen koning verwisselen. God, ik dank U dat Gij van mij een boer hebt gemaakt. '
In het slothoofdstuk vervolgt Wortel : ' En nu zit ik hier met mijn Amelieken. De rest is getrouwd en zit dik in de kinderen. Zoo wordt er gedurig doorgeworteld. Dat is het leven. Ieder zijn beurt.
Ik geef hun mijnen zegen '.
Ook al is het verhaal geplaatst in een eind-negentiende-eeuwse context, agrarisch, ingebed in het rijke Roomse leven toch is het niet moeilijk om deze roman te zien als een metafoor voor 'het leven'. Voor 'boer' kan men in principe ieder ander beroep invullen
Wortel sluit zijn verhaal af met een prachtige, bladzijdenlange dankpsalm, een lofzang op het boerenbestaan die eindigt met de woorden ' En laat Uwen Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld (dat spijtig, ook van 't kasteel is) in het zweet zijns aanschijns mogen werken!
Dank op voorhand:
Zoals Pallieter de incarnatie is geworden van de gedroomde levensgenieter, zo is Wortel het beeld geworden van de gelouterde, verinnerlijkte mens die ondanks alles het leven blijft omarmen.
Ander werk
In mijn boekenkast staan alle Timmermansboeken op een aparte plank bijeen De linnen ruggen met vignetten vallen meteen op. Ik kijk er graag naar. Heel bijzonder is ook De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918), een juweeltje van vertelkunst.
Ze word! verliefd op Martienus, de hovenier
En teruggaan naar de Middeleeuwen kan in De harp van Sint Franciscus (1932), een heel persoonlijke biografie van de door Felix' vereerde heilige, het hovenierke Gods Of anders de schildersbiografieën PieterBruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928) en Adriaan Brouwer (1948), romans waarin hij zijn liefde voor het tekenen en schilderen uitleeft via zijn idolen. Het boek over Brouwer gaat over de vrijheid van de kunstenaar. Op de eerste pagina blikt de zieke schilder terug en filosofeert : ' Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in : de drank, de liefde, de toebak en de kunst. En daar heb ik het mijne van genomen!
Heb ik verkeerd geleefd?' Timmermans schreef dit in 1944 toen hij zelf ook al de nodige signalen had gehad in verband met zijn gezondheid Er is nog zoveel te beleven aan het oeuvre van Timmermans
Timmermans leeft
Wie werk van Timmermans zoekt, kan natuurlijk in het antiquariaat terecht, maar het bewijs dat ook nieuwe generaties belangstelling hebben is de recente uitgave van zijn verzameld werk in een mooie reeks van het Davidsfonds, verzorgd door Prof A. Keersmaekers. Het omvat enkele tientallen gebonden delen
Het Felix Timmermans-Genootschap timmert al decennia lang aan de weg Dit bloeiende genootschap organiseert congressen en lezingen en geeft fraai verzorgde jaarboeken uit - in 2006 deel 34 - waarin allerlei facetten uit leven en werk van Timmermans onder de loep genomen worden.
Ook in Duitsland is een 'Gesellschaft' al vele jaren actief met een eigen Jahrbuch'. Daarnaast bestaat er nog een Felix Timmermans-Kring die het periodiek Zilveren Verpozingen uitgeeft en regelmatig inspirerende samenkomsten houdt.
Een kroon op het werk is de vuistdikke Felix Timmermans-biografie die in 2000 van de hand van kenner Gaston Durnez is verschenen. Gedetailleerd en zeer leesbaar!
Ik zie al weer uit naar de meimaand voor mijn pelgrimage naar Lier. Dit keer neem ik de fiets mee om een tocht langs de Nethe te maken. Jammer genoeg niet langs Pallieters droomrivierke, maar met een beetje fantasie misschien toch wel...
Overgenomen uit het tweemaandelijks tijdschrift Boekenpost 87, p 29-31 jaargang 15. jan / feb 2007
Literatuur
-Felix Timmermans,Uit mijn rommelkas, rond bet ontstaan van 'Pallieter' en 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen' (Amsterdam [1922] ).
-José De Ceulaer, Felix Timmermans. Ontmoetingen (Brugge 1960).
-Stijn Vanclooster, 'Felix Timmermans', in: Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, juni 2006.
-Marcel Janssens, 'Pallieter', in: Lexicon van literaire werken, januari 1989.
-Marcel Janssens, 'Boerenpsalm', in: Lexicon van literaire werken, november 2004.
-J. M. A. De Belder, 12 Ex-libris door buitenlandse kunstenaars naar de werken van Felix Timmermans 1886 - 1986.
-20 Ex-libris naar themas uit bet werk van Felix Timmermans (Sint- Niklaas / Lier 1986).
Klassieke Vlaamse kerstverhalen van Felix Timmermans en Stijn Streuvels.
door Cees Visser
In onderstaand artikel wordt ingegaan op twee Vlaamse kerstverhalen. Bijzonderheden van deze verhalen worden daarbij afgewisseld met persoonlijke ervaringen die de auteur met deze verhalen heeft.
Ongeveer twintig jaar geleden zagen we in 's-Hertogenbosch een affiche met daarop de aankondiging dat op Tweede Kerstdag Felix Timmermans' En waar de ster bleef stille staan gespeeld zou worden. Dat was een buitenkansje! Jarenlang had ik gehoopt eens de toneelbewerking van de Driekoningentryptiek te zien. En nu kon dat zomaar ...
Op 26 december stonden we al vroeg op de stoep van de Sint Jacobskerk, want daar ging het gebeuren. We zochten een plaatsje in de zware kerkbanken en staarden naar het decor dat de kroeg 'In 't Zeemeerminneke' voorstelde. Het decor was midden in die prachtige kerk opgebouwd; de wierookgeuren van de kerstmissen hingen er nog en zorgden voor een mysterieuze sfeer. In een nis aan de andere kant van de kerk zagen we de kerststal met het volle licht op het kindeke in de kribbe. Er was niet eens zo veel publiek, maar de mensen die er waren, zaten net als wij in stille verwachting...
Ik realiseerde me dat het ooit, in de verre Middeleeuwen, zo begonnen was. Uit de behoefte om het geboorteverhaal van Jezus voor de eenvoudige gelovigen aanschouwelijk te maken, groeide er rond de kerststal een spel met herders en de drie koningen. Maar toen dat al te realistisch werd, verbande de clerus het toneelspel uit de kerk. En nu, in de Sint Jacobskerk was het terug: realistisch, naïef en toch heel mystiek! Ik was er echt blij mee.
DRIEKONINGENTRYPTIEK
In 1923 publiceerde Felix Timmermans zijn Driekoningentryptiek, een kerstmislegende. Zoals de titel al aangeeft heeft het de vorm van een drieluik: een belangrijk middenpaneel, geflankeerd door twee zijluiken. Aan het eind van de Middeleeuwen werden drieluiken vrij algemeen gebruikt als altaarstuk.
Door het verhaal als een drieluik te presenteren, worden we al een beetje de geschiedenis ingetrokken. En, zoals bekend, in oude legenden zijn de wonderen de wereld niet uit!
Op de eerste bladzij van het verhaal, het middenluik, passeert bijna onopgemerkt een krakend woonwagentje het besneeuwde dorp, getrokken door een oudere man en een hond, met daarin een zwangere jonge vrouw: De volgende dag, op kerstavond, trekken drie berooide kroeglopers - verkleed als de Drie Koningen -zingend en met de ster draaiend de boerderijen langs. Het zijn de manke zachtmoedige herder Suskewiet, de onverbeterlijke bedelaar Schobberbeeck met zijn zwerende ogen en de rauwe opschepperige palingvisser Pitjevogel. Hun bedelzak raakt vol met brood, hesp en munten. Als ze in de avond besluiten naar de kroeg te gaan voor een flinke borrel, blijken ze in het wijde sneeuwlandschap hun oriëntatie kwijt geraakt te zijn. Even verder ontdekken ze het gammele woonwagentje en kloppen aan. Een man doet open en laat hen binnen. Daar zit de jonge vrouw in een blauw kleed met haar pas geboren kindje. De drie mannen zijn zoonder de indruk van dit wonderlijke gebeuren en de grote armoede, dat ze spontaan alles wat ze die dag bij elkaar gezongen hebben aan de voeten van de jonge moeder leggen. Blij en tevreden vertrekken ze, terwijl ze eigenlijk niet begrijpen waarom ze het gedaan hebben. Vooral de herder Suskewiet is erg onder de indruk. Hij heeft het kerstekind ontmoet, een waar godswonder.
Het linkerluik verplaatst ons naar de kerstavond een jaar later. Suskewiet is gaan leven als een vrome kluizenaar. Omdat hij ziek is, kan hij niet met de twee anderen mee de hoeven langs. In zijn stal laat hij de ster nog eens draaien en zingt hij met gebarsten stem het driekoningenlied. Terwijl hij zingt, komt er een kind op hem af dat hem uitnodigt mee naar ' huis ' te gaan, naar een gouden paleis boven een tuin in lentebloei.
Als Pitjevogel en Schrobberbeeck, dronken van de vele glaasjes jenever nog even bij hem langs gaan, vinden ze Suskewiet dood op zijn bed.
Het rechterluik vertelt over de kerstavond weer een jaar later. Pitjevogel heeft in dat jaar zijn ziel aan de duivel verkocht, maar heeft spijt van zijn zondig leven en bidt om genade bij bet kapelletje van de Madonna van de Zeven Smarten. Onderwijl is Schrobberbeeck op weg naar de kerk en neemt zich - als zo vaak - voor zijn leven te beteren. Tot zijn verbijstering ontdekt hij dat alle O.L. Vrouwebeeldjes langs de wegen verdwenen zijn. Nog meer schrikt hij als hij plotseling aan- gesproken wordt door O.L. Vrouwe van de Zeven Smarten die hem vraagt haar naar het kruisbeeld aan de waterplas te dragen. Door Pitjevogel met haar voorspraak van de duivel te redden is ze veel te laat om er nog op eigen kracht heen te gaan. En zo beleeft de bedelaar tussen a1 die Mariabeeldjes rond Jezus aan bet kruis op die kerstavond zijn ' hemel op aarde '.
Driekoningentryptiek is waarlijk een kerstmislegende vol wonderen! Warm en eenvoudig verteld en door Timmermans zelf op meesterlijke wijze met naïef aandoende prenten geïllustreerd. Opvallend klein is het formaat van de uitgave: 10 x 15 cm. Een verhaal om in de kerstnacht te lezen. Liefst hardop, dat maakt het wonder nog wonderlijker.
Niet alleen in Nederland en Vlaanderen was het boekje populair. In 1924 verscheen het in Duitsland als Das Tryptichon von den heiligen drei Königen.Dertig jaar later waren er van deze uitgave meer dan 250.000 exemplaren verkocht!
In 1925 ging de toneelbewerking (van Timmermans en Eduard Veterman) in Den Haag in première en trok direct volle zalen. Tientallen jaren bracht men het spel met succes op de planken. In de Sint ]acobskerk verzamelden zich slechts enkele tientallen liefhebbers. Het tijdperk Felix Timmermans lijkt voorbij. Maar ik kan u verzekeren dat we die middag met elkaar een heerlijke nostalgische ervaring hadden.
HET KERSTEKIND
Boeken kunnen je soms op een speciale manier dierbaar zijn. Bij toeval vond ik jaren geleden een eerste druk van Stijn Streuvels' Het Kerstekind (1911) bij een antiquariaat in Utrecht. Ik was in
de wolken. Ooit kocht ik in 1980 in 'Het Lijsternest' te Ingooigem de 22ste druk met prenten van Arno Brys, maar die illustraties vond ik minder passen bij de sfeer van het verhaal. Die eerste druk is prachtig verzorgd, gebonden in linnen (22 x 28 cm) met prenten van Jules Fonteyne, die duidelijk iets toevoegen aan het verhaal. Later vond ik nog een zesde druk uit 1947 met prenten van Jeanne Hebbelynck. Rond de kersttijd haal ik die boeken uit de kast, bekijk zeen lees erin.
Streuvels' verhaal is totaal anders dan dat van Timmermans. Het plaatst ons in een harde sociale werkelijkheid en die was in 1911 voor veel mensen ronduit droevig. Er was een grote kloof tussen rijk en arm. Maar daarnaast is er ook die kinderlijke droom die alles overstijgt. En zois Het Kerstekind een verhaal met scherpe contrasten.
