Het wonder in de kerstnacht
Klassieke Vlaamse kerstverhalen van Felix Timmermans en Stijn Streuvels.
door Cees Visser
In onderstaand artikel wordt ingegaan op twee Vlaamse kerstverhalen. Bijzonderheden van deze verhalen worden daarbij afgewisseld met persoonlijke ervaringen die de auteur met deze verhalen heeft.
Ongeveer twintig jaar geleden zagen we in 's-Hertogenbosch een affiche met daarop de aankondiging dat op Tweede Kerstdag Felix Timmermans' En waar de ster bleef stille staan gespeeld zou worden. Dat was een buitenkansje! Jarenlang had ik gehoopt eens de toneelbewerking van de Driekoningentryptiek te zien. En nu kon dat zomaar ...
Op 26 december stonden we al vroeg op de stoep van de Sint Jacobskerk, want daar ging het gebeuren. We zochten een plaatsje in de zware kerkbanken en staarden naar het decor dat de kroeg 'In 't Zeemeerminneke' voorstelde. Het decor was midden in die prachtige kerk opgebouwd; de wierookgeuren van de kerstmissen hingen er nog en zorgden voor een mysterieuze sfeer. In een nis aan de andere kant van de kerk zagen we de kerststal met het volle licht op het kindeke in de kribbe. Er was niet eens zo veel publiek, maar de mensen die er waren, zaten net als wij in stille verwachting...
Ik realiseerde me dat het ooit, in de verre Middeleeuwen, zo begonnen was. Uit de behoefte om het geboorteverhaal van Jezus voor de eenvoudige gelovigen aanschouwelijk te maken, groeide er rond de kerststal een spel met herders en de drie koningen. Maar toen dat al te realistisch werd, verbande de clerus het toneelspel uit de kerk. En nu, in de Sint Jacobskerk was het terug: realistisch, naïef en toch heel mystiek! Ik was er echt blij mee.
DRIEKONINGENTRYPTIEK
In 1923 publiceerde Felix Timmermans zijn Driekoningentryptiek, een kerstmislegende. Zoals de titel al aangeeft heeft het de vorm van een drieluik: een belangrijk middenpaneel, geflankeerd door twee zijluiken. Aan het eind van de Middeleeuwen werden drieluiken vrij algemeen gebruikt als altaarstuk.
Door het verhaal als een drieluik te presenteren, worden we al een beetje de geschiedenis ingetrokken. En, zoals bekend, in oude legenden zijn de wonderen de wereld niet uit!
Op de eerste bladzij van het verhaal, het middