Een verhaal rond Pirroen
Uitleiding bij de heruitgave van Mijnheer Pirroen van Felix Timmermans
Stijn Vanclooster
'In zijn stil stadje Lier legt Felix Timmermans op 't ogenblik de laatste hand aan het toneelstuk Mijnheer Pirroen, dat binnenkort in Den Haag vertoond zal worden.' Zo introduceert het Algemeen Handelsblad van 19 maart 1922 de intussen populaire Lierenaar, die de lezer iets vertelt over zijn op stapel staande nieuweling, de toneelversie van zijn even tevoren verschenen roman Anna-Marie (1921).
Het kernthema van dat boek had Timmermans al beziggehouden in de tijd toen hij aan Schemeringen van de dood werkte: de mogelijkheid van een zuivere, vergeestelijkte verhouding van mens tot mens, de liefde als hogere vriendschap.[1] In een boek, dat wel eens omschreven werd als een 'romantiekerig bedenksel' verwerkte Timmermans aldus een fundamentele problematiek. Willem Kloos, die indertijd Timmermans' roem in Nederland had helpen vestigen, noemde Anna-Marie daarom 'wezenlijk-grote, want diepe en klare, innig-bewogen en toch rustige kunst'. Maar de beoordelingen die de roman te beurt vielen, waren niet onverdeeld lovend. Typerend was de bespreking van het genoemde Algemeen Handelsblad: 'Tot op de hoogte van het monumentale der Pallieterschepping komt deze Anna-Marie-compositie niet, al vinden wij er de gave ongebondenheid, de warmbloedige overgave van een merkwaardig kunstenaar in terug.' Gerard van Hulzen daarentegen omschreef Anna-Marie als Timmermans' 'meest eigene, aan zijn ziel verwante werk', want, zo gaat hij verder, 'Men schijnt het nog aldoor niet te weten, dat het diepste wezen van Felix Timmermans niets met de uitbundigheid en de levenszwelling van een Pallieter uitstaande heeft'.[2]
Toch zou Anna-Marie velen Pallieter voor de geest roepen. Op de meeste recensenten had het personage van Pirroen een sterkere indruk nagelaten dan de titelfiguur Anna-Marie. Vreemd is dit niet, aangezien Anna-Marie in het boek minder op de voorgrond treedt en minder scherp en origineel wordt getypeerd dan Pirroen. Die laatste werd bij het lezerspubliek op korte tijd zo populair dat zijn naam algauw een begrip werd. Pirroen herinnerde vele recensenten aan Pallieter, en zoals de naam van deze levensgenieter het werkwoord 'pallieteren' in het leven had geroepen, zo ontstond algauw de nieuwvorming 'pirroenen'. De populariteit van de nieuwe Timmermansfiguur werd sterk in de hand gewerkt door het toneelstuk waarin Pirroen de titelrol kreeg.[3]
Al op 23 oktober 1919, nog voordat de roman was afgewerkt, noteerde Timmermans in zijn dagboek: '[...] aan het in toneelzetten van Anna-Marie, maar getiteld Mijnheer Pirroen'.[4] En op 7 mei 1920 klaagde hij aan Flor van Reeth: 'Ik kan bijna niet meer beschrijven. Ik zou willen toneel maken, een andere vorm nemen om mij uit te drukken'.[5] Timmermans had dus al vlug ingezien dat zijn nieuwe, ietwat karikaturale personage misschien wel bij uitstek geschikt was voor de bühne.
Wie dezelfde mening was toegedaan, was Eduard Veterman. Deze jongeman uit Den Haag vroeg Timmermans in de herfst van 1921[6] om zijn roman Anna-Marie tot een toneelstuk te mogen omwerken. De Lierenaar, die daar zelf al mee begonnen was, stemde daar onmiddellijk mee in en toen in 1922 Mijnheer Pirroen verscheen, stond naast de naam van Timmermans ook die van Veterman op de kaft.
Eduard Veterman (Den Haag 8-1-1901Amsterdam 28-6-1946), toneelman in hart en nieren, was zowat het tegenbeeld van de Lierenaar: een gedreven, uiterst modieus geklede, verfijnde estheet, een dandy en poseur die al op jonge leeftijd zijn leven wilde wijden aan Cultuur met een grote C, die zich in het grootstadsleven stortte en zijn avonden in de theaters doorbracht.[7] Toch zou Veterman het pad van Timmermans nog een paar keer kruisen. Hun samenwerking zou behalve Anna-Marie nog twee toneelstukken naar Timmermans voortbrengen, namelijk En waar de ster bleef stille staan (1925, naar Driekoningentryptiek) en Leontientje (1926, naar De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt). Volgens een interview met Veterman in 1934 stond er zelfs nog een vierde stuk op stapel, maar daar zijn nadien geen sporen van gevonden.[8] Timmermans en Veterman hanteerden een strakke taakverdeling. Veterman zorgde voor de verhaalstructuur, de enscenering en gaf de dramatische actie aan, terwijl Timmermans veelal de dialogen schreef.
Deze laatste zijn in Mijnheer Pirroen, in vergelijking met Anna-Marie, veel snediger en humoristischer. Een ander verschil betreft de tekening van de karakters, die in het toneelstuk veel oppervlakkiger is. Maar de belangrijkste aanpassing ligt elders. De verhaalstructuur en de dramatische stof ontwikkelen zich in het toneelstuk rond slechts twee personages Pirroen en Césarinne terwijl in de roman de verhouding tussen Anna-Marie en Corenhemel haast evenveel aandacht krijgt. In het toneelstuk zijn de taferelen rond de andere figuren de liefdesgeschiedenis tussen Corenhemel en Anna-Marie, de bijeenkomsten van de Dolfijnen enz. met andere woorden sterk ondergeschikt aan de intrige rond Pirroen en Césarinne. Timmermans beweerde zelfs dat hij Anna-Marie enkel in het toneelstuk had behouden omdat 'zij een persoon is die mee helpt het vreemde karakter van Pirroen te laten uitkomen'.[9] Op het inhoudelijke vlak betreft het belangrijkste verschil tussen de roman en het toneel het slot: in Mijnheer Pirroen keert Anna-Marie naar Italië terug, terwijl ze in de roman in het water sukkelt en sterft.
De première van Mijnheer Pirroen vond plaats in Nederland, meer bepaald op 10 oktober 1922 in de Rotterdamse Schouwburg. Regisseur was Nico de Jong; Jules Verstraete speelde de rol van Pirroen, Martha Walden die van Anna-Marie. In Vlaanderen ging het stuk twee weken later in première: op 23 oktober in de Lierse stadsschouwburg, in een opvoering door het Vlaamse Volkstoneel onder leiding van Oscar de Gruyter. De toneelvertoning, met in de titelrol Maurits Hoste, was het slot van een Timmermanshulde ter gelegenheid van de bekroning van de auteur met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor letterkunde.[10] In de Rotterdamse Schouwburg werd Mijnheer Pirroen aangekondigd als een 'blijspel in vier bedrijven'. Een brief van Timmermans aan zijn in Nederland verblijvende vriend Rik Cox laat zien dat de Lierenaar daar niet zo gelukkig mee was: '[...] het is verkeerd geweest het een blijspel te noemen. Dat hebben de Rotterdammers gelapt. Het stuk moet zijn: een vrije verbeelding. Het gaat er om een type te laten zien, in zijn doen en laten.'[11]
Vele jaren later heeft Timmermans z'n Anna-Marie nog omgewerkt tot een libretto. De gelijknamige opera, gecreëerd door Renaat Veremans, ging op 22 februari 1938 in de Koninklijke Vlaamse Opera in première. Toen de K.V.O. in mei van datzelfde jaar met Anna-Marie te gast was in het Opernhaus van Keulen, was de pers zo enthousiast, dat de belangrijke Duitse filmmaatschappij UFA het werk onmiddellijk wilde verfilmen. Omdat Timmermans noch Veremans akkoord gingen met enkele voorgestelde scenario-ingrepen, is daar evenwel niets van gekomen.
Hoe werd Mijnheer Pirroen nu ontvangen? Na de première van het toneelstuk schreef de gezaghebbende Nieuwe Rotterdamsche Courant dat 'de eenheid ontbrak. De tweeledigheid lijkt ons van Mijnheer Pirroen de groote fout. [...] Zoo is Mijnheer Pirroen een blijspel geworden met voortreffelijke brokken, doch zonder de eenheid, die de aandacht der toeschouwers pakt, tot het laatste. Nu zaten velen te wachten, totdat Caesarine dan toch maar eindelijk mocht komen.' De krant besloot met: 'Na Schemeringen van den dood, somber als een obsessie, kwam Pallieter, de uitbundige. Mijnheer Pirroen heeft van beiden wat, doch te zeer vallen de samenstellende deelen van dit tooneel-potpourri uiteen.'[12] Een aantal weken later schreef de Hollandsche Revue in dezelfde lijn: 'Ware het blijspel uitsluitend en dan in lichten, luchtigen stijl opgetrokken rondom den kostelijken meneer-Pirroen-ten-voeten-uit, dan was het tenminste een geheel geworden. Nu blijft het zo'n beetje "allerhande", niet onsmakelijk opgediend, maar... onbevredigend.'[13]
