Die Felix-Timmermans-Gesellschaft 310 Mitglieder wirkt im deutschen Sprachraum und arbeitet auch zu-sammen mit den Timmermans-Vereinigungen in Flandern.
Ziele der FTG: Felix Timmermans soll gelesen und sein Werk ganz und in seiner Tiefe erkannt werden. Auch der Maler soll die verdiente Würdigung erfahren. Seine Vortragsreisen in Deutschland und in der Schweiz werden erforscht.
Die FTG bietet Vorträge und Lesungen, Wochenendtagungen, Exkursionen und Ausstellungen zu Leben und Werk des Dichters und Malers, außerdem ein Jahrbuch und Einzelpublikationen.
Das literarische Werk wurde in 26 Sprachen übersetzt. Alle wichtigen Werke liegen in deutscher Sprache vor (vorne das Erscheinungsjahr in Deutschland, in Klammern das der niederländisch-sprachigen Ausgabe), im Insel-Verlag, falls nichts anderes angegeben :
- 1919 Das Jesuskind in Flandern (1917)
- 1920 Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginchen (1918)
- 1921 Pallieter (1916)
- 1923 Das Triptychon von den heiligen drei Königen (1923)
- 1925 Das Licht in der Laterne (1924) [14 Erzählungen]
- 1926 Das Spiel von den heiligen drei Königen. Eine Weihnachtslegende, bearbeitet von Eduard Veterman und Felix Timmermans (1925)
- 1926 Sankt Nikolaus in Not (1924), Stalling Bilderbuch 49, Stalling-Verlag, Oldenburg
- 1927 Der Pfarrer vom blühenden Weinberg (1923)
- 1928 Pieter Breugel
- 1929 Pieter Bruegel (1928)
- 1929 Aus dem schönen Lier (1925)
- 1930 Die Delphine (1921)
- 1932 Franziskus (1932)
- 1933 Die bunte Schüssel (1933) [elf Erzählungen]
- 1933 Die Elfenbeinflöte [drei] Seltsame Geschichten aus dem Beginenhof (1911)
- 1935 Timmermans erzählt [16 Erzählungen]
- 1936 Bauernpsalm (1935)
- 1937 Beim Krabbenkocher (1934)
- 1938 Das Licht in der Laterne, [22] neue und alte Geschichten
- 1949 Ins Land der Apfelsinen. Ein italienisches Tagebuch (1926), Verlag Schwann, Düsseldorf
- 1950 Minneke Pus oder Die schönen Tage im Kempenland (1942), Verlag Schwann, Düsseldorf
- 1951 Adriaan Brouwer (1948)
- 1952 Die unsichtbare Hand, seine schönsten Geschichten für die Jugend, 1952
- 1978 Dämmerungen des Todes (1910) [fünf Erzählungen]
- 1997 Das Glück in der Stille
- 1997 Sankt Nikolaus in Not (1924), Bilderbuch in Speer-Verlag Zürich
Leben
Felix Timmermans wurde als dreizehntes Kind eines Spitzenhändlers geboren. Sein Vater hatte ihn zwar als Nachfolger ausersehen, doch bereits 1903 schrieb er erste Gedichte, und bald brach sich die Doppelbegabung des Dichter und Malers ihre Bahn. Als junger Mensch geriet er in eine seelische Krise, befaßte sich mit Spiritismus, Okkultismus und anderen Ideologien, fand aber nirgendwo eine geistige Heimat. Diese Zeit spiegelt sich in der Novellensammlung Dämmerungen des Todes (1911, dt. 1978) wider.
Eine Krankheit bringt die Wende: Das Ergebnis ist Pallieter. Diese Schilderung des Lebens eines jungen Mannes, voll von deftigen, oft derben Schelmereien, doch auch voll tiefer Volksfrömmigkeit, zugleich ein Porträt der flämischen Landschaft und ihrer Bewohner, wird sein bekanntestes Werk (1916, dt. 1921).
Ihm folgt 1917 Das Jesuskind in Flandern, eine Geschichte, die die Geburt Jesu in der Tradition flämischer Maler, besonders Brueghels in seine flämische Heimat verlegt (dt. 1919). Dieses Werk und sein Das Triptychon von den heiligen 3 Königen sind heute noch populär, werden gelesen und vorgelesen, sein Triptychon wird als Theater- oder Puppenspiel aufgeführt.
Für ein vom Insel-Verlag geplantes Flämisches Novellenbuch schreibt Timmermans 1918 Die sehr schönen Stunden von Jungfrau Symforosa, dem Beginchen, die zarte Liebesgeschichte einer Begine, deren unerfüllbare Liebe im Verzicht ihre Erfüllung findet.
In Holland hält er seit 1918 erste Vorträge und Lesungen. 1922 schon erhält er den Staatspreis für Literatur.
1923 erscheint Der Pfarrer vom blühenden Weinberg (dt. 1927), ein Roman, in dem sich Timmermans mit Fragen des Glaubens auseinandersetzt. Er plant einen Roman über Franziskus von Assisi und macht deshalb 1925 eine Reise nach Italien, von der das Reisetagebuch Ins Land der Apfelsinen (dt. 1949) erzählt.
Ab 1928 führen ihn zahlreiche Lesereisen nach Deutschland und in die Schweiz. Er tritt bis 1939 in mehr als 140 Städten oft mehrfach auf und wird so immer mehr zum meistgelesenen ausländischen Schriftsteller.
1932 erscheint dann De Harp van Sint Franciscus (Die Harfe des heiligen Franziskus) im gleichen Jahr als Franziskus in deutscher Übersetzung.
Sein Meisterwerk Bauernpsalm (1935; dt. 1936) ist ein hohes Lied auf Leben und Wirken des Bauern. Zu seinem 50. Geburtstag wird Timmermans im In- und Ausland geehrt. Inzwischen ist er auch dreimal für den Nobelpreis vorgeschlagen worden.
Erst der Ausbruch des Zweiten Weltkriegs beendet seine Lesereisen. Trotzdem bleiben viele Beziehungen zu seinen deutschen Lesern lebendig. 1942 erhält er den Rembrandt-Preis der Hamburger Alfred-Toepfer-Stiftung zur Pflege internationaler kultureller Beziehungen mit dem niederländischen Sprachraum.
Nachdem er bereits 1928 in Pieter Bruegel einen flämischen Maler gewürdigt hat, schreibt er 1944 den Malerroman Adriaan Brouwer (dt. 1951). Das in der Ich-Form geschriebene Werk trägt autobiografische Züge. Es sind bereits erste Todesahnungen erkennbar. Felix Timmermans ist herzkrank. Wegen seiner Kontakte zu den Deutschen wird er diffamiert und unter Hausarrest gestellt. Seine Krankheit bewahrt ihn vor schlimmerer Strafverfolgung.
Auf seinem Krankenlager schreibt er Adagio, Gedichte, die von seinem tiefen Glauben Zeugnis geben. Am 24. Januar 1947 stirbt er.
Werk
Außer seinem umfangreichen dichterischen Werk (25 Bände erschienen in den 90er Jahren als Gesamtausgabe in Belgien) hinterlässt Timmermans zahlreiche Gemälde und vor allem Zeichnungen, mit denen er oft seine (auch seiner Freunde) Bücher schmückte. Unzählbar sind die Skizzen, die er nach seinen Lesungen seiner Unterschrift in den Büchern hinzufügte.
Ignaas Dom schrieb die Biografie Felix Timmermans Ein Dichter aus Flandern, herausgegeben von der deutschen Gesellschaft im Dezember 2000.
Zur gleichen Zeit erschien in Belgien die Biografie von Gaston Durnez, bei Lannoo, Tielt.
Zwar findet Timmermans in Deutschland nicht mehr die Beachtung wie zwischen den Weltkriegen, doch es gibt noch viele Lesungen und Theateraufführungen seiner Werke.
Im Insel-Verlag erscheinen noch Pallieter, Das Jesuskind in Flandern, Das Triptychon und natürlich die meisterliche Erzählung Sankt Nikolaus in Not, diese sogar als Insel-Bücherei-Bändchen und als Taschenbuch und auch endlich wieder als Bilderbuch im Speer-Verlag in Zürich.
De Begijnhofpoort, die eenmaal pruisisch-blauw is geweest, is altijd schilderachtig, van waar ge haar ook bekijkt. Aan haar zijde blikt het nachtpoortje als een kleuter naar zijn moeder op.
Zij staat er fier en trots in een renaissancelijst van grijs arduin. Twee blokzuilen schragen een fraai bewerkte boog met daarboven een zware kroonlijst die op zijn beurt een tabernakelvormige nis draagt. In die nis troont het beeld van de H. Begga, in terracotta en wit van kleur en heiligheid. Het arduinen sieraad dateert uit de zeventiende eeuw.
Als de poort en de minipoort open staan, wordt ge bekoord door het perspectief en het koloriet van muurtjes, gevels en daken.
Hier is het.
Hier is de ingang van het legendarisch Pallieterland. Dit begijnhof was een van de grote inspiratiebronnen en zovele jaren de rustige werkplaats van de schilder en schrijver Felix Timmermans.
Hier werden vele werken ontworpen en geschilderd of geschreven. Het is een oase van stilte en vroomheid. Ook nu nog.
Laat uw auto's en brommers buiten, want hier moet ge wandelen, zoals «de Fee» en zijn Muze hier hebben gewandeld.
Naast de poort, in een nis, achter glas, staat een gepolychromeerd lievevrouwebeeld «uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in ons stad gevaren...» zoals een rijmpje onder de nis het zegt.
Dit vrij grote mirakelbeeld heeft Felix Timmermans geïnspireerd tot een novelle, «Onze-Lieve-Vrouw der Vissen», verhaal over een «bootvisser» die het beeld ontvreemdt maar het daarna uit schrik in de Nete gooit, met als resultaat dat er weldra een wonderbare visvangst plaats heeft. ..
De novelle, die door Timmermans werd gefantaseerd maar waarin enkele Lierse volkstypen voorkomen ontstond in 1924. Zij werd voor de Vlaamse televisie verfilmd door de Lierse cineast Frans Verstreken. In het verhaal zowel als in de film werd het beeld veel kleiner voorgesteld.
In «Pallieter» laat Timmermans de Lievevrouw ook in de begijnhofprocessie meedragen.
De wandelaar die het hof betreedt stoot met zijn. blik vlak op het grote rode gebouw van het weeshuis. Dat wordt bestuurd door de gasthuiszusters van Lier, maar de begijnhofbewoners en andere Lierenaars noemen ze «Marollekens». Dat is de verbastering van «Maricollen», de naam van de zusterkens met de antieke kappen die jaren geleden de weesmeisjes onder hun strenge vleugels hielden. Timmermans beschrijft ze eveneens in «Pallieter» als de begijnhofprocessie uittrekt.
Als u even doorloopt vindt u aan de linkerhand de verrassing van de schilderachtige kalvarieberg: een langwerpig hofje met een poortje en aan het. eind een witte piëta onder een blauwgeverfde portiek, overschaduwd door drie lindebomen. Het hofje is ingesloten in een decorum van antieke gevels en kleine voorhofjes met houten afsluitingen.
Geen enkel toerist kan er aan weerstaan zijn fototoestel op dit hoekje te richten. Ook de «Fee» heeft het in prent vereeuwigd. Hier was het dat «Mademoiselle de Chanterie» woonde, de dochter van de schatrijke Franse bankier, die zijn bezittingen verloor, zelfmoord pleegde, zijn enige dochter achterliet. Deze zocht haar toevlucht in de stilte van het Lierse begijnhof, waar ze haar verdere leven doorbracht met naai- en borduurwerk en waar ze iedere zondag een brief schreef aan haar beminde, die nooit meer van zich liet horen. Die brieven werden ook nooit gepost maar zorgvuldig opgeborgen in een kistje.
Het verhaal verscheen in het boek «Pijp en Toebak» (nr. 244 uit de Volksreeks van het Davidsfonds, in 1933). Voor de toerist die van data houdt: de kalvarieberg is pas in 1695 aan het begijnhof toegevoegd. Nu kunnen wij door de tweede poort gaan en aan de waterkant staan mijmeren.
De Schapenkoppenstraat, het paviljoen en de Zimmertoren die we hier zien zijn nieuwe elementen in dit stadsbeeld. Enkele jaren geleden was de weg naar de Zimmertoren van hier uit ondenkbaar wegens de logge massa van de fabriek en de stenen muur die tot aan het water reikte. Aan de overkant van het water zien wij achter de bomen het gerestaureerde Hof van Geertrui waar een Timmermansmuseum wordt ondergebracht. Wij lopen eventjes de dijk op en hebben een kijk op het ongerepte synthetisch beeld van de achtergevels en daken waar het frivole begijnhoftorentje boven uitkijkt. De begijnenbeemd was in de voorbije jaren dooraderd met grachten, o.m. een spoelgracht en een paardegracht. Er was een bleekveld waar de begijntjes en de begijnhofbewoners hun linnen kwamen bleken. In deze buurt zien we Pallieter herleven. Hier gaat hij zwemmen of trekt in de winter over het ijs. Zijn huis «De Reynaert» kunnen wij situeren achter de begijnenvest, tussen de Nete en de vaart. De voorgevel was naar het begijnhof georiënteerd en de tuin werd aan de achterzijde begrensd door de Netedijk. Pallieter leeft met zijn begijnhof mee. De pastoor is zijn buurman en goede vriend. Charlot kent het wel en wee der begijntjes. Wanneer de begijnhofprocessie over de vest trekt, stapt Pallieter er ontroerd achter met een brandend «keerske».
Na afloop van de processie stoeien de kinderen in de begijnenbeemd, dansen in de ronde met de jonge begijntjes en doen een spelletje met de vrolijke pastoor, die er toevallig bij komt.
Vanuit haar keuken kan Charlot dit prettig tafereel volgen. Ze staat er bij te lachen «dat de tranen over haar gezicht lopen».
Verderop liggen de velden en de zogenaamde «bossen» van het Pallieterland.
Wij, Lierenaars, zien het Pallieterland zich uitstrekken van achter het begijnhof tot aan het Hof van Ringen.
Wij weten dat daar de wandelingen van Timmermans en zijn vrienden plaats vonden in de tijd dat het meesterwerk ontstond. Wij keren op onze stappen terug uit nieuwsgierigheid naar het stratenperspectief dat wij daarstraks terzijde hebben laten liggen. Eerst bekijken wij nog even de achtergevels van de huizen 7 en 8 van de kalvarieberg, die met hun hofmuurtjes de Schapenkoppenstraat begrenzen. Dat zouden vroeger, voor de uitbreiding van het hof, de voorgevels van de pastorij zijn geweest.
Wij naderen de kerk, onze blik in de rechte St. Margaretastraat.
De kerk der begijnen is een merkwaardig gebouw in Vlaamse barokstijl. Zij werd plechtig tot de eredienst gewijd op 12 mei 1671 en honderd jaar later bekroond met gevel en toren. Vlak naast de kerk, onder een leien luifel, bevindt zich een Ecce-Homobeeld waar dag en nacht een rood lichtje brandt.
Hierdoor hebben Timmermans en Thiry zich laten inspireren in hun begijnhofsproken, wanneer ze het verhaal «Ecco Homo en het bange portiereske» schreven (1909).
Op het pleintje voor de kerk, werd de Fee destijds gekiekt in gezelschap van de aristocratische pastoor Biermans, de begijnenherder, die vijfentwintig jaar lang de geschiedenis van het begijnhof heeft bestudeerd en de archieven ging uitpluizen om ons het boekje na te laten «Het Begijnhof te Lier». De foto staat op het kaft van het boek waarvoor Timmermans de inleiding heeft geschreven.
Nu komen wij bij het Pompstraatje, met zijn fotogeniek hoekje en de met ijzersmeedwerk versierde pomp, zijn arabeske van gekalkte muurtjes, de dominerende massale gevel, die ons frontaal aankijkt, nog geaccentueerd door de driehoek van het uitstekend horizontale dak.
Het straatje heeft Timmermans vaak tot het hanteren van de tekenstift verleid. De kunstenaar was begaafd met een sterk visueel geheugen en hij had een scherp waarnemingsvermogen voor pittige details die wij in zijn schilderachtige, haast primitieve, kinderlijke tekentechniek terugvinden. Die tekeningen zijn niet steeds iconografisch getrouwe kopieën van de realiteit. Hij verplaatste wel eens een af ander element van het ene prentje naar het andere, maar wist altijd het karakteristieke van iedere prent te bewaren, zelfs nog te versterken.
De rood-witte banden die het perspectief van de Pompstraat begrenzen, wekken onze nieuwsgierigheid. Zo worden wij naar de deftige Grachtkant gebracht. Het is een brede straat met een lange rij gelijkvormige gevels. Deze huizen zijn in de jaren 1721-1726 gebouwd.
In het eerste huis van de geüniformde rij, in nummer vier, heeft Timmermans kort na de eerste wereldoorlog, zijn werkkamer gehad. Hier schreef hij «Naar waar de Appelsienen groeien» (1926) en heeft hij veel getekend en geschilderd.
Menig kunstenaar heeft in deze straat en kamer betrokken of een atelier ingericht. Maar de beschrijving van het begijnhof als artiestenoord valt buiten het bestek van dit bescheiden gidsje.
Het smalle Hemdsmouwke is de attractie van het begijnhof. Aan de zijde van de Grachtkant ligt het breedste gedeelte van de bovenarm. Naar de St. Margaretastraat toe, vernauwt het tot de breedte van één persoon.
Timmermans laat hier in zijn verbeelding een vlietje op het begijnhof stromen. Zo hoort Pallieter op een romantische zomeravond de pastoor in zijn tuin cello spelen. Hij drijft met zijn schuitje langs het smalle Hemdsmouwke het begijnhof op tot aan het hek. Als de pastoor even ophoudt met musiceren en vraagt af er iemand is, roept Pallieter : «Ikke !»
Van de Grachtkant ziet men recht op de typische puntige achtergevel boven de lage muur met op de voorgrond een hoge pereboom. In de tweede wereldoorlog had Timmermans een werkkamer in het eerste huis, naast het Hemdsmouwke, nummer elf, aan de achterkant. Van op onze standplaats hebben wij precies het raam van die kamer in ons vizier.
Wij wandelen verder tot aan het einde van de Grachtkant om in de hoek het «Soete Naemke» te bekijken, een historisch geworden begijnhofzicht, zo vaak geschilderd en afgebeeld.
Wij hebben nu de weg gevolgd die Zuster Symforosa aflegde toen zij de kruisweg deed en in het Hellestraatje belandde waar Felix Timmermans Martienus laat wonen.
(De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen, 1918).
Langs het Hellestraatje komen wij in de Sint-Margaretastraat. Als wij in de rechte straat kijken, zien wij het bekende begijnhofprentje met de kerktoren, een deel van het kerkschip boven het kleurige decoratieve spel van puntgevels, daken en, muurtjes, met het meisjesweeshuis, de Wezenstraat en de pittoreske huisjes op de achtergrond.
Links lezen wij op een straatnaambord : «Martienushoek». Deze naam is zeer recent. De straat werd zo gedoopt na de dood van de Lierse auteur. Toen hij nog leefde, was dit de verlengde Bodegemstraat en in de mond van de begijnhofbewoners heette het specifieke hoekje met het ziltige okerachtige muurtje, waarin een rond poortje is uitgesneden en dat in het midden het sieraad van een arduinen pompje draagt, het «Piepenholleke».
Als wij ons met het aangezicht naar de blauwe poort van de begijnenvest wenden, aanschouwen wij nog zo een van die vrolijke, stemmige close-ups, met als merkwaardige architectonische reliek het kleine torenhuisje dat als uitkijkpost op de brede St.-Margaretastraat staat.
Wij kennen de houtsneden en tekeningen die Timmermans hiervan maakte. Enkele jaren geleden had dit stemmig decor nog een prachtig groen gordijn als achtergrond. Nu is het weg omdat de bomen op de begijnenvest werden afgezaagd, uit schrik voor de olmenziekte. Jammer voor de driebeukige katedraal zoals Timmermans de dreef noemde.
In de hoek rechts staat het gebouw van het Konvent, waar achter de lage rode muur een fris binnenhofje verborgen ligt en waar onvermoede schilderijen-in-potentie klaar liggen voor een schildershand.
Dit gebouw werd opgetrokken in 1595 en hersteld in 1712. Het was de verblijfplaats der novicen.. De oude kapel en de keuken zijn thans gehuurd door een Lierse kunstkring die de naam van het gebouw heeft aangenomen en er een galerij ingericht heeft.
De vier kinderen van Felix Timmermans, allen met literaire of plastische talenten begaafd, behoren tot deze kring.
Wij kunnen nu onze wandeling beëindigen langs de Symforosastraat, die vroeger Nieuwstraat heette en tegelijk met de Martienushoek haar nieuwe naam kreeg, naar het Oude Kerkhof toe, om zo langs de Wezenstraat het hof weer te verlaten.
Toen Felix Timmermans hier wandelde, werkte en droomde, groeiden er nog geen tv-antennen op de daken. Toch is er nog veel te proeven van de vroegere atmosfeer, als ge wandelt over de oude kasseitjes van het einde der zeventiende eeuw.
Hier en daar vinden wij nog onder schaliën luifels tegen gevels of muurtjes een statie van de kruisweg, door Bernard Janssens helemaal herschilderd
Onder het pastoraat van de zeereerwaarde heer Biermans was Timmermans begonnen aan het ontwerpen van en nieuwe kruisweg, maar de kunstenaar en de geestelijke renaissancegeoriënteerde herder werden het niet eens over de uitvoering.
Wel bestaan er nog enkele van de ontwerpen.
Felix Timmermans hield veel van zijn Liers begijnhof. Niet alleen gebruikte hij het als decor om zijn verhalen te illustreren, maar het was werkelijk de bron waaruit hij de stoffering van verscheidene werken putte
Uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling Timmermans en het Liers Begijnhof
Met de publicatie van De zachte keel zorgt de Felix Timmermanskring voor een primeur. Voor het eerst immers verschijnt dit toneelstuk in het Nederlands. De basis voor de uitgave is het nagelaten typoscript van de auteur.