Het verhaal begin is wondermooi: 'Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd. ... De sneeuw, de lucht zat er vol van. Omhoog uit den grijzen hemel runselden en wervelden de vlokken als donkere kruimels, krieuwelden daar rond als een muggenzwerm; maar beneden was 't een spelen en wentelen als van dartele, witte vlinders, zacht, wattige brokken die gruisdikke dooreen draaiden, robbelden op en neer; of in schuinen val van overdweersch wevende draden, grondewaards schoten en daar stil, geruischloos, dood gingen liggen op de dikke, donzige, witte vacht ...' Het is alsof de hemel open gaat. Ja, het moet wel een gedenkwaardige dag worden.
In het armoedige Kouterhuis verwacht men het zevende kind. Grootmoeder Meetje verzorgt het huishouden. Elke avond vertelt ze de kinderen het bijbelse kerstverhaal. Omwille van hen past ze de gebeurtenissen aan, ze vermenselijkt het verhaal, waardoor de kinderen geloven dat Jezus ieder jaar in de kerstnacht op aarde komt. De sneeuw is een goed voorteken en daarom verklapt Meetje dat het kindeke dit jaar in het Kouterhuis zal komen.
's Middags stuurt ze de kinderen naar buiten om bij het Herenhof te gaan spelen. Daar vertelt Leentje aan de meisjes wat er bij hen thuis die nacht gaat gebeuren. zewordt uitgelachen, maar bij Veva, de dochter van de boer, slaat de vonk van het grote geheim over. zetrekt stilletjes met haar broertje het veld in op zoek naar bet wonder. Tegen de avond vindt het zoekende personeel hen en brengt de kinderen terug naar de hoeve.
Die avond viert men op het Herenhof op Bruegeliaanse wijze de kerstavond. Maar Veva kan van al die rijke overvloed en warmte niet genieten. De oude dienstmeid Treze, die Meetje goed kent, begrijpt Veva's verlangen en haalt de boerin over iets te doen. Deze ziet in dat ze wat goed te maken heeft bij het volk van het Kouterhuis, dat altijd in de drukke tijden dienstbaar is aan het Herenhof: Achter de rug van de boer om worden dan twee korven gevuld met nuttige geschenken. Treze, de boerin en Veva zullen op weg naar de nachtmis eerst bij het Kouterhuis langs gaan.
In de vrieskou gaan ze door de knerpende sneeuw. Als Meetje hen verwonderd binnen1aat, ziet de boerin voor het eerst de ernst van de diepe armoede daar en voelt zich schuldig. Veva is helemaa1 in de ban van het pas geboren kindje en waant zich in de stal van Bethlehem. Ze mag blijven tot de vrouwen terugkomen uit de nachtmis. Vlak voor ze opgehaald wordt, opent het kindje zijn ogen en kijkt haar aan. Thuisgekomen heeft ze een schone droom. Als engel brengt ze een kerstboom vol geschenken naar het Kouterhuis, waar rond het kindeke gedanst en gezongen wordt. En in die droom fluistert ze: ' Kindeke Jezus, moeder vraagt dat gij ter jaren bij ons zoudt komen? En Veva zag duidelijk dat 't Kindeke lieflijk knikte en loech !
Het Kerstekind is een prachtig zuiver verteld verhaal dat uitgroeit tot een mystieke ervaring. Maar anderzijds sluit Streuvels de ogen niet voor de harde werkelijkheid; een Herenhof vol overvloed naast een bedompt akkerhuis vol armoede. De zuivere sneeuw bedekt weliswaar alles, maar kan niet verhullen dat de rijke boerin naar een kind verlangt dat haar stugge, egoïstische man haar ontzegt. Dat verborgen verdriet doet pijn. Leentje en Veva stijgen boven die werkelijkheid uit, maar ook de twee oudjes, Meetje en Treze, gelouterd door een leven in dienstbaarheid, hebben iets behouden van de kinderlijke argeloosheid waardoor zij het wonder kunnen koesteren.
Felix Timmermans en Stijn Streuvels, twee literaire ' Vlaamse reuzen ', zijn misschien door het grote lezerspubliek vergeten. Maar de liefhebbers blijven hen lezen en genieten. En terecht!
Overgenomen uit het tweemaandelijks tijdschrift Boekenpost 75 p 7-9
LITERATUUR:
- Hedwig Spellers, Dag Streuvels. 'Ik ken den weg alleen' biografie, Leuven, 1994.
- Andre Demedts, Stijn Streuvels -Een terugblik op leven en werk . Brugge, 1971.
- Joos Florquin,Mijn Streuvelsboek. Brugge, 1971.
- Gaston Durnez,Felix Timmermans, een biografle.Tielt, 2000.
Artikel uit de Omroeper Neteland van 11 februari 1977.
Ik wacht naar de lente en naar de zon,schreef Felix Timmermans aan een paar trouwe vrienden. Maar toen hij enkele dagen nadien naar zijn laatste rustplaats werd gebracht, viel de eerste sneeuw van een lange koude winter.
Dertig jaar zijn inmiddels voorbijgegaan.
Zijn beeld heeft in de herinnering van velen nog de blije koleuren waarmee hij zijn proza heeft geverfd, enkel getemperd door de herfsttinten van zijn Adagio-verzen.
Maar de kleurenfilm van zijn leven blijft onvolledig als de flash-backs in zwart-wit eruit worden geknipt. Wij projecteren er hier enkele van.
Zonder commentaar.
11/02/1906
In het weekblad Lier Vooruit is een artikel verschenen waarin ene Van Meeren n.a.v. de jubelfeesten van België de helden van 1830 verheerlijkt en over de thans kloeke, pal staande natie, bewust harer kracht en harer vrijheid spreekt !
Felix Timmermans, 19 jaar oud, publiceert een repliek daarop, die hij als volgt besluit :
t Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van God toch ! wie heeft het gedacht gekregen, Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met Belgen, Belgen bestaan er niet
Zes jaar later zou Jules Destrée Timmermans plagiëren, toen hij in zijn Lettre au Roi schreef : Sire, il ny a pas de Belges.
8/11/1915
Tijdens de vergadering van de Lierse tak van het Algemeen Nederlands Verbond, waarvan Felix Timmermans bestuurslid is, wordt een brief opgesteld, waarin de wens wordt uitgesproken dat België nooit meer worde hersteld zoals het vroeger was, maar dat ons volk na deze oorlog voortaan leven en gedijen moge naar eigen aard en op eigen krachten, in een Vlaanderen : vrij en zelfstandig.
De brief wordt op 15 november in De Vlaamsche Post gepubliceerd. In het nummer van 8 december verduidelijkt Felix Timmermans zijn standpunt.
Hij komt op voor een vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen. Hoe de droom aller Vlamingen verwezenlijkt wordt is voor hem van bijkomstig belang : De kloof tussen Waals, Duits of Hollands kan niet gedempt worden . Hoofdzaak is dat Vlaanderen vrij en zelfstandig wordt.
10/09/1921
De Lierse gemeenteraad vergadert. Raadslid Jan Michiels brengt een voorstel tot eerherstel voor Felix Timmermans, die na de oorlog als lid van de raad van beheer van de stadsbibliotheek geschorst werd, ter stemming.
Zijn voorstel heeft niet enkel betrekking op Felix Timmermans, maar ook op M.J. Verhaegen, inmiddels overleden, Frans Chauvaux en J. De Weert.
Het wordt met 11 tegen 7 verworpen.
Een voorstel van Dr. Van Hoof, schepen, wordt met 11 stemmen aangenomen, bij 7 onthoudingen.
Het wordt als volgt geformuleerd : Bezield met een geest van verzoening en begenadiging acht de Raadde tijd gekomen de na de oorlog getroffen stadsbeambten te aanzien als hebbende uitgeboet, waardoor ze voortaan als gelijken der andere medeburgers zullen worden aanschouwd
Felix Timmermans schrijft de volgende week een brief aan Jan Michiels, waarin hij hem dankt voor zijn belangstelling voor de Vlaamse zaak, maar : ik bid U, er nota van te nemen dat ik daarvoor niet in aanmerking wens te komen, daar ik niets te herstellen heb, en mij nooit in mijn eer heb gekrenkt gevoeld, toen het College mij mijn ontslag gaf als lid der Commissie der Stadsbibliotheek .
22/10/1922
Felix Timmermans schrijft de volgende week als winnaar van de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde.
Het initiatief ging uit van het verbond der Lierse Toneelkringen.
Het feestcomité werd voorgezeten door de voorzitter van dat verbond, Karel Boogaerts, en telde 43 leden, die tot al de verschillende politieke partijen en culturele verenigingen behoorden.
De gemeenteraad verwierp nochtans met 9 stemmen tegen 5, bij 3 onthoudingen, het voorstel om de gevierde officieel op het stadhuis te ontvangen.
Als protest tegen die beslissing beginnen de aanwezigen op de feestzitting in de stadsschouwburg, wanneer het Belgisch volkslied wordt aangeheven, de Vlaamse Leeuw te zingen.
Als feestredenaars komen Jozef Muls, Herman Teirlinck en Camille Huysmans (die August Vermeylen vervangt) aan het woord.
13/12/1943
De op 5 juli 1942 onthulde gedenksteen bij de Begijnenvest, waarop vermeld stond dat deze wandeling werd toegewijd aan Felix Timmermans, is verdwenen.
De daders blijven ook na de oorlog onbekend.
Hun spoor en de steen werden niet teruggevonden.
Op de plaats van de gedenksteen komt later het monument voor gesneuvelden, dat voorheen bij de brug op de Grote Markt stond.
4/09/1944
Leden van de weerstand willen Felix Timmermans, die ziek te bed ligt, door de Lierse politie doen arresteren.
Op grond van een medisch attest geeft de Procureur des Konings te Mechelen verbod tot arrestatie over te gaan.
Zijn goederen worden onder sekwester gesteld. Het duurt tot 22 december 1946 vóór zijn dossier zonder gevolg gerangschikt wordt.
(Artikel uit de Omroeper Neteland van 11 februari 1977.)
Die Felix-Timmermans-Gesellschaft 310 Mitglieder wirkt im deutschen Sprachraum und arbeitet auch zu-sammen mit den Timmermans-Vereinigungen in Flandern.
Ziele der FTG: Felix Timmermans soll gelesen und sein Werk ganz und in seiner Tiefe erkannt werden. Auch der Maler soll die verdiente Würdigung erfahren. Seine Vortragsreisen in Deutschland und in der Schweiz werden erforscht.
Die FTG bietet Vorträge und Lesungen, Wochenendtagungen, Exkursionen und Ausstellungen zu Leben und Werk des Dichters und Malers, außerdem ein Jahrbuch und Einzelpublikationen.
Das literarische Werk wurde in 26 Sprachen übersetzt. Alle wichtigen Werke liegen in deutscher Sprache vor (vorne das Erscheinungsjahr in Deutschland, in Klammern das der niederländisch-sprachigen Ausgabe), im Insel-Verlag, falls nichts anderes angegeben :
- 1919 Das Jesuskind in Flandern (1917)
- 1920 Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginchen (1918)
- 1921 Pallieter (1916)
- 1923 Das Triptychon von den heiligen drei Königen (1923)
- 1925 Das Licht in der Laterne (1924) [14 Erzählungen]
- 1926 Das Spiel von den heiligen drei Königen. Eine Weihnachtslegende, bearbeitet von Eduard Veterman und Felix Timmermans (1925)
- 1926 Sankt Nikolaus in Not (1924), Stalling Bilderbuch 49, Stalling-Verlag, Oldenburg
- 1927 Der Pfarrer vom blühenden Weinberg (1923)
- 1928 Pieter Breugel
- 1929 Pieter Bruegel (1928)
- 1929 Aus dem schönen Lier (1925)
- 1930 Die Delphine (1921)
- 1932 Franziskus (1932)
- 1933 Die bunte Schüssel (1933) [elf Erzählungen]
- 1933 Die Elfenbeinflöte [drei] Seltsame Geschichten aus dem Beginenhof (1911)
- 1935 Timmermans erzählt [16 Erzählungen]
- 1936 Bauernpsalm (1935)
- 1937 Beim Krabbenkocher (1934)
- 1938 Das Licht in der Laterne, [22] neue und alte Geschichten
- 1949 Ins Land der Apfelsinen. Ein italienisches Tagebuch (1926), Verlag Schwann, Düsseldorf
- 1950 Minneke Pus oder Die schönen Tage im Kempenland (1942), Verlag Schwann, Düsseldorf
- 1951 Adriaan Brouwer (1948)
- 1952 Die unsichtbare Hand, seine schönsten Geschichten für die Jugend, 1952
- 1978 Dämmerungen des Todes (1910) [fünf Erzählungen]
- 1997 Das Glück in der Stille
- 1997 Sankt Nikolaus in Not (1924), Bilderbuch in Speer-Verlag Zürich
Leben
Felix Timmermans wurde als dreizehntes Kind eines Spitzenhändlers geboren. Sein Vater hatte ihn zwar als Nachfolger ausersehen, doch bereits 1903 schrieb er erste Gedichte, und bald brach sich die Doppelbegabung des Dichter und Malers ihre Bahn. Als junger Mensch geriet er in eine seelische Krise, befaßte sich mit Spiritismus, Okkultismus und anderen Ideologien, fand aber nirgendwo eine geistige Heimat. Diese Zeit spiegelt sich in der Novellensammlung Dämmerungen des Todes (1911, dt. 1978) wider.
Eine Krankheit bringt die Wende: Das Ergebnis ist Pallieter. Diese Schilderung des Lebens eines jungen Mannes, voll von deftigen, oft derben Schelmereien, doch auch voll tiefer Volksfrömmigkeit, zugleich ein Porträt der flämischen Landschaft und ihrer Bewohner, wird sein bekanntestes Werk (1916, dt. 1921).
Ihm folgt 1917 Das Jesuskind in Flandern, eine Geschichte, die die Geburt Jesu in der Tradition flämischer Maler, besonders Brueghels in seine flämische Heimat verlegt (dt. 1919). Dieses Werk und sein Das Triptychon von den heiligen 3 Königen sind heute noch populär, werden gelesen und vorgelesen, sein Triptychon wird als Theater- oder Puppenspiel aufgeführt.
Für ein vom Insel-Verlag geplantes Flämisches Novellenbuch schreibt Timmermans 1918 Die sehr schönen Stunden von Jungfrau Symforosa, dem Beginchen, die zarte Liebesgeschichte einer Begine, deren unerfüllbare Liebe im Verzicht ihre Erfüllung findet.
In Holland hält er seit 1918 erste Vorträge und Lesungen. 1922 schon erhält er den Staatspreis für Literatur.
1923 erscheint Der Pfarrer vom blühenden Weinberg (dt. 1927), ein Roman, in dem sich Timmermans mit Fragen des Glaubens auseinandersetzt. Er plant einen Roman über Franziskus von Assisi und macht deshalb 1925 eine Reise nach Italien, von der das Reisetagebuch Ins Land der Apfelsinen (dt. 1949) erzählt.
Ab 1928 führen ihn zahlreiche Lesereisen nach Deutschland und in die Schweiz. Er tritt bis 1939 in mehr als 140 Städten oft mehrfach auf und wird so immer mehr zum meistgelesenen ausländischen Schriftsteller.
1932 erscheint dann De Harp van Sint Franciscus (Die Harfe des heiligen Franziskus) im gleichen Jahr als Franziskus in deutscher Übersetzung.
Sein Meisterwerk Bauernpsalm (1935; dt. 1936) ist ein hohes Lied auf Leben und Wirken des Bauern. Zu seinem 50. Geburtstag wird Timmermans im In- und Ausland geehrt. Inzwischen ist er auch dreimal für den Nobelpreis vorgeschlagen worden.
Erst der Ausbruch des Zweiten Weltkriegs beendet seine Lesereisen. Trotzdem bleiben viele Beziehungen zu seinen deutschen Lesern lebendig. 1942 erhält er den Rembrandt-Preis der Hamburger Alfred-Toepfer-Stiftung zur Pflege internationaler kultureller Beziehungen mit dem niederländischen Sprachraum.
Nachdem er bereits 1928 in Pieter Bruegel einen flämischen Maler gewürdigt hat, schreibt er 1944 den Malerroman Adriaan Brouwer (dt. 1951). Das in der Ich-Form geschriebene Werk trägt autobiografische Züge. Es sind bereits erste Todesahnungen erkennbar. Felix Timmermans ist herzkrank. Wegen seiner Kontakte zu den Deutschen wird er diffamiert und unter Hausarrest gestellt. Seine Krankheit bewahrt ihn vor schlimmerer Strafverfolgung.
Auf seinem Krankenlager schreibt er Adagio, Gedichte, die von seinem tiefen Glauben Zeugnis geben. Am 24. Januar 1947 stirbt er.
Werk
Außer seinem umfangreichen dichterischen Werk (25 Bände erschienen in den 90er Jahren als Gesamtausgabe in Belgien) hinterlässt Timmermans zahlreiche Gemälde und vor allem Zeichnungen, mit denen er oft seine (auch seiner Freunde) Bücher schmückte. Unzählbar sind die Skizzen, die er nach seinen Lesungen seiner Unterschrift in den Büchern hinzufügte.
Ignaas Dom schrieb die Biografie Felix Timmermans Ein Dichter aus Flandern, herausgegeben von der deutschen Gesellschaft im Dezember 2000.
Zur gleichen Zeit erschien in Belgien die Biografie von Gaston Durnez, bei Lannoo, Tielt.
Zwar findet Timmermans in Deutschland nicht mehr die Beachtung wie zwischen den Weltkriegen, doch es gibt noch viele Lesungen und Theateraufführungen seiner Werke.
Im Insel-Verlag erscheinen noch Pallieter, Das Jesuskind in Flandern, Das Triptychon und natürlich die meisterliche Erzählung Sankt Nikolaus in Not, diese sogar als Insel-Bücherei-Bändchen und als Taschenbuch und auch endlich wieder als Bilderbuch im Speer-Verlag in Zürich.
De Begijnhofpoort, die eenmaal pruisisch-blauw is geweest, is altijd schilderachtig, van waar ge haar ook bekijkt. Aan haar zijde blikt het nachtpoortje als een kleuter naar zijn moeder op.
Zij staat er fier en trots in een renaissancelijst van grijs arduin. Twee blokzuilen schragen een fraai bewerkte boog met daarboven een zware kroonlijst die op zijn beurt een tabernakelvormige nis draagt. In die nis troont het beeld van de H. Begga, in terracotta en wit van kleur en heiligheid. Het arduinen sieraad dateert uit de zeventiende eeuw.
Als de poort en de minipoort open staan, wordt ge bekoord door het perspectief en het koloriet van muurtjes, gevels en daken.
Hier is het.
Hier is de ingang van het legendarisch Pallieterland. Dit begijnhof was een van de grote inspiratiebronnen en zovele jaren de rustige werkplaats van de schilder en schrijver Felix Timmermans.
Hier werden vele werken ontworpen en geschilderd of geschreven. Het is een oase van stilte en vroomheid. Ook nu nog.
Laat uw auto's en brommers buiten, want hier moet ge wandelen, zoals «de Fee» en zijn Muze hier hebben gewandeld.
Naast de poort, in een nis, achter glas, staat een gepolychromeerd lievevrouwebeeld «uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in ons stad gevaren...» zoals een rijmpje onder de nis het zegt.
Dit vrij grote mirakelbeeld heeft Felix Timmermans geïnspireerd tot een novelle, «Onze-Lieve-Vrouw der Vissen», verhaal over een «bootvisser» die het beeld ontvreemdt maar het daarna uit schrik in de Nete gooit, met als resultaat dat er weldra een wonderbare visvangst plaats heeft. ..
De novelle, die door Timmermans werd gefantaseerd maar waarin enkele Lierse volkstypen voorkomen ontstond in 1924. Zij werd voor de Vlaamse televisie verfilmd door de Lierse cineast Frans Verstreken. In het verhaal zowel als in de film werd het beeld veel kleiner voorgesteld.
In «Pallieter» laat Timmermans de Lievevrouw ook in de begijnhofprocessie meedragen.
De wandelaar die het hof betreedt stoot met zijn. blik vlak op het grote rode gebouw van het weeshuis. Dat wordt bestuurd door de gasthuiszusters van Lier, maar de begijnhofbewoners en andere Lierenaars noemen ze «Marollekens». Dat is de verbastering van «Maricollen», de naam van de zusterkens met de antieke kappen die jaren geleden de weesmeisjes onder hun strenge vleugels hielden. Timmermans beschrijft ze eveneens in «Pallieter» als de begijnhofprocessie uittrekt.
Als u even doorloopt vindt u aan de linkerhand de verrassing van de schilderachtige kalvarieberg: een langwerpig hofje met een poortje en aan het. eind een witte piëta onder een blauwgeverfde portiek, overschaduwd door drie lindebomen. Het hofje is ingesloten in een decorum van antieke gevels en kleine voorhofjes met houten afsluitingen.
Geen enkel toerist kan er aan weerstaan zijn fototoestel op dit hoekje te richten. Ook de «Fee» heeft het in prent vereeuwigd. Hier was het dat «Mademoiselle de Chanterie» woonde, de dochter van de schatrijke Franse bankier, die zijn bezittingen verloor, zelfmoord pleegde, zijn enige dochter achterliet. Deze zocht haar toevlucht in de stilte van het Lierse begijnhof, waar ze haar verdere leven doorbracht met naai- en borduurwerk en waar ze iedere zondag een brief schreef aan haar beminde, die nooit meer van zich liet horen. Die brieven werden ook nooit gepost maar zorgvuldig opgeborgen in een kistje.
Het verhaal verscheen in het boek «Pijp en Toebak» (nr. 244 uit de Volksreeks van het Davidsfonds, in 1933). Voor de toerist die van data houdt: de kalvarieberg is pas in 1695 aan het begijnhof toegevoegd. Nu kunnen wij door de tweede poort gaan en aan de waterkant staan mijmeren.
De Schapenkoppenstraat, het paviljoen en de Zimmertoren die we hier zien zijn nieuwe elementen in dit stadsbeeld. Enkele jaren geleden was de weg naar de Zimmertoren van hier uit ondenkbaar wegens de logge massa van de fabriek en de stenen muur die tot aan het water reikte. Aan de overkant van het water zien wij achter de bomen het gerestaureerde Hof van Geertrui waar een Timmermansmuseum wordt ondergebracht. Wij lopen eventjes de dijk op en hebben een kijk op het ongerepte synthetisch beeld van de achtergevels en daken waar het frivole begijnhoftorentje boven uitkijkt. De begijnenbeemd was in de voorbije jaren dooraderd met grachten, o.m. een spoelgracht en een paardegracht. Er was een bleekveld waar de begijntjes en de begijnhofbewoners hun linnen kwamen bleken. In deze buurt zien we Pallieter herleven. Hier gaat hij zwemmen of trekt in de winter over het ijs. Zijn huis «De Reynaert» kunnen wij situeren achter de begijnenvest, tussen de Nete en de vaart. De voorgevel was naar het begijnhof georiënteerd en de tuin werd aan de achterzijde begrensd door de Netedijk. Pallieter leeft met zijn begijnhof mee. De pastoor is zijn buurman en goede vriend. Charlot kent het wel en wee der begijntjes. Wanneer de begijnhofprocessie over de vest trekt, stapt Pallieter er ontroerd achter met een brandend «keerske».
Na afloop van de processie stoeien de kinderen in de begijnenbeemd, dansen in de ronde met de jonge begijntjes en doen een spelletje met de vrolijke pastoor, die er toevallig bij komt.
Vanuit haar keuken kan Charlot dit prettig tafereel volgen. Ze staat er bij te lachen «dat de tranen over haar gezicht lopen».
Verderop liggen de velden en de zogenaamde «bossen» van het Pallieterland.
Wij, Lierenaars, zien het Pallieterland zich uitstrekken van achter het begijnhof tot aan het Hof van Ringen.
Wij weten dat daar de wandelingen van Timmermans en zijn vrienden plaats vonden in de tijd dat het meesterwerk ontstond. Wij keren op onze stappen terug uit nieuwsgierigheid naar het stratenperspectief dat wij daarstraks terzijde hebben laten liggen. Eerst bekijken wij nog even de achtergevels van de huizen 7 en 8 van de kalvarieberg, die met hun hofmuurtjes de Schapenkoppenstraat begrenzen. Dat zouden vroeger, voor de uitbreiding van het hof, de voorgevels van de pastorij zijn geweest.
Wij naderen de kerk, onze blik in de rechte St. Margaretastraat.
De kerk der begijnen is een merkwaardig gebouw in Vlaamse barokstijl. Zij werd plechtig tot de eredienst gewijd op 12 mei 1671 en honderd jaar later bekroond met gevel en toren. Vlak naast de kerk, onder een leien luifel, bevindt zich een Ecce-Homobeeld waar dag en nacht een rood lichtje brandt.
Hierdoor hebben Timmermans en Thiry zich laten inspireren in hun begijnhofsproken, wanneer ze het verhaal «Ecco Homo en het bange portiereske» schreven (1909).
