Schets van een wandeling
FELIX TIMMERMANS EN HET LIERS BEGIJNHOF
De Begijnhofpoort, die eenmaal pruisisch-blauw is geweest, is altijd schilderachtig, van waar ge haar ook bekijkt. Aan haar zijde blikt het nachtpoortje als een kleuter naar zijn moeder op.
Zij staat er fier en trots in een renaissancelijst van grijs arduin. Twee blokzuilen schragen een fraai bewerkte boog met daarboven een zware kroonlijst die op zijn beurt een tabernakelvormige nis draagt. In die nis troont het beeld van de H. Begga, in terracotta en wit van kleur en heiligheid. Het arduinen sieraad dateert uit de zeventiende eeuw.
Als de poort en de minipoort open staan, wordt ge bekoord door het perspectief en het koloriet van muurtjes, gevels en daken.
Hier is het.
Hier is de ingang van het legendarisch Pallieterland. Dit begijnhof was een van de grote inspiratiebronnen en zovele jaren de rustige werkplaats van de schilder en schrijver Felix Timmermans.
Hier werden vele werken ontworpen en geschilderd of geschreven. Het is een oase van stilte en vroomheid. Ook nu nog.
Laat uw auto's en brommers buiten, want hier moet ge wandelen, zoals «de Fee» en zijn Muze hier hebben gewandeld.
Naast de poort, in een nis, achter glas, staat een gepolychromeerd lievevrouwebeeld «uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in ons stad gevaren...» zoals een rijmpje onder de nis het zegt.
Dit vrij grote mirakelbeeld heeft Felix Timmermans geïnspireerd tot een novelle, «Onze-Lieve-Vrouw der Vissen», verhaal over een «bootvisser» die het beeld ontvreemdt maar het daarna uit schrik in de Nete gooit, met als resultaat dat er weldra een wonderbare visvangst plaats heeft. ..
De novelle, die door Timmermans werd gefantaseerd maar waarin enkele Lierse volkstypen voorkomen ontstond in 1924. Zij werd voor de Vlaamse televisie verfilmd door de Lierse cineast Frans Verstreken. In het verhaal zowel als in de film werd het beeld veel kleiner voorgesteld.
In «Pallieter» laat Timmermans de Lievevrouw ook in de begijnhofprocessie meedragen.
De wandelaar die het hof betreedt stoot met zijn. blik vlak op het grote rode gebouw van het weeshuis. Dat wordt bestuurd door de gasthuiszusters van Lier, maar de begijnhofbewoners en andere Lierenaars noemen ze «Marollekens». Dat is de verbastering van «Maricollen», de naam van de zusterkens met de antieke kappen die jaren geleden de weesmeisjes onder hun strenge vleugels hielden. Timmermans beschrijft ze eveneens in «Pallieter» als de begijnhofprocessie uittrekt.
Als u even doorloopt vindt u aan de linkerhand de verrassing van de schilderachtige kalvarieberg: een langwerpig hofje met een poortje en aan het. eind een witte piëta onder een blauwgeverfde portiek, overschaduwd door drie lindebomen. Het hofje is ingesloten in een decorum van antieke gevels en kleine voorhofjes met houten afsluitingen.
Geen enkel toerist kan er aan weerstaan zijn fototoestel op dit hoekje te richten. Ook de «Fee» heeft het in prent vereeuwigd. Hier was het dat «Mademoiselle de Chanterie» woonde, de dochter van de schatrijke Franse bankier, die zijn bezittingen verloor, zelfmoord pleegde, zijn enige dochter achterliet. Deze zocht haar toevlucht in de stilte van het Lierse begijnhof, waar ze haar verdere leven doorbracht met naai- en borduurwerk en waar ze iedere zondag een brief schreef aan haar beminde, die nooit meer van zich liet horen. Die brieven werden ook nooit gepost maar zorgvuldig opgeborgen in een kistje.
Het verhaal verscheen in het boek «Pijp en Toebak» (nr. 244 uit de Volksreeks van het Davidsfonds, in 1933). Voor de toerist die van data houdt: de kalvarieberg is pas in 1695 aan het begijnhof toegevoegd. Nu kunnen wij door de tweede poort gaan en aan de waterkant staan mijmeren.