Zeventig jaar geleden, in 1937, werd er van Timmermans' tekst wel een Duitse versie uitgegeven, Die sanfte Kehle. Komödie in drei Akten, bij het Dr. Heinrich Buchner Verlag te München.
Die sanfte Kehle is de vrucht van een samenwerking met Karl Jacobs, Timmermans' goede vriend uit Essen. Jacobs heeft verschillende werken van Timmermans in het Duits vertaald. Op toneelgebied had hij eerder Leontientje in het Duits omgezet (1934) en later zou hij samen met Timmermans de roman Pieter Bruegel voor toneel helpen bewerken, een bewerking die hij in hetzelfde jaar zou vertalen (1943). Verder maakte hij van Het kindeke Jezus in Vlaanderen een Duitse toneeltekst (1933), die Timmermans zelf terug in het Nederlands vertaalde (1938). Bekend is Jacobs bij de Timmermansliefhebber ook als auteur van het gedenkboek Felix Timmermans. Lebenstage und Wesenszüge eines Dichters (1949) alsmede als vertaler van het Mercatorboek Felix Timmermans. Der Mensch, der Dichter; der Maler; der Zeichner (1973) en van Lia Timmermans' Mein Vater: Ein Erinnerungsbuch an Felix Timmermans ( 1952). Uit deze boeken en vele andere publicaties over Timmermans blijkt hoe diep Jacobs zijn Lierse vriend vereerde. Die verering was begonnen met de lectuur van Pallieter en zijn eerste bezoek aan de auteur thuis te Lier in 1927 betekende de start van een relatie die Timmermans' carrière in Duitsland sterk zou beïnvloeden. (1) Jacobs was de eerste die Timmermans uitnodigde om in Duitsland over zijn werk te spreken, een initiatief dat zou gevolgd worden door meer dan driehonderd lezingen, tussen 1928 en 1939. Als vertaler zou Jacobs zich behalve voor Timmermans' werk overigens voor dat van nog andere grote Vlamingen inzetten: o.a. Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne en Ernest Claes.
Hoe weinig toneelwerk Timmermans uiteindelijk heeft voortgebracht, toch was de Lierenaar sterk geboeid door de bühne. Jacobs wist dat: 'Zoo dikwijls wij in den schouwburg zaten en ik vragen opwierp die mij bij het schrijven van eigen tooneelwerk ingevallen waren, ondervond ik hoezeer deze kwesties ook hem bezighielden en hem steeds tot nieuwe gedachten en ingevingen aanspoorden. Toen hij mij dadelijk daarop vroeg of ik, als zijn langjarige medewerker en als Neder-Rijnlander, met hem dit tooneelspel schrijven wilde, heb ik in dit voorstel dadelijk toegestemd.' (2) Op 24 december 1935 schrijft Timmermans aan Jacobs dat het eerste bedrijf van 0rpheus - zoals de auteur zijn stuk aanvankelijk noemde, naar de naam van een Lierse zangvereniging - af is. In maart 1937 verblijft de Lierenaar tijdens een tournee in Duitsland bij Jacobs en schrijft hij aan zijn vrouw en kinderen dat 'De zachte keel morgen zal veerdig zijn. Het [stuk] komt goed, heel natuurlijk en plezant'.(3 ) In 1937 verschijnt het toneelstuk dan in het Duits, maar als Timmermans in mei 1939 zijn manuscript aan zijn Nederlandse uitgever P.N. Van Kampen stuurt, ziet deze van publicatie af, 'hoewel hij het "amusant" vond.(4)
Wat was het aandeel van beide auteurs in het werk? Karl Jacobs heeft daar zelf over verteld : 'Wij werkten in den beginne streng van elkaar afgezonderd. Hij [Timmermans] heeft de geschiedenis ontworpen en ik heb het dramatische gegeven uitgebouwd. Hij zou de dialogen schrijven, ik zou ze samenvoegen. Maar reeds zeer spoedig liep het anders. Iets dat groeit en leeft, is niet met palen af te grenzen, dat ondervonden wij beiden even snel. Daar ik het geluk had den oorsprong der personen, zoowel in- als uitwendig door en door te kennen, ging ik weldra met hen om als met eigen geesteskinderen en zij groeiden in mij en ontwikkelden zich, zonder de minste tegenspraak van den schepper. Van den anderen kant had de schrijver zulke buitengewone en voor de compositie zulke geschikte ingevingen dat zij zonder meer ingelascht moesten worden. En zoo is uit onze dualiteit een groote eenheid ontstaan. (5)
De stof voor het stuk putte Timmermans als vaker uit het eigen Lier, meer bepaald uit verhalen over het wereldje van de zangverenigingen die er sinds jaar en dag de ronde deden. Lierenaars hebben in De zachte keel dan ook figuren uit hun dagelijkse leefwereld herkend: 'amateurs van liederen zowel als van het liederlijke leven, een pochhans van een dirigent die de kleinsteedse rust komt verstoren en de hartstochten hoog laat oplaaien, notabelen en middenstanders die uit hun deftige rol vallen... (6)
Het schrijven aan het stuk gebeurde met lange tussenpozen, afwisselend bij Jacobs en bij Timmermans thuis. In Lier gingen de auteurs wel eens op bezoek bij hun nietsvermoedende modellen, bijvoorbeeld bij de burgemeester of in winkeltjes van bakkers of schoenlappers. 'Niet zeggen wat wij gaan doen,' zei Timmermans, Als de mensen hier zien wat daar in voorkomt, durf ik mij niet meer op straat te laten zien.(7) Het stuk groeide inderdaad uit tot een soort chronique scandaleuse, vol couleur locale, waarin bepaalde groepen uit de Lierse samenleving satirisch werden gehekeld. Ingrediënten daarbij : een dirigent die zich een don Juan en muzikaal genie waant en de hartstochten in het rustige Netestadje doet oplaaien, een verstrooide en karikaturale burgemeester, behaagzieke vrouwen en flirters, liefdesverwikkelingen, gewichtigdoenerij, vermomming, bedrog en schandaaltjes, zonderlinge situaties... Dat het geheel bedoeld was als een komedie, lezen we in de inleiding tot de Duitse versie. Daarin schreven de auteurs: 'De personages van dit blijspel zijn grote kinderen, lief en stout. En zoals echte kinderen, moeten zij zichzelf erg au sérieux nemen. Aldus zullen zij de lachlust opwekken, wat de bedoeling is van de auteurs '(8) De Lierse cineast Frans Verstreken heeft erop gewezen dat de komedie een geknipt libretto zou vormen en dat de opbouw van het stuk herinnert aan de structuur van een zangspel. (9)
De eerste opvoering van De zachte keel vond plaats op 6 oktober 1937 in de stadsschouwburg van Keulen. Regisseur was Vitus de Vries en C.G. Fiirstner tekende voor de muziek, die gebaseerd was op Vlaamse volkswijsjes. Timmermans had zelf de decors en kostuums gemaakt. De Duitse première, die in het Keulse theatertijdschrift (10) met veel enthousiasme werd aangekondigd, kreeg veel weerklank, ook in de Vlaamse pers. Zo schreef De Standaard er vrij uitgebreid over en citeerde de krant enkele erg lovende recensies uit Duitse bladen. Volgens De Standaard was de voorstelling 'een gebeurtenis geworden op tooneelgebied. De Keulsche bladen als de Kölnische Zeitung [...], Westdeutscher Beobachter, Neue Tag, enz. wijden gansche kolommen aan deze opvoering die een uitbundigen bijval heeft genoten'. Uitvoerig werd de Kölnische Zeitung aangehaald, waarin Die sanfte Kehle werd gekaderd in het hele werk van Timmermans: 'Gedurende lange jaren heeft het eerste groote werk van Felix Timmermans, Pallieter, den indruk van de overige boeken overschaduwd: de vreugdeschenkende kracht van den Dagenmelker van de Nethe werd door den lezer in de eerste plaats gezocht en gevonden in de overige verhalen van den Vlaamschen schrijver. Wat aan verholen tragiek, aan toewijding en opoffering in deze werken stak, werd verhuld door hartelijke blijheid. Terwijl Timmermans' boeken in Duitschland hoe langer hoe meer breederen en dieperen weerklank vonden, werd de schrijver in zijn vaderland bestreden door een deel der jongere schrijvers: de profeet werd niet geëerd in zijn land omdat hij het schilderde in den Zondagsvrede en niet in den harden arbeid van het dagelijksch leven. Timmermans beantwoordde deze aanvallen niet door tegenaanvallen doch door nieuwe en vernieuwde scheppingen: in den Boerenpsalm behield de schrijver weliswaar de verguldende kracht, doch hij bracht ook halve en geheele schaduwen en donkere tonen... Door dit werk [...] bewees Timmermans dat hij niet is blijven stilstaan doch met innerlijke zekerheid zijn weg voortzet. Een nieuw bewijs daarvan vinden we in de comedie Die Sanfte Kehle'.(11)
Verder werd de Westdeutscher Beobachter aangehaald, waarin E. Hollerbach lovend schreef :
' Door de uitbundige levenskracht der personages [...] overtreft Timmermans met dit stuk heel ver al hetgeen er deze laatste jaren als volksstukken op het Duitsch tooneel is opgevoerd. Zoo moeten de menschen in Lier geaard zijn, zooals zij daar voor ons stonden, in de kleine Vlaamsche stad die door haar burger Felix Timmermans wereldberoemd is geworden. En die menschen zijn toch niet photografisch trouw geschilderd. Timmermans ziet ze op gansch persoonlijke wijze, met plastischen humor. En zoo zien we ook in dit werk wat een eminente kunst Timmermans bezit als schilder en verteller, zonder daarom te kort te komen aan de beheersching der scenische middelen, waarbij hij trouwens uitnemend wordt bijgestaan door Karl Jacobs.'
Gebaseerd op die Duitse recensies tekende De Standaard verder aan dat 'de bijval der eerste opvoering [...] overweldigend' was. 'Van het begin af en herhaaldelijk kregen de spelers een open doekje terwijl op het einde Timmermans en Jacobs samen met spelers en spelleider voor het voetlicht moesten verschijnen en onbedaarlijk werden toegejuicht.' Ten slotte drukte de krant de hoop uit dat het stuk gauw op de Vlaamse planken zou worden gebracht.
Even na het artikel in De Standaard stond ook Herman Teirlinck in Het Tooneel (12)stil bij het succes van de Keulse voorstelling. Hij haalde daarbij eveneens uitvoerig een aantal Duitse kranten aan. Zo citeerde bij de Westfälische Landeszeitung die het stuk omschreef als 'een levenskrachtige comedie uit het dagelijksche leven verdicht [...]' waarbij 'alles [...] van volkschen humor doorademd' is. En verder: 'Een "fabulieren" over de kleine dingen van het bestaan over de menschen met hun zwakheden, nooit bitter of sarkastisch, steeds karakteristiek en met humor overglansd. Zoo heeft Breughel zijn landgenooten gezien, zoo worden ze uitgebeeld door zijn vriend en vereerder Timmermans.' De eerder genoemde Westdeutscher Beobachter heette het succes na de heropvoering 'overweldigend' en van een 'ongewone hartelijkheid'. Die Rheinische Landeszeitung schreef dat Timmermans op dichterlijke wijze de diepere zin van het leven getroffen heeft en even ook de tragische motieven daarin heeft laten opklinken. Volgens de Kölnische Zeitung wist Timmermans 'iets van den geest van het poppenspel in zijn werk levendig [...] te behouden', waarbij de krant het blijspel 'in den titel van de zeer lovende recensie' karakteriseerde als 'Gezang, Biedermeyer en Liefdegeluk'.(13) Tot hier het overzicht van de Duitse pers door de ogen van Herman Teirlinck, die afrondend vooruitblikte naar de komende Vlaamse opvoering van Die sanfte Kehle: het 'zou wel eens het gedroomde Nieuwjaarsstuk zijn kunnen'.
In de periode 1937-1939 werd het stuk in Duitsland meer dan honderd keer opgevoerd.(14) De succesvolle reeks werd plots afgebroken op een wenk van hogerhand. Een reden voor de stopzetting werd niet gegeven, maar wellicht was het feit dat Timmermans bij eerdere toneelstukken had samengewerkt met de jood Eduard Veterman de oorzaak. (15)
De première in Vlaanderen kwam er op 8 januari 1938 in de Koninklijke Nederlandsche Schouwburg te Antwerpen. Timmermans woonde de galavoorstelling bij. De regie was van Joris Diels en de rollen werden bezet door de beste spelers uit de toenmalige K.N.S.: Robert Marcel, Jan Cammans, Edward Gorlé, Lize van Camp, Gella Allaert, Remi Angenot, Frans van den Brande, Jeanne de Coen en Greta Lens. De spelers kregen nadien veel lof, maar in het algemeen werd het spel in de Vlaamse pers, in tegenstelling tot in Duitsland, negatief ontvangen.
Het Antwerpse blad De Dag (l6)schreef dat, ondanks de schitterende regie, het 'prachtspel van onze artisten' en het suggestieve decor van Lon Landau, De zachte keel 'met veel minder glans de vuurproef doorstaan heeft' dan vroegere toneelstukken van Timmermans, zoals De Ster of Het kindeke Jezus in Vlaanderen. De krant vermoedde dat de verwachtingen te hooggespannen waren geweest en had het over 'een gemis aan diepere uitbeelding van de karakters', 'goedkoope effecten', 'langgerokken scenes' en 'het laag bij de grondsche sukseszoeken [sic]'. Opvallend is dat Timmermans ook werd verweten zijn personages 'schromelijke boekentaal' in de mond te hebben gelegd. De krant vond dat De zachte keel geschikter zou zijn als novelle, 'vergeten we tevens niet, dat de romans en novellen van Timmermans zich niet gelukkig leenen bij het bewerken voor het tooneel: dat ondervond destijds ook Veterman'.
De kritiek van De Dag zou terugkeren in andere kranten: de regisseur en acteurs kregen heel wat lof toegezwaaid, maar het toneelstuk zelf was in de ogen van de recensenten minder geslaagd. (17) Typerend was de kritiek van Lode Zielens in De Volksgazet (18). Zielens vond dat Timmermans zich 'had vergist' en kon nauwelijks geloven dat de Lierenaar na 'den schoonen Boerenpsalm' 'zulk op meer dan een oogenblik uitdagend naïef en onbeholpen stuk' had geschreven. De Antwerpse auteur ging ervan uit dat het stuk gespee1d werd wegens Timmermans' naam, die 'een aantrekkelijken klank bij het publiek' heeft, terwijl de regisseur de regie- en spelmogelijkheden 'om ter schitterendst heeft benuttigd en laten benuttigen door zijn acteurs'. 'De Zachte Keel heeft twee vaders,' schreef Zielens, maar 'laten wij er twee andere bijbrengen: Diels en het gezelschap van den Nederlandschen Schouwburg'. Deze laatsten hadden het stuk gered, dat anders 'onherroepelijk door de planken gezakt' zou zijn.
Dat was ook de mening van Gerard Walschap, die een uitvoerig artikel schreef in zijn Hooger Leven .(19Ook naar zijn overtuiging had 'een minder sterke groep [...] met het stuk waarschijnlijk een teleurstelling opgeloopen.' Zoals Zielens meende Walschap dat De zachte keel van vele jaren eerder dateerde, omdat het stuk 'zoo speelsch, [...] kritiekloos geschreven is, in een zoete, verteederde herinnering aan de argelooze vrolijkheid waaraan de schrijver zich vóór een jaar of tien nog kon overgeven en die, blijkens zijn 1aatste werk, niet meer zijn deel is.' Walschap had teveel onwaarschijnlijkheden gezien op de bühne. Volgens hem zou de tekst een uitstekend libretto kunnen vormen voor een operette, 'waar - in immers de waarschijnlijkheid van geen tel meer is. Maar in een tooneelstuk, het zij dan ook een blijspel, is een opschroeving van de karakters in het karikaturale, zooals het hier gebeurt, ternauwernood aanvaardbaar.' Toch stelde Walschap vast dat het publiek zich 'doorloopend goed geamuseerd' had en dat 'Timmermansche zetten [...] op gul gelach onthaalt' werden. Niettemin zou het stuk slechts een week de Antwerpse planken houden. Pas in 1968 werd het heropgevoerd, door het Verbond der Lierse Toneelkringen.(20) Het spel kreeg een onverhoopte bijval, wat o.a. te danken was aan een soepeler gemaakte en dialectisch ingekleurde taal, die de Lierse acteurs aan natuurlijkheid deed winnen. Evenveel succes had de heropvoering in het Timmermansjaar 1972.
We treffen bij het onthaal van De zachte keel een parallel aan met de ontvangst van de andere toneelstukken van Timmermans: allemaal maken ze duidelijk dat de Lierenaar niet in de eerste plaats een toneelschrijver was, steeds weer wijzen critici en kenners op verschillende onvolkomenheden van de stukken, maar telkens weer lopen de schouwburgen bij de opvoeringen vol. Timmermans werd kennelijk meer dan iemand anders vergeven.
Zegt dit niet minstens evenveel over zijn zogenaamde 'topboeken' dan over zijn werk voor de bühne? Dankzij deze uitgavereeks, die met onderhavige vijfde editie gesloten wordt, is dit theaterwerk weer volop beschikbaar. De Timmermansliefhebber kan nu werkelijk elk werk van de Fe in eigen bezit koesteren.
Bronnen
(1) Over het eerste bezoek van Jacobs te Lier schreef Gaston Durnez in Felix Timmermans. Een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 406-409. In dit boek gaat het vanzelfsprekend op verschillende plaatsen over Jacobs.
(2) Karl Jacobs, in Programmabrochure KNS 1937-1938.
(3) José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947. Brugge, Orion-Desclee De Brouwer, 1972, p. 147.
(4) Ibidem.
(5) Karl Jacobs, in Programmabrochure KNS 1937-1938.
(6) Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 564.
(7) Ibidem. Vgl. ook Frans Verstreken, 'De zachte keel'. In: Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans-Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/Gottmer, 1982, p. 97. ,
(8) De zachte keel' p. 98
(9) Ibidem.
(10)Die Tribüne. Halbmonatschrift der Bühnen der Harnsestadt Köln, jg. 11, Dr. 3.
(11) Otto Brües in de Kölnische Zeitung geciteerd in De Standaard van 23 oktober 1937.
(12)Het Tooneel van 30 oktober 1937.
(13) Enkele andere citaten uit Duitse recensies van het stuk zijn te vinden in het aangehaalde artikel van Frans Verstreken, p. 99-100. Daar vindt de lezer ook een inventaris van de Duitse kranten die Die Sanfte Kehle besprak.
(14) Volgens brieven van Karl Jacobs aan Frans Verstreken, d.d. 13 mei 1972 en 17 juni 1972, vermeld in Frans Verstreken, 'De zachte keel', p. 100, voetnoot 14. Opvoeringen in Duitsland kwamen er behalve in Keulen en Essen ook in o.a. Duisburg, Zwickau, Hamburg, Gladbach-Reydt, Stuttgart, Wiesbaden, Oldenburg, Leipzig en Mannheim.
(15) Frans Verstreken gaat daarvan uit ('De zachte keel', p. 100-101); Gaston Durnez volgt hem (o.c., p. 564).
(16)De Dag, 9 januari 1938.
(17) Besprekingen verschenen verder in Gazet van Antwerpen (9-1-1938), Volk en Staat (9-1-1938), De Morgenpost (10-1-1938), De Standaard (10-1-1938), De Nieuwe Gazet (10-1-1938), De Volksgazet (10-1-1938), L 'Indépendance BeIge (10-1-1938), De Zweep (11-1-1938), Nieuwe Rotterdamsche Courant (12-1-1938), De Zondagsvriend (13-1-1938), Ons Land (15-1-1938), Het Tooneel (16-1-1938), Hooger Leven (22-1-1938) en Ons Lier (30-1-1938).
(18) In De Volksgazet van 10 januari 1938.
(19) 22 januari 1938.
(20) Cf. Frans Verstreken, 'De zachte keel', p. 103.
Leontientje(1926) is het derde en laatste toneelstuk dat Felix Timmermans schreef in samenwerking met Eduard Veterman. Het betreft, net als Mijnheer Pirroen en En waar de ster bleef stille staan, een bewerking van een eerder verschenen boek, dit keer De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt(1924). De titel van het toneelstuk verwijst naar een centrale figuur uit deze roman: Leontientje, de vrome nicht van Wijngaerdt-pastoor Benedikt Serneels, die ten onder gaat aan haar liefde voor de ongelovige Isidoor. Timmermans vertelde dat hij de personages en motieven uit dat boek aan de werkelijkheid had ontleend. 'Maar ik neem ze niet zoo maar uit het leven over, zij dienen enkel als vertrekpunt. Den pastoor met zijn wijnmystiek heb ik gekend. De liefdeshistorie gebeurde te Lier, hier heb ik ook een meisje gekend waaraan ik dacht toen ik het boek schreef. De omgeving is het burgerlijke Lier dat af en toe een perel afwerpt als "Leontientje". De menscben die ik als uitgangspunt nam kunnen gerust het boek lezen zonder zich te herkennen.' (1)
Timmermans schreef met De pastoor een boek over twee onderwerpen die hem nauw aan het hart lagen: het geloof en de liefde - universele thema's waarrond zoveel groot literair werk is gebouwd en die ook twee hoofdthema's in het oeuvre van de Lierenaar zouden worden. Die twee themata worden in De pastoor innig met elkaar verweven. De roman culmineert in de opoffering door Leontientje van zichzelf, omdat ze geen verkering mag en wil hebben met een ongelovige, die ze niettemin liefheeft met heel haar hart en ziel. Een roman over het conflict tussen geloof en liefde dus, over hoe het geloof die liefde onmogelijk maakt. Maar het boek toont hoe niet alleen het geloof maar ook de liefde uiteindelijk overwint: Leontientje wil haar geloof niet opgeven aan haar liefde en sterft, maar haar liefde blijft intact en wordt door haar geloof nog sterker. Isidoor van zijn kant is tegen het einde van het verhaal gelovig geworden - 'Hij voelt de aanwezigheid Gods in en over alle dingen' -: zijn liefde voor Leontientje heeft hem dichter bij het geloof gebracht. (2) Aan het doodsbed van Leontientje weet hij 'dat hij haar nooit zo puur en hoog heeft liefgehad als thans.' Veel meer dan over het conflict tussen geloof en liefde gaat het ' boek van geloof ', zoals Timmermans zijn roman noemde, dus over iets anders: veeleer heeft Timmermans willen aangeven hoezeer beide, als ze echt zijn, elkaar niet teniet zullen doen maar pijlers zijn van elkaar. Zowel in hun geloof als in hun liefde zijn beide hoofdpersonages naar het einde van het verhaal alleen maar gegroeid.
Daarbij is de evolutie die de pastoor doormaakt niet de onbelangrijkste. Zijn geloof wordt danig op de proef gesteld en op het einde van het boek ziet hij in dat zijn leven 'al te rechtlijnig en gezapig is verlopen, in het zalige genot van de goede dingen der aarde en de zekerheid van een wenkende hemel' .(3) Het offer van Leontientje doet hem beseffen dat het in zijn eigen leven aan offervaardigheid heeft ontbroken. Ook hij - vooral hij?, vraagt Gaston Durnez - had een bekering nodig. Als Isidoor in het voorlaatste hoofdstuk van de roman beseft: 'het leven is niet met de handen open, genietend onder een honinglek van geloof te staan; het leven is een strijd van het licht tegen de duisternis', dan kan deze gedachte net zo goed in de pastoor omgaan. Deze laatste had kort tevoren verzucht : ' Wat heeft Leontientje veel ruiten uitgegooid, en veel lichtjes uitgeblazen in mij! '. Maar uiteindelijk loopt het boek uit in aanvaarding en blijheid. Isidoor vindt een licht bij de pastoor en 'de hemelen druppelen in de oude man zijn hart'.
Wie het leven van Felix Timmermans een beetje kent, begrijpt maar al te goed hoezeer De pastoor autobiografische wortels heeft en naar de schemeringentijd van de auteur verwijst. 'Ik houd van dit werkje', schreef de auteur toen hij het op papier zette. 'Het is een uitschrijven van den strijd naar geloof.'(4)
Twee jaar na publicatie van De pastoor werd er de toneelversie van uitgebracht, hoewel de auteur in een interview had beweerd dat de roman minder geschikt was voor het toneel.(5)1926 was een druk jaar voor Timmermans: behalve Leontientje publiceerde hij ook Naar Waar de appelsienen groeien en Het hovenierken Gods alsook een vertaling van een toneelstuk van Henri Ghéon, hij werd gevraagd voor vele bijdragen in tijdschriften en voor interviews, hij hield talloze lezingen in binnen- en buitenland, er verschenen verschillende vertalingen van zijn werk en, vooral, hij werkte druk aan zijn grote roman over Pieter Bruegel.
1926 was verder ook het jaar waarin de Lierenaar kandidaat was voor de Nobelprijs.
De auteur woonde de première van Leontientje bij op 6 november 1926 in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag, door het Rotterdamse Hofstadtoneel onder leiding van Cor van der Lugt-Melsert. De regisseur nam de rol van de pastoor voor rekening; Jan van Ees die van Isidoor, Annie van Ees, de echtgenote van de regisseur, die eerder in De Ster optrad, speelde de titelrol en kreeg na de voorstelling uit handen van Timmermans een zilveren beker ter huldiging van haar 12,5 -jarig toneeljubileum.(6) Even later verscheen de tekst van het stuk bij Timmermans' huisuitgever P.N. Van Karnpen in de reeks Zilveren Verpozingen, versierd met een handtekening van de auteur. Het boekje, dat 120 bladzijden telde van 15 bij 10,5 cm. en 1,25 gulden kostte, was opgedragen ' Aan Annie van der Lugt Melsert -van Ees, die het Leontientje onzer droomen tot een ontroerende werkelijkheid bracht '. Timmermans vertelde even later dat hij De pastoor voor tonee1 had bewerkt op vraag van deze Annie van Ees, 'die het boek gelezen had en in Leontientje een rol vond voor haar' (7). Intussen besloot de Gazet van Antwerpen haar aankondiging van Leontientje met de stellige bewering: 'De bijval van dit werk is verzekerd' en kondigde Boekzaal het stuk aan als 'een simpele tooneelvertelling, die [...] het wel doen zal op het tooneel'.(8) De première voor Vlaanderen vond plaats op 9 februari 1927 in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel.
Voor de KVS speelden Irma de Veirman Leontientje, Arie van den Heuvel de pastoor en Gaston Vandermeulen Isidoor.
De handeling in het toneelstuk vertoont nauwelijks verschillen met die van. de roman. Het overgrote deel van de toneeldiaIogen zijn letterlijk uit de roman overgenomen. Een belangrijk verschil op scénisch-compositorisch gebied vormt wel het slot van het toneelstuk, waardoor de klemtoon minder op de bekering van Isidoor komt te liggen. Het slot op het toneel is geheel gewijd aan het stervende Leontientje, terwijl de roman na haar dood onder meer nog een meesterlijk hoofdstuk rond de confrontatie tussen de pastoor en de bekeerde Isidoor biedt. Dit is het romanhoofdstuk waar Gerard WaIschap over geschreven had: ' [...] ge moet het hele boek lezen en nog eens lezen. En dan nog eens lezen, ,dus drie keren, hoofdstuk XXIX, want gij denkt misschien nog, als velen, dat die kunst van Felix Timmermans dan toch, ja, nog wat onvolledig is, dat zij het hoogste en diepste niet aandurft. Daar zult ge eerst goed voelen dat ge mis zijt en wat groot vol werk we nog te verwachten staan '.(9) En kort daarvoor, in dezelfde recensie, noteerde de auteur die in het geheugen zal blijven als de schepper van de machtige Houtekiet-figuur: 'Hoe vast is dit boek geschreven, zonder een aarzeling, zonder oponthoud, zonder verzwakking. Elke zin is een sobere pracht, glanzend van eenvoud en natuurlijkheid. Een zuiver monument van de taal.'
Over het toneelstuk was WaIschap, die behalve over De pastoor ook over vele andere boeken van Timmermans lovende woorden heeft geschreven, aanzienlijk minder enthousiast. In zijn tijdschrift Hooger Leven schreef hij over de opvoering van Leontientje door het Vlaamse Volkstoneel, waarin een aantal beroemde namen uit de toenmalige Vlaamse bühne-wereld speelden: in een regie van Johan de Meester vertolkten Staf Bruggen en Antoon van der Plaetse respectievelijk de rollen van de pastoor en Isidoor. WaIschap had een voorstelling in Antwerpen bijgewoond en was er niet opgetogen over: 'Ge hadt moeten zien hoe schoon was het decor [...], een blijde, joviale pleistering van kleuren', zo vangt zijn recensie aan.(10) Maar dan gaat hij verder: 'En het werk, wel dat is bij lange zoo goed niet.' Voor WaIschap had de cast, en in het bijzonder Staf Bruggen, de voorstelling gered. We zien ook hoe nauw het katholieke element de toenmalige Pelgrim nog aan het hart lag: ' Aan het uitstekende spel van Staf Bruggen danken wij dat de verheven hardheid van de katholieke moraal haar beslag van menschelijke mildheid krijgt. Wij bestatigden dit met uitdrukkelijke erkentelijkheid jegens de leiding. "Leontientje" stond in tint en toon en atmosfeer passend bij dit ondanks zijn jovialiteit zeer delikaat werk. Want dit is niet alleen een delikaat probleem met veel rechtzinnigheid en kieschheid aangedurfd, maar zie ook eens wat een wonderschoone ziel Timmermans heeft gestoken in zijn pastoor [...]. Ik geloof niet dat ergens een groep die finesse van het werk in 't licht zal zetten gelijk het Volkstooneel dat heeft gedaan. Daar ben ik wel zóó van overtuigd dat ik zeggen zou: laat alleen het Volkstooneel ,;Leontientje spelen, want zooaIs Staf Bruggen zei : "Leontientje met die liefde moet dat uit en amen zijn, gedaan", zoo heilig en zoo menschelijk, zoo kategoriek en zoo mild, zoo schoon doet het hem géén na. Minderwaardige acteurs zullen door die scène 't heele stuk bederven, of liever de heele katholieke dracht ervan. Nu stond die beteekenis zeer hoog en onaantastbaar.'
In dezelfde bespreking schreef Walschap: 'Het Vlaamse Volkstoneel en de naam Felix Timmermans hebben het hele Leontientje gered. Ik geloof niet dat iemand anders hier moet proberen een ... drakerig slot als de sterfscène van Leontientje te schrijven.' Over dit slot was Timmermans zelf niet tevreden, zoals blijkt uit een interview van eind 1927, waarin hij zei 'dat hij 't einde van 't stuk, zo 't derde bedrijf, niet naar z'n zin vond en 'n verandering wilde aanbrengen'.(11) De auteur suggereerde dat de schuld voor het miserabele einde bij Eduard Veterman lag, de toneelrnan en artistieke duizendpoot uit Den Haag die samen met de Lierenaar voor de bewerking tekende. Voor de Hagenaar, met wie hij al eerder had samengewerkt, voelde hij overigens veel bewondering: De naam van Veterman wordt wel eens vergeten, en dat betreur ik zeer. Veterman heeft veel kennis van zaken en levert zeer flink werk. Er domineert misschien iets van mij, maar dat komt alleen doordat wij steeds werkten naar een boek dat door mij geschreven werd, en dat ik dan nog aan de bewerking meedoe.(12) Het schrijven voor toneel beviel Timmermans trouwens zozeer, dat in die tijd het plan rijpte voor De Hemelsche Salomé (1930), het enige toneelstuk dat de auteur apart zou schrijven - maar dat geen succes zou zijn; Veterman zou hem op een aantal gebreken wijzen.
In Walschaps Hooger leven verzorgde toneelman Willem Putman jarenlang een toneelkroniek. In zijn oordeel over Leontientje stond hij op dezelfde lijn als Walschap: hij was weinig enthousiast, vooral ook over het slot van het stuk. 'Echte ontroering was er niet in de zaal,' schreef hij. De reden daarvan was dat, volgens Putman, het stuk ongeloofwaardig was. Hij vond dat Leontientje mooi begon - 'het stuk bekoorde bij den aanvang zeer' - maar dat het gaandeweg ontaardde en beneden peil eindigde: ' gaandeweg verslapte de aandacht en gedurende de laatste tafereelen schenen de toeschouwers zich bepaald te vervelen. Het melodramatische slot van dit spel joeg dan iedereen uit de zaal met spijt om den verloren avond [....] ' Ingegeven werd Putmans kritiek door zijn ergernis omtrent de stelling die het stuk (ongeloofwaardig) scheen te verdedigen. 'Wat moeten we 3 bedrijven lang zien gebeuren? [...] twee zeer christelijke mensen, vader en pastoor, laten Leontientje sterven van verdriet, liever dan toe te stemmen in haar huwelijk met een jongen, die naar hun eigen getuigenis de edelste jongen van de wereld is, maar die niet gelooft zooals zij. Is deze stelling wel katholiek? In elk geval zij ergert ons en bij het melodramatische slot rond Leontientje 's sterfbed wenschen wij van harte dat de op dit oogenblik bijgeroepen lsidoor recht zou springen en die twee christe1ijke menschen in 't gezicht slingeren dat zij allesbehalve edelmoedig zijn.' Putman eindigde zijn bespreking met enkele geestige regels rond het slot van het stuk. 'Wat jammer dat al deze schoone dingen gedurig werden gestoord door menschen in de zaal die rechtstonden en er uittrokken om hun laatste tram niet te missen. Het pleit altijd tegen een stuk als de toeschouwer voor het stuk zijn laatste tram niet wil missen.' En samenvattend heette het: Och nee, de melodramatische slotscène van Leontientje kon den toeschouwer niet overtuigen. Hij heeft nog wel eens meer gezond verstand dan men denkt, de toeschouwer... .
Het neemt niet weg dat Putman in Leontientje ook enkele mooie dingen had ontdekt. Al bij al was hij slechts min of meer treurig .Ik zeg: min of meer aldus Putman, want natuurlijk is in dit stuk ook iets moois te vinden. de aanvang bijvoorbeeld, de drie eerste tafereeltjes, waar de toneel-bewerker het dichtst bij den roman blijft. en die zijn als levend geworden beeldekens uit Timmermans boek. Hier vergeleek Putman met eerdere toneelstukken van Timmermans: .Ook in Mijnheer Pirroen stelden wij een goeden aanvang vast - en het eerste bedrijf van "Waar de ster bleef stille staan..." is een goed gebouwd. mooi afgerond toneelstuk, dat ons zoowaar een van de innigste momenten schonk. die wij ooit in een schouwburg beleefden. Ook het eerste bedrijf van "Leontientje" geeft eenige echt-ontroerende tooneeltjes [...]'.
In maart 1927 verscheen Leontientje op het repertoire van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen. Joris Diels tekende als regisseur, Jenny van Santvoort speelde de titelrol, Arthur Van Thillo was de pastoor, August Maes Isidoor. In het Antwerpse weekblad Studio verscheen naar aanleiding van de voorstelling door de KNS een uitgebreide bijdrage.(13) Het artikel zette vooral de melancholische inslag van het toneelstuk in de verf en had het ook over een afwezigheid van het geweten bij Leontientje: .Over gansch het werk, van af het 2de tafereel hangt een adem van onzeggelijken weemoed; Leontientje s zwijgende offer wekt een oneindig medelijden op; in dat bewuste wegkwijnen van een schoone jeugd, die alleen naar leven snakt, trilt een simpele doch schrijnende tragiek. Het is deze tragiek die het Leontientje-figuur verheft tot op een hooger plan, tot een diep-menschelijker filozofie, boven het banale gedoe of het sectarisme dat haar omgeeft; het is deze tragiek die stelt het eeuwig-onvergankelijke van het menschelijke hart tegenover de kunstmatige wil van den geest. Een strijd waarin echter het Geweten geen deel schijnt te nemen. [...] Het is alsof de schrijver machteloos staat tegenover die lotsbeschikking; niets zal hij beproeven om het arme meisje te redden: hij laat haar wegsterven als om haar nog grooter smarten te besparen, ze makend in haar zachte vroomheid tot een kleine heilige. Juist uit die exaltatie van doodeswijding groeit de wrange melancholie die siddert door het werk als een mineur-toon.'
Al bij al was dit een neutrale tot positieve bespreking. Er waren echter ook ronduit lovende recensies, ook vanuit niet-katholieke hoek. In het vrijzinnige tijdschrift De Vlaamsche Gids bijvoorbeeld schreef Ernst W. Schmidt over de tekstuitgave van het toneelstuk: 'Ik beken eerlijk dat de lezing van dit verrukkelijk stuk gemoedskunst mij een waar genot is geweest. Leontientje is een wereld van goedheid en beminnelijkheid. van patriarchale eenvoud en kinderlijkheid. Hier is nu wat wij in het werk van sommige andere katholieke toneelschrijvers missen: eenvoud des harten, deemoed en innigheid. Leontientje is een pure engelenfiguur, niet van deze wereld. Van eerstaf ligt een zilveren bovenaardse glans op haar wezen...(14).
In 1934 verscheen Leontientje in een Duitse vertaling door Karl Jacobs.(15) De eerste Duitse opvoering vond plaats in Bonn op 6 maart van dat jaar.(16)Uit de enkele recensies die José de Ceulaer heeft nagelezen, blijkt duidelijk enig voorbehoud bij de beoordeling van het stuk. Toch zou Leontientje ook verschillende jaren in Duitsland op de planken worden gebracht.
Op vandaag wordt Leontientje nog maar zelden gespeeld. José de Ceulaer noteerde al in 1982 dat het stuk in de zeven voorgaande jaren slechts zeven keer werd opgevoerd en dat zal er nadien wel niet veel beter op geworden zijn.(17)Toch heeft Leontientje - ondanks de kritiek, die er van bij het begin was - tientallen jaren honderden en honderden toneelliefhebbers naar de schouwburg gelokt. In Nederland werd het stuk in twee jaar tijd 100 keer opgevoerd en begin 1937 bracht het Hofstadtoneel zijn 150ste voorstelling.(18)De rode draad door de talloze persbesprekingen was de eenvoudige vaststelling van het Journal des théatres bij een voorstelling in 1927: ' Le public nombreux accueillit l' oeuvre avec enthousiasme.' Dertig jaar na de première, in 1956, werden die woorden door De Standaard naaraanleiding van een zoveelste opvoering herhaald: 'Er was veel en dankbaar applaus van een tevreden publiek.' (19)Het succes bleef decennia intact.
De bijval voor Leontientje versterkte het succes van de grondtekst De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt; die veel positieve recensies kreeg en meteen op een groot lezerspubliek kon rekenen. Net zoals bij nog ander werk van Timmermans zou de titel van het boek spoedig een begrip worden. Het toneelstuk heeft daar alleen maar toe bijgedragen.
BRONNEN
Voor de receptiebeschrijving van Leontientje werd in hoofdzaak gebruikt gemaakt van de rijke Timmermans-verzameling in bet AMVC-Letterenhuis (signatuur T 3465). Andere bronnen zijn in de voetnoten aangegeven.
(1) "Leontientje" door Felix Timmermans en Eduard Veterman.' Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen - Timmermans in het AMVC-Letterenhuis [1927].
(2) Geciteerd wordt naar: Felix Timmermans, De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt. Leuven, Davidsfonds, 1990.
(3) Gaston Durnez, F'elix Timmermans; een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 324.
(4) Felix Timmermans in een brief aan Rik Cox d.d. 23 december 1922, geciteerd in Gaston Durnez, o.c., p. 336.
(5) Interview in De Maasbode van 25 maart 1926.
(6) Gegevens ontleend aan José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans. Brugge, Orion, 1972, p. 98.
(7) 'Leontientje van Timmermans en Veterman.' Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen - Timmermans in bet AMVC-Letterenhuis [1927].
(8) 'Leontientje', in: Gazet van Antwerpen. Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen - Timmermans in het AMVC-Letterenhuis [1927]. 'Felix Timmermans, Eduard Veterman, Leontientje', in: Boekzaal 1927, nr. 3.
(10) Gerard Walscbap, 'Leontientje te Antwerpen.' In : Hooger Leven, 20 maart 1927.
(11) John Schilte, "n Kletspraatje met Timmermans', in: Boekenschouw, december 1927.
(12) "'Leontientje" door Felix Timmermans en Eduard Veterman.' Anoniem en ongedateerd krantenknipsel in de mappen -Timmermans in het AMVC-Letterenhuis [1927].
(13) 'Leontientje. Toneelspel in 3 bedrijven (10 tafereelen) door Felix Timmermans en Eduard Veterman', in; Studio, 26 maart 1927.
(14) Ernst W. Schmidt in: De Vlaamsche Gids, jan. 1928. Geciteerd in: José De Ceulaer, '
Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans-Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 27.
(15) De vertaling verscheen bij bet Val. Höfling Verlag te Miinchen onder dezelfde titel als de in 1927 uitgegeven roman Der Pfarrer vom blühenden Weinberg, de vertaling door Peter Mertens van De pastoor uit de Bloeyenden Wijngaerdt.
(16) Gegeven ontleend aan José De Ceulaer, 'Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans - Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 26.
(17) José De Ceulaer, 'Het onthaal van bet toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermans- Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 27.
(18) José De Ceulaer, 'Het onthaal van bet toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José De Ceulaer, Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Feixu Timmermans- Genootschap. Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, p. 24.
(19) De citaten komen respectievelijk uit: Journal des théatres, 1-4-1927 en De Standaard,
Uitleiding bij de heruitgave van Mijnheer Pirroen van Felix Timmermans
Stijn Vanclooster
'In zijn stil stadje Lier legt Felix Timmermans op 't ogenblik de laatste hand aan het toneelstuk Mijnheer Pirroen, dat binnenkort in Den Haag vertoond zal worden.' Zo introduceert het Algemeen Handelsblad van 19 maart 1922 de intussen populaire Lierenaar, die de lezer iets vertelt over zijn op stapel staande nieuweling, de toneelversie van zijn even tevoren verschenen roman Anna-Marie (1921).
Het kernthema van dat boek had Timmermans al beziggehouden in de tijd toen hij aan Schemeringen van de dood werkte: de mogelijkheid van een zuivere, vergeestelijkte verhouding van mens tot mens, de liefde als hogere vriendschap.[1] In een boek, dat wel eens omschreven werd als een 'romantiekerig bedenksel' verwerkte Timmermans aldus een fundamentele problematiek. Willem Kloos, die indertijd Timmermans' roem in Nederland had helpen vestigen, noemde Anna-Marie daarom 'wezenlijk-grote, want diepe en klare, innig-bewogen en toch rustige kunst'. Maar de beoordelingen die de roman te beurt vielen, waren niet onverdeeld lovend. Typerend was de bespreking van het genoemde Algemeen Handelsblad: 'Tot op de hoogte van het monumentale der Pallieterschepping komt deze Anna-Marie-compositie niet, al vinden wij er de gave ongebondenheid, de warmbloedige overgave van een merkwaardig kunstenaar in terug.' Gerard van Hulzen daarentegen omschreef Anna-Marie als Timmermans' 'meest eigene, aan zijn ziel verwante werk', want, zo gaat hij verder, 'Men schijnt het nog aldoor niet te weten, dat het diepste wezen van Felix Timmermans niets met de uitbundigheid en de levenszwelling van een Pallieter uitstaande heeft'.[2]
Toch zou Anna-Marie velen Pallieter voor de geest roepen. Op de meeste recensenten had het personage van Pirroen een sterkere indruk nagelaten dan de titelfiguur Anna-Marie. Vreemd is dit niet, aangezien Anna-Marie in het boek minder op de voorgrond treedt en minder scherp en origineel wordt getypeerd dan Pirroen. Die laatste werd bij het lezerspubliek op korte tijd zo populair dat zijn naam algauw een begrip werd. Pirroen herinnerde vele recensenten aan Pallieter, en zoals de naam van deze levensgenieter het werkwoord 'pallieteren' in het leven had geroepen, zo ontstond algauw de nieuwvorming 'pirroenen'. De populariteit van de nieuwe Timmermansfiguur werd sterk in de hand gewerkt door het toneelstuk waarin Pirroen de titelrol kreeg.[3]
Al op 23 oktober 1919, nog voordat de roman was afgewerkt, noteerde Timmermans in zijn dagboek: '[...] aan het in toneelzetten van Anna-Marie, maar getiteld Mijnheer Pirroen'.[4] En op 7 mei 1920 klaagde hij aan Flor van Reeth: 'Ik kan bijna niet meer beschrijven. Ik zou willen toneel maken, een andere vorm nemen om mij uit te drukken'.[5] Timmermans had dus al vlug ingezien dat zijn nieuwe, ietwat karikaturale personage misschien wel bij uitstek geschikt was voor de bühne.
