Een verhaal rond Salomé
Stijn Vanclooster
Na ruim zeventig jaar werd onlangs Timmermans' vergeten toneelstuk De hemelsche Salomé weer op de planken gebracht. Het gezelschap Rust Roest uit Leest bij Mechelen voerde het in het najaar van 2001 op ter gelegenheid van zijn tachtigjarige bestaan.
Is de keuze voor dit stuk op zich al opmerkelijk, nog opvallender waren de ruime publieke belangstelling en het warme onthaal die de opvoering te beurt vielen. Het succes was vooral te danken aan de klasrijke acteurs en de regisseur, die het stuk door enkele ingrepen op een hoger plan tilden. Bij de literaire kwaliteit van de oorspronkelijke tekst kan de hedendaagse lezer immers zijn bedenkingen hebben. Ook de eerste opvoeringen, begin 1930, waren geen groot succes geweest. In een interview ruim tien jaar later, in 1941, verklaarde de auteur die kritiek als volgt: 'Ik heb mij te zeer gehouden aan de historische feiten. Ik had ze moeten vergeten.'
Die historische feiten betreffen het leven van Catharina van Siëna (1347-1380). Want al doet de titel iets anders vermoeden, De hemelse Salomé handelt over het leven van deze middeleeuwse heilige. Samen met Franciscus van Assisi is Catharina van Siëna sinds 1939 patroonheilige van Italië. Beide heiligen leerde Timmermans kennen via de biografieën van de Deense bekeerling Jens Johannes Jörgensen (1866-1956) en de twee figuren zouden hem zijn leven lang boeien. De hemelse Salomé ontstond overigens in een periode toen de auteur ook aan De Harp van Sint-Franciscus begon te schrijven. De hagiografische toon van Jörgensens boeken heeft Timmermans in zijn stuk aangehouden.
Voor een titelverklaring kan de lezer in het werk zelf terecht, met name bij het begin van het vijfde 'tafereelke': 'Zooals Salomé, een zondares, door haar dans het hoofd van een Heilige won, Sint-Jan de Doper, zo won Catharina, die een heilige was, het hoofd van een zondaar, door haar gebed, dat de dans der ziel is.' Felix Timmermans was al veel langer geboeid door de figuur van Salomé. Zo had hij het bijvoorbeeld over haar in het verhaal 'Om het hoofd van Johannes', dat voor het eerst verscheen in twee bijdragen in Het Vaderland van 21 december 1919 en 18 januari 1920 in de reeks 'Uit mijn rommelkas'. Daar kreeg het de titel Salomé en de mededeling 'Een vertelsel van Peterus door mij met letterkunde overgoten.' Later zou dit verhaal in het Winterboek 1934-1935 van het Comité van arbeiders en werkloze intellectuelen opnieuw verschijnen, lichtjes bewerkt en met een andere titel.
De hemelse Salomé is de enige toneeltekst die Timmermans zelfstandig schreef. Hij begint eraan in september 1929 en op 20 november van dat jaar zegt hij in een interview dat het stuk voltooid is. In januari 1930 verschijnt de tekst in de reeks 'Zilveren Verpozingen' bij P. N. Van Kampen en op 24 februari van dat jaar wordt hij voor het eerst op de planken gebracht. Dat gebeurde door het Vlaamsche Volkstoneel, in een regie van Anton van de Velde. Plaats van uitvoering was zaal De Valk aan de Grote Markt te Lier. Acteurs waren o.a. Greta Lens (Catharina), Tilly Van Speybrouck (Lapa), Staf Bruggen (Raymond van Capua), Anton van der Plaetse (kardinaal/Neri/stem van Jezus), Renaat Verheyen (Nicolaas Van Tuldo), Renaat Grassin (duivel) en Maurits Hoste (Jacob).
Van de Velde had evenwel zijn twijfels over de kwaliteit van het stuk. Hij maakte die niet rechtstreeks aan de auteur bekend, waardoor Timmermans enigszins ontstemd was. In dit verband richt Timmermans zich een maand voor de première tot de regisseur.
Ik verneem langs verschillende zijden, dat gij mijn stuk De hemelsche Salomé niets vindt. Indien dit waar is dan vind ik het spijtig, besten Broer, dat gij dat niet aan mij gezegd hebt, die het toch in de eerste plaats weten moet. Het kan natuurlijk heel waar zijn dat gij het niet goed acht. Doch waarom dan geen woordeken in alle openhertigheid schrijven. Gij als directeur en tevens regisseur zoudt mij toch het eerste moeten wijzen naar wat er te zwak te veel of te kort aan mijn werk is, dan kon ik dat nog altijd bewerken als ik er goesting voor had.
Hoewel de plaatselijke pers over de opvoering van het stuk erg geestdriftig was geweest, stond regisseur Van de Velde niet alleen met zijn kritiek. Gerard Walschap bijvoorbeeld vond het spel 'technisch zeker geen meesterwerk'. Het uitvoerigst lichtte toneelauteur en -recensent Willem Putman zijn commentaar toe. Hij achtte een onderwerp als het leven van Catharina van Siëna weinig geschikt voor toneel en vond dat het stuk hier en daar ontaardde in 'misselijke sentimentaliteit'. Vooral had hij zijn bedenkingen bij de opbouw van het stuk, die hij 'veel minder evenwichtig' vond dan Timmermans' vroegere toneelwerk.
De hemelse Salomé is opgebouwd rond 'zeven tafereelkens', waarbij elk tafereel wordt ingeleid door een monoloog van broeder Raymond van Capua, biograaf en biechtvader van Catharina. Soms onderbreekt hij ook het spel om het publiek of de lezer in te lichten. De gebeurtenissen worden dus niet in een doorlopende actie uitgebeeld, wat het geheel ietwat gekunsteld doet overkomen. Dit was ook de kritiek van Edward Veterman, de Nederlands-Joodse toneelman, met wie Timmermans eerder succesvol had samengewerkt. Na lectuur van het stuk schreef hij aan de auteur:
Ik heb uw Catharina gelezen, en er veel schoonheid in gevonden. Alleen de spreker stoort mij. Dat is juist wat het tooneel vijandig is. Zoodra iemand iets komt vertellen, bewijst dit, dat de handeling te kort schiet. De tafereelkens worden daardoor illustratie van een verhaal, en tooneel is niet de illustratie van een verhaal, maar de belevenis er van. De spreker ware trouwens niet noodig geweest, vooral niet bij een zoo markante figuur als Catharina van Siëna.
Timmermans nam de kritiek van zijn vriend ter harte. Hij voelde dat Veterman het goed voor had en begon zijn tekst te herwerken. De auteur heeft die arbeid overigens niet tot het einde volgehouden, waardoor de bewerking niet tot een nieuwe uitgave of opvoering heeft geleid. Het overgeleverde handschrift van de bewerking, dat wij dankzij Gaston Durnez op kopie konden inzien, is een curieus document. Er blijkt uit dat Timmermans de rol van Raymond van Capua sterk wilde inperken, verscheidene lange monologen duchtig inkorten en enkele dialogen grondig wijzigen.
Een andere aanpassing betreft de titel van het stuk. Timmermans wilde die namelijk veranderen in 'De Heilige en haar moeder'. Hij wilde zo de figuur van Lapa sterker doen uitkomen. Dit zou een terechte ingreep zijn geweest, want Lapa is niet alleen in talrijke scènes prominent aanwezig, maar maakt bovendien een opvallende ontwikkeling door. Aanvankelijk is zij de volksvrouw met 'het gezond verstand', die zich om Catharina's gedrag schaamt en zich afvraagt 'wat de mensen gaan denken', maar geleidelijk verandert haar houding: 'Kind, wat moet ik u toch bewonderen', zegt ze in het vijfde tafereel. Toch aarzelt zij in de volgende scène opnieuw. Als Catharina het schavot opklimt, roept Lapa: 'Dat wil ik niet. Kom er af! Zijn dat streken?' Maar even verder spreekt zij: 'Kind, bid voor mij... vraag aan God dat Hij het mij niet kwalijk neemt, dat ik zoveel verdriet heb, omdat gij van mij weggaat... en omdat ik zonder verdriet Zijn heilige wil niet kan aanvaarden... Een moeder mag toch verdriet hebben?' Lapa is zowaar bekeerd! Op het einde richt zij zich tot God: 'Gij hebt ze mij gegeven en Gij neemt ze terug, en dan zal het wel goed zijn. Gezegend zijt gij God, en ook omdat ik hare moeder mocht zijn...'