Kritiek op de opbouw en de eenheid van het stuk zal in de besprekingen, die Mijnheer Pirroen door de tijd heen ten deel vallen, een rode draad blijken te zijn. Maar steeds opnieuw wordt in de recensies ook gewezen op de grote bijval van het publiek. Zo opende het tijdschrift De Schelde van 8 maart 1926 haar bespreking van een nieuwe opvoering als volgt: 'Een macht van volk in "De Burgersbond" gisteravond voor de opvoering van "Mijnheer Pirroen", een zoo gekende comedie die steeds nieuwe belangstelling wekt.' Vijftien jaar later Mijnheer Pirroen was ondertussen tientallen malen ten tonele gebracht recenseerde Het Vlaamsche Land een nieuwe vertoning: 'Er waren slechts een paar rijen [...] open gebleven in den stadsschouwburg [van Antwerpen] voor de vertoning van "Mijnheer Pirroen"' [...] Het publiek beleefde een echt gezelligen namiddag en was dan ook niet zuinig met het applaus.'[14] In 1959 bijna zevenendertig jaar na de creatie van het stuk wist Het Handelsblad na een nieuwe opvoering: '"Anne-Marie draagt de sporen van de aanpassing, want het is zeker geen model van konstruktie.' Maar de recensent was geboeid door de personages, die allen de stempel dragen van Timmermans' oubolligheid. [...] we zouden kunnen zeggen dat Timmermans er een soort persoonlijk surrealisme op nahield. Zijn personages worden lichtjes vervormd: in plaats van de kontoeren te verscherpen dikt hij sommige details aan, zodat zijn personages ons soms doen denken aan kunstig gesneden spekulatieventjes. Zij bestormen ons gemoed, en met middelen die bij ieder ander auteur kinderachtig zouden wezen, houden ze ons in de ban, brengen ons een eigen levensbeeld, persen een glimlach uit ons wezen en ontroeren ons al verzetten we er ons als "grote mensen" tegen. Dit spel van personages is onweerstaanbaar, zelfs nu nog.[15]
Begin de jaren zeventig, andermaal ruim een decennium later, schreef het gezaghebbende De Standaard nadat het stuk een zoveelste keer op de planken was gebracht:
Veterman zal wel de animator zijn geweest. Maar dat vergeet men als men het stuk ziet; men ziet alleen Timmermans, de oubollige Fé die zijn peperkoekenventjes een ziel gaf zodat ze uit het raam van de vertelling sprongen en den schijn van de realiteit aannamen. In deze tijd van de maanreizen wil men zich ertegen verzetten, maar het lukt niet, notaris Pirroen en zijn kornuiten zijn ons te sterk, zij betokkelen in ons een romantischer snaar die we reeds lang gebroken waanden, en achter die haast onwaarschijnlijke eenvoud van die marionetten zien we toch levende mensen. [...] Een schitterende voorstelling die ons de wereld van deze tijd heeft doen vergeten. Een therapeutisch middel tegen de milieuvervuiling [!].'[16]
Ondanks de voortdurende daarbij opvallend gelijklopende kritiek stond Mijnheer Pirroen decennialang op het repertorium van heel wat theatergezelschappen in Vlaanderen. De jongste vijfentwintig jaar wordt het stuk alleen nog opgevoerd door amateurkringen, maar voordien tekenden geregeld ook professionele gezelschappen als de K.N.S. of de K.V.S. voor de voorstellingen. De schouwburgen liepen telkens vol. Wellicht rechtvaardigt alleen dat al de heruitgave van deze toneeltekst, die nu weer binnen het bereik van de lezer komt.
Noten
· 1. Cf. Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt: Lannoo, 2000, p. 302-303.
· 2. De citaten uit de besprekingen van Anna-Marie zijn ontleend aan het overzicht van José de Ceulaer, 'De receptie van Anna-Marie', in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 104-116.
· 3. Gaston Durnez, o.c., p. 306.
· 4. Ingrid van de Wijer, Al mijn dagen. Dagboek en archief Felix Timmermans. Wommelgem: Den Gulden Engel, 1986, p. 139.
· 5. José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans. Brugge: Orion-Desclée De Brouwer, 1972, p. 56.
· 6. Cf. Gaston Durnez, o.c., p. 306.
· 7. J.W. Regenhardt, Het gemaskerde leven van Eduard Veterman. Amsterdam: Balans, 1990, p. 58.
· 8. Cf. Hans Roest, 'Eduard Veterman en Hyacinth Hermans', in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 38.
· 9. Felix Timmermans, 'Mijnheer Pirroen', in: Algemeen Handelsblad, 19-3-1922. Opgenomen in: Louis Vercammen (samenst.), Omtrent Anna-Marie. Jaarboek 18 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1990, p. 129.
· 10. Premièregegevens voor Vlaanderen en Nederland ontleend aan José de Ceulaer, 'Het onthaal van het toneelwerk van, met en naar Felix Timmermans', in: José de Ceulaer (samenst.), Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen: Orbis en Orion/B. Gottmer, 1982, p. 8 en Gaston Durnez, o.c., p. 307.
· 11. José de Ceulaer, aangehaald artikel, p. 7.
· 12. Nieuwe Rotterdamsche Courant van 11-10-1922.
· 13. Hollandsche Revue van 25-11-1922.
· 14. Het Vlaamsche Land van 14-1-1941.
· 15. Het Handelsblad van 28-2-1959.
· 16. De Standaard van 10-5-1972.
© Stijn Vanclooster & CTB
Deze tekst verscheen als Stijn Vanclooster. 'Een verhaal rond Pirroen.'
Uitleiding bij de heruitgave van Mijnheer Pirroen van Felix Timmermans.' Wijnegem :
Felix Timmermanskring, 2003, p. 87-91.
|