Wie dezelfde mening was toegedaan, was Eduard Veterman. Deze jongeman uit Den Haag vroeg Timmermans in de herfst van 1921[6] om zijn roman Anna-Marie tot een toneelstuk te mogen omwerken. De Lierenaar, die daar zelf al mee begonnen was, stemde daar onmiddellijk mee in en toen in 1922 Mijnheer Pirroen verscheen, stond naast de naam van Timmermans ook die van Veterman op de kaft.
Eduard Veterman (Den Haag 8-1-1901Amsterdam 28-6-1946), toneelman in hart en nieren, was zowat het tegenbeeld van de Lierenaar: een gedreven, uiterst modieus geklede, verfijnde estheet, een dandy en poseur die al op jonge leeftijd zijn leven wilde wijden aan Cultuur met een grote C, die zich in het grootstadsleven stortte en zijn avonden in de theaters doorbracht.[7] Toch zou Veterman het pad van Timmermans nog een paar keer kruisen. Hun samenwerking zou behalve Anna-Marie nog twee toneelstukken naar Timmermans voortbrengen, namelijk En waar de ster bleef stille staan (1925, naar Driekoningentryptiek) en Leontientje (1926, naar De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt). Volgens een interview met Veterman in 1934 stond er zelfs nog een vierde stuk op stapel, maar daar zijn nadien geen sporen van gevonden.[8] Timmermans en Veterman hanteerden een strakke taakverdeling. Veterman zorgde voor de verhaalstructuur, de enscenering en gaf de dramatische actie aan, terwijl Timmermans veelal de dialogen schreef.
Deze laatste zijn in Mijnheer Pirroen, in vergelijking met Anna-Marie, veel snediger en humoristischer. Een ander verschil betreft de tekening van de karakters, die in het toneelstuk veel oppervlakkiger is. Maar de belangrijkste aanpassing ligt elders. De verhaalstructuur en de dramatische stof ontwikkelen zich in het toneelstuk rond slechts twee personages Pirroen en Césarinne terwijl in de roman de verhouding tussen Anna-Marie en Corenhemel haast evenveel aandacht krijgt. In het toneelstuk zijn de taferelen rond de andere figuren de liefdesgeschiedenis tussen Corenhemel en Anna-Marie, de bijeenkomsten van de Dolfijnen enz. met andere woorden sterk ondergeschikt aan de intrige rond Pirroen en Césarinne. Timmermans beweerde zelfs dat hij Anna-Marie enkel in het toneelstuk had behouden omdat 'zij een persoon is die mee helpt het vreemde karakter van Pirroen te laten uitkomen'.[9] Op het inhoudelijke vlak betreft het belangrijkste verschil tussen de roman en het toneel het slot: in Mijnheer Pirroen keert Anna-Marie naar Italië terug, terwijl ze in de roman in het water sukkelt en sterft.
De première van Mijnheer Pirroen vond plaats in Nederland, meer bepaald op 10 oktober 1922 in de Rotterdamse Schouwburg. Regisseur was Nico de Jong; Jules Verstraete speelde de rol van Pirroen, Martha Walden die van Anna-Marie. In Vlaanderen ging het stuk twee weken later in première: op 23 oktober in de Lierse stadsschouwburg, in een opvoering door het Vlaamse Volkstoneel onder leiding van Oscar de Gruyter. De toneelvertoning, met in de titelrol Maurits Hoste, was het slot van een Timmermanshulde ter gelegenheid van de bekroning van de auteur met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor letterkunde.[10] In de Rotterdamse Schouwburg werd Mijnheer Pirroen aangekondigd als een 'blijspel in vier bedrijven'. Een brief van Timmermans aan zijn in Nederland verblijvende vriend Rik Cox laat zien dat de Lierenaar daar niet zo gelukkig mee was: '[...] het is verkeerd geweest het een blijspel te noemen. Dat hebben de Rotterdammers gelapt. Het stuk moet zijn: een vrije verbeelding. Het gaat er om een type te laten zien, in zijn doen en laten.'[11]
Vele jaren later heeft Timmermans z'n Anna-Marie nog omgewerkt tot een libretto. De gelijknamige opera, gecreëerd door Renaat Veremans, ging op 22 februari 1938 in de Koninklijke Vlaamse Opera in première. Toen de K.V.O. in mei van datzelfde jaar met Anna-Marie te gast was in het Opernhaus van Keulen, was de pers zo enthousiast, dat de belangrijke Duitse filmmaatschappij UFA het werk onmiddellijk wilde verfilmen. Omdat Timmermans noch Veremans akkoord gingen met enkele voorgestelde scenario-ingrepen, is daar evenwel niets van gekomen.
Hoe werd Mijnheer Pirroen nu ontvangen? Na de première van het toneelstuk schreef de gezaghebbende Nieuwe Rotterdamsche Courant dat 'de eenheid ontbrak. De tweeledigheid lijkt ons van Mijnheer Pirroen de groote fout. [...] Zoo is Mijnheer Pirroen een blijspel geworden met voortreffelijke brokken, doch zonder de eenheid, die de aandacht der toeschouwers pakt, tot het laatste. Nu zaten velen te wachten, totdat Caesarine dan toch maar eindelijk mocht komen.' De krant besloot met: 'Na Schemeringen van den dood, somber als een obsessie, kwam Pallieter, de uitbundige. Mijnheer Pirroen heeft van beiden wat, doch te zeer vallen de samenstellende deelen van dit tooneel-potpourri uiteen.'[12] Een aantal weken later schreef de Hollandsche Revue in dezelfde lijn: 'Ware het blijspel uitsluitend en dan in lichten, luchtigen stijl opgetrokken rondom den kostelijken meneer-Pirroen-ten-voeten-uit, dan was het tenminste een geheel geworden. Nu blijft het zo'n beetje "allerhande", niet onsmakelijk opgediend, maar... onbevredigend.'[13]
Kritiek op de opbouw en de eenheid van het stuk zal in de besprekingen, die Mijnheer Pirroen door de tijd heen ten deel vallen, een rode draad blijken te zijn. Maar steeds opnieuw wordt in de recensies ook gewezen op de grote bijval van het publiek. Zo opende het tijdschrift De Schelde van 8 maart 1926 haar bespreking van een nieuwe opvoering als volgt: 'Een macht van volk in "De Burgersbond" gisteravond voor de opvoering van "Mijnheer Pirroen", een zoo gekende comedie die steeds nieuwe belangstelling wekt.' Vijftien jaar later Mijnheer Pirroen was ondertussen tientallen malen ten tonele gebracht recenseerde Het Vlaamsche Land een nieuwe vertoning: 'Er waren slechts een paar rijen [...] open gebleven in den stadsschouwburg [van Antwerpen] voor de vertoning van "Mijnheer Pirroen"' [...] Het publiek beleefde een echt gezelligen namiddag en was dan ook niet zuinig met het applaus.'[14] In 1959 bijna zevenendertig jaar na de creatie van het stuk wist Het Handelsblad na een nieuwe opvoering: '"Anne-Marie draagt de sporen van de aanpassing, want het is zeker geen model van konstruktie.' Maar de recensent was geboeid door de personages, die allen de stempel dragen van Timmermans' oubolligheid. [...] we zouden kunnen zeggen dat Timmermans er een soort persoonlijk surrealisme op nahield. Zijn personages worden lichtjes vervormd: in plaats van de kontoeren te verscherpen dikt hij sommige details aan, zodat zijn personages ons soms doen denken aan kunstig gesneden spekulatieventjes. Zij bestormen ons gemoed, en met middelen die bij ieder ander auteur kinderachtig zouden wezen, houden ze ons in de ban, brengen ons een eigen levensbeeld, persen een glimlach uit ons wezen en ontroeren ons al verzetten we er ons als "grote mensen" tegen. Dit spel van personages is onweerstaanbaar, zelfs nu nog.[15]
Begin de jaren zeventig, andermaal ruim een decennium later, schreef het gezaghebbende De Standaard nadat het stuk een zoveelste keer op de planken was gebracht:
Veterman zal wel de animator zijn geweest. Maar dat vergeet men als men het stuk ziet; men ziet alleen Timmermans, de oubollige Fé die zijn peperkoekenventjes een ziel gaf zodat ze uit het raam van de vertelling sprongen en den schijn van de realiteit aannamen. In deze tijd van de maanreizen wil men zich ertegen verzetten, maar het lukt niet, notaris Pirroen en zijn kornuiten zijn ons te sterk, zij betokkelen in ons een romantischer snaar die we reeds lang gebroken waanden, en achter die haast onwaarschijnlijke eenvoud van die marionetten zien we toch levende mensen. [...] Een schitterende voorstelling die ons de wereld van deze tijd heeft doen vergeten. Een therapeutisch middel tegen de milieuvervuiling [!].'[16]
Ondanks de voortdurende daarbij opvallend gelijklopende kritiek stond Mijnheer Pirroen decennialang op het repertorium van heel wat theatergezelschappen in Vlaanderen. De jongste vijfentwintig jaar wordt het stuk alleen nog opgevoerd door amateurkringen, maar voordien tekenden geregeld ook professionele gezelschappen als de K.N.S. of de K.V.S. voor de voorstellingen. De schouwburgen liepen telkens vol. Wellicht rechtvaardigt alleen dat al de heruitgave van deze toneeltekst, die nu weer binnen het bereik van de lezer komt.
Noten
·1. Cf. Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt: Lannoo, 2000, p. 302-303.
·2. De citaten uit de besprekingen van Anna-Marie zijn ontleend aan het overzicht van José de Ceulaer, 'De receptie van Anna-Marie', in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 104-116.
·3. Gaston Durnez, o.c., p. 306.
·4. Ingrid van de Wijer, Al mijn dagen. Dagboek en archief Felix Timmermans. Wommelgem: Den Gulden Engel, 1986, p. 139.
·5. José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans. Brugge: Orion-Desclée De Brouwer, 1972, p. 56.
·6. Cf. Gaston Durnez, o.c., p. 306.
·7. J.W. Regenhardt, Het gemaskerde leven van Eduard Veterman. Amsterdam: Balans, 1990, p. 58.
·8. Cf. Hans Roest, 'Eduard Veterman en Hyacinth Hermans', in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 38.
·9. Felix Timmermans, 'Mijnheer Pirroen', in: Algemeen Handelsblad, 19-3-1922. Opgenomen in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 129.
·10. Premièregegevens voor Vlaanderen en Nederland ontleend aan José de Ceulaer, 'Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José de Ceulaer (samenst.), Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1982, p. 8 en Gaston Durnez, o.c., p. 307.
'De ook bij ons ruim bekende Driekoningentryptiek uit Vlaanderen heeft de grote schrijver Felix Timmermans ons als novelle en toneelstuk nagelaten. Zij is sinds meer dan zestig jaar rond de kersttijd niet van de Vlaamse bühne weg te denken, net zoals in de Duitse huiskringen in deze periode kribbe en kerstboom niet kunnen ontbreken. Zonder haar zou Kerstmis in ons buurland zoveel armer zijn.' Aldus opent een lang Duitstalig artikel over Timmermans' bekende toneelstuk in de Kirchenzeitung für das Bistum Aachen (1), aflevering 1 van het Timmermansjaar 1986.
En waar de ster bleef stille staanzou inderdaad al kort na de creatie in 1925 immens populair worden en tot op vandaag in alle hoeken en uithoeken van Vlaanderen op de planken worden gebracht. Het werkje is ontegensprekelijk uitgegroeid tot het beroemdste toneelstuk van Timmermans. Misschien is het zelfs een onlosmakelijk deel van het collectieve Vlaamse volkspatrimonium geworden, aangezien de echtgenoot van Timmermans' oudste dochter Lia ooit te horen kreeg dat de Ster geen auteur had, dat het stuk gewoon ' bestond '.
Anton Kippenberg, de directeur van het Insel Verlag, die Timmermans' werk in het Duitse taalgebied uitgaf, had het veel vroeger voorspeld in een brief aan de Lierenaar : 'Felix, dat is een werk dat ge niet zult bijhouden: het zal u ontgroeien en de gemeenschap zal het in zich opnemen. Dat zal blijven, gelijk een Marieken van Nymegen of een zuster Beatrijs en de Mirakelspelen der Middeleeuwen. Dat gebeurt alleen met echte grote kunst. Het werk blijft; de rest verdwijnt.' (2)
En waar de ster bleef stille staan heeft natuurlijk wel degelijk een auteur, in zekere zin zelfs twee. Het stuk is de vrucht van de samenwerking tussen Timmermans en Eduard Veterman, de toneelman uit Den Haag die eerder al samen met de Lierenaar Mijnheer Pirroen(naar de roman Anna-Marie) had vormgegeven.(3) Met de Sterhadden de twee een toneelversie gemaakt van Driekoningentryptiek, het prozaverhaal dat Timmermans een jaar eerder, in 1923, had uitgebracht. In verband met de samenwerking met Veterman schreef de auteur eind 1924 aan de Nederlandse criticus Jan Greshoff: ' De opbrengst van de stukken als Mijnheer Pirroen en AIs de sterre stille staat wordt door Veterman en mij steeds in de helft gedeeld. [...]
De uitleg " Als de sterre stille staat ", Kerstlegende door Felix Timmermans, gedramatiseerd door Eduard Veterman, bevredigt mij niet ten volle. Daar ik mee gedramatiseerd heb, wil ik er dan ook mijn naam bij hebben, evenals ik er Ed. Veterman bij wou.' (4)
Van de Ster verscheen een eerste fragment in februari 1924 in het door Wies Moens geleide katholieke tijdschrift Pogen.(5)Een tweede fragment werd aan het einde van hetzelfde jaar afgedrukt in het kerstnummer van het Nederlandse katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw. Het toneelstuk verscheen het jaar daarop, in 1925 , in boekvorm bij P.N. Van Kampen & Zoon, sinds Pallieter (1916) Timmermans' vaste uitgever. Het was een druk jaar voor de Lierenaar : van januari tot december stonden tal van spreekbeurten in heel Nederland en Vlaanderen op de agenda; de auteur maakte een reis naar Italië en publiceerde daar een verslag van; hij werd benoemd tot briefwisselend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en publiceerde, naast enig werk van kortere adem, de hymne aan zijn geboortestad Schoon Lier. Daarnaast gingen 'gewone' bezigbeden, zoals tekenen en het bijhouden van een dagboek, gewoon voort.
De creatie van de Ster kwam er dankzij notaris Prosper Thuysbaert uit Lokeren, die Timmermans om een mirakelspel voor zijn amateur-gezelschap verzocht. Toch werd het stuk het eerst in Nederland op de planken gebracht. Op 5 februari 1925 tekende daarvoor in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag het Verenigd Rotterdams Hofstadtoneel, onder regie van Cor van der Lugt Melsert, die zelf de hoofdrol van de schaapherder Suskewiet voor zijn rekening nam.
Twee dagen eerder had Timmermans over zijn stuk een artikel in Het Vaderland gepubliceerd, dat een dag later ook in de Haagsche Courant verscheen. De auteur vertelde daarin wat de creatie van de Ster beïnvloed had : in de eerste plaats was dat het Driekoningengebeuren uit zijn kindertijd, speciaal de volksliedjes die hij toen hoorde zingen en waar zijn verbeelding mee aan de slag ging, en later, de ' twee zeer schoone Mirakel-spelen ' De arme onder de trap en De Heilige tegen goesting van Ghéons. In tegenstelling tot Ghéons werk echter vindt het mirakel in Timmermans' stuk niet plaats bij heiligen, maar juist bij eenvoudige mensen, ' in menschen uit ons landschap, menschen die ik kende, gewone, boterbam-gewone menschen,' zoals Timmermans die noemde. In Het Vaderland heeft de auteur ook de tendens van En waar de ster bleef stille staan aangegeven: ' Ik wou er mee uitdrukken hoe zelfs op de verworpendste en onaanzienlijkste menschen God genade kan neerdauwen en er overal plaats is voor heiligheid. ' De zwarte Pitje Vogel, de herder Suskewiet, de bedelaar Schrobberbeeck : elk hebben ze een ruwe mystieke kiem in zich. Op een kerstnacht, wanneer ze Drie Koningen spelen, raakt de kiem ' aan het bersten en aan het groeien. ' Als het eenmaal begonnen is, is er geen tegenhouden meer aan, schrijft Timmermans, en waar de Ster bleef stille staan, zijn ze een voor een naar binnengegaan.In het blanke licht van den geest.
Na de première volgden in Den Haag nog drie voorstellingen, waarna de productie naar Rotterdam verhuisde. Telkens kenden de opvoeringen een massale toeloop. De pers was evenwel allesbehalve eensgezind in haar oordeel. Over de grenzen kopte De Standaard (13 febr.) : 'Een toneelgebeurtenis. De Triomf van Timmermans [sic] Mirakelspel in Nederland'. Onder deze titel volgde een kopie van het verslag dat Pater Hyacinth Hermans eerder in de Nederlandse Maasbode had gepubliceerd en waarin o.m. te lezen stond dat het stuk was ' uitgegroeid tot een spel van zulk een aangrijpende algemene menselijkheid, dat het als het meest voldragen Shakespeare-stuk over tijden en seizoenen zal heenreizen.'
Deze woorden waren natuurlijk overdreven. De meeste andere besprekingen waren veel bezadigder maar volgden de positieve lijn die Hermans had uitgetekend. Zo zag het katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw in Timmermans' stuk schilderachtige taferelen uit een toverlantaarn en een folkloristisch mirakelspel met een eigen Vlaams karakter.(6)
Ook Ons Volk Ontwaakt (8 maart) blies hard de loftrompet: '[...] het Vereenigd Rotterdamsch Hofstadtooneel [...] heeft met de vertolking van Als de ster bleef stille staan te Den Haag en Rotterdam een bijval behaalt [sic], die, naar de Nederlandsche bladen zeggen, sedert lange jaren in Nederland zijn weerga niet vond. Daarmede is ook de gelukkig Felix Timmermans in onze Vlaamsche tooneelliteratuur op een voorplan getreden en we zijn er zooveel te blijer om daar zijn werk overvloeit van warmen Roomschkatholieken geest, en tevens zoo door en door schilderachtig en Vlaamsch is. 'n Eigen toon in onze christelijke volksspelen, wij hebben er lang naar verlangd. En die spreekt luid uit dit werk van Timmermans.' Sommige critici wezen enkele zwakke plekken in het stuk aan, en een enkele liet zelfs een ronduit negatieve stem horen.
Zo schreef Henri Borel in Het Vaderland (6 febr.) dat men vermoedelijk 'fervent catholique' moest zijn om het dwaze bijgeloof in het stuk nog te slikken en dat bepaalde 'malligheden' nog alleen voor wel erge plattelanders genietbaar zouden zijn. Toch had hij 'de vrome intentie en plechtige wijding van enkele zuivere taferelen' met ontroering aangevoeld en in het mirakelspel 'heel wat Bruegel, Hauptmann en zelfs een ietsje Goethe' ontdekt. Ondanks de kritische geluiden - die een minderheid vormden - bleef het publiek in de schouwburgen toestromen.
Dat was in Vlaanderen niet anders. Beneden de Moerdijk kwam de Ster pas op de planken op 22 september 1925, in de Antwerpse schouwburg Sint-Willibrordus. Het Vlaamse Volkstoneel tekende voor de voorstelling, die plaatsvond in een regie van Johan de Meester en met een ploeg bekende acteurs (o.m. Staf Bruggen en Lode Geysen) die optraden in kostuums die Timmermans zelf had ontworpen. We haalden eerder al de artikelen van De Standaard en Ons Volk Ontwaakt bij de voorstellingen in Nederland aan. Een week voor de Vlaamse première liet De Standaard (13 sept.) weer van zich horen. De krant blikte veelbelovend vooruit: 'Er wordt nu weer veel gesproken over het kristelijk legendespel "En waar de Ster bleef stille staan..." van Felix Timmermans, omdat het "Vlaamsche Volkstooneel" er dezen winter het Vlaamsche land zal mee afreizen nadat Holland er verleden seizoen de primeur heeft van weggekaapt en Cor van der Lugt er de Hollanders een hoop Vlaamsche gezondheid, gemoedelijkheid, oprechte populaire vroomheid en meer dan een heelen hoop Vlaamsche kleur heeft mee geschonken.' Verder schreef de krant dat ' het spel in Holland zoo 'n ontstellend groot succes behaalde en de Hollandsche katholieken twee meter hoog sprongen van blijdschap omdat een door-en-door Roomsch werk als dit van Timmermans het vermocht heel dat verdorde Hollandsche tooneelleven weer eens geweldig te doen opflakkeren [...] '. De andere persgeluiden sloten allemaal bij deze lovende woorden aan. Alleen de Gazet van Antwerpen tekende bezwaar aan tegen wat ze de 'naïeve' inhoud noemde en liet weten dat er 'menige uitdrukkingen in het stuk [...] voor katholieke toeschouwers niet zouden mogen uitgesproken worden.' Deze kritische noot, in Vlaanderen een uitzondering, sloot aan bij een bepaald bezwaar in de Nederlandse katholieke pers.
Jos Vandervelden had namelijk in het weekblad Nieuw Nederland (1925, nr. 7 geschreven dat hij niet tegen het verhaa1 van Timmermans protest aantekende, maar tegen het misbaksel dat ervan gemaakt is .(7) Volgens Vandervelden waren de onverk1aarbare explosie van enthousiasme en de onbekookte lofprijzingen die het stuk te beurt vielen geen redenen om te juichen. .De waarheden van ons geloof, aldus Vandervelden, de objecten onzer verering, onze mysteries, onze tradities, zijn er niet enkel om als rekwisieten in de poppenkasterij van het moderne toneel gebruikt te worden.(8)
De kritiek op het dramatische niveau van de Ster is de rode draad door de (weinige) negatieve besprekingen die het stuk ten deel vielen. Nog voor het toneelstuk werd opgevoerd, werd daar in de eerder geciteerde aflevering van De Nieuwe Eeuw al op geanticipeerd : het stuk werd een panoramaspel genoemd, vlak-dramatiek, waarvan Teirlinck de patroon is. In dramatisch meesterschap is Teirlinck de auteurs van dit Kerstspel ver de baas,luidde het verder;
De contouren zijn bij de eerste scherper en vaster. Teirlinck is als dramaturg veel beweeglijker, maar ook killiger en spitsvondiger [...] Timmermans doet geen moeite het tempo van die moderne tovenaar bij te houden. Hij maakt met aandacht zijn kleurige oubollige plaatjes. Hij houdt het bij de goeie ouderwetse toverlantaarn, die misschien eventjes archaïstisch aandoet, maar altijd weer het kinderoog verbaasd laat staren naar zijn wonderen. Zó moet men dit eenvoudige Kerstspel bezien in de kalme voorbijgang van zijn vrome, schilderachtige taferelen, zonder dramatische diepte, maar met de kinderlijke zingende credo van een primitieve legende-toon.(9)
Elders in de pers werd geschreven dat het stuk, ondanks schone costumes en mise-en-scène, geen week de planken zou houden .Timmermans moest daar evenwel om lachen: Wacht maar, zelfs met lelijke costumes en zonder mise-en-scène zullen ze het spelen.(10) Hij heeft overschot van gelijk gehad. Begin 1930 bracht het Vlaamsche Volkstooneel al zijn honderdste voorstelling van het stuk in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Nog steeds zetten, elk jaar opnieuw, rond Kerstmis, vele toneelgezelschappen de Ster op hun affiche. In zijn tachtigjarige geschiedenis werd het stuk door alle gerenommeerde gezelschappen in hun repertoire opgenomen en door nog veel meer kleinere kringen op de planken gebracht, zowel in Vlaanderen, Nederland, Duitsland, Frankrijk als Oostenrijk - er waren zelfs plannen voor opvoeringen in New-York en Zuid-Afrika.
De Sterwerd ook verschillende keren voor radio en televisie bewerkt. De vele succesvolle opvoeringen, tot op vandaag, en de talrijke lovende persbesprekingen over de decennia heen, bevestigen dat de recensent van De Vlaamsche Linie in 1949, vijfentwintig jaar na de creatie, de Ster terecht ' het overbekende en ons dierbaar geworden toneelwerk van Felix Timmermans ' noemde."
(1) Karlheinz Pieroth, 'Und wo der Stern blieb stille stehn. Zu Besuch bei den Heiligen Drei Königen in Flandern'. Timmermans' Driekoningentryptiek (1923) werd in 1926 door Anton Kippenberg in het Duits vertaald onder de titel : Das Spiel von den heiligen drei Königen.
De Duitse vertaling van het fragment uit de Kirchenzeitung is van mij.
(2) Lia Timmermans, Mijn vader. Wommelgem, Den Gulden Engel, 1986, p. 59. )
(3) Zie daarvoor het nawoord bij onze vorige toneeluitgave, Mijnheer Pirroen (Felix Timmermanskring, 2003).
(4) Zie ook José de Ceulaer, Kroniek van Felix Tirnmerrnans. Brugge, Orion-Desclee De Brouwer, 1972, p. 84. De brief van Timmermans aan Greshoff dateert van 9-12-1924.
Zie voor de kwestie rond de samenwerking Timmermans - Veterman ook Ingrid van de Wijer, AI mijn dagen. Dagboek en archief Felix Timmermans. Wommelgem, Den Gulden Engel, 1986, p. 155.
(5) Pogen II, p. 45-48. Het fragment droeg toen de titel 'En als de ster bleef stille staan'.
Cf. José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans, p. 81.
(6) Gaston Durnez, Felix Timmermans, een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 369.
(7) José de Ceulaer, 'Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in:José de Ceulaer (samensteller.), Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren /Nijmegen,
Orbis en Orion / B. Gottmer, 1982, p. 13.
(8) Ibidem.
(9) Idem, p. 10-11.
(10) Geciteerd uit Ons Volk, 21-1-1%2,jg. 45, nr. 1.
Na ruim zeventig jaar werd onlangs Timmermans' vergeten toneelstuk De hemelsche Salomé weer op de planken gebracht. Het gezelschap Rust Roest uit Leest bij Mechelen voerde het in het najaar van 2001 op ter gelegenheid van zijn tachtigjarige bestaan.
Is de keuze voor dit stuk op zich al opmerkelijk, nog opvallender waren de ruime publieke belangstelling en het warme onthaal die de opvoering te beurt vielen. Het succes was vooral te danken aan de klasrijke acteurs en de regisseur, die het stuk door enkele ingrepen op een hoger plan tilden. Bij de literaire kwaliteit van de oorspronkelijke tekst kan de hedendaagse lezer immers zijn bedenkingen hebben. Ook de eerste opvoeringen, begin 1930, waren geen groot succes geweest. In een interview ruim tien jaar later, in 1941, verklaarde de auteur die kritiek als volgt: 'Ik heb mij te zeer gehouden aan de historische feiten. Ik had ze moeten vergeten.'
Die historische feiten betreffen het leven van Catharina van Siëna (1347-1380). Want al doet de titel iets anders vermoeden, De hemelse Salomé handelt over het leven van deze middeleeuwse heilige. Samen met Franciscus van Assisi is Catharina van Siëna sinds 1939 patroonheilige van Italië. Beide heiligen leerde Timmermans kennen via de biografieën van de Deense bekeerling Jens Johannes Jörgensen (1866-1956) en de twee figuren zouden hem zijn leven lang boeien. De hemelse Salomé ontstond overigens in een periode toen de auteur ook aan De Harp van Sint-Franciscus begon te schrijven. De hagiografische toon van Jörgensens boeken heeft Timmermans in zijn stuk aangehouden.
Voor een titelverklaring kan de lezer in het werk zelf terecht, met name bij het begin van het vijfde 'tafereelke': 'Zooals Salomé, een zondares, door haar dans het hoofd van een Heilige won, Sint-Jan de Doper, zo won Catharina, die een heilige was, het hoofd van een zondaar, door haar gebed, dat de dans der ziel is.' Felix Timmermans was al veel langer geboeid door de figuur van Salomé. Zo had hij het bijvoorbeeld over haar in het verhaal 'Om het hoofd van Johannes', dat voor het eerst verscheen in twee bijdragen in Het Vaderland van 21 december 1919 en 18 januari 1920 in de reeks 'Uit mijn rommelkas'. Daar kreeg het de titel Salomé en de mededeling 'Een vertelsel van Peterus door mij met letterkunde overgoten.' Later zou dit verhaal in het Winterboek 1934-1935 van het Comité van arbeiders en werkloze intellectuelen opnieuw verschijnen, lichtjes bewerkt en met een andere titel.
De hemelse Salomé is de enige toneeltekst die Timmermans zelfstandig schreef. Hij begint eraan in september 1929 en op 20 november van dat jaar zegt hij in een interview dat het stuk voltooid is. In januari 1930 verschijnt de tekst in de reeks 'Zilveren Verpozingen' bij P. N. Van Kampen en op 24 februari van dat jaar wordt hij voor het eerst op de planken gebracht. Dat gebeurde door het Vlaamsche Volkstoneel, in een regie van Anton van de Velde. Plaats van uitvoering was zaal De Valk aan de Grote Markt te Lier. Acteurs waren o.a. Greta Lens (Catharina), Tilly Van Speybrouck (Lapa), Staf Bruggen (Raymond van Capua), Anton van der Plaetse (kardinaal/Neri/stem van Jezus), Renaat Verheyen (Nicolaas Van Tuldo), Renaat Grassin (duivel) en Maurits Hoste (Jacob).
Van de Velde had evenwel zijn twijfels over de kwaliteit van het stuk. Hij maakte die niet rechtstreeks aan de auteur bekend, waardoor Timmermans enigszins ontstemd was. In dit verband richt Timmermans zich een maand voor de première tot de regisseur.
Ik verneem langs verschillende zijden, dat gij mijn stuk De hemelsche Salomé niets vindt. Indien dit waar is dan vind ik het spijtig, besten Broer, dat gij dat niet aan mij gezegd hebt, die het toch in de eerste plaats weten moet. Het kan natuurlijk heel waar zijn dat gij het niet goed acht. Doch waarom dan geen woordeken in alle openhertigheid schrijven. Gij als directeur en tevens regisseur zoudt mij toch het eerste moeten wijzen naar wat er te zwak te veel of te kort aan mijn werk is, dan kon ik dat nog altijd bewerken als ik er goesting voor had.
Hoewel de plaatselijke pers over de opvoering van het stuk erg geestdriftig was geweest, stond regisseur Van de Velde niet alleen met zijn kritiek. Gerard Walschap bijvoorbeeld vond het spel 'technisch zeker geen meesterwerk'. Het uitvoerigst lichtte toneelauteur en -recensent Willem Putman zijn commentaar toe. Hij achtte een onderwerp als het leven van Catharina van Siëna weinig geschikt voor toneel en vond dat het stuk hier en daar ontaardde in 'misselijke sentimentaliteit'. Vooral had hij zijn bedenkingen bij de opbouw van het stuk, die hij 'veel minder evenwichtig' vond dan Timmermans' vroegere toneelwerk.
De hemelse Salomé is opgebouwd rond 'zeven tafereelkens', waarbij elk tafereel wordt ingeleid door een monoloog van broeder Raymond van Capua, biograaf en biechtvader van Catharina. Soms onderbreekt hij ook het spel om het publiek of de lezer in te lichten. De gebeurtenissen worden dus niet in een doorlopende actie uitgebeeld, wat het geheel ietwat gekunsteld doet overkomen. Dit was ook de kritiek van Edward Veterman, de Nederlands-Joodse toneelman, met wie Timmermans eerder succesvol had samengewerkt. Na lectuur van het stuk schreef hij aan de auteur:
Ik heb uw Catharina gelezen, en er veel schoonheid in gevonden. Alleen de spreker stoort mij. Dat is juist wat het tooneel vijandig is. Zoodra iemand iets komt vertellen, bewijst dit, dat de handeling te kort schiet. De tafereelkens worden daardoor illustratie van een verhaal, en tooneel is niet de illustratie van een verhaal, maar de belevenis er van. De spreker ware trouwens niet noodig geweest, vooral niet bij een zoo markante figuur als Catharina van Siëna.
Timmermans nam de kritiek van zijn vriend ter harte. Hij voelde dat Veterman het goed voor had en begon zijn tekst te herwerken. De auteur heeft die arbeid overigens niet tot het einde volgehouden, waardoor de bewerking niet tot een nieuwe uitgave of opvoering heeft geleid. Het overgeleverde handschrift van de bewerking, dat wij dankzij Gaston Durnez op kopie konden inzien, is een curieus document. Er blijkt uit dat Timmermans de rol van Raymond van Capua sterk wilde inperken, verscheidene lange monologen duchtig inkorten en enkele dialogen grondig wijzigen.
Een andere aanpassing betreft de titel van het stuk. Timmermans wilde die namelijk veranderen in 'De Heilige en haar moeder'. Hij wilde zo de figuur van Lapa sterker doen uitkomen. Dit zou een terechte ingreep zijn geweest, want Lapa is niet alleen in talrijke scènes prominent aanwezig, maar maakt bovendien een opvallende ontwikkeling door. Aanvankelijk is zij de volksvrouw met 'het gezond verstand', die zich om Catharina's gedrag schaamt en zich afvraagt 'wat de mensen gaan denken', maar geleidelijk verandert haar houding: 'Kind, wat moet ik u toch bewonderen', zegt ze in het vijfde tafereel. Toch aarzelt zij in de volgende scène opnieuw. Als Catharina het schavot opklimt, roept Lapa: 'Dat wil ik niet. Kom er af! Zijn dat streken?' Maar even verder spreekt zij: 'Kind, bid voor mij... vraag aan God dat Hij het mij niet kwalijk neemt, dat ik zoveel verdriet heb, omdat gij van mij weggaat... en omdat ik zonder verdriet Zijn heilige wil niet kan aanvaarden... Een moeder mag toch verdriet hebben?' Lapa is zowaar bekeerd! Op het einde richt zij zich tot God: 'Gij hebt ze mij gegeven en Gij neemt ze terug, en dan zal het wel goed zijn. Gezegend zijt gij God, en ook omdat ik hare moeder mocht zijn...'
De daadkracht van Catharina van Siëna beeldt de sterkte uit van de menselijke wil. Ondanks felle tegenkanting van haar moeder, gaat Catharina een vroom leven leiden. Meer nog: ze brengt haar moeder tot bekering. Omdat zij wil, weerstaat zij aan de verzoekingen van de duivel en slaagt zij erin de paus naar Rome terug te halen. Op het schavot zegt zij, wanneer zij Nikolaas' hoofd in haar handen houdt: 'Ik wil'. Als een rode draad lopen deze twee woorden door het hele stuk.
Catharina verwijt de paus zijn aarzelend gedrag en wrijft de kerk corruptie aan. Typerend is echter haar gehoorzaamheid: 'Al was de paus ook de duivel in eigen persoon, dan zou ik toch het hoofd niet tegen hem mogen verheffen. Hij is en blijft de zoete Christus op aarde.' Herkennen wij hierin Timmermans' eigen trouw aan de kerk ook als diezelfde kerk het hem soms niet makkelijk maakte?
Als Catharina zegt dat voor haar de paus 'Christus op aarde' is, dan blijkt hieruit haar gerichtheid op Christus. In de visioenen die zij krijgt, ziet zij niet God, maar Jezus Christus. Zoals in de hagiografie gaat Christus met Catharina een 'huwelijk in het geloof' aan en ontvangt Catharina de stigmata. Herman-Emiel Mertens heeft er overigens op gewezen dat dit christocentrisme contrasteert met de algemene teneur van Adagio, waar slechts in twee gedichten Christus uitdrukkelijk wordt genoemd.
Maar, huwelijk in het geloof of niet, tot de veroordeelde Nikolaas van Tuldo spreekt Catharina: 'Ik ben van vlees en bloed en zondig als alle mensen. Ik heb misschien wel één ding wat meer, dat is dat ik bovenal mijn Jezus bemin'. Zij blijft echter uitgesproken sociaal geëngageerd, wat tot uiting komt in haar dienstbaarheid aan de kerk (taferelen III en IV) en aan haar evennaaste Nikolaas (taferelen V en VI). Wanneer zij de ongelovige veroordeelde wil doen biechten, heeft zij het niet over een of ander hiernamaals, maar begint zij met te zeggen: 'Ik heb u lief'. Op haar sterfbed spreekt de heilige van Siëna Jezus' eenvoudige woord: 'Hebt elkander lief'. In De hemelse Salomé heeft Felix Timmermans zijn diepste overtuiging uitgebeeld, die tegelijk de kern van het katholieke geloof omvat: de liefde voor onze medemens maakt onze verhouding tot God waar.
Bronnen
* AMVC-Letterenhuis, Antwerpen, Documenten en Knipsels Felix Timmermans.
* José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947. Brugge: Orion/Desclée De Brouwer, 1972.
* Daniël De Vos, 'Een "hemelse" Salomé in Leest'. In: Zilveren Verpozingen, nr. 22, december 2001.
* Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt: Lannoo, 2001.
* Herman-Emiel Mertens, 'De hemelsche Salomé'. In: Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen, Orion/Gottmer, 1982.
* Felix Timmermans, De hemelsche Salomé. Amsterdam: P.N. Van Kampen en Zoon, 1930.
Deze tekst verscheen als Stijn Vanclooster, 'Een verhaal over "Salomé". Uitleiding bij de heruitgave van De hemelse Salomé van Felix Timmermans. Wijnegem: Felix Timmermanskring, 2002, p. 69-75.
Felix Timmermans was een der populairste en meest geliefde kunstenaars van Vlaanderen.
Zijn Pallieter werd voor velen een zinnebeeld van Vlaamse levenslust. In de eerste grote biografie van de kunstenaar sinds dertig jaar werpt Gaston Durnez een nieuw licht op de geestelijke en artistieke evolutie van Felix Timmermans, op zijn flamingantische houding, op zijn vrienden en tijdgenoten en op de dramatische oorlogsjaren en zijn dood. Hij baseert zich daarbij op tal van studies, maar ook op ongepubliceerde correspondentie, op getuigenissen van Timmermans echtgenote, familie en vrienden en op handschriften van de kunstenaar, waaronder een jeugdroman en andere ongekende teksten. De figuur van de kunstenaar komt zo naar ons toe als veelzijdiger en diepzinniger dan velen hem dachten te kennen
Felix Timmermans : een biografie
door Gaston Durnez
Bespreking
Felix Timmermans, de "schilder met de pen, verteller met het penseel", is onbetwist een van de meest vooraanstaande figuren in de Vlaamse letteren van voor de Tweede Wereldoorlog, ook al werd hij in de tweede helft van deze eeuw door de jonge beeldenstormers wel eens verweten dat hij té Vlaams was, te veel heimat-gericht en al te zeer doordrongen van een christelijke levensbeschouwing, om aanspraak te kunnen maken op een ruime belangstelling en waardering van nieuwe generaties. Dat deze visie deels het gevolg is van een diepgewortelde vooringenomenheid bewijst de biograaf door zich te beroepen op zowel nieuw feitenmateriaal evenals revelerende getuigenissen die zijn onderwerp in een nieuw daglicht plaatsen. Er is de biograaf ondertussen een resem aan studiegenoten (o.a. J. de Ceulaer, L. Vercammen en M. Tralbaut) voorafgegaan en vele aspecten in leven en werk van Timmermans werden reeds besproken in publicaties van het Felix Timmermans Genootschap, maar het is beslist de grote verdienste van Gaston Durnez dat hij zowat alle feiten en gegevens over leven en werk heeft samengebracht en één groot overzichtelijk geheel heeft gemaakt -- interessant voor de literatuurkenner en bevattelijk voor de leek -- opgesteld in een glasheldere en boeiende journalistieke stijl.
Deze biografie pretendeert niet 'officieel' of 'officieus' te zijn, maar zij is ongetwijfeld de meest volledige. In zijn voorwoord stelt Durnez: "Dit levensverhaal heb ik geschreven in opdracht van de Vlaamse uitgeverij Lannoo. Een vererende opdracht. Ik heb geprobeerd hem zo objectief mogelijk uit te voeren, schrijvend over de donkere levensdagen zowel als over de zonnige. Zonder te verbergen dat ik sinds mijn jeugd, zoals zovele generatiegenoten, grote eerbied en liefde voor de kunstenaar heb gevoeld en blijf voelen. Ik hoop de oude mening te mogen tegenspreken dat een biograaf 'eigenlijk' geen vriend van zijn onderwerp mag zijn. Liefde is niet blind, liefde geeft je ogen licht."
Diezelfde liefde, maar gericht door de objectieve onderzoekszin van de journalist, zet de biograaf aan zijn onderwerp vrij te pleiten van een uitgesproken culturele collaboratie met de Duitse bezettingsmacht, een verwijt ontsproten aan diens aanvaarding van de Rembrandtprijs in 1942.In die zin stelt Gaston Durnez zich op één lijn met historicus Bert Govaerts, die de thesis huldigt dat Timmermans naar het einde toe de gevangene van zijn roem is geweest, en dat de kunstenaar niet langer meer beschikte over de fysieke kracht om zich weerbaar op te stellen tegen een regime dat hem niet aan het hart lag. In deze optiek kan men Timmermans dus bezwaarlijk meer verwijten dan het merendeel van Vlaamse auteurs gedurende deze donkere periode (E. Claes, G. Walschap en S. Streuvels incluis).
Wie deze biografie leest, zal inzien dat boeken als Pallieter en Adriaan Brouwer op geen enkel lectuurlijstje of overzicht (zij het katholiek of vrijzinnig) mag ontbreken.
De biografie is voorzien van talrijke foto's, een uitgebreide bibliografie en een namenregister.
Bespreking Biografie Felix Timmermans van Gaston Durnez
De onschuld van Felix Timmermans
Biografie Lier het middelpunt van de wereld
Door Elke Brems 11/01/2001
Zijn Duitse connecties maken van Felix Timmermans een nog altijd omstreden figuur. Gaston Durnez had zich blijkbaar voorgenomen om met zijn Timmermans-biografie voor eens en voor altijd zijn onschuld onomstotelijk vast te stellen. Timmermans' privé-leven interesseert hem niet, zijn denkbeelden des te meer. Door de uitvoerige context is Felix Timmermans. Een biografie niet alleen een levensbeschrijving maar ook een tijdsdocument geworden.
De biografie van Felix Timmermans is even spekbuikig als haar onderwerp, om het op zijn Timmermans' te zeggen, of op zijn Durnez' natuurlijk, want de biograaf spreekt in dit boek volmondig de taal van zijn geliefde auteur. In het voorwoord is de biograaf zelf het hoofdpersonage en komt de verhouding tussen Durnez en Timmermans goed tot uiting. Durnez laat er geen twijfel over bestaan: ,,Ik hoop de oude mening te mogen tegenspreken dat een biograaf 'eigenlijk' geen vriend van zijn onderwerp mag zijn. Liefde is niet blind, liefde geeft je ogen licht.''