De daadkracht van Catharina van Siëna beeldt de sterkte uit van de menselijke wil. Ondanks felle tegenkanting van haar moeder, gaat Catharina een vroom leven leiden. Meer nog: ze brengt haar moeder tot bekering. Omdat zij wil, weerstaat zij aan de verzoekingen van de duivel en slaagt zij erin de paus naar Rome terug te halen. Op het schavot zegt zij, wanneer zij Nikolaas' hoofd in haar handen houdt: 'Ik wil'. Als een rode draad lopen deze twee woorden door het hele stuk.
Catharina verwijt de paus zijn aarzelend gedrag en wrijft de kerk corruptie aan. Typerend is echter haar gehoorzaamheid: 'Al was de paus ook de duivel in eigen persoon, dan zou ik toch het hoofd niet tegen hem mogen verheffen. Hij is en blijft de zoete Christus op aarde.' Herkennen wij hierin Timmermans' eigen trouw aan de kerk ook als diezelfde kerk het hem soms niet makkelijk maakte?
Als Catharina zegt dat voor haar de paus 'Christus op aarde' is, dan blijkt hieruit haar gerichtheid op Christus. In de visioenen die zij krijgt, ziet zij niet God, maar Jezus Christus. Zoals in de hagiografie gaat Christus met Catharina een 'huwelijk in het geloof' aan en ontvangt Catharina de stigmata. Herman-Emiel Mertens heeft er overigens op gewezen dat dit christocentrisme contrasteert met de algemene teneur van Adagio, waar slechts in twee gedichten Christus uitdrukkelijk wordt genoemd.
Maar, huwelijk in het geloof of niet, tot de veroordeelde Nikolaas van Tuldo spreekt Catharina: 'Ik ben van vlees en bloed en zondig als alle mensen. Ik heb misschien wel één ding wat meer, dat is dat ik bovenal mijn Jezus bemin'. Zij blijft echter uitgesproken sociaal geëngageerd, wat tot uiting komt in haar dienstbaarheid aan de kerk (taferelen III en IV) en aan haar evennaaste Nikolaas (taferelen V en VI). Wanneer zij de ongelovige veroordeelde wil doen biechten, heeft zij het niet over een of ander hiernamaals, maar begint zij met te zeggen: 'Ik heb u lief'. Op haar sterfbed spreekt de heilige van Siëna Jezus' eenvoudige woord: 'Hebt elkander lief'. In De hemelse Salomé heeft Felix Timmermans zijn diepste overtuiging uitgebeeld, die tegelijk de kern van het katholieke geloof omvat: de liefde voor onze medemens maakt onze verhouding tot God waar.
Bronnen
* AMVC-Letterenhuis, Antwerpen, Documenten en Knipsels Felix Timmermans.
* José de Ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947. Brugge: Orion/Desclée De Brouwer, 1972.
* Daniël De Vos, 'Een "hemelse" Salomé in Leest'. In: Zilveren Verpozingen, nr. 22, december 2001.
* Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt: Lannoo, 2001.
* Herman-Emiel Mertens, 'De hemelsche Salomé'. In: Timmermans ten tonele. Jaarboek 1982 van het Felix Timmermansgenootschap. Beveren/Nijmegen, Orion/Gottmer, 1982.
* Felix Timmermans, De hemelsche Salomé. Amsterdam: P.N. Van Kampen en Zoon, 1930.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
© Stijn Vanclooster
Deze tekst verscheen als Stijn Vanclooster, 'Een verhaal over "Salomé". Uitleiding bij de heruitgave van De hemelse Salomé van Felix Timmermans. Wijnegem: Felix Timmermanskring, 2002, p. 69-75.
|