Op het pleintje voor de kerk, werd de Fee destijds gekiekt in gezelschap van de aristocratische pastoor Biermans, de begijnenherder, die vijfentwintig jaar lang de geschiedenis van het begijnhof heeft bestudeerd en de archieven ging uitpluizen om ons het boekje na te laten «Het Begijnhof te Lier». De foto staat op het kaft van het boek waarvoor Timmermans de inleiding heeft geschreven.
Nu komen wij bij het Pompstraatje, met zijn fotogeniek hoekje en de met ijzersmeedwerk versierde pomp, zijn arabeske van gekalkte muurtjes, de dominerende massale gevel, die ons frontaal aankijkt, nog geaccentueerd door de driehoek van het uitstekend horizontale dak.
Het straatje heeft Timmermans vaak tot het hanteren van de tekenstift verleid. De kunstenaar was begaafd met een sterk visueel geheugen en hij had een scherp waarnemingsvermogen voor pittige details die wij in zijn schilderachtige, haast primitieve, kinderlijke tekentechniek terugvinden. Die tekeningen zijn niet steeds iconografisch getrouwe kopieën van de realiteit. Hij verplaatste wel eens een af ander element van het ene prentje naar het andere, maar wist altijd het karakteristieke van iedere prent te bewaren, zelfs nog te versterken.
De rood-witte banden die het perspectief van de Pompstraat begrenzen, wekken onze nieuwsgierigheid. Zo worden wij naar de deftige Grachtkant gebracht. Het is een brede straat met een lange rij gelijkvormige gevels. Deze huizen zijn in de jaren 1721-1726 gebouwd.
In het eerste huis van de geüniformde rij, in nummer vier, heeft Timmermans kort na de eerste wereldoorlog, zijn werkkamer gehad. Hier schreef hij «Naar waar de Appelsienen groeien» (1926) en heeft hij veel getekend en geschilderd.
Menig kunstenaar heeft in deze straat en kamer betrokken of een atelier ingericht. Maar de beschrijving van het begijnhof als artiestenoord valt buiten het bestek van dit bescheiden gidsje.
Het smalle Hemdsmouwke is de attractie van het begijnhof. Aan de zijde van de Grachtkant ligt het breedste gedeelte van de bovenarm. Naar de St. Margaretastraat toe, vernauwt het tot de breedte van één persoon.
Timmermans laat hier in zijn verbeelding een vlietje op het begijnhof stromen. Zo hoort Pallieter op een romantische zomeravond de pastoor in zijn tuin cello spelen. Hij drijft met zijn schuitje langs het smalle Hemdsmouwke het begijnhof op tot aan het hek. Als de pastoor even ophoudt met musiceren en vraagt af er iemand is, roept Pallieter : «Ikke !»
Van de Grachtkant ziet men recht op de typische puntige achtergevel boven de lage muur met op de voorgrond een hoge pereboom. In de tweede wereldoorlog had Timmermans een werkkamer in het eerste huis, naast het Hemdsmouwke, nummer elf, aan de achterkant. Van op onze standplaats hebben wij precies het raam van die kamer in ons vizier.
Wij wandelen verder tot aan het einde van de Grachtkant om in de hoek het «Soete Naemke» te bekijken, een historisch geworden begijnhofzicht, zo vaak geschilderd en afgebeeld.
Wij hebben nu de weg gevolgd die Zuster Symforosa aflegde toen zij de kruisweg deed en in het Hellestraatje belandde waar Felix Timmermans Martienus laat wonen.
(De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen, 1918).
Langs het Hellestraatje komen wij in de Sint-Margaretastraat. Als wij in de rechte straat kijken, zien wij het bekende begijnhofprentje met de kerktoren, een deel van het kerkschip boven het kleurige decoratieve spel van puntgevels, daken en, muurtjes, met het meisjesweeshuis, de Wezenstraat en de pittoreske huisjes op de achtergrond.
Links lezen wij op een straatnaambord : «Martienushoek». Deze naam is zeer recent. De straat werd zo gedoopt na de dood van de Lierse auteur. Toen hij nog leefde, was dit de verlengde Bodegemstraat en in de mond van de begijnhofbewoners heette het specifieke hoekje met het ziltige okerachtige muurtje, waarin een rond poortje is uitgesneden en dat in het midden het sieraad van een arduinen pompje draagt, het «Piepenholleke».
Als wij ons met het aangezicht naar de blauwe poort van de begijnenvest wenden, aanschouwen wij nog zo een van die vrolijke, stemmige close-ups, met als merkwaardige architectonische reliek het kleine torenhuisje dat als uitkijkpost op de brede St.-Margaretastraat staat.
Wij kennen de houtsneden en tekeningen die Timmermans hiervan maakte. Enkele jaren geleden had dit stemmig decor nog een prachtig groen gordijn als achtergrond. Nu is het weg omdat de bomen op de begijnenvest werden afgezaagd, uit schrik voor de olmenziekte. Jammer voor de driebeukige katedraal zoals Timmermans de dreef noemde.
In de hoek rechts staat het gebouw van het Konvent, waar achter de lage rode muur een fris binnenhofje verborgen ligt en waar onvermoede schilderijen-in-potentie klaar liggen voor een schildershand.
Dit gebouw werd opgetrokken in 1595 en hersteld in 1712. Het was de verblijfplaats der novicen.. De oude kapel en de keuken zijn thans gehuurd door een Lierse kunstkring die de naam van het gebouw heeft aangenomen en er een galerij ingericht heeft.
De vier kinderen van Felix Timmermans, allen met literaire of plastische talenten begaafd, behoren tot deze kring.
Wij kunnen nu onze wandeling beëindigen langs de Symforosastraat, die vroeger Nieuwstraat heette en tegelijk met de Martienushoek haar nieuwe naam kreeg, naar het Oude Kerkhof toe, om zo langs de Wezenstraat het hof weer te verlaten.
Toen Felix Timmermans hier wandelde, werkte en droomde, groeiden er nog geen tv-antennen op de daken. Toch is er nog veel te proeven van de vroegere atmosfeer, als ge wandelt over de oude kasseitjes van het einde der zeventiende eeuw.
Hier en daar vinden wij nog onder schaliën luifels tegen gevels of muurtjes een statie van de kruisweg, door Bernard Janssens helemaal herschilderd
Onder het pastoraat van de zeereerwaarde heer Biermans was Timmermans begonnen aan het ontwerpen van en nieuwe kruisweg, maar de kunstenaar en de geestelijke renaissancegeoriënteerde herder werden het niet eens over de uitvoering.
Wel bestaan er nog enkele van de ontwerpen.
Felix Timmermans hield veel van zijn Liers begijnhof. Niet alleen gebruikte hij het als decor om zijn verhalen te illustreren, maar het was werkelijk de bron waaruit hij de stoffering van verscheidene werken putte
Uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling Timmermans en het Liers Begijnhof
Met de publicatie van De zachte keel zorgt de Felix Timmermanskring voor een primeur. Voor het eerst immers verschijnt dit toneelstuk in het Nederlands. De basis voor de uitgave is het nagelaten typoscript van de auteur.
Zeventig jaar geleden, in 1937, werd er van Timmermans' tekst wel een Duitse versie uitgegeven, Die sanfte Kehle. Komödie in drei Akten, bij het Dr. Heinrich Buchner Verlag te München.
Die sanfte Kehle is de vrucht van een samenwerking met Karl Jacobs, Timmermans' goede vriend uit Essen. Jacobs heeft verschillende werken van Timmermans in het Duits vertaald. Op toneelgebied had hij eerder Leontientje in het Duits omgezet (1934) en later zou hij samen met Timmermans de roman Pieter Bruegel voor toneel helpen bewerken, een bewerking die hij in hetzelfde jaar zou vertalen (1943). Verder maakte hij van Het kindeke Jezus in Vlaanderen een Duitse toneeltekst (1933), die Timmermans zelf terug in het Nederlands vertaalde (1938). Bekend is Jacobs bij de Timmermansliefhebber ook als auteur van het gedenkboek Felix Timmermans. Lebenstage und Wesenszüge eines Dichters (1949) alsmede als vertaler van het Mercatorboek Felix Timmermans. Der Mensch, der Dichter; der Maler; der Zeichner (1973) en van Lia Timmermans' Mein Vater: Ein Erinnerungsbuch an Felix Timmermans ( 1952). Uit deze boeken en vele andere publicaties over Timmermans blijkt hoe diep Jacobs zijn Lierse vriend vereerde. Die verering was begonnen met de lectuur van Pallieter en zijn eerste bezoek aan de auteur thuis te Lier in 1927 betekende de start van een relatie die Timmermans' carrière in Duitsland sterk zou beïnvloeden. (1) Jacobs was de eerste die Timmermans uitnodigde om in Duitsland over zijn werk te spreken, een initiatief dat zou gevolgd worden door meer dan driehonderd lezingen, tussen 1928 en 1939. Als vertaler zou Jacobs zich behalve voor Timmermans' werk overigens voor dat van nog andere grote Vlamingen inzetten: o.a. Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne en Ernest Claes.
Hoe weinig toneelwerk Timmermans uiteindelijk heeft voortgebracht, toch was de Lierenaar sterk geboeid door de bühne. Jacobs wist dat: 'Zoo dikwijls wij in den schouwburg zaten en ik vragen opwierp die mij bij het schrijven van eigen tooneelwerk ingevallen waren, ondervond ik hoezeer deze kwesties ook hem bezighielden en hem steeds tot nieuwe gedachten en ingevingen aanspoorden. Toen hij mij dadelijk daarop vroeg of ik, als zijn langjarige medewerker en als Neder-Rijnlander, met hem dit tooneelspel schrijven wilde, heb ik in dit voorstel dadelijk toegestemd.' (2) Op 24 december 1935 schrijft Timmermans aan Jacobs dat het eerste bedrijf van 0rpheus - zoals de auteur zijn stuk aanvankelijk noemde, naar de naam van een Lierse zangvereniging - af is. In maart 1937 verblijft de Lierenaar tijdens een tournee in Duitsland bij Jacobs en schrijft hij aan zijn vrouw en kinderen dat 'De zachte keel morgen zal veerdig zijn. Het [stuk] komt goed, heel natuurlijk en plezant'.(3 ) In 1937 verschijnt het toneelstuk dan in het Duits, maar als Timmermans in mei 1939 zijn manuscript aan zijn Nederlandse uitgever P.N. Van Kampen stuurt, ziet deze van publicatie af, 'hoewel hij het "amusant" vond.(4)
Wat was het aandeel van beide auteurs in het werk? Karl Jacobs heeft daar zelf over verteld : 'Wij werkten in den beginne streng van elkaar afgezonderd. Hij [Timmermans] heeft de geschiedenis ontworpen en ik heb het dramatische gegeven uitgebouwd. Hij zou de dialogen schrijven, ik zou ze samenvoegen. Maar reeds zeer spoedig liep het anders. Iets dat groeit en leeft, is niet met palen af te grenzen, dat ondervonden wij beiden even snel. Daar ik het geluk had den oorsprong der personen, zoowel in- als uitwendig door en door te kennen, ging ik weldra met hen om als met eigen geesteskinderen en zij groeiden in mij en ontwikkelden zich, zonder de minste tegenspraak van den schepper. Van den anderen kant had de schrijver zulke buitengewone en voor de compositie zulke geschikte ingevingen dat zij zonder meer ingelascht moesten worden. En zoo is uit onze dualiteit een groote eenheid ontstaan. (5)
De stof voor het stuk putte Timmermans als vaker uit het eigen Lier, meer bepaald uit verhalen over het wereldje van de zangverenigingen die er sinds jaar en dag de ronde deden. Lierenaars hebben in De zachte keel dan ook figuren uit hun dagelijkse leefwereld herkend: 'amateurs van liederen zowel als van het liederlijke leven, een pochhans van een dirigent die de kleinsteedse rust komt verstoren en de hartstochten hoog laat oplaaien, notabelen en middenstanders die uit hun deftige rol vallen... (6)
Het schrijven aan het stuk gebeurde met lange tussenpozen, afwisselend bij Jacobs en bij Timmermans thuis. In Lier gingen de auteurs wel eens op bezoek bij hun nietsvermoedende modellen, bijvoorbeeld bij de burgemeester of in winkeltjes van bakkers of schoenlappers. 'Niet zeggen wat wij gaan doen,' zei Timmermans, Als de mensen hier zien wat daar in voorkomt, durf ik mij niet meer op straat te laten zien.(7) Het stuk groeide inderdaad uit tot een soort chronique scandaleuse, vol couleur locale, waarin bepaalde groepen uit de Lierse samenleving satirisch werden gehekeld. Ingrediënten daarbij : een dirigent die zich een don Juan en muzikaal genie waant en de hartstochten in het rustige Netestadje doet oplaaien, een verstrooide en karikaturale burgemeester, behaagzieke vrouwen en flirters, liefdesverwikkelingen, gewichtigdoenerij, vermomming, bedrog en schandaaltjes, zonderlinge situaties... Dat het geheel bedoeld was als een komedie, lezen we in de inleiding tot de Duitse versie. Daarin schreven de auteurs: 'De personages van dit blijspel zijn grote kinderen, lief en stout. En zoals echte kinderen, moeten zij zichzelf erg au sérieux nemen. Aldus zullen zij de lachlust opwekken, wat de bedoeling is van de auteurs '(8) De Lierse cineast Frans Verstreken heeft erop gewezen dat de komedie een geknipt libretto zou vormen en dat de opbouw van het stuk herinnert aan de structuur van een zangspel. (9)
De eerste opvoering van De zachte keel vond plaats op 6 oktober 1937 in de stadsschouwburg van Keulen. Regisseur was Vitus de Vries en C.G. Fiirstner tekende voor de muziek, die gebaseerd was op Vlaamse volkswijsjes. Timmermans had zelf de decors en kostuums gemaakt. De Duitse première, die in het Keulse theatertijdschrift (10) met veel enthousiasme werd aangekondigd, kreeg veel weerklank, ook in de Vlaamse pers. Zo schreef De Standaard er vrij uitgebreid over en citeerde de krant enkele erg lovende recensies uit Duitse bladen. Volgens De Standaard was de voorstelling 'een gebeurtenis geworden op tooneelgebied. De Keulsche bladen als de Kölnische Zeitung [...], Westdeutscher Beobachter, Neue Tag, enz. wijden gansche kolommen aan deze opvoering die een uitbundigen bijval heeft genoten'. Uitvoerig werd de Kölnische Zeitung aangehaald, waarin Die sanfte Kehle werd gekaderd in het hele werk van Timmermans: 'Gedurende lange jaren heeft het eerste groote werk van Felix Timmermans, Pallieter, den indruk van de overige boeken overschaduwd: de vreugdeschenkende kracht van den Dagenmelker van de Nethe werd door den lezer in de eerste plaats gezocht en gevonden in de overige verhalen van den Vlaamschen schrijver. Wat aan verholen tragiek, aan toewijding en opoffering in deze werken stak, werd verhuld door hartelijke blijheid. Terwijl Timmermans' boeken in Duitschland hoe langer hoe meer breederen en dieperen weerklank vonden, werd de schrijver in zijn vaderland bestreden door een deel der jongere schrijvers: de profeet werd niet geëerd in zijn land omdat hij het schilderde in den Zondagsvrede en niet in den harden arbeid van het dagelijksch leven. Timmermans beantwoordde deze aanvallen niet door tegenaanvallen doch door nieuwe en vernieuwde scheppingen: in den Boerenpsalm behield de schrijver weliswaar de verguldende kracht, doch hij bracht ook halve en geheele schaduwen en donkere tonen... Door dit werk [...] bewees Timmermans dat hij niet is blijven stilstaan doch met innerlijke zekerheid zijn weg voortzet. Een nieuw bewijs daarvan vinden we in de comedie Die Sanfte Kehle'.(11)
Verder werd de Westdeutscher Beobachter aangehaald, waarin E. Hollerbach lovend schreef :
' Door de uitbundige levenskracht der personages [...] overtreft Timmermans met dit stuk heel ver al hetgeen er deze laatste jaren als volksstukken op het Duitsch tooneel is opgevoerd. Zoo moeten de menschen in Lier geaard zijn, zooals zij daar voor ons stonden, in de kleine Vlaamsche stad die door haar burger Felix Timmermans wereldberoemd is geworden. En die menschen zijn toch niet photografisch trouw geschilderd. Timmermans ziet ze op gansch persoonlijke wijze, met plastischen humor. En zoo zien we ook in dit werk wat een eminente kunst Timmermans bezit als schilder en verteller, zonder daarom te kort te komen aan de beheersching der scenische middelen, waarbij hij trouwens uitnemend wordt bijgestaan door Karl Jacobs.'
Gebaseerd op die Duitse recensies tekende De Standaard verder aan dat 'de bijval der eerste opvoering [...] overweldigend' was. 'Van het begin af en herhaaldelijk kregen de spelers een open doekje terwijl op het einde Timmermans en Jacobs samen met spelers en spelleider voor het voetlicht moesten verschijnen en onbedaarlijk werden toegejuicht.' Ten slotte drukte de krant de hoop uit dat het stuk gauw op de Vlaamse planken zou worden gebracht.
Even na het artikel in De Standaard stond ook Herman Teirlinck in Het Tooneel (12)stil bij het succes van de Keulse voorstelling. Hij haalde daarbij eveneens uitvoerig een aantal Duitse kranten aan. Zo citeerde bij de Westfälische Landeszeitung die het stuk omschreef als 'een levenskrachtige comedie uit het dagelijksche leven verdicht [...]' waarbij 'alles [...] van volkschen humor doorademd' is. En verder: 'Een "fabulieren" over de kleine dingen van het bestaan over de menschen met hun zwakheden, nooit bitter of sarkastisch, steeds karakteristiek en met humor overglansd. Zoo heeft Breughel zijn landgenooten gezien, zoo worden ze uitgebeeld door zijn vriend en vereerder Timmermans.' De eerder genoemde Westdeutscher Beobachter heette het succes na de heropvoering 'overweldigend' en van een 'ongewone hartelijkheid'. Die Rheinische Landeszeitung schreef dat Timmermans op dichterlijke wijze de diepere zin van het leven getroffen heeft en even ook de tragische motieven daarin heeft laten opklinken. Volgens de Kölnische Zeitung wist Timmermans 'iets van den geest van het poppenspel in zijn werk levendig [...] te behouden', waarbij de krant het blijspel 'in den titel van de zeer lovende recensie' karakteriseerde als 'Gezang, Biedermeyer en Liefdegeluk'.(13) Tot hier het overzicht van de Duitse pers door de ogen van Herman Teirlinck, die afrondend vooruitblikte naar de komende Vlaamse opvoering van Die sanfte Kehle: het 'zou wel eens het gedroomde Nieuwjaarsstuk zijn kunnen'.
In de periode 1937-1939 werd het stuk in Duitsland meer dan honderd keer opgevoerd.(14) De succesvolle reeks werd plots afgebroken op een wenk van hogerhand. Een reden voor de stopzetting werd niet gegeven, maar wellicht was het feit dat Timmermans bij eerdere toneelstukken had samengewerkt met de jood Eduard Veterman de oorzaak. (15)
De première in Vlaanderen kwam er op 8 januari 1938 in de Koninklijke Nederlandsche Schouwburg te Antwerpen. Timmermans woonde de galavoorstelling bij. De regie was van Joris Diels en de rollen werden bezet door de beste spelers uit de toenmalige K.N.S.: Robert Marcel, Jan Cammans, Edward Gorlé, Lize van Camp, Gella Allaert, Remi Angenot, Frans van den Brande, Jeanne de Coen en Greta Lens. De spelers kregen nadien veel lof, maar in het algemeen werd het spel in de Vlaamse pers, in tegenstelling tot in Duitsland, negatief ontvangen.
Het Antwerpse blad De Dag (l6)schreef dat, ondanks de schitterende regie, het 'prachtspel van onze artisten' en het suggestieve decor van Lon Landau, De zachte keel 'met veel minder glans de vuurproef doorstaan heeft' dan vroegere toneelstukken van Timmermans, zoals De Ster of Het kindeke Jezus in Vlaanderen. De krant vermoedde dat de verwachtingen te hooggespannen waren geweest en had het over 'een gemis aan diepere uitbeelding van de karakters', 'goedkoope effecten', 'langgerokken scenes' en 'het laag bij de grondsche sukseszoeken [sic]'. Opvallend is dat Timmermans ook werd verweten zijn personages 'schromelijke boekentaal' in de mond te hebben gelegd. De krant vond dat De zachte keel geschikter zou zijn als novelle, 'vergeten we tevens niet, dat de romans en novellen van Timmermans zich niet gelukkig leenen bij het bewerken voor het tooneel: dat ondervond destijds ook Veterman'.
De kritiek van De Dag zou terugkeren in andere kranten: de regisseur en acteurs kregen heel wat lof toegezwaaid, maar het toneelstuk zelf was in de ogen van de recensenten minder geslaagd. (17) Typerend was de kritiek van Lode Zielens in De Volksgazet (18). Zielens vond dat Timmermans zich 'had vergist' en kon nauwelijks geloven dat de Lierenaar na 'den schoonen Boerenpsalm' 'zulk op meer dan een oogenblik uitdagend naïef en onbeholpen stuk' had geschreven. De Antwerpse auteur ging ervan uit dat het stuk gespee1d werd wegens Timmermans' naam, die 'een aantrekkelijken klank bij het publiek' heeft, terwijl de regisseur de regie- en spelmogelijkheden 'om ter schitterendst heeft benuttigd en laten benuttigen door zijn acteurs'. 'De Zachte Keel heeft twee vaders,' schreef Zielens, maar 'laten wij er twee andere bijbrengen: Diels en het gezelschap van den Nederlandschen Schouwburg'. Deze laatsten hadden het stuk gered, dat anders 'onherroepelijk door de planken gezakt' zou zijn.
Dat was ook de mening van Gerard Walschap, die een uitvoerig artikel schreef in zijn Hooger Leven .(19Ook naar zijn overtuiging had 'een minder sterke groep [...] met het stuk waarschijnlijk een teleurstelling opgeloopen.' Zoals Zielens meende Walschap dat De zachte keel van vele jaren eerder dateerde, omdat het stuk 'zoo speelsch, [...] kritiekloos geschreven is, in een zoete, verteederde herinnering aan de argelooze vrolijkheid waaraan de schrijver zich vóór een jaar of tien nog kon overgeven en die, blijkens zijn 1aatste werk, niet meer zijn deel is.' Walschap had teveel onwaarschijnlijkheden gezien op de bühne. Volgens hem zou de tekst een uitstekend libretto kunnen vormen voor een operette, 'waar - in immers de waarschijnlijkheid van geen tel meer is. Maar in een tooneelstuk, het zij dan ook een blijspel, is een opschroeving van de karakters in het karikaturale, zooals het hier gebeurt, ternauwernood aanvaardbaar.' Toch stelde Walschap vast dat het publiek zich 'doorloopend goed geamuseerd' had en dat 'Timmermansche zetten [...] op gul gelach onthaalt' werden. Niettemin zou het stuk slechts een week de Antwerpse planken houden. Pas in 1968 werd het heropgevoerd, door het Verbond der Lierse Toneelkringen.(20) Het spel kreeg een onverhoopte bijval, wat o.a. te danken was aan een soepeler gemaakte en dialectisch ingekleurde taal, die de Lierse acteurs aan natuurlijkheid deed winnen. Evenveel succes had de heropvoering in het Timmermansjaar 1972.
We treffen bij het onthaal van De zachte keel een parallel aan met de ontvangst van de andere toneelstukken van Timmermans: allemaal maken ze duidelijk dat de Lierenaar niet in de eerste plaats een toneelschrijver was, steeds weer wijzen critici en kenners op verschillende onvolkomenheden van de stukken, maar telkens weer lopen de schouwburgen bij de opvoeringen vol. Timmermans werd kennelijk meer dan iemand anders vergeven.
Zegt dit niet minstens evenveel over zijn zogenaamde 'topboeken' dan over zijn werk voor de bühne? Dankzij deze uitgavereeks, die met onderhavige vijfde editie gesloten wordt, is dit theaterwerk weer volop beschikbaar. De Timmermansliefhebber kan nu werkelijk elk werk van de Fe in eigen bezit koesteren.
Bronnen
(1) Over het eerste bezoek van Jacobs te Lier schreef Gaston Durnez in Felix Timmermans. Een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 406-409. In dit boek gaat het vanzelfsprekend op verschillende plaatsen over Jacobs.
(2) Karl Jacobs, in Programmabrochure KNS 1937-1938.
(3) José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947. Brugge, Orion-Desclee De Brouwer, 1972, p. 147.
(4) Ibidem.
(5) Karl Jacobs, in Programmabrochure KNS 1937-1938.
(6) Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 564.
(7) Ibidem. Vgl. ook Frans Verstreken, 'De zachte keel'. In: Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans-Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/Gottmer, 1982, p. 97. ,
(8) De zachte keel' p. 98
(9) Ibidem.
(10)Die Tribüne. Halbmonatschrift der Bühnen der Harnsestadt Köln, jg. 11, Dr. 3.
(11) Otto Brües in de Kölnische Zeitung geciteerd in De Standaard van 23 oktober 1937.
(12)Het Tooneel van 30 oktober 1937.
(13) Enkele andere citaten uit Duitse recensies van het stuk zijn te vinden in het aangehaalde artikel van Frans Verstreken, p. 99-100. Daar vindt de lezer ook een inventaris van de Duitse kranten die Die Sanfte Kehle besprak.
(14) Volgens brieven van Karl Jacobs aan Frans Verstreken, d.d. 13 mei 1972 en 17 juni 1972, vermeld in Frans Verstreken, 'De zachte keel', p. 100, voetnoot 14. Opvoeringen in Duitsland kwamen er behalve in Keulen en Essen ook in o.a. Duisburg, Zwickau, Hamburg, Gladbach-Reydt, Stuttgart, Wiesbaden, Oldenburg, Leipzig en Mannheim.
(15) Frans Verstreken gaat daarvan uit ('De zachte keel', p. 100-101); Gaston Durnez volgt hem (o.c., p. 564).
(16)De Dag, 9 januari 1938.
(17) Besprekingen verschenen verder in Gazet van Antwerpen (9-1-1938), Volk en Staat (9-1-1938), De Morgenpost (10-1-1938), De Standaard (10-1-1938), De Nieuwe Gazet (10-1-1938), De Volksgazet (10-1-1938), L 'Indépendance BeIge (10-1-1938), De Zweep (11-1-1938), Nieuwe Rotterdamsche Courant (12-1-1938), De Zondagsvriend (13-1-1938), Ons Land (15-1-1938), Het Tooneel (16-1-1938), Hooger Leven (22-1-1938) en Ons Lier (30-1-1938).
(18) In De Volksgazet van 10 januari 1938.
(19) 22 januari 1938.
(20) Cf. Frans Verstreken, 'De zachte keel', p. 103.
Leontientje(1926) is het derde en laatste toneelstuk dat Felix Timmermans schreef in samenwerking met Eduard Veterman. Het betreft, net als Mijnheer Pirroen en En waar de ster bleef stille staan, een bewerking van een eerder verschenen boek, dit keer De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt(1924). De titel van het toneelstuk verwijst naar een centrale figuur uit deze roman: Leontientje, de vrome nicht van Wijngaerdt-pastoor Benedikt Serneels, die ten onder gaat aan haar liefde voor de ongelovige Isidoor. Timmermans vertelde dat hij de personages en motieven uit dat boek aan de werkelijkheid had ontleend. 'Maar ik neem ze niet zoo maar uit het leven over, zij dienen enkel als vertrekpunt. Den pastoor met zijn wijnmystiek heb ik gekend. De liefdeshistorie gebeurde te Lier, hier heb ik ook een meisje gekend waaraan ik dacht toen ik het boek schreef. De omgeving is het burgerlijke Lier dat af en toe een perel afwerpt als "Leontientje". De menscben die ik als uitgangspunt nam kunnen gerust het boek lezen zonder zich te herkennen.' (1)
Timmermans schreef met De pastoor een boek over twee onderwerpen die hem nauw aan het hart lagen: het geloof en de liefde - universele thema's waarrond zoveel groot literair werk is gebouwd en die ook twee hoofdthema's in het oeuvre van de Lierenaar zouden worden. Die twee themata worden in De pastoor innig met elkaar verweven. De roman culmineert in de opoffering door Leontientje van zichzelf, omdat ze geen verkering mag en wil hebben met een ongelovige, die ze niettemin liefheeft met heel haar hart en ziel. Een roman over het conflict tussen geloof en liefde dus, over hoe het geloof die liefde onmogelijk maakt. Maar het boek toont hoe niet alleen het geloof maar ook de liefde uiteindelijk overwint: Leontientje wil haar geloof niet opgeven aan haar liefde en sterft, maar haar liefde blijft intact en wordt door haar geloof nog sterker. Isidoor van zijn kant is tegen het einde van het verhaal gelovig geworden - 'Hij voelt de aanwezigheid Gods in en over alle dingen' -: zijn liefde voor Leontientje heeft hem dichter bij het geloof gebracht. (2) Aan het doodsbed van Leontientje weet hij 'dat hij haar nooit zo puur en hoog heeft liefgehad als thans.' Veel meer dan over het conflict tussen geloof en liefde gaat het ' boek van geloof ', zoals Timmermans zijn roman noemde, dus over iets anders: veeleer heeft Timmermans willen aangeven hoezeer beide, als ze echt zijn, elkaar niet teniet zullen doen maar pijlers zijn van elkaar. Zowel in hun geloof als in hun liefde zijn beide hoofdpersonages naar het einde van het verhaal alleen maar gegroeid.
Daarbij is de evolutie die de pastoor doormaakt niet de onbelangrijkste. Zijn geloof wordt danig op de proef gesteld en op het einde van het boek ziet hij in dat zijn leven 'al te rechtlijnig en gezapig is verlopen, in het zalige genot van de goede dingen der aarde en de zekerheid van een wenkende hemel' .(3) Het offer van Leontientje doet hem beseffen dat het in zijn eigen leven aan offervaardigheid heeft ontbroken. Ook hij - vooral hij?, vraagt Gaston Durnez - had een bekering nodig. Als Isidoor in het voorlaatste hoofdstuk van de roman beseft: 'het leven is niet met de handen open, genietend onder een honinglek van geloof te staan; het leven is een strijd van het licht tegen de duisternis', dan kan deze gedachte net zo goed in de pastoor omgaan. Deze laatste had kort tevoren verzucht : ' Wat heeft Leontientje veel ruiten uitgegooid, en veel lichtjes uitgeblazen in mij! '. Maar uiteindelijk loopt het boek uit in aanvaarding en blijheid. Isidoor vindt een licht bij de pastoor en 'de hemelen druppelen in de oude man zijn hart'.
Wie het leven van Felix Timmermans een beetje kent, begrijpt maar al te goed hoezeer De pastoor autobiografische wortels heeft en naar de schemeringentijd van de auteur verwijst. 'Ik houd van dit werkje', schreef de auteur toen hij het op papier zette. 'Het is een uitschrijven van den strijd naar geloof.'(4)
Twee jaar na publicatie van De pastoor werd er de toneelversie van uitgebracht, hoewel de auteur in een interview had beweerd dat de roman minder geschikt was voor het toneel.(5)1926 was een druk jaar voor Timmermans: behalve Leontientje publiceerde hij ook Naar Waar de appelsienen groeien en Het hovenierken Gods alsook een vertaling van een toneelstuk van Henri Ghéon, hij werd gevraagd voor vele bijdragen in tijdschriften en voor interviews, hij hield talloze lezingen in binnen- en buitenland, er verschenen verschillende vertalingen van zijn werk en, vooral, hij werkte druk aan zijn grote roman over Pieter Bruegel.
1926 was verder ook het jaar waarin de Lierenaar kandidaat was voor de Nobelprijs.
De auteur woonde de première van Leontientje bij op 6 november 1926 in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag, door het Rotterdamse Hofstadtoneel onder leiding van Cor van der Lugt-Melsert. De regisseur nam de rol van de pastoor voor rekening; Jan van Ees die van Isidoor, Annie van Ees, de echtgenote van de regisseur, die eerder in De Ster optrad, speelde de titelrol en kreeg na de voorstelling uit handen van Timmermans een zilveren beker ter huldiging van haar 12,5 -jarig toneeljubileum.(6) Even later verscheen de tekst van het stuk bij Timmermans' huisuitgever P.N. Van Karnpen in de reeks Zilveren Verpozingen, versierd met een handtekening van de auteur. Het boekje, dat 120 bladzijden telde van 15 bij 10,5 cm. en 1,25 gulden kostte, was opgedragen ' Aan Annie van der Lugt Melsert -van Ees, die het Leontientje onzer droomen tot een ontroerende werkelijkheid bracht '. Timmermans vertelde even later dat hij De pastoor voor tonee1 had bewerkt op vraag van deze Annie van Ees, 'die het boek gelezen had en in Leontientje een rol vond voor haar' (7). Intussen besloot de Gazet van Antwerpen haar aankondiging van Leontientje met de stellige bewering: 'De bijval van dit werk is verzekerd' en kondigde Boekzaal het stuk aan als 'een simpele tooneelvertelling, die [...] het wel doen zal op het tooneel'.(8) De première voor Vlaanderen vond plaats op 9 februari 1927 in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel.
Voor de KVS speelden Irma de Veirman Leontientje, Arie van den Heuvel de pastoor en Gaston Vandermeulen Isidoor.
De handeling in het toneelstuk vertoont nauwelijks verschillen met die van. de roman. Het overgrote deel van de toneeldiaIogen zijn letterlijk uit de roman overgenomen. Een belangrijk verschil op scénisch-compositorisch gebied vormt wel het slot van het toneelstuk, waardoor de klemtoon minder op de bekering van Isidoor komt te liggen. Het slot op het toneel is geheel gewijd aan het stervende Leontientje, terwijl de roman na haar dood onder meer nog een meesterlijk hoofdstuk rond de confrontatie tussen de pastoor en de bekeerde Isidoor biedt. Dit is het romanhoofdstuk waar Gerard WaIschap over geschreven had: ' [...] ge moet het hele boek lezen en nog eens lezen. En dan nog eens lezen, ,dus drie keren, hoofdstuk XXIX, want gij denkt misschien nog, als velen, dat die kunst van Felix Timmermans dan toch, ja, nog wat onvolledig is, dat zij het hoogste en diepste niet aandurft. Daar zult ge eerst goed voelen dat ge mis zijt en wat groot vol werk we nog te verwachten staan '.(9) En kort daarvoor, in dezelfde recensie, noteerde de auteur die in het geheugen zal blijven als de schepper van de machtige Houtekiet-figuur: 'Hoe vast is dit boek geschreven, zonder een aarzeling, zonder oponthoud, zonder verzwakking. Elke zin is een sobere pracht, glanzend van eenvoud en natuurlijkheid. Een zuiver monument van de taal.'
Over het toneelstuk was WaIschap, die behalve over De pastoor ook over vele andere boeken van Timmermans lovende woorden heeft geschreven, aanzienlijk minder enthousiast. In zijn tijdschrift Hooger Leven schreef hij over de opvoering van Leontientje door het Vlaamse Volkstoneel, waarin een aantal beroemde namen uit de toenmalige Vlaamse bühne-wereld speelden: in een regie van Johan de Meester vertolkten Staf Bruggen en Antoon van der Plaetse respectievelijk de rollen van de pastoor en Isidoor. WaIschap had een voorstelling in Antwerpen bijgewoond en was er niet opgetogen over: 'Ge hadt moeten zien hoe schoon was het decor [...], een blijde, joviale pleistering van kleuren', zo vangt zijn recensie aan.(10) Maar dan gaat hij verder: 'En het werk, wel dat is bij lange zoo goed niet.' Voor WaIschap had de cast, en in het bijzonder Staf Bruggen, de voorstelling gered. We zien ook hoe nauw het katholieke element de toenmalige Pelgrim nog aan het hart lag: ' Aan het uitstekende spel van Staf Bruggen danken wij dat de verheven hardheid van de katholieke moraal haar beslag van menschelijke mildheid krijgt. Wij bestatigden dit met uitdrukkelijke erkentelijkheid jegens de leiding. "Leontientje" stond in tint en toon en atmosfeer passend bij dit ondanks zijn jovialiteit zeer delikaat werk. Want dit is niet alleen een delikaat probleem met veel rechtzinnigheid en kieschheid aangedurfd, maar zie ook eens wat een wonderschoone ziel Timmermans heeft gestoken in zijn pastoor [...]. Ik geloof niet dat ergens een groep die finesse van het werk in 't licht zal zetten gelijk het Volkstooneel dat heeft gedaan. Daar ben ik wel zóó van overtuigd dat ik zeggen zou: laat alleen het Volkstooneel ,;Leontientje spelen, want zooaIs Staf Bruggen zei : "Leontientje met die liefde moet dat uit en amen zijn, gedaan", zoo heilig en zoo menschelijk, zoo kategoriek en zoo mild, zoo schoon doet het hem géén na. Minderwaardige acteurs zullen door die scène 't heele stuk bederven, of liever de heele katholieke dracht ervan. Nu stond die beteekenis zeer hoog en onaantastbaar.'
In dezelfde bespreking schreef Walschap: 'Het Vlaamse Volkstoneel en de naam Felix Timmermans hebben het hele Leontientje gered. Ik geloof niet dat iemand anders hier moet proberen een ... drakerig slot als de sterfscène van Leontientje te schrijven.' Over dit slot was Timmermans zelf niet tevreden, zoals blijkt uit een interview van eind 1927, waarin hij zei 'dat hij 't einde van 't stuk, zo 't derde bedrijf, niet naar z'n zin vond en 'n verandering wilde aanbrengen'.(11) De auteur suggereerde dat de schuld voor het miserabele einde bij Eduard Veterman lag, de toneelrnan en artistieke duizendpoot uit Den Haag die samen met de Lierenaar voor de bewerking tekende. Voor de Hagenaar, met wie hij al eerder had samengewerkt, voelde hij overigens veel bewondering: De naam van Veterman wordt wel eens vergeten, en dat betreur ik zeer. Veterman heeft veel kennis van zaken en levert zeer flink werk. Er domineert misschien iets van mij, maar dat komt alleen doordat wij steeds werkten naar een boek dat door mij geschreven werd, en dat ik dan nog aan de bewerking meedoe.(12) Het schrijven voor toneel beviel Timmermans trouwens zozeer, dat in die tijd het plan rijpte voor De Hemelsche Salomé (1930), het enige toneelstuk dat de auteur apart zou schrijven - maar dat geen succes zou zijn; Veterman zou hem op een aantal gebreken wijzen.
In Walschaps Hooger leven verzorgde toneelman Willem Putman jarenlang een toneelkroniek. In zijn oordeel over Leontientje stond hij op dezelfde lijn als Walschap: hij was weinig enthousiast, vooral ook over het slot van het stuk. 'Echte ontroering was er niet in de zaal,' schreef hij. De reden daarvan was dat, volgens Putman, het stuk ongeloofwaardig was. Hij vond dat Leontientje mooi begon - 'het stuk bekoorde bij den aanvang zeer' - maar dat het gaandeweg ontaardde en beneden peil eindigde: ' gaandeweg verslapte de aandacht en gedurende de laatste tafereelen schenen de toeschouwers zich bepaald te vervelen. Het melodramatische slot van dit spel joeg dan iedereen uit de zaal met spijt om den verloren avond [....] ' Ingegeven werd Putmans kritiek door zijn ergernis omtrent de stelling die het stuk (ongeloofwaardig) scheen te verdedigen. 'Wat moeten we 3 bedrijven lang zien gebeuren? [...] twee zeer christelijke mensen, vader en pastoor, laten Leontientje sterven van verdriet, liever dan toe te stemmen in haar huwelijk met een jongen, die naar hun eigen getuigenis de edelste jongen van de wereld is, maar die niet gelooft zooals zij. Is deze stelling wel katholiek? In elk geval zij ergert ons en bij het melodramatische slot rond Leontientje 's sterfbed wenschen wij van harte dat de op dit oogenblik bijgeroepen lsidoor recht zou springen en die twee christe1ijke menschen in 't gezicht slingeren dat zij allesbehalve edelmoedig zijn.' Putman eindigde zijn bespreking met enkele geestige regels rond het slot van het stuk. 'Wat jammer dat al deze schoone dingen gedurig werden gestoord door menschen in de zaal die rechtstonden en er uittrokken om hun laatste tram niet te missen. Het pleit altijd tegen een stuk als de toeschouwer voor het stuk zijn laatste tram niet wil missen.' En samenvattend heette het: Och nee, de melodramatische slotscène van Leontientje kon den toeschouwer niet overtuigen. Hij heeft nog wel eens meer gezond verstand dan men denkt, de toeschouwer... .
Het neemt niet weg dat Putman in Leontientje ook enkele mooie dingen had ontdekt. Al bij al was hij slechts min of meer treurig .Ik zeg: min of meer aldus Putman, want natuurlijk is in dit stuk ook iets moois te vinden. de aanvang bijvoorbeeld, de drie eerste tafereeltjes, waar de toneel-bewerker het dichtst bij den roman blijft. en die zijn als levend geworden beeldekens uit Timmermans boek. Hier vergeleek Putman met eerdere toneelstukken van Timmermans: .Ook in Mijnheer Pirroen stelden wij een goeden aanvang vast - en het eerste bedrijf van "Waar de ster bleef stille staan..." is een goed gebouwd. mooi afgerond toneelstuk, dat ons zoowaar een van de innigste momenten schonk. die wij ooit in een schouwburg beleefden. Ook het eerste bedrijf van "Leontientje" geeft eenige echt-ontroerende tooneeltjes [...]'.
In maart 1927 verscheen Leontientje op het repertoire van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen. Joris Diels tekende als regisseur, Jenny van Santvoort speelde de titelrol, Arthur Van Thillo was de pastoor, August Maes Isidoor. In het Antwerpse weekblad Studio verscheen naar aanleiding van de voorstelling door de KNS een uitgebreide bijdrage.(13) Het artikel zette vooral de melancholische inslag van het toneelstuk in de verf en had het ook over een afwezigheid van het geweten bij Leontientje: .Over gansch het werk, van af het 2de tafereel hangt een adem van onzeggelijken weemoed; Leontientje s zwijgende offer wekt een oneindig medelijden op; in dat bewuste wegkwijnen van een schoone jeugd, die alleen naar leven snakt, trilt een simpele doch schrijnende tragiek. Het is deze tragiek die het Leontientje-figuur verheft tot op een hooger plan, tot een diep-menschelijker filozofie, boven het banale gedoe of het sectarisme dat haar omgeeft; het is deze tragiek die stelt het eeuwig-onvergankelijke van het menschelijke hart tegenover de kunstmatige wil van den geest. Een strijd waarin echter het Geweten geen deel schijnt te nemen. [...] Het is alsof de schrijver machteloos staat tegenover die lotsbeschikking; niets zal hij beproeven om het arme meisje te redden: hij laat haar wegsterven als om haar nog grooter smarten te besparen, ze makend in haar zachte vroomheid tot een kleine heilige. Juist uit die exaltatie van doodeswijding groeit de wrange melancholie die siddert door het werk als een mineur-toon.'
Al bij al was dit een neutrale tot positieve bespreking. Er waren echter ook ronduit lovende recensies, ook vanuit niet-katholieke hoek. In het vrijzinnige tijdschrift De Vlaamsche Gids bijvoorbeeld schreef Ernst W. Schmidt over de tekstuitgave van het toneelstuk: 'Ik beken eerlijk dat de lezing van dit verrukkelijk stuk gemoedskunst mij een waar genot is geweest. Leontientje is een wereld van goedheid en beminnelijkheid. van patriarchale eenvoud en kinderlijkheid. Hier is nu wat wij in het werk van sommige andere katholieke toneelschrijvers missen: eenvoud des harten, deemoed en innigheid. Leontientje is een pure engelenfiguur, niet van deze wereld. Van eerstaf ligt een zilveren bovenaardse glans op haar wezen...(14).
In 1934 verscheen Leontientje in een Duitse vertaling door Karl Jacobs.(15) De eerste Duitse opvoering vond plaats in Bonn op 6 maart van dat jaar.(16)Uit de enkele recensies die José de Ceulaer heeft nagelezen, blijkt duidelijk enig voorbehoud bij de beoordeling van het stuk. Toch zou Leontientje ook verschillende jaren in Duitsland op de planken worden gebracht.
Op vandaag wordt Leontientje nog maar zelden gespeeld. José de Ceulaer noteerde al in 1982 dat het stuk in de zeven voorgaande jaren slechts zeven keer werd opgevoerd en dat zal er nadien wel niet veel beter op geworden zijn.(17)Toch heeft Leontientje - ondanks de kritiek, die er van bij het begin was - tientallen jaren honderden en honderden toneelliefhebbers naar de schouwburg gelokt. In Nederland werd het stuk in twee jaar tijd 100 keer opgevoerd en begin 1937 bracht het Hofstadtoneel zijn 150ste voorstelling.(18)De rode draad door de talloze persbesprekingen was de eenvoudige vaststelling van het Journal des théatres bij een voorstelling in 1927: ' Le public nombreux accueillit l' oeuvre avec enthousiasme.' Dertig jaar na de première, in 1956, werden die woorden door De Standaard naaraanleiding van een zoveelste opvoering herhaald: 'Er was veel en dankbaar applaus van een tevreden publiek.' (19)Het succes bleef decennia intact.
De bijval voor Leontientje versterkte het succes van de grondtekst De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt; die veel positieve recensies kreeg en meteen op een groot lezerspubliek kon rekenen. Net zoals bij nog ander werk van Timmermans zou de titel van het boek spoedig een begrip worden. Het toneelstuk heeft daar alleen maar toe bijgedragen.
BRONNEN
Voor de receptiebeschrijving van Leontientje werd in hoofdzaak gebruikt gemaakt van de rijke Timmermans-verzameling in bet AMVC-Letterenhuis (signatuur T 3465). Andere bronnen zijn in de voetnoten aangegeven.
(1) "Leontientje" door Felix Timmermans en Eduard Veterman.' Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen - Timmermans in het AMVC-Letterenhuis [1927].
(2) Geciteerd wordt naar: Felix Timmermans, De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt. Leuven, Davidsfonds, 1990.
(3) Gaston Durnez, F'elix Timmermans; een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 324.
(4) Felix Timmermans in een brief aan Rik Cox d.d. 23 december 1922, geciteerd in Gaston Durnez, o.c., p. 336.
(5) Interview in De Maasbode van 25 maart 1926.
(6) Gegevens ontleend aan José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans. Brugge, Orion, 1972, p. 98.
(7) 'Leontientje van Timmermans en Veterman.' Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen - Timmermans in bet AMVC-Letterenhuis [1927].
(8) 'Leontientje', in: Gazet van Antwerpen. Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen - Timmermans in het AMVC-Letterenhuis [1927]. 'Felix Timmermans, Eduard Veterman, Leontientje', in: Boekzaal 1927, nr. 3.
(10) Gerard Walscbap, 'Leontientje te Antwerpen.' In : Hooger Leven, 20 maart 1927.
(11) John Schilte, "n Kletspraatje met Timmermans', in: Boekenschouw, december 1927.
(12) "'Leontientje" door Felix Timmermans en Eduard Veterman.' Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen -Timmermans in het AMVC-Letterenhuis [1927].
(13) 'Leontientje. Toneelspel in 3 bedrijven (10 tafereelen) door Felix Timmermans en Eduard Veterman', in; Studio, 26 maart 1927.
(14) Ernst W. Schmidt in: De Vlaamsche Gids, jan. 1928. Geciteerd in: José De Ceulaer, '
Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans-Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 27.
(15) De vertaling verscheen bij bet Val. Höfling Verlag te Miinchen onder dezelfde titel als de in 1927 uitgegeven roman Der Pfarrer vom blühenden Weinberg, de vertaling door Peter Mertens van De pastoor uit de Bloeyenden Wijngaerdt.
(16) Gegeven ontleend aan José De Ceulaer, 'Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans - Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 26.
(17) José De Ceulaer, 'Het onthaal van bet toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans- Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 27.
(18) José De Ceulaer, 'Het onthaal van bet toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Feixu Timmermans- Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 24.
(19) De citaten komen respectievelijk uit: Journal des théatres, 1-4-1927 en De Standaard,
Uitleiding bij de heruitgave van Mijnheer Pirroen van Felix Timmermans
Stijn Vanclooster
'In zijn stil stadje Lier legt Felix Timmermans op 't ogenblik de laatste hand aan het toneelstuk Mijnheer Pirroen, dat binnenkort in Den Haag vertoond zal worden.' Zo introduceert het Algemeen Handelsblad van 19 maart 1922 de intussen populaire Lierenaar, die de lezer iets vertelt over zijn op stapel staande nieuweling, de toneelversie van zijn even tevoren verschenen roman Anna-Marie (1921).
Het kernthema van dat boek had Timmermans al beziggehouden in de tijd toen hij aan Schemeringen van de dood werkte: de mogelijkheid van een zuivere, vergeestelijkte verhouding van mens tot mens, de liefde als hogere vriendschap.[1] In een boek, dat wel eens omschreven werd als een 'romantiekerig bedenksel' verwerkte Timmermans aldus een fundamentele problematiek. Willem Kloos, die indertijd Timmermans' roem in Nederland had helpen vestigen, noemde Anna-Marie daarom 'wezenlijk-grote, want diepe en klare, innig-bewogen en toch rustige kunst'. Maar de beoordelingen die de roman te beurt vielen, waren niet onverdeeld lovend. Typerend was de bespreking van het genoemde Algemeen Handelsblad: 'Tot op de hoogte van het monumentale der Pallieterschepping komt deze Anna-Marie-compositie niet, al vinden wij er de gave ongebondenheid, de warmbloedige overgave van een merkwaardig kunstenaar in terug.' Gerard van Hulzen daarentegen omschreef Anna-Marie als Timmermans' 'meest eigene, aan zijn ziel verwante werk', want, zo gaat hij verder, 'Men schijnt het nog aldoor niet te weten, dat het diepste wezen van Felix Timmermans niets met de uitbundigheid en de levenszwelling van een Pallieter uitstaande heeft'.[2]
Toch zou Anna-Marie velen Pallieter voor de geest roepen. Op de meeste recensenten had het personage van Pirroen een sterkere indruk nagelaten dan de titelfiguur Anna-Marie. Vreemd is dit niet, aangezien Anna-Marie in het boek minder op de voorgrond treedt en minder scherp en origineel wordt getypeerd dan Pirroen. Die laatste werd bij het lezerspubliek op korte tijd zo populair dat zijn naam algauw een begrip werd. Pirroen herinnerde vele recensenten aan Pallieter, en zoals de naam van deze levensgenieter het werkwoord 'pallieteren' in het leven had geroepen, zo ontstond algauw de nieuwvorming 'pirroenen'. De populariteit van de nieuwe Timmermansfiguur werd sterk in de hand gewerkt door het toneelstuk waarin Pirroen de titelrol kreeg.[3]
Al op 23 oktober 1919, nog voordat de roman was afgewerkt, noteerde Timmermans in zijn dagboek: '[...] aan het in toneelzetten van Anna-Marie, maar getiteld Mijnheer Pirroen'.[4] En op 7 mei 1920 klaagde hij aan Flor van Reeth: 'Ik kan bijna niet meer beschrijven. Ik zou willen toneel maken, een andere vorm nemen om mij uit te drukken'.[5] Timmermans had dus al vlug ingezien dat zijn nieuwe, ietwat karikaturale personage misschien wel bij uitstek geschikt was voor de bühne.
Wie dezelfde mening was toegedaan, was Eduard Veterman. Deze jongeman uit Den Haag vroeg Timmermans in de herfst van 1921[6] om zijn roman Anna-Marie tot een toneelstuk te mogen omwerken. De Lierenaar, die daar zelf al mee begonnen was, stemde daar onmiddellijk mee in en toen in 1922 Mijnheer Pirroen verscheen, stond naast de naam van Timmermans ook die van Veterman op de kaft.
Eduard Veterman (Den Haag 8-1-1901Amsterdam 28-6-1946), toneelman in hart en nieren, was zowat het tegenbeeld van de Lierenaar: een gedreven, uiterst modieus geklede, verfijnde estheet, een dandy en poseur die al op jonge leeftijd zijn leven wilde wijden aan Cultuur met een grote C, die zich in het grootstadsleven stortte en zijn avonden in de theaters doorbracht.[7] Toch zou Veterman het pad van Timmermans nog een paar keer kruisen. Hun samenwerking zou behalve Anna-Marie nog twee toneelstukken naar Timmermans voortbrengen, namelijk En waar de ster bleef stille staan (1925, naar Driekoningentryptiek) en Leontientje (1926, naar De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt). Volgens een interview met Veterman in 1934 stond er zelfs nog een vierde stuk op stapel, maar daar zijn nadien geen sporen van gevonden.[8] Timmermans en Veterman hanteerden een strakke taakverdeling. Veterman zorgde voor de verhaalstructuur, de enscenering en gaf de dramatische actie aan, terwijl Timmermans veelal de dialogen schreef.
Deze laatste zijn in Mijnheer Pirroen, in vergelijking met Anna-Marie, veel snediger en humoristischer. Een ander verschil betreft de tekening van de karakters, die in het toneelstuk veel oppervlakkiger is. Maar de belangrijkste aanpassing ligt elders. De verhaalstructuur en de dramatische stof ontwikkelen zich in het toneelstuk rond slechts twee personages Pirroen en Césarinne terwijl in de roman de verhouding tussen Anna-Marie en Corenhemel haast evenveel aandacht krijgt. In het toneelstuk zijn de taferelen rond de andere figuren de liefdesgeschiedenis tussen Corenhemel en Anna-Marie, de bijeenkomsten van de Dolfijnen enz. met andere woorden sterk ondergeschikt aan de intrige rond Pirroen en Césarinne. Timmermans beweerde zelfs dat hij Anna-Marie enkel in het toneelstuk had behouden omdat 'zij een persoon is die mee helpt het vreemde karakter van Pirroen te laten uitkomen'.[9] Op het inhoudelijke vlak betreft het belangrijkste verschil tussen de roman en het toneel het slot: in Mijnheer Pirroen keert Anna-Marie naar Italië terug, terwijl ze in de roman in het water sukkelt en sterft.
De première van Mijnheer Pirroen vond plaats in Nederland, meer bepaald op 10 oktober 1922 in de Rotterdamse Schouwburg. Regisseur was Nico de Jong; Jules Verstraete speelde de rol van Pirroen, Martha Walden die van Anna-Marie. In Vlaanderen ging het stuk twee weken later in première: op 23 oktober in de Lierse stadsschouwburg, in een opvoering door het Vlaamse Volkstoneel onder leiding van Oscar de Gruyter. De toneelvertoning, met in de titelrol Maurits Hoste, was het slot van een Timmermanshulde ter gelegenheid van de bekroning van de auteur met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor letterkunde.[10] In de Rotterdamse Schouwburg werd Mijnheer Pirroen aangekondigd als een 'blijspel in vier bedrijven'. Een brief van Timmermans aan zijn in Nederland verblijvende vriend Rik Cox laat zien dat de Lierenaar daar niet zo gelukkig mee was: '[...] het is verkeerd geweest het een blijspel te noemen. Dat hebben de Rotterdammers gelapt. Het stuk moet zijn: een vrije verbeelding. Het gaat er om een type te laten zien, in zijn doen en laten.'[11]
Vele jaren later heeft Timmermans z'n Anna-Marie nog omgewerkt tot een libretto. De gelijknamige opera, gecreëerd door Renaat Veremans, ging op 22 februari 1938 in de Koninklijke Vlaamse Opera in première. Toen de K.V.O. in mei van datzelfde jaar met Anna-Marie te gast was in het Opernhaus van Keulen, was de pers zo enthousiast, dat de belangrijke Duitse filmmaatschappij UFA het werk onmiddellijk wilde verfilmen. Omdat Timmermans noch Veremans akkoord gingen met enkele voorgestelde scenario-ingrepen, is daar evenwel niets van gekomen.
Hoe werd Mijnheer Pirroen nu ontvangen? Na de première van het toneelstuk schreef de gezaghebbende Nieuwe Rotterdamsche Courant dat 'de eenheid ontbrak. De tweeledigheid lijkt ons van Mijnheer Pirroen de groote fout. [...] Zoo is Mijnheer Pirroen een blijspel geworden met voortreffelijke brokken, doch zonder de eenheid, die de aandacht der toeschouwers pakt, tot het laatste. Nu zaten velen te wachten, totdat Caesarine dan toch maar eindelijk mocht komen.' De krant besloot met: 'Na Schemeringen van den dood, somber als een obsessie, kwam Pallieter, de uitbundige. Mijnheer Pirroen heeft van beiden wat, doch te zeer vallen de samenstellende deelen van dit tooneel-potpourri uiteen.'[12] Een aantal weken later schreef de Hollandsche Revue in dezelfde lijn: 'Ware het blijspel uitsluitend en dan in lichten, luchtigen stijl opgetrokken rondom den kostelijken meneer-Pirroen-ten-voeten-uit, dan was het tenminste een geheel geworden. Nu blijft het zo'n beetje "allerhande", niet onsmakelijk opgediend, maar... onbevredigend.'[13]
Kritiek op de opbouw en de eenheid van het stuk zal in de besprekingen, die Mijnheer Pirroen door de tijd heen ten deel vallen, een rode draad blijken te zijn. Maar steeds opnieuw wordt in de recensies ook gewezen op de grote bijval van het publiek. Zo opende het tijdschrift De Schelde van 8 maart 1926 haar bespreking van een nieuwe opvoering als volgt: 'Een macht van volk in "De Burgersbond" gisteravond voor de opvoering van "Mijnheer Pirroen", een zoo gekende comedie die steeds nieuwe belangstelling wekt.' Vijftien jaar later Mijnheer Pirroen was ondertussen tientallen malen ten tonele gebracht recenseerde Het Vlaamsche Land een nieuwe vertoning: 'Er waren slechts een paar rijen [...] open gebleven in den stadsschouwburg [van Antwerpen] voor de vertoning van "Mijnheer Pirroen"' [...] Het publiek beleefde een echt gezelligen namiddag en was dan ook niet zuinig met het applaus.'[14] In 1959 bijna zevenendertig jaar na de creatie van het stuk wist Het Handelsblad na een nieuwe opvoering: '"Anne-Marie draagt de sporen van de aanpassing, want het is zeker geen model van konstruktie.' Maar de recensent was geboeid door de personages, die allen de stempel dragen van Timmermans' oubolligheid. [...] we zouden kunnen zeggen dat Timmermans er een soort persoonlijk surrealisme op nahield. Zijn personages worden lichtjes vervormd: in plaats van de kontoeren te verscherpen dikt hij sommige details aan, zodat zijn personages ons soms doen denken aan kunstig gesneden spekulatieventjes. Zij bestormen ons gemoed, en met middelen die bij ieder ander auteur kinderachtig zouden wezen, houden ze ons in de ban, brengen ons een eigen levensbeeld, persen een glimlach uit ons wezen en ontroeren ons al verzetten we er ons als "grote mensen" tegen. Dit spel van personages is onweerstaanbaar, zelfs nu nog.[15]
Begin de jaren zeventig, andermaal ruim een decennium later, schreef het gezaghebbende De Standaard nadat het stuk een zoveelste keer op de planken was gebracht:
Veterman zal wel de animator zijn geweest. Maar dat vergeet men als men het stuk ziet; men ziet alleen Timmermans, de oubollige Fé die zijn peperkoekenventjes een ziel gaf zodat ze uit het raam van de vertelling sprongen en den schijn van de realiteit aannamen. In deze tijd van de maanreizen wil men zich ertegen verzetten, maar het lukt niet, notaris Pirroen en zijn kornuiten zijn ons te sterk, zij betokkelen in ons een romantischer snaar die we reeds lang gebroken waanden, en achter die haast onwaarschijnlijke eenvoud van die marionetten zien we toch levende mensen. [...] Een schitterende voorstelling die ons de wereld van deze tijd heeft doen vergeten. Een therapeutisch middel tegen de milieuvervuiling [!].'[16]
Ondanks de voortdurende daarbij opvallend gelijklopende kritiek stond Mijnheer Pirroen decennialang op het repertorium van heel wat theatergezelschappen in Vlaanderen. De jongste vijfentwintig jaar wordt het stuk alleen nog opgevoerd door amateurkringen, maar voordien tekenden geregeld ook professionele gezelschappen als de K.N.S. of de K.V.S. voor de voorstellingen. De schouwburgen liepen telkens vol. Wellicht rechtvaardigt alleen dat al de heruitgave van deze toneeltekst, die nu weer binnen het bereik van de lezer komt.
Noten
·1. Cf. Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt: Lannoo, 2000, p. 302-303.
·2. De citaten uit de besprekingen van Anna-Marie zijn ontleend aan het overzicht van José de Ceulaer, 'De receptie van Anna-Marie', in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 104-116.
·3. Gaston Durnez, o.c., p. 306.
·4. Ingrid van de Wijer, Al mijn dagen. Dagboek en archief Felix Timmermans. Wommelgem: Den Gulden Engel, 1986, p. 139.
·5. José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans. Brugge: Orion-Desclée De Brouwer, 1972, p. 56.
·6. Cf. Gaston Durnez, o.c., p. 306.
·7. J.W. Regenhardt, Het gemaskerde leven van Eduard Veterman. Amsterdam: Balans, 1990, p. 58.
·8. Cf. Hans Roest, 'Eduard Veterman en Hyacinth Hermans', in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 38.
·9. Felix Timmermans, 'Mijnheer Pirroen', in: Algemeen Handelsblad, 19-3-1922. Opgenomen in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 129.
·10. Premièregegevens voor Vlaanderen en Nederland ontleend aan José de Ceulaer, 'Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José de Ceulaer (samenst.), Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1982, p. 8 en Gaston Durnez, o.c., p. 307.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.