Durnez doet een beroep op onze tolerantie en ruimdenkendheid, in timmermansiaanse vermomming: ''liefde'', ''ogen'', ''licht'', allemaal spilwoorden in het vocabularium van Timmermans. Zo krijg je in het voorwoord niet de gebruikelijke scheiding tussen de twee stemmen, maar eerder een versmelting, expliciet en impliciet. Durnez besluit zijn voorwoord met de woorden: ''Tot ziens in het Belofte Land, herberg!'' Daarmee lokt hij ons zijn boek in, waarvan het eerste hoofdstuk inderdaad ''Het Belofte Land, herberg'' heet.
Aan dat beloofde land heeft Timmermans zijn tekenend en schrijvend leven gewijd, het was voor hem ''Lier, het middelpunt van het Land van Ryen en van de wereld.'' Voor Durnez is het beloofde land dan Lier in de tweede graad, namelijk het timmermansiaanse universum, het beeld dat de schrijver geschapen heeft van ''het middelpunt van de wereld''. Het beloofde land waar Durnez op zijn beurt de lezer naartoe wil lokken, is dan een derde graad: zijn eigen weergave van de wereld van Timmermans, zodat de spekbuiken elkaar niet toevallig lijken te spiegelen: het spekbuikige Brabant in de spekbuikige Timmermans in de spekbuikige biografie. En in vierde instantie uiteraard: een spekbuikige recensie.
Felix Timmermans (1886-1947) moest eigenlijk Leopold heten, naar Leopold II, aan wie vader Timmermans op de zeedijk van Oostende zijn paraplu had geschonken toen het plots begon te regenen. Zijn moeder verkoos dan weer Maximiliaan, naar de avontuurlijke Oostenrijkse prins die als keizer van Mexico gefusilleerd werd. Maar omdat zijn oudste zus Clara een stiekeme hulde wilde brengen aan haar toenmalige vlam Felix, werd dat zijn derde naam en roepnaam. Zo begint het levensverhaal van de jonge held al met een kleurrijke anekdote, met drie personages voor de prijs van één.
Op school was Felixje geen al te beste leerling, zijn moeder zorgde ervoor dat de rekenles als laatste van de dag werd gegeven zodat ze haar zoontje ervoor kon komen afhalen.
Ook opstellen, toch vaak de eerste momenten van glorie voor toekomstige schrijvers, kreeg hij vaak terug met de opmerking ''Slecht, Felix!'' of ''Laat te wensen over''. Over veel verbeelding beschikte hij blijkbaar niet als kind. ''Op een keer moesten de jongens een opstel schrijven over 'Met de vlieger spelen'. Felix gaf een papier af met de mededeling: 'Ik kan daar niets over zeggen, want ik speel er nooit mee.''
Enkele jaren later, rond 1901, kwam hij toch op gang, hij las alles wat hij kon te pakken krijgen en begon ook te schrijven. Durnez heeft die probeersels ingekeken, ''relikwieën van een tiener die bezig is de magie van de letters te ontdekken, vechtend met de woorden die nog niet van hemzelf zijn.'' De clichés kwamen misschien van Conscience, maar de spelling kwam van Timmermans en was abominabel (dat is nooit helemaal veranderd). Een zonsopgang kon in zulke schetsen bijvoorbeeld niet ontbreken: ''Het licht nam toe en een kleurenmangsel zette zich aanstonds in beweging. Het roodkleurige veranderde in purper, gele vlekken trok het dan zich over, de lucht schakkeerde zich in verdere tinten.''
Zijn artistieke ontdekkingen gingen in snel tempo: van Bruegel over Streuvels, Omer Karel de Laey, Marie-Metz Koning, Victor Remouchamps en anderen tot Maurice Maeterlinck, die op de jonge Timmermans nog het meeste invloed heeft uitgeoefend. Timmermans belandde in een mystieke periode waarin hij de dichter een magiër waande en zich alvast ter bevestiging daarvan hulde in een wijde, zwarte mantel en lange haren droeg. Zijn schilderende vriend Raymond de la Haye wijdde hem in de theosofie en het occulte in en kreeg hem zelfs zover enkele jaren vegetariër te worden, tot ontsteltenis van zijn familie.
Hij las alles wat maar enigszins mystiek aandeed: Blavatsky, Ruusbroec, Carlyle, Thomas a Kempis.
In die tijd sloot hij belangrijke vriendschappen: Antoon Thiry, Flor van Reeth, Isidoor Opsomer, René Veremans. Ze stichtten een kunstkring, de ''salon'', die voor Timmermans een verwarrende leerschool werd, die hem beurtelings enthousiast en diepbedroefd maakte.
Zijn ouders grepen in het stuurloze leven van de jonge Felix in en stuurden hem naar kennissen in Vloesberg om ''op zijn effen te komen''. Mooie brieven tussen moeder en zoon kwamen door die scheiding tot stand: ''Gy moet maer veel chocolade nemen om te eten te drinken, dat is heel verstraffent. Koopt wat u smaekt, en ik zal alle maenden u geld genoeg geven om al eens te snoepen,'' schreef moeder hem op 31 oktober 1907. Van Felix zelf is uit die periode een lange brief bewaard gebleven waarin hij zijn ouders duidelijk maakte dat hij voortaan voor de kunst zou kiezen. ''Een uniek document is dit,'' juicht Durnez en dat is het ook. Je krijgt toegang tot de ontroerende hoogdravendheid, de artistieke ernst en de plechtige intimiteit van de adolescent.
In de winter van 1910-1911 werd Timmermans ernstig ziek. Zijn lichamelijke genezing bracht een soort geestelijke ommekeer met zich mee, die hem uit de ''kelderluchtperiode'' haalde. Van de weeromstuit schreef hij zijn succesroman Pallieter , die in hoofdstukken werd voorgepubliceerd in De Nieuwe Gids van Willem Kloos. In boekvorm geraakte hij niet zo gemakkelijk uitgegeven omdat intussen de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken. Lier werd een van de centra van het activisme en Timmermans nam daarin mee het voortouw. In die periode legde hij zijn eerste Duitse contacten, met de Vlaamslievende uitgever Anton Kippenberg. De toenmalige militaire Duitse veroveringstocht viel zo samen met het begin van Timmermans' literaire veroveringstocht van Duitsland. Zijn boeken werden alle haast onmiddellijk in het Duits vertaald en Timmermans hield honderden lezingen in het buurland. Zijn literaire successen en talrijke connecties in Duitsland hebben mee geleid tot de verdenking van collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Na de Eerste Wereldoorlog moest hij zoals vele activisten lange tijd naar Nederland uitwijken. Verscheidene van zijn vrienden werden bij verstek ter dood veroordeeld en weken voorgoed uit.
Intussen was Timmermans' literaire talent op zijn hoogtepunt geraakt, met boeken als Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) en De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje (1918). Met zijn literaire reputatie groeiden uiteraard ook de kritiek en de polemiek, niet zelden van ideologische of ethische aard. De zedelijke bezwaren tegen zijn werk wogen soms zeer zwaar door, zoals bleek uit de problemen die zijn Pallieter in Nederland ontmoette. Het boek werd door het episcopaat verboden aan de katholieken, ook al kwam het niet op de Index. Het werd ''gequalificeerd als de wellust der zinnen strelend, de godsdienstige ceremonieën op oneerbiedige wijze behandelend, terwijl het de waarheden des Geloofs zelfs als het ware bespottelijk maakt.'' Timmermans, die terugdeinsde voor zulke conflicten, zuiverde het boek dan maar (zij het pas tien jaar later).
Durnez maakt veel plaats voor de samenvatting van de verhalen en romans van Timmermans, hun ontstaansgeschiedenis en ontvangst. Een literair-kritisch beeld van Timmermans' uvre krijg je niet. Dat niet elk werk even geslaagd was, steekt Durnez nochtans niet onder stoelen of banken. Hij heeft aandacht voor het typische taalgebruik in de Timmermans-receptie (''sappig'', ''kleurrijk'' et cetera), een spoor dat zeker nog uitdieping verdient.
De liefde van Felix Timmermans voor zijn stad Lier krijgt een belangrijk deel van Durnez' aandacht, zelf ook een (ingeweken) Lierenaar. Het beloofde land was zijn inspiratiebron bij uitstek en de twee oorlogen die Lier gedeeltelijk verwoest hebben, hebben daardoor ook Timmermans verwond. Toen de stad zich gedeeltelijk tegen hem keerde na het activistische avontuur, viel hem dat enorm zwaar en dacht hij er zelfs even over naar Antwerpen uit te wijken. Die lust verging hem echter al snel en in 1924 schreef hij Schoon Lier , een lofzang op zijn geboortestad. De anekdote luidt dat hij op de vraag wat hij nu het mooiste vond aan zijn reis naar Italië, antwoordde: ''Het mooiste? Dat was toen onze trein Lier binnenreed.''
Hoe belangrijk de band tussen Timmermans en Lier ook was, het eerste hoofdstuk van dit boek, dat integraal gewijd is aan de groei en bloei van de stad Lier, is misplaatst. Na het voorwoord verwacht je de geboorte van Felix Timmermans, maar dat is de man en de lezer pas gegund in het tweede hoofdstuk. Het eerste hoofdstuk verslapt meteen de aandacht en laat bovendien niet veel goeds vermoeden. Zinnen als ''Ja, Lier luistert nog naar de echo's van zijn geschiedenis'' en ''Een oude stad leeft van markten en verhalen'' doen vrezen voor een grootvaderlijke, melancholische toon die niet-ingewijden uitsluit.
Gelukkig blijkt die vrees ongegrond zodra je aan het levensverhaal zelf toekomt.
Tussen de oorlogen wierp Timmermans zich in het literaire leven. Hij zetelde in verenigingen, hield lezingen en kreeg prijzen. Hij maakte in 1928 zelfs kans op de Nobelprijs. Hij stichtte in 1925 mee De Pelgrim , een katholieke kunstenaarsbeweging waar hij veel van verwachtte, maar waar nauwelijks iets van terechtkwam. In 1934 stichtte hij de Scriptores Catholici , waar de katholieke belangen de Vlaamse overstegen.
Als succesvolle auteur en als strijdbare katholiek en Vlaming kreeg Timmermans almaar meer verplichtingen. En hij kon niet ''neen'' zeggen. Zijn ''ja'' was dikwijls ook maar half, want hij gaf vaak geen eenduidig antwoord en bovendien was zijn handschrift behoorlijk onleesbaar. Dat leidde ook meermaals tot vergissingen bij het drukklaar maken van zijn manuscripten. Zo sloop in de gezuiverde versie van Pallieter , die uitkwam in 1930, een nieuwe fout. Timmermans had aan de tekst toegevoegd dat Pallieter op zondagochtend nog gauw naar 't zevenurenmiske ging, maar dat is '''t zeemeerminneken'' geworden.
Die slordigheid kwam ook tot uiting in zijn correspondentie, die vol taal- en spelfouten stond. Zijn persoonlijke correspondentie, bijvoorbeeld de vele brieven en kaartjes die hij vanop zijn talrijke reizen naar huis stuurde, zijn ''eenvoudige getuigenissen over de openbare gang van zaken''. Er zijn intieme brieven noch politieke bij.
Over Timmermans' privé-leven komen we opvallend weinig te weten in deze lijvige biografie. Het leven met zijn vrouw, drie dochters en één zoon, blijft grotendeels onverteld. Het dichtst naderen we hen als ze zich in 1939 terugtrekken in Minneke Poes, een bungalow in de Kempen, omdat Timmermans tot rust moet komen. Sedert 1936 werd hij immers geplaagd door een hartkwaal.
In de jaren dertig bewoog er heel wat in het proza in Vlaanderen: Walschap, Roelants en consorten vernieuwden de roman en wilden weg van het provincialistische sfeertje en de beschrijvingsmanie. Tot ieders grote vreugde en verbazing sloeg Felix Timmermans mee het pad van de vernieuwing in. Zijn roman Boerenpsalm uit 1935 werd dan ook heel enthousiast onthaald. Meteen sloeg ''het andere kamp'' alarm. Iemand als Jef van de Wiele (DeVlag) zag plots zijn mascotte voor een extreem-rechtse Duits-Vlaamse verbroedering van het rechte pad afwijken. ''Hij verweet Felix Timmermans in Boerenpsalm te offeren aan de foute literaire mode van de jonge, moderne prozaschrijvers die, om hun gevoelsarmoede te verbergen, schreven over verbluffende onderwerpen en over seksueel abnormalen!'' Het leidde tot een boeiende, bitsige polemiek tussen Van de Wiele en Walschap, wiens uvre volgens sommigen het grote voorbeeld was geweest voor Boerenpsalm .
Zeer typerend voor de tijdgeest, waarin literatuur en politiek voortdurend uit hun wankel evenwicht werden gebracht, is een voorval dat uitgever Kippenberg meemaakt naar aanleiding van de Duitse vertaling van Boerenpsalm . De Duitse chemische industrie maakte bezwaar tegen Boer Wortels negatieve uitlatingen over ''chimiek'' in de landbouw: ''Bij mij komt er nooit chimiek in huis. [...] Natuur, geen zwelpoeders! En laat mijn patatten dan wat kleiner vallen dan die van de Ossekop, ik heb ze toch eerlijk uit de grond gehaald zonder truken en zonder vergif.'' Kippenberg moest sussen en veranderde de passage. Durnez: ''En de I.G. Farbenindustrie kon rustig verder werken aan haar chemische producten waarvan men enkele jaren later in de Tweede Wereldoorlog de dramatische resultaten zou zien.''
Timmermans was niet geïnteresseerd in partijpolitiek, daarvan weet Durnez te overtuigen. Wel hield de Vlaamse kwestie hem zijn hele leven bezig. Het doodbloeden van het activisme na de Eerste Wereldoorlog betreurde hij ten zeerste en de Vlaams-nationalistische tendensen die in de jaren dertig vanuit verschillende hoeken kwamen aanzetten, kregen zijn belangstelling en inzet. De verrechtsing die zich daar hoe langer hoe meer mee verstrengelde, bekeek hij veeleer met argusogen.
Eén keer heeft hij zich verder gewaagd in de politiek. In 1938 kwam hij op voor de gemeenteraadsverkiezingen op een van de toen typische, flamingantische concentratielijsten van het VNV samen met onafhankelijken. Hij stond achttiende op de lijst en kreeg slechts 43 voorkeurstemmen. Zijn vrienden en kennissen keurden deze korte politieke carrière scherp af. Ze zien er een al te grote sympathiebetuiging aan het nazi-regime in. Zo schreef Lode Zielens schertsend: ''Ik zie U nog altijd niet staan in die stramme heil-houding, al krijgt gij, stillekes aan, naar den Lichame, Goeringafmetingen.'' Uiteraard heeft Durnez gelijk als hij in een motto bij deze biografie verklaart dat de biograaf ''niet de voor die persoon nog onbekende toekomst kan oproepen als getuige á charge'', maar het nationaal-socialisme en zijn verwantschap met het Vlaams-nationalisme waren in 1938 geen onbekende toekomst meer, maar bekend feiten.
De oorlog brak uit toen Timmermans in Amsterdam was voor een tentoonstelling van zijn schilderwerk. De vlucht per auto naar Lier was een bijna-doodervaring voor Timmermans. Zijn dochter getuigde dat het een slag was ''dien hij nooit meer helemaal te boven zou komen.''
Tijdens de oorlog werd Timmermans opnieuw voorgesteld voor de Nobelprijs, maar door de omstandigheden werd die niet uitgereikt en daarna waren zijn kansen voorgoed verkeken. Wel kreeg en aanvaardde hij tijdens de oorlog de Duitse Rembrandtprijs, wellicht dé reden voor velen om hem van collaboratie te verdenken. Durnez ziet het anders. Zijn conclusie loopt gelijk met die van de socialistische burgemeester van Antwerpen, Camille Huysmans, die na de oorlog een verontwaardigde brief schreef aan de minister van Justitie: ''Timmermans n'a jamais été pro-allemand. Mais il ne sera jamais un héros, ni de la guerre, ni de la paix.'' Timmermans had niet de moed om de prijs te weigeren en kon het geld (nu zo'n 2,5 miljoen) goed gebruiken.
Durnez besteedt heel uitvoerig en nauwgezet aandacht aan de Duitse avonturen van Timmermans, zijn connecties, zijn ideologische houding en zijn kleine misstappen. Dat hij overtuigd is van Timmermans' onschuld steekt hij niet onder stoelen of banken. Het motto geeft dat al vóór het begin van het boek aan en verraadt meteen dat dat een van de centrale kwesties van het boek zal zijn. Hoewel je wel overtuigd raakt van Timmermans' onschuld, is het mijns inziens niet nodig om Timmermans' ziekte en overlijden kort na de oorlog zo tendentieus te verbinden met de schokken van vermeende collaboratie en onrechtvaardige epuratie, of om een aantal gevallen waarin Timmermans zijdelings betrokken was bij de bescherming van joden, zo uitvoerig te verhalen.
Gaston Durnez heeft een meesterwerk geschreven, daarover kan geen twijfel bestaan. Behalve over Timmermans gaat het boek ook over de hele literaire en maatschappelijke context waarin Timmermans leefde en werkte. Er zijn talloze nevenbiografietjes van mensen met wie Timmermans in aanraking kwam, talloze nevenverhalen die stukjes geschiedenis schrijven van de eerste helft van de twintigste eeuw. Het boek is groots van opzet en struikelt niet over die hoge inzet.
Als levensverhaal van Timmermans is de toon, zoals al vermeld, bewust instemmend. Durnez stemt in met Timmermans en met diegenen die instemmen met Timmermans. Zo is er bijvoorbeeld de Nederlandse literatuurcriticus Anton van Duinkerken die De harp van Sint-Franciscus onmatig veel lof toezwaait, waarop Durnez besluit: ''Wellicht is er in Nederland geen literatuurkenner geweest die Timmermans zo juist heeft begrepen als de Noord-Brabander Van Duinkerken.'' Het idee dat er een ''juist'' en een ''fout'' begrip van Timmermans zouden zijn, doet even de wenkbrauwen fronsen. Durnez is wellicht iets te monolithisch in zijn beeld van Timmermans. Over datzelfde boek schrijft hij ook: ''De eerste zin uit De harp van Sint-Franciscus is de mooiste beginzin die Felix Timmermans voor een van zijn verhalen heeft geschreven, de meest timmermansiaanse.'' Zulke gelijkschakeling van het mooiste met het meest typische is een subtiele poging om Timmermans te vereenzelvigen met zijn beste werken en de verantwoordelijkheid voor de mindere af te wentelen. Het duidt ook op de essentialistische geest van deze biografie: op zoek naar de kern van Timmermans, het timmermansiaanse in Timmermans.
Opvallend is bijvoorbeeld een - uiteraard badinerende - zin als: ''Van in zijn wieg was de kunstenaar omringd door onderwerpen die ongeduldig wachtten om door hem verteld te worden.'' Alleen in en door Timmermans bestaat de wereld. Nochtans wordt die visie op de vaste kern en de auteur als zingend centrum ontkracht door Timmermans zelf, die het laatste woord krijgt:
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie , Lannoo, Tielt, 820 blz.
Overgenomen uit het jaarboek 2002 van het Felix Timmermans Genootschap.
DE PALLIETERKALENDERS.
HUN ONTSTAANSGESCHIEDENIS OP BASIS VAN DE CORRESPONDENTIE TIMMERMANS - DE BOCK
Over de acht kalenders van FT die tussen 1926 en 1933 bij uitgeverij De Sikkel in Antwerpen en bij Em. Querido in Amsterdam verschenen werd bijna nooit iets gepubliceerd. Over de totstandkoming ervan weten we erg weinig.
Denijs Peeters in Felix Timmermans, tekenaar en schilder (1956, p. 175-182) geeft wel een uitgebreide beschrijving van de kalenderprenten, maar vertelt niets over de ontstaansgeschiedenis.
De enige coherente archivalische bron is de briefwisseling van FT aan de Antwerpse uitgever De Sikkel Eugene de Bock (1889-1981), van wie het persoonlijk archief met de brieven van FT in het AMVC-letterenhuis in Antwerpen berust. De brieven die De Bock richtte aan FT zijn naar alle waarschijnlijkheid verloren gegaan. Contracten zijn evenmin bewaard. Alle hieronder geciteerde brieven van FT bevinden zich in dossier T3465/B.
Het formaat en het materiele uitzicht van de kalenders bleef tussen 1926 en 1933 uniform: een kartonnen achterplaat van 37 x 22,5 cm, met bovenaan een lintje voor de ophanging; de kalenderplaten van 33,5 x 19,5 cm werden met drie ijzeren nietjes op het karton vastgehecht.
(De formaten kunnen onderling enkele millimeters verschil vertonen.) De precieze oplagecijfers zijn bij gebrek aan bronnenmateriaal niet bekend.
De eerste zeven kalenders zijn met waterverf ingekleurd, de achtste is in steendruk uitgevoerd, zo getuigt Eugene de Bock in zijn Een uitgever herinnert zich (De Sikkel, 1979, p. 51), wanneer hij het afsluiten van de reeks aanhaalt: "Er zal een eind aan komen wanneer de laatste, op aandringen van prof. Kippenberg die een grote verering had voor Timmermans en ze ook in Duitsland wilde verspreiden, in steendruk zal uitgevoerd zijn in plaats van met de hand gekleurd, een ontaarding die door het trouwe cliënteel niet wordt aanvaard. Dat met de hand kleuren had ik in Parijs ontdekt: aan een lange tafel een aantal povere vrouwtjes, ieder met haar eigen kleur aan 't schilderen."
De werkelijkheid is enigszins anders: de onderlinge vergelijking van verscheidene exemplaren van elke kalender leert ons dat de kalenders 1926 - 1931 (nrs. 1-6) en 1933 (nr. 8) in steendruk in zwart-wit werden uitgevoerd en daarop manueel met waterverf ingekleurd. De koppen van de Verhalenkalender voor 1932 (nr. 7) daarentegen werden volledig in kleurenlitho gedrukt.
Wij twijfelen niet aan de verdienste of de ernst van Eugene de Bock als uitgever, maar stippen wel aan dat zijn herinneringen verschenen meer dan 45 jaar na de feiten. De dalende verkoop door de economische crisis - de Verhalenkalenderkostte 45 frank! - veroorzaakte ongetwijfeld de stopzetting van de reeks. Uit een brief van FT aan De Bock van 1 mei 1936 blijkt dat Kippenberg de resterende voorraad wil overnemen, maar dat was meer dan drie jaar na het verschijnen van de laatste kalender. Uit De Bocks uitlating over het inkleuren in Parijs kan men niet met zekerheid afleiden of daar ook de Timmermans kalenders werden ingekleurd. Ons medebestuurslid Frans Verstreken vernam destijds in de vriendenkring rond FT dat het inkleuren wel eens bij Kempische kloosterzusters gebeurde. Maar of dat opgaat voor de zeven kalenders...
Pallieterkalender voor 1926 (De maanden door de seizoenen heen)
Een geïllustreerde kalender vergt heel wat voorbereiding en de verkoopstijd ervan is relatief kort. Het product moet immers minstens enkele maanden voor Nieuwjaar op de markt zijn, zodat de promotie en de distributie op vrij korte tijd hun beslag kunnen krijgen. Daar komt nog bij dat de kalender van 1926, als eerste in een reeks, niet kon bogen op een grote naambekendheid, al stond FT' naam ook inzake plastisch werk borg voor kwaliteit.
Op 9 februari 1925 schrijft FT aan Eugene de Bock: "Ik hoop na deze maand aan de platen te beginnen." Een maand later moet hij toegeven: "Aan de kalender nog niets kunnen doen. Dat wordt vast April." (2 maart 1925). De Bock port hem ongetwijfeld aan, want op 9 maart zegt FT: "Ik zal vast probeeren voor paschen uw teekeningen af te krijgen. Deze week ben ik in den dag niet thuis." Half april heeft hij nog maar twee tekeningen klaar. Wat nu ? Hij vraagt uitstel, want de Romereis wenkt, met alle voorbereidingen daaromtrent. Op 18 april 1925 jammert hij bij De Bock: "Maar ik kan het niet verhelpen, het gaat zoo moeilijk! Ik heb nu twee teekeningen af die ik U hierbij stuur. Ik hoop dat ge [ze] zoo goed vindt. Maar het is voor mij een slecht formaat. Ik moet iets bijna vierkantig hebben of langer dan hoog. Ik heb me met vreugde aan 't werk gezet, maar elke minuut heeft men er mij op d'een of d'andere manier afgetrokken, dan weer voor- drachten, drukproeven, correspondentie, boodschappen met het oog op de reis naar Italië. Ja, en nu staan er nog twee voordrachten op het plan, en donderdag a.s. vertrek ik naar Italië ! Zeg eens kan er geen weg gevonden worden dat ge met die dingen in Juny kunt reizen, voor een almanak is april en mei toch nog te vroeg ? Ja ik zit in groote verlegenheid, ik ben bang van uw antwoord. Maar ik heb zoo mijn best gedaan, en ik ben er niet mogen in gelukken het verder dan twee teekeningen te brengen Natuurlijk maak ik de anderen ook, maar 't zal toch niet te laat zijn ? Als ik ze U nu vast in de maand mei lever. Is er dan [no]g tijd, schrijf mij het honingwoord. Ja! Ik zit te bibberen voor uw antwoord, en 'k zweet er van !"
Ter hoogte van zijn uitroep dat april en mei toch nog te vroeg zijn voor promotie noteerde De Bock in de marge "neen".
Na de 'appelsienenreis' neemt hij opnieuw contact op met zijn uitgever: "Terug uit Italië. Ik wil di[re]kt aan de teekeningen beginnen. Maar me rap het formaat gemeld ! Moet ik voortgaan zooals die twee ? Of moeten ze minder hoog zijn. Indien ze minder hoog moeten zijn, zend dan die twee terug, dan snijd ik er een stuk af. Zoo niet, dan kunnen die twee al dienen. Ik verwacht rap nieuws, hoe rapper [ni]euws, hoe rapper de teekeningen komen."
Een maand lang werkt hij dapper door, zodat hij op 23 juni kan melden. "Vandaag acht dagen hebt ge alles. Ik hoop dat g'er zult van tevreden zijn. Over de koleuren die U soms niet aanstaan zouden, kunnen wij dan nog praten, hoe ze goed te krijgen :
Op 2 juli 1925 spreekt FT het verlossende woord. "Eindelijk zijn ze af ! Ik had vast gemeend Dinsdag alles af te hebben, maar die carrokens en die prutserij hebben zooveel tijd gevraagd als de groote dingen. Ik hoop nu maar dat g' er ook content van zijt ! Er zijn er enkelen bij met purper. Als ge dat niet wenscht, daar het toch in steendruk gaat, dan kan die kleur veranderd worden. Maar als ge rood en blauw drukt, verkrijgt ge toch purper. Allo schrijf mij eens een woordeken ! Ik ga rap ne slok koelen wijn drinken, want ik ben muug !"
De Bock reageert enthousiast, waarop FT in een briefkaart van 10 juli met hem nog enkele afspraken voor de druk van de kalender maakt. "Vooreerst doet het mij geno[eg]en dat ge tevreden zijt. Spijtig dat ge niet gezegd heb[t] van dit zwart-wit. Waarom dit niet gezegd bij het terugsturen van Jan. En Mei. Ik zou voorstellen ze zelf te calceeren, maar ik mis er de moed en den tijd. Want ik zit danig in 't werk. Laat ze maar calceeren. Dat gaat uitstekend. Het zijn meestal toch groote lijnen. Het boekske "Er was eens" is ook gecalceerd en het is [ze]er, zeer goed gelukt! Dit boekske is bij Rik Van Tichelen uitgegeven. Spreek hem eens aan voor een calceerder : Het boek van Van Tichelen is het kinderboek met illustraties van FT: Daar was eens. ..vertelsel - rijmkens (1924), een van de drie boeken die tot stand kwamen in de samenwerking tussen FT en Van Tichelen.
De afwerking van de kalender heeft evenwel nog wat voeten in de aarde. Aan de titelplaat wordt in augustus nog gewerkt. Aan De Bock meldt hij op 26 augustus: "Ik wil die tittelplaatletters (sic) [t]eekenen, als ik zie dat ik het formaat niet meer heb. Geeft me dus formaat der breedte en lengte van 't blad. Dan hebt ge overmorgen die teekening."
Pas na een maand stuurt hij een ontwerp, dat De Bock duidelijk niet voldoet, daar die een andere titelplaat tekent, of laat tekenen, een stuk dat later evenmin als het ontwerp van FT werd gebruikt. Op 30 september schrijft FT: "Hierbij dan eindelijk de voorplaat. Ik weet niet dat ze goed is. Ik kan geen letters teekenen of geen lijntjes trekken. Zie maar eens wat roode kladden ! Doch die kunt ge door den clicheerder wel laten wegnemen zeker ?
Wanneer krijg ik de teekeningen terug ? Ik heb er reeds van beloofd, en ze manen er mij om !"
Pallieterkalender voor 1927 {Religieuze en folkloristische feesten)
In de lente van 1926 zetten FT en De Bock de tweede kalender op stapel. Uit een brief aan de uitgever blijkt dat FT op 8 mei 1926 al ver is gevorderd. "Heel serieus, ik moet nog 2 teekeningen maken. Die doe ik morgen. Maandag zend ik U de teekeningen. Maar de getallen heb ik nog niet kunnen maken. Stuur mij een almanak van 1927, want als ik die niet heb, doe ik duizend fouten in die cijfers. Er komen nu nog zeven teekeningen April, Mei, Juny, July, Oogst, Sept, October, November. Daarvan moet October en November nog geteekend worden morgen. Zorg nu maar rap dat ik die almanak van 1927 krijg."
Twee dagen later, op 10 mei, bereikt hij de eindstreep en kan hij aan De Bock schrijven: "Hierbij de zeven andere platen. De processie van Mei, die gij reeds hebt moet de maand Augustus worden. Ik heb met heel de serie van 12 maanden, getracht tafereelkens te maken geput uit de volksgebruiken met geestelijken grondslag, of beter verkleedingen, spelen. Nu toekomend jaar als de omstandigheden het toelaten, misschien niets dan gezichten van Begijnhoven en steden en dorpen, in hunnen seizoenendosch, of anders uw vroeger voorstel: 52 weken, kleine stukskens, maar dan in kleur (anders niet), dat zou dan zoo van alles zijn. Een koei, een speculatievent, een stuk Begijnhof, een mandeken fruit, een uithangbord, een kinderspel, 't portret van Napoleon, een schip, alle in een woord zoo wat van alles. Daar spreken wij dan nog wel eens over. Vindt g'het noodig, dat ik in de cijferskaders, de naam van deze voorstelling geef ?
B.V.B. JANUARIE -DE 3 Koningen.
Stuur mij rap, den almanak van 1927, voor geen verwarring in de cijfers te krijgen." De kalender van 1927 is de enige waar onder de aanduiding van de maand nog een extra titel is aangebracht.
In Ons Vaderland ( 12 december 1926) verschijnt een recensie in verhaalvorm. De criticus vertelt hoe hij door vrouw en kinderen enthousiast wordt onthaald wanneer hij met een Pallieterkalender thuis komt. "En toen ik hun zei dat dit nu een kalender was en dat ie het heele jaar op de plaats zou hangen die de Noordstar-kalender had ingenomen, toen blonken de oogen van den oudste: 'En elke maand een prentje afscheuren, Pa ? En zijn die prentjes dan voor mij ?' Maar de anderen lieten zich het gerant* niet afnemen, ze eischten hun deel op en dan hebben we ten slotte en ten einde raad verloot wie van het Sint-Niklaasprentje en de St-Joris, en de Meiboom en al de andere kostelijkheden de titularis zou zijn. En nu ga je denken een kalender voor kinderen ! Neen, want moeder vond er zooveel pret in als de kinderen en vader vindt hem niet minder leuk als moeder. En als je voor 27 een mooie kalender wil, koop dan deze Pallieteruitgave."
(*) gerant: deel dat iemand toekomt.
Pallieterkalender voor 1928 (Het Begijnhof van Lier)
Met de voorbereiding van de derde kalender, gewijd aan het Lierse Begijnhof, start FT al in februari 1927. Op 28 februari meldt hij De Bock de voltooiing van drie tekeningen: "Meer kon ik niet af krijgen. Ge kunt er mee voort. Zooals ge ziet het wordt de schoonste van de drie. Absoluut nu niet vouwen of plooien, en er schoone zorg voor dragen. Plak er nu tijdelijk de kalender onder van 't vorig, of van 't overvorig jaar. Later teeken ik er dan bij. In april ben ik heelemaal weer vrij. Dit Begijntje is Januarie. Die versierde tafel is Augustus, het druivelaarken is Juny. Ge kunt ze ook noemen. "Op Boodschappen." "De groeiende Wijngaerdt." "De processie komt." Ik hoop dat g'er van tevreden zijt. Ja het geld stuurt ge mij maar over de post."
Het stadje. Pallieterkalender voor 1929 (Stadsgezichten van Lier)
De voorbereiding voor de vierde kalender start al in januari. Op 27 januari 1928 zegt FT aan De Bock: "Ik kan niet eerder aan den almanak beginnen dan in maart. Maar dan hebt gij hem ook op 14 dagen heelemaal ! Hartelijk dank voor de vermeerdering van 't honorarium.
Bij de productie van de kalender van 1929 duikt tijdens de lente van 1928 een misverstand op tussen de auteur en de uitgever over de reproductie van de kalender bij een steendrukker. Op 12 maart 1928 schrijft FT: "Dat is een abuis van u! Ik moet van die kalender de voorwaarden niet eerst kennen. Ik bedoelde, dat ik zal wachten tot gij den prijs weet van den steendrukker (een prijs waar ik niets mee te maken of te weten heb). Want als die man te veel vraagt [aa]n U, komt er van die kalender niets. Dus schreef ik, "ik wacht tot gij den prijs weet." Ik hoop dat gij dit dus goed begrepen hebt."
De kalender 1929 was in het najaar van 1928 al van de pers. Op 19 oktober maakt FT bij De Bock zijn beklag: "Tot mijn groote verwondering en spijt zag ik eergisteren in Holland mijnen nieuwen kalender voorliggen ! En ik heb nog niets vernomen of ontvangen ! Noch mijne presentexemplaren, noch mijne origineele teekeningen ! Wat betekent dat ? [I]k hoop ze dan ook voor zondag te ontvangen. Doe er 10 ex. bij die ik U betaal tegen de verminderde prijs."
Eind 1928, op 22 november, schrijft FT aan De Bock: "Over dit kleinere alman[ak]sken spreken we eens. Daar is me van de standaard ook naar gevraagd." Een plan dat niet werd gerealiseerd, niet bij De Sikkel van De Bock en niet bij de uitgeverij van De Standaard - Boekhandel. Ook het plan om de eerste kalender opnieuw uit te geven werd niet uitgevoerd. Op 19 december 1928 schrijft FT nochtans aan Pieter Van den Broeck (1866-1941), gepensioneerd onderwijzer in Hamme: "Over de heruitgave van den eersten Pallieter-Kalender zal ik bij gelegenheid eens met den uitgever spreken."
In Toerisme (jg. 8, nr. 1), het blad van de Vlaamse Toeristenbond, verschijnt op 1 januari 1929 een lovende recensie van L.D.B. "A1s de trippelende klokkenklanken uit den goeden St. Gummarustoren, zoo fladderen U onmiddellijk bij het omslaan van het titelblad een regenboog van schitterende kleuren uit de teekeningen van Felix Timmermans toe." Na een beschrijving van alle kalenderbladen zegt hij: "Koop den Pallieter-kalender, en kies dan zelf het mooiste uit.
De bespreking in Boekengids (1928, nr. 2) door B.G. is vrij positief: "Een teekenaar en kritisch aangelegd kijker zal zeker allerlei bezwaren vinden tegen Timmermans' teekenprocédé - in zoverre dit woord kan gebruikt worden. Persoonlijk hebben we wel iets tegen de werkelijk wat te bonte en gewilde kleurencombinaties. Of Timmermans dan wel de drukker hiervoor aansprakelijk is kan ik niet uitmaken. Maar alles bijeen is het een prettig hoekje kleur aan den wand en een beetje Pallieteriaansch-mystieken geest in de kamer."
Het flamingantische tijdschrift Vlaanderen is uitermate lovend (24 december 1927): "Elke maand lacht ons van den schalkschen humorist een Pallieteriaansch gekleurd hoekje van het beroemd geworden Baggijnhof van het oude Vlaamsche stadje of gemoedelijk tafereeltje uit het leven zijner eenvoudige, vrome bewoonsters toe, terwijl 's kunstenaars fijne verbeelding de overtollige vakjes van den datumrooster met allerlei geestige penteekeningen vulde, waarvan de ont- cijfering telkens weer eenige stonden van stille pret doet beleven. Een kalender voor kunstenaars en fijnproevers, waarvan de uitvoering den uitgever tot eere strekt."
Het landschap. Pallieterkalender voor 1930
Met het nieuwe jaar vangen ook ditmaal de werkzaamheden voor de (vijfde) kalender aan.
FT weet dat De Bock hem in het voorjaar aan de mouw komt trekken, zodat hij al op 22 februari 1929 aan zijn uitgever schrijft: "De Pallieterkalender kan eerst in maart gemaakt worden."
Drie dagen later licht hij zijn plannen toe: "De volgende kalender zullen landschappen zijn. Hij heet: Het blijde land." Voor het eerst duikt in de correspondentie een cijfer over het honorarium op. Op 4 maart 1929 vraagt FT: "Heb in orde uw afrekening ontvangen. Ik zie daar voor Pallieter-kalender 1929 - 780.00 fr. Had ge mij vroeger niet geschreven dat U mij 1000.00 fr. voortaan zoudt betalen ? Kijk daar eens naar ? Ik ga nu weer wat op reis. Maar van af 20 maart blijf ik t' huis en ga dan de kalenders teekenen."
Over de kalender van 1930 schrijft FT op 4 juni naar zijn vriend De Bock: "Deze week is de kalender in 't zwart af." Inmiddels hadden de vrienden het plan opgevat om een kalender met koppen en verhalen uit te geven, wellicht bedoeld voor 1931. Uiteindelijk zou die pas eind 1931 als kalender voor 1932 verschijnen.
Hij werkt onverdroten voort aan de 'koppenkalender'. Aan het eind van de maand, op 28 juni, schrijft hij aan De Bock: "Ja de proef is goed meegevallen. Ik ben nu bezig koppen aan 't teekenen. Ik maak de definitieve vertelsels naar de koppen. Het beste is dat ik eerst de koppen afmaak en ze u dan ter inzage zend. Is dat niet het beste ?" "Ik ontvang daar even de kalender in 't zwart. 't Is goed meegevallen. Een dezer dagen kleur ik hem."
Franciscuskalender voor 1931
Na de verschijning van de kalender voor 1930 werkt FT verder aan de koppen. Het is enigszins onduidelijk of die moeten dienen voor een kalender: in de bestaande reeks of voor een publicatie in boekvorm. Op 22 januari 1930 geeft FT aan De Bock zijn jaarplanning door: "Voor dit jaar heb ik dus voor u een heele boel werk te doen. 12 koppen met een blz. vertelsel er bij. Een almanak die voorstelt 12 taferelen uit het leven van St-Franciscus, en dan een kinderboek van 12 plaatjes. Zorg nu dat er niets bij komt."
Het project van de 'koppenreeks' brengt nogal wat zorgen mee bij de materiele afwerking. Twee koppen zijn klaar voor reproductie. Op dat ogenblik zijn FT en De Bock al een tijdje in zee gegaan met een Brussels drukker, Phobel, die aan FT een bericht stuurt, dat vanuit Lier op 22 januari 1930 naar De Bock gaat: "Wij zijn verwonderd niets meer te hooren over het vervolg van deze uitgave. (Bedoeld wordt de twaalf koppen. - FT) Het ware ons zeer aangenaam geweest deze interessante collectie in vorm van boek, album of kalender te mogen voortdrukken. Wij zijn bereid U alle inlichtingen te bezorgen die U nog zoudt wenschen aangaande het teekenen op de plat. Hierbij laten wij U geworden enkele proeven van reproducties naar teekeningen Thiriard. Deze teekeningen waren door den teekenaar op gewoon teekenpapier uitgevoerd en werden door een ander procédé door ons gereproduceerd. Niets zou beletten dat er ook kleuren werden bijgevoegd." De afdrukken van Phobel stuurt FT door aan De Bock. FT voegt er als commentaar nog aan toe: "Voila! Dat is 't. Ik geloof beste Eugeen, dat er nu niet langer moet gezocht worden. En dan kunnen die twee koppen alvast gereproduceerd worden. Wat denkte ge er van."
Gedurende een half jaar blijft het nu windstil inzake de koppen. De kalender voor 1931 is pas in augustus 1930 bijna klaar. Op 9 augustus meldt FT aan De Bock: "Daarmee hebt ge ook de getallen. Dat is weeral in orde. Ik ben blij dat ge de kalender schoon vindt. Druk hem nu maar rap." De nieuwe kalender is succesvol, zodat FT op 6 februari 1931 aan zijn uitgever kan melden: "Overal heeft de kalender in de pers de meesten bijval. Wat ik niet verwacht had. 't Is te wen- schen dat de verkoop er nu beter van gaat, voor u."
De recensie in Boekengids (1931, nr. 3) door B.G. is enthousiast: "Timmermans is dit jaar afgeweken van zijn traditie, en heeft voor 1931 zijn Pallieterkalender veranderd in een Franciscuskalender. Ieder schijnt thans te willen gelooven dat die twee figuren tamelijk dicht bij elkaar staan. Persoonlijk ben ik van een ander gevoelen. Wel heeft de stemming en vooral het uitzicht van den kalender hiermee geen diepe wijziging ondergaan. Elke maand geeft een populaire scène uit de Fioretti. 't Is alles blekkerend en schel gekleurd, would-be naief gekleurd en devotelijk. Maar voor wie nu eenmaal van die dingen houdt kan ik aannemen dat deze kalender een kostelijk bezit is."
Het boek in Vlaanderen (1930) vermeldt (p. 153) de kostprijs: 40 frank.
Verhalenkalender voor 1932 (Koppen en volkstypen)
Het 'koppenproject' is inmiddels niet gevorderd. De Bock is blijkbaar met een andere Brusselse drukker in onderhandeling. In de brief van 9 augustus 1931 zegt FT: "Heb de Heer van Brussel bij mij gehad. 't Is dezelfde procédé als bij Phobel. Dus geen avance ! In elk geval ik ga twee koppen op die zink teekenen. Als het gaat zal ik ook de andere maken.
Na een lange voorbereiding komt uiteindelijk de 'koppenkalender', de zevende in de reeks, in de loop van het najaar van 1931, tot stand.
Het boek in Vlaanderen (1931) neemt een korte bespreking op: "In het bekende formaat, doch ditmaal in schitterenden veelkleurigen steendruk, twaalf menschengezichten met in één blz. tekst den roman van hun leven. Een nieuwe formule voor de bekende kalender-reeks. Men bestelle tijdig "' (p.140). De prijs is 45 frank.
In het AMVC-Letterenhuis in Antwerpen bevinden zich in het handschriftendossier van FT (T3465/H) de typoscripten van De Burgemeester (januari) en De Majordomo (februari) en de handschriften van Het Riggereditje (maart), De koker (april), Het boerken van Henteren (mei), Mie het lammeken (juni), De profeet (juli), Pier van boekweit- strooi (september), Ster der zee (oktober), Mie Vogel-Petrol-Mie (november), Mieke Lieke (december). Op de versozijde van deze handschriften en typoscripten tekende FT ten behoeve van de uitgever een schets van de betreffende kop om zo de teksten en de koppen met elkaar te verbinden.
Pallieterkalender voor 1933 (Landelijk leven)
In 1932 werkt FT aan de achtste en laatste kalender in de reeks, al is hij zich op dat ogenblik daar nog niet van bewust.
Op 4 juli 1932 meldt FT zich: "Deze week hebt ge alles in uw bezit. Moet ik ze ook kleuren ?", waar De Bock bij noteert "later".
Op 8 juli gaat een nieuw bericht: "Ik zend u vandaag per zelfde post de teekeningen. Op welke manier nu moeten de dagen der maand er op gebracht worden. Met nummers alleen of zooals vroeger met teekeningskens erbij. Maar dat zal bezwaarlijk gaan, want het gaat nu over twee maanden en dan is de plaatsruimte te klein. Ik vind hier de afrekening over het jaar 1931. Heb ik daar het saldo in mijn voordeel 641,83 Fr. reeds van ontvagen? Ik vind er geen enkele aanduiding
van.
Op 12 juli komen nog een paar aanwijzingen: "Zoo als ge verlangt moogt [ge] de afrekening regelen. Hierbij een model voor de cijferteekeningen. Is het zoo van grootte en schikking goed. Stuur het mij weer met uw goedkeuring of de noodige wijzigingen."
Uit een ongedateerde briefkaart, blijkens een aantekening van De Bock door hem op 27 juli 1932 beantwoord, leiden we af dat FT blij is dat de jaarlijkse klus bijna is geklaard: "Hierbij dan eindelijk de cijfers. Zorg er nu voor dat dit in 't vervolg niet meer noodig is. Ik ben aan al die vodjes zoo wat uitgeput geraakt, en voor al ik ben het moe. Beter eenige flinke teekeningen, en daaronder een kalender gedrukt."
De kalender voor 1933 is in augustus volledig klaar. FT "maakt nog plannen voor een volgende editie: "Ik heb het idee opgevat, (of kwam het vroeger al van U ?) de toekomende almanak, als g' het nog doet, van eens een ongekleurde te maken. Alleen wit en zwart. Ik denk dat daar iets in te doen is. Natuurlijk dan is 't uitzicht van zulke teekening niet als van een teekening die gemaakt is om gekleurd te worden. Denk er eens op. 't Zij zes of twaalf teekeningen."
De kalender voor 1933 is inmiddels verschenen, terwijl plannen voor een opvolger nog geen concrete vorm hebben aangenomen. De crisis in de economie en de dalende omzet in de Vlaamse uitgeverijen doen zich voelen, waardoor de verkoop van de kalenders achteruit is gegaan.
Op 4 januari 1933 stuurt FT zijn nieuwjaarswensen aan vriend De Bock en voegt er deze overweging aan toe: "'t Is te verstaan in dezen tijd, dat er zooveel kalenders niet meer verkocht worden. Wat nu gezongen? Iets nieuws brengen, of slechts honderden exemplaren. Iets nieuws is zeer moeilijk. We kunnen wel een scheurkalender maken van 52 weken, en daar een teekening (wit-zwart) op. Dat kan aardig zijn, maar ik voel mij op 't oogenblik niets geschikt om dit aan te vangen. Die teekeningen moeten toch een postkaart groot zijn. Dit vraagt heel veel tijd. En zou voor u van onkosten veel duurder komen. Begin al maar met de clichés! 52 clichés! 't Zou een duur ding worden. En dit moet ik op voorhand zeggen: daar iets bijschrijven, dat is niet te doen. Ik denk het beste eene oplage van enkele honderden exemplaren te maken. Ik maak nu 6 teekeningen in wit en zwart. Op eenige honderd exempl. gaat ge die zeker verkoopen. En dan stel ik zelf voor, er dan met die almanakken uit te scheiden. Over enkele jaren, als 't God belieft, kunnen wij dan weer eens iets anders doen. B.V driekleurendrukken. Dat zou het beste zijn."
Het boek in Vlaanderen (1932) vermeldt (p. 71) de kostprijs: 25 frank.
De kalender voor 1933 is de laatste in de reeks. De hele oplage gaat jaarlijks bijna volledig de deur uit. Bij ontstentenis van contracten of ander archiefmateriaal uit uitgeverij De Sikkel kennen we geen cijfers over de precieze oplage. Op 1 mei 1936 schrijft FT aan De Bock: "Een vraagje: hebt ge nog van mijn almanakken in voorraad ? De Heer Kippenberg van de Insel-Verlag in Leipzig zou die allen willen overnemen
Onderaan de brief noteert De Bock volgende gegevens:
1926 - 6
1927 - 6
1928 - 2 + 1 slecht ing[ebonden]
1933 - 1 + 2
1932- 367 + 500 zond[er] kart[on]
Van de kalender 1932, verschenen op een ogenblik dat de verkoop daalt, zijn dus nog 867 exemplaren bij de uitgever. De overige uitgaven zijn op dat ogenblik uitgeput of in zeer geringe mate voorradig. Hoe groot moeten we de gebruikelijke oplage inschatten, wanneer we weten dat van de editie 1932 zich nog meer dan 800 exemplaren bij de uitgever bevinden. De oplage, die wellicht met de jaren is gestegen, zal naar alle waarschijnlijkheid een heel eind boven de duizend hebben gelegen, of bedroeg daar misschien een veelvoud van.
Nr 46 december 2013 Nicky Timmermans 1944 – 2008 redactie Opgestoken - Eerste roman van Felix Timmermans Hoofstuk I Jan Schroven Hoe een Gulden Engel een gevallen Engel werd Etienne De Smedt Uit mijn Rommelkas deel 5 - Annie Salomons en Felix Timmermans zijn Pallieter Etienne De Smedt Een stem uit Nederland - Felix Timmermans exposeert bij Kunsthandel Buffa deel 1 Cees Visser
Schimmen uit de schemer - Jozef Arrras Etienne De Smedt Timmermans, goedwillige illustrator voor anderen Johan De Coninck Zo tekende Felix Timmermans deel 3 Etienne De Smedt Kalligrafie uit “ Bij de Krabbkoker ” Willy De Loenen Timmermans voor jou geknipt, geknipt voor jou deel 2 Etienne De Smedt
Latijnse Psalmen voor een boer deel 2 Jan Schroven En het woord is aan... Felix Timmermans deel 10 Maurice Maeterlinck en zijn Pelléas en Mélisande Etienne De Smedt Antoon Thiry herlezen Johan De Coninck Over voorpublicaties en verhalenbundels Etienne De Smedt Een foto als bewijsmateriaal redactie Een korf vol kleurrijke Begijntjes Etienne De Smedt
Nr 47 juni 2014 Hoog het hart, hoog het lied, hoog de vreugde... Ledendag maart 2014 Daniël De Vos Schimmen uit de schemer – Prosper Arents deel 2 Etienne De Smedt Een stem uit Nederland - Felix Timmermans exposeert bij Kunsthandel Buffa deel 2 Cees Visser Uit mijn Rommelkas deel 6 Etienne De Smedt Felix Timmermans en de Muziek Daniël De Vos
Kalligrafie uit “Adagio” Willy De Loenen Felix Timmermans nog niet vergeten aan zee Hans Masschelein Zo tekende Felix Timmermans deel 4 Etienne De Smedt Door de Dagen waren Boskooltjes Jan Schroven Boerenpsalm in Canada Johan De Coninck
Opgestoken - Roman van Felix Timmermans - Hoofdstuk II Jan Schroven Alle wegen leiden naar ... Minneke Poes Herman Van Looy Drugs, dollars en .... Felix Timmermans Etienne De Smedt
Nr 48 december 2014 Een tipje van de sluier van de Spaanse Symforosa opgelicht Etienne De Smedt Een stem uit Nederland - Felix Timmermans exposeert bij Kunsthandel Buffa deel 3 Cees Visser Schimmen uit de schemer – Ward Corsmit deel 3 Etienne De Smedt Mini-capriooltje : Felix, altijd maar Felix (1) Etienne De Smedt Timmermans geciteerd Johan De Coninck
Hoe Sinter-Klaas uiteindelijk toch zelfstandig werd Etienne De Smedt Zo tekende Felix Timmermans deel 5 Etienne De Smedt Timmermans voor jou geknipt, geknipt voor jou deel 3 - Timmermans was ‘Einmalig’ Etienne De Smedt Mini-capriooltje : Felix, altijd maar Felix (2) Etienne De Smedt Hoogachtend.... Felix Timmermans - deel 4 Jan Schroven
Uit mijn Rommelkas deel 7 Etienne De Smedt Kalligrafie “Naar waar de Appelsienen groeien” Willy De Loenen Felix Timmermans en de Maneblussers Etienne De Smedt Timmermans-Masereel of Masereel-Timmermans Stan Andries En het woord is aan Felix Timmermans deel 11 Etienne De Smedt Mini-capriooltje : Felix, altijd maar Felix (3) Etienne De Smedt
Opgestoken - Roman van Felix Timmermans - Hoofdstuk III Jan Schroven Met de Fé nu op CD Etienne De Smedt Willen wij een kaartje leggen Etienne De Smedt
Nr 49 december 2015 Een Zilveren jubileum met Toeters en Bellen Daniël De Vos Een stem uit Nederland – Laudatio F.T. Kring 25 jaar Cees Visser Met het oog op ... deel 1 Etienne De Smedt Kalligrafie uit Boudewijn Willy De Loenen
Felix Timmermans en twee Lierse dichters Johan De Coninck Uit mijn Rommelkas deel 8 Etienne De Smedt Willen wij een kaartje leggen deel 2 Etienne De Smedt Pallietervliegtuig Jan Schroven Een Praagse lente voor Felix Timmermans - Over de Tsjechische vertalingen van zijn werk Etienne De Smedt
Zo tekende Felix Timmermans deel 6 Etienne De Smedt Ik had zo graag Felix geheten - Toontje-Felix Claesen en zijn "Peteren" Daniël De Vos / Mon Van den heuvel Timmermans voor jou geknipt, geknipt voor jou deel 4 Etienne De Smedt En het woord is aan Felix Timmermans deel 12 Etienne De Smedt Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk IV Jan Schroven Ereleden Felix Timmermanskring 2015 redactie
Nr 50 december 2015 Met het oog op... deel 2 ; Over de Appelsienenreizen Etienne De Smedt Logboek van een Driedaagse in De Panne Daniël De Vos Zo tekende Felix Timmermans deel 7 Etienne De Smedt Timmermans voor jou geknipt, geknipt voor jou Etienne De Smedt Een stem uit Nederland - Floran Lambrechts, epigoon in de schaduw van Felix Timmermans Cees Visser
Kalligrafie uit "Schoon Lier" van Felix Timmermans Willy De Loenen Willen wij een kaartje leggen? Deel 3 Etienne De Smedt Zo schreef Felix Timmermans Etienne De Smedt Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk V Jan Schroven Als 't weer Kerstmis wordt in Timmermansland deel 2 Etienne De Smedt
Pastorale intrede te Sigriswil Jan Schroven Felix Timmermans een geïnspireerd illustrator Etienne De Smedt Wie zei wat over Timmermans? Deel 1 Etienne De Smedt Mijn vroegste kennismaking met Timmermans Johan De Coninck Mini-capriooltje: De Fee reist altijd met ons mee Etienne De Smedt Timmermans, Adriaan Brouwer, Dietsche Warande en Belfort Etienne De Smedt
Nr 51 juni 2016 Met Felix en Oscar in de carrousel 46ste ledendag Daniël De Vos Capriooltje Etienne De Smedt Schimmen uit de schemer deel 4 - Toon Tieland Etienne De Smedt Een stem uit Nederland - Felix Timmermans en de commune van Krabbekoker Cees Visser
Kalligrafie uit "Het Keerseken in de Lanteern" van Felix Timmermans Willy De Loenen Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk VI Jan Schroven Wie zei wat over Timmermans Etienne De Smedt Nog iets over Abraham Hans en Felix Timmermans Johan De Coninck Zo schreef Felix Timmermans deel 2 Etienne De Smedt Literair criticus Frans Erens Jan Schroven
Felix Timmermans, een geïnspireerd illustrator deel 2 Etienne De Smedt Van Almanakken en Kalenders Etienne De Smedt Vreemde eenden in de bijt en andere rare vogels Etienne De Smedt Over de uitgever van Pallieter Etienne De Smedt De familie Timmermans in Oostduinkerke Daniël De Vos Timmermans vijftig jaar Jan Schroven Ereleden die zorgen dat er voort gepalliteerd kan worden Redactie
Nr 52 december 2016 Nieuwjaarswensen van GoT Redactie Clara Timmermans – (1922-2016) – Een vrouw met veel talenten Etienne De Smedt Pallieter: een marathon – van onze reporter ter plaatsen Hans Masschelein Wie zei wat over Timmermans Etienne De Smedt Een kwintet rond Pallieter Etienne De Smedt
Een stem uit Nederland - Felix Timmermans in de Jenever. Cees Visser Een aanslag op Boerenpsalm Etienne De Smedt Willen wij eens een kaartje leggen? Deel 4 Etienne De Smedt Zo schreef Felix Timmermans Etienne De Smedt
Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk VII Jan Schroven Felix Timmermans, een geïnspireerd illustrator deel 3 Etienne De Smedt De Herfst blies op de horen voor Felix Timmermans Etienne De Smedt Pallieter en de Professor Etienne De Smedt Bij een oude foto Johan De Coninck
Schimmen uit de schemer deel 5 - Henri Van Booven Etienne De Smedt Gelezen hier en daar … Herman Van Looy Kalligrafie uit - '' In de Koninklijke Vlaai '' Willy De Loenen
En het woord is aan - Felix Timmermans - De Processie van het Heilig Bloed te Brugge – deel 13 Etienne De Smedt Een zoete, heerlijke Moezelavond Jan Schroven Laat ons liefste samen varen Redactie Voorstelling nieuwe uitgave Pallieter Daniël De Vos Een marathon : Pallieter voorlezen. Redactie
Nr 53 juni 2017 Claes en Timmermans : een bijzondere vriendschap Akki van der Horst Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk VIII enIX Jan Schroven Wie zei wat over Timmermans Etienne De Smedt Een stem uit Nederland. Een groot dilemma: Burgerlijke conventie versus de stem van het hart Cees Visser
Willen wij eens een kaartje leggen Etienne De Smedt Zo schreef Felix Timmermans : Landelijke processie Etienne De Smedt Kalligrafie uit – “ De Kistprocessie “ Willy De Loenen Sprokkelingen, van een begraafplaats naar een baggerboot Johan De Coninck Mijnheer Timmermans, zou u voor ons eens iets willen schrijven Etienne De Smedt
Over brieven en herinneringen – deel 1 Etienne De Smedt Capriooltje Etienne De Smedt Timmermans zonder franjes Etienne De Smedt Over originelen, kopieën en … vervalsingen Etienne De Smedt Een toespraak voor Floris Jespers Jan Schroven
(Petit) Voyage autour de ma Chambre Etienne De Smedt Ereleden 2017 Redactie Berichtjes Redactie
Nr 54 december 2017 Een stem uit Nederland. Timmermans’ Anna-Marie - Van Liefde en Min Cees Visser Willen wij eens een kaartje leggen Etienne De Smedt Zo schreef Felix Timmermans : O.L. Vrouw der Vissen Etienne De Smedt Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk X Jan Schroven
Felix Timmermans, een geïnspireerd illustrator (deel 5 – slot) Etienne De Smedt Wie zei wat over Timmermans (deel 5) Etienne De Smedt Mijnheer Timmermans, zou u voor ons eens iets willen schrijven (deel 2) Etienne De Smedt Enkele notities over een paar vertalingen van het werk van Antoon Thiry Johan De Coninck
Kalligrafie Willy De Loenen Over brieven en herinneringen – deel 2 Etienne De Smedt Anna-Marie in Minirok Etienne De Smedt Het Kindeken Jezus in Vlaanderen …. En in Duitsland Etienne De Smedt Wat geschreven is blijft geschreven Etienne De Smedt Timmermans in het van schoonheid overkokend Italië Etienne De Smedt Op Harpen en Snaren en … op de gevoelige plaat Jan Schroven Spiegeltje, spiegeltje aan de wand : wie is de meest vertaalde in Vlaanderland? Etienne De Smedt Bin eine Saite Deiner Harfe Tony Dieltiens Viering 105de verjaardag : Anneke van Rompay – Béber Etienne De Smedt Capriooltje Etienne De Smedt
Nr 55 juni 2018 Grote visvangst in Lier – Wonderbaarlijk, maar in alle stilte Daniël De Vos Zo schreef Felix Timmermans : deel 6 Etienne De Smedt Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk XIen XII Felix Timmermans Een stem uit Nederland Cees Visser
Boer Wortel in avondkledij Etienne De Smedt De Vlaamse Toeristenbond over Timmermans in Lier Etienne De Smedt De Kring, het Davidsfonds en de Professor Etienne De Smedt Kaligrafie – Ambiorix Willy De Loenen En de boer, die ploegde voort … op vele velden Etienne De Smedt
Reconstructie van een Lebensbild Jan Schroven Ik zag Cecilia komen … langs heel diverse paden! Etienne De Smedt Timmermans en Joris Eeckhout Johan De Coninck Over drie bijzondere vertalingen van Juffrouw Symforosa Etienne De Smedt Voorbij de vergetelheid – aflevering 1 Hans Masschelein Hoe het eens begon Etienne De Smedt Mini-Capriooltje - What’s in a name! Etienne De Smedt
Nr 56 december 2018 Willen we eens een kaartje leggen Etienne De Smedt Zo mild, zo zacht, zo warm : dat moet Minneke Poes zijn! Etienne De Smedt Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk XIII en XIV Felix Timmermans
Een stem uit Nederland : Begijnhof Sproken Cees Visser Keldergatvertellingen en ander vertelsels Etienne De Smedt Het Begijnhof van Hoogstraten dat zij vergaten Jan Schroven Uitgevers zijn Avonturiers Etienne De Smedt Voorbij de vergetelheid – aflevering 2 Hans Masschelein Lia Timmermans, een vrouw die glans gaf aan onze kring ° 9 augustus 1920 - † 15 juni 2002 Etienne De Smedt
Kaligrafie, uit Pijp en Toebak – Rond een plaats van Portier Willy De Loenen Reimond Kimpe : Een getekend leven Etienne De Smedt Antoon Thiry, nog maar eens Antoon Thiry Etienne De Smedt Minneke Poes : Ik neem vakantie in mijn straat Herman Van Looy Timmermans en de molen van Fransoo Johan De Coninck
Schatten op zolder … of op een rommelmarkt Etienne De Smedt Ook al bestaat de Sint niet, toch is hij alomtegenwoordig Etienne De Smedt
Nr. 57 juni 2019 Een bijzondere voorpagina Etienne De Smedt Over Marc Sleen en andere Krabbekokers Etienne De Smedt De filosoof van Lier en zijn koninklijke vlaaikens Daniël De Vos Hallo ja, met de Pastoor Etienne De Smedt
Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk XV en XVI Felix Timmermans Een stem uit Nederland : …tot spijt van wie ’t benijdt… Cees Visser Nico Eekmans originele sierkapitalen Jan Schroven In de armen van Molière – Timmermanswerken in Franse vertaling Etienne De Smedt
Schrijvers uit de tijd van Felix Timmermans - Aflevering 15. Antoon Coolen Stijn Vanclooster Kaligrafie, uit Pijp en Toebak – De dinsdagse heilige Willy De Loenen Felix Timmermans en Ernest Claes Johan De Coninck Het geluk ligt soms (ook bij verzamelaars) in een klein hoekje. Of een kinderhand is gauw gevuld Etienne De Smedt
Nr. 58 december 2019 Opgestoken - Roman van Felix Timmermans Hoofdstuk XVII en Slot Felix Timmermans Het zeer kleurrijke Palet van Pieter Bruegel Etienne De Smedt Een stem uit Nederland : Pallieter in Holland deel I Cees Visser Pallieter en de Zigeuners Johan De Coninck Uit een ander vaatje getapt : Adriaan Brouwer Etienne De Smedt Niets blijft duren, alles gaat voorbij Etienne De Smedt
Kalligrafie uit Pijp en Toebak – Susken Andries Willy De Loenen Felix Timmermans in vertaling : een geschenk aan de wereld De publicaties van Ingrid van de Wijer : een geschenk aan de Timmermansfans Etienne De Smedt
Op Keizerlijk Japans – aanvulling 2. en Een Zweeds Verksken Jan Schroven Werken is zalig zeggen de Begijntjes Etienne De Smedt Trump en Timmermans Etienne De Smedt Voorbij de vergetelheid, deel 3 : Louis Vercammen Hans Masschelein
Over Duitsers met lange tenen Etienne De Smedt Toen Pallieter het Neteland verliet Etienne De Smedt Gaston Durnez 1928-2019 Redactie
Folkloristische stoet ontworpen door Felix Timmermans
11 juni 1928 en 17 juni 1928
We zijn altijd een volk geweest van stoeten, optochten en processies. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat, bij het gouden huwelijksjubileum van Piet Van Peborgh en Netteke Verstraeten in 1928, de Lierenaars beroep deden op Felix Timmermans om een stoet te ontwerpen en een programmabrochure samen te stellen.
Het werd een groot succes : de stoet ging tweemaal uit onder een geweldige belangstelling en de brochure, Lierke Plezierke , werd op een paar duizend exemplaren verspreid.
De fotograaf vatte plaats langs het parcours en maakte zijn keuze van wat aan zijn lens voorbijtrok. Deze fotos kwamen later op de markt onder de vorm van postkaarten, die al vlug een verzamelaars-item werden. Dank zij Walter Brioen uit Lier was ik in de gelegenheid deze reeks te kopiëren.
Rasechte Lierenaars zullen op deze beelden meer opmerken dan de gewone buitenlanders onder ons. Als hulp voor deze leken, een korte samenvatting.
Zoals elke stoet die zich respecteert begint deze met de gendarmen te paard, gevolgd door een groep (noodzakelijke) keersters. Met op de kop de dragers van t Belofte Land, krijgen we nu enkele beelden uit het leven van Pallieter. Dan is het de beurt aan het in Lier wereldberoemde En waar de Ster bleef stille staan . Het Timmermans gedeelte wordt dan afgesloten met personages uit Ann-Marie
Na de Maagd van Lier, Sint-Gummarus te paard en Sinterklaas te voet, volgen nu Lierse toestanden, Lierse verenigingen, Lierse folklore, kortom : Lierke Plezierke !
Ook mochten de reuzen niet ontbreken.
De stoet eindigt met datgene waarvoor hij is samengesteld : de jubilarissen in prachtige open koetsen.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.