De Schapenkoppenstraat, het paviljoen en de Zimmertoren die we hier zien zijn nieuwe elementen in dit stadsbeeld. Enkele jaren geleden was de weg naar de Zimmertoren van hier uit ondenkbaar wegens de logge massa van de fabriek en de stenen muur die tot aan het water reikte. Aan de overkant van het water zien wij achter de bomen het gerestaureerde Hof van Geertrui waar een Timmermansmuseum wordt ondergebracht. Wij lopen eventjes de dijk op en hebben een kijk op het ongerepte synthetisch beeld van de achtergevels en daken waar het frivole begijnhoftorentje boven uitkijkt. De begijnenbeemd was in de voorbije jaren dooraderd met grachten, o.m. een spoelgracht en een paardegracht. Er was een bleekveld waar de begijntjes en de begijnhofbewoners hun linnen kwamen bleken. In deze buurt zien we Pallieter herleven. Hier gaat hij zwemmen of trekt in de winter over het ijs. Zijn huis «De Reynaert» kunnen wij situeren achter de begijnenvest, tussen de Nete en de vaart. De voorgevel was naar het begijnhof georiënteerd en de tuin werd aan de achterzijde begrensd door de Netedijk. Pallieter leeft met zijn begijnhof mee. De pastoor is zijn buurman en goede vriend. Charlot kent het wel en wee der begijntjes. Wanneer de begijnhofprocessie over de vest trekt, stapt Pallieter er ontroerd achter met een brandend «keerske».
Na afloop van de processie stoeien de kinderen in de begijnenbeemd, dansen in de ronde met de jonge begijntjes en doen een spelletje met de vrolijke pastoor, die er toevallig bij komt.
Vanuit haar keuken kan Charlot dit prettig tafereel volgen. Ze staat er bij te lachen «dat de tranen over haar gezicht lopen».
Verderop liggen de velden en de zogenaamde «bossen» van het Pallieterland.
Wij, Lierenaars, zien het Pallieterland zich uitstrekken van achter het begijnhof tot aan het Hof van Ringen.
Wij weten dat daar de wandelingen van Timmermans en zijn vrienden plaats vonden in de tijd dat het meesterwerk ontstond. Wij keren op onze stappen terug uit nieuwsgierigheid naar het stratenperspectief dat wij daarstraks terzijde hebben laten liggen. Eerst bekijken wij nog even de achtergevels van de huizen 7 en 8 van de kalvarieberg, die met hun hofmuurtjes de Schapenkoppenstraat begrenzen. Dat zouden vroeger, voor de uitbreiding van het hof, de voorgevels van de pastorij zijn geweest.
Wij naderen de kerk, onze blik in de rechte St. Margaretastraat.
De kerk der begijnen is een merkwaardig gebouw in Vlaamse barokstijl. Zij werd plechtig tot de eredienst gewijd op 12 mei 1671 en honderd jaar later bekroond met gevel en toren. Vlak naast de kerk, onder een leien luifel, bevindt zich een Ecce-Homobeeld waar dag en nacht een rood lichtje brandt.
Hierdoor hebben Timmermans en Thiry zich laten inspireren in hun begijnhofsproken, wanneer ze het verhaal «Ecco Homo en het bange portiereske» schreven (1909).
Op het pleintje voor de kerk, werd de Fee destijds gekiekt in gezelschap van de aristocratische pastoor Biermans, de begijnenherder, die vijfentwintig jaar lang de geschiedenis van het begijnhof heeft bestudeerd en de archieven ging uitpluizen om ons het boekje na te laten «Het Begijnhof te Lier». De foto staat op het kaft van het boek waarvoor Timmermans de inleiding heeft geschreven.
Nu komen wij bij het Pompstraatje, met zijn fotogeniek hoekje en de met ijzersmeedwerk versierde pomp, zijn arabeske van gekalkte muurtjes, de dominerende massale gevel, die ons frontaal aankijkt, nog geaccentueerd door de driehoek van het uitstekend horizontale dak.
Het straatje heeft Timmermans vaak tot het hanteren van de tekenstift verleid. De kunstenaar was begaafd met een sterk visueel geheugen en hij had een scherp waarnemingsvermogen voor pittige details die wij in zijn schilderachtige, haast primitieve, kinderlijke tekentechniek terugvinden. Die tekeningen zijn niet steeds iconografisch getrouwe kopieën van de realiteit. Hij verplaatste wel eens een af ander element van het ene prentje naar het andere, maar wist altijd het karakteristieke van iedere prent te bewaren, zelfs nog te versterken.
De rood-witte banden die het perspectief van de Pompstraat begrenzen, wekken onze nieuwsgierigheid. Zo worden wij naar de deftige Grachtkant gebracht. Het is een brede straat met een lange rij gelijkvormige gevels. Deze huizen zijn in de jaren 1721-1726 gebouwd.
In het eerste huis van de geüniformde rij, in nummer vier, heeft Timmermans kort na de eerste wereldoorlog, zijn werkkamer gehad. Hier schreef hij «Naar waar de Appelsienen groeien» (1926) en heeft hij veel getekend en geschilderd.
Menig kunstenaar heeft in deze straat en kamer betrokken of een atelier ingericht. Maar de beschrijving van het begijnhof als artiestenoord valt buiten het bestek van dit bescheiden gidsje.
Het smalle Hemdsmouwke is de attractie van het begijnhof. Aan de zijde van de Grachtkant ligt het breedste gedeelte van de bovenarm. Naar de St. Margaretastraat toe, vernauwt het tot de breedte van één persoon.
Timmermans laat hier in zijn verbeelding een vlietje op het begijnhof stromen. Zo hoort Pallieter op een romantische zomeravond de pastoor in zijn tuin cello spelen. Hij drijft met zijn schuitje langs het smalle Hemdsmouwke het begijnhof op tot aan het hek. Als de pastoor even ophoudt met musiceren en vraagt af er iemand is, roept Pallieter : «Ikke !»
Van de Grachtkant ziet men recht op de typische puntige achtergevel boven de lage muur met op de voorgrond een hoge pereboom. In de tweede wereldoorlog had Timmermans een werkkamer in het eerste huis, naast het Hemdsmouwke, nummer elf, aan de achterkant. Van op onze standplaats hebben wij precies het raam van die kamer in ons vizier.
Wij wandelen verder tot aan het einde van de Grachtkant om in de hoek het «Soete Naemke» te bekijken, een historisch geworden begijnhofzicht, zo vaak geschilderd en afgebeeld.
Wij hebben nu de weg gevolgd die Zuster Symforosa aflegde toen zij de kruisweg deed en in het Hellestraatje belandde waar Felix Timmermans Martienus laat wonen.
(De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen, 1918).
Langs het Hellestraatje komen wij in de Sint-Margaretastraat. Als wij in de rechte straat kijken, zien wij het bekende begijnhofprentje met de kerktoren, een deel van het kerkschip boven het kleurige decoratieve spel van puntgevels, daken en, muurtjes, met het meisjesweeshuis, de Wezenstraat en de pittoreske huisjes op de achtergrond.
Links lezen wij op een straatnaambord : «Martienushoek». Deze naam is zeer recent. De straat werd zo gedoopt na de dood van de Lierse auteur. Toen hij nog leefde, was dit de verlengde Bodegemstraat en in de mond van de begijnhofbewoners heette het specifieke hoekje met het ziltige okerachtige muurtje, waarin een rond poortje is uitgesneden en dat in het midden het sieraad van een arduinen pompje draagt, het «Piepenholleke».
Als wij ons met het aangezicht naar de blauwe poort van de begijnenvest wenden, aanschouwen wij nog zo een van die vrolijke, stemmige close-ups, met als merkwaardige architectonische reliek het kleine torenhuisje dat als uitkijkpost op de brede St.-Margaretastraat staat.
Wij kennen de houtsneden en tekeningen die Timmermans hiervan maakte. Enkele jaren geleden had dit stemmig decor nog een prachtig groen gordijn als achtergrond. Nu is het weg omdat de bomen op de begijnenvest werden afgezaagd, uit schrik voor de olmenziekte. Jammer voor de driebeukige katedraal zoals Timmermans de dreef noemde.
In de hoek rechts staat het gebouw van het Konvent, waar achter de lage rode muur een fris binnenhofje verborgen ligt en waar onvermoede schilderijen-in-potentie klaar liggen voor een schildershand.
Dit gebouw werd opgetrokken in 1595 en hersteld in 1712. Het was de verblijfplaats der novicen.. De oude kapel en de keuken zijn thans gehuurd door een Lierse kunstkring die de naam van het gebouw heeft aangenomen en er een galerij ingericht heeft.
De vier kinderen van Felix Timmermans, allen met literaire of plastische talenten begaafd, behoren tot deze kring.
Wij kunnen nu onze wandeling beëindigen langs de Symforosastraat, die vroeger Nieuwstraat heette en tegelijk met de Martienushoek haar nieuwe naam kreeg, naar het Oude Kerkhof toe, om zo langs de Wezenstraat het hof weer te verlaten.
Toen Felix Timmermans hier wandelde, werkte en droomde, groeiden er nog geen tv-antennen op de daken. Toch is er nog veel te proeven van de vroegere atmosfeer, als ge wandelt over de oude kasseitjes van het einde der zeventiende eeuw.
Hier en daar vinden wij nog onder schaliën luifels tegen gevels of muurtjes een statie van de kruisweg, door Bernard Janssens helemaal herschilderd
Onder het pastoraat van de zeereerwaarde heer Biermans was Timmermans begonnen aan het ontwerpen van en nieuwe kruisweg, maar de kunstenaar en de geestelijke renaissancegeoriënteerde herder werden het niet eens over de uitvoering.
Wel bestaan er nog enkele van de ontwerpen.
Felix Timmermans hield veel van zijn Liers begijnhof. Niet alleen gebruikte hij het als decor om zijn verhalen te illustreren, maar het was werkelijk de bron waaruit hij de stoffering van verscheidene werken putte
Uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling Timmermans en het Liers Begijnhof
Kunstkring Kovent - 1967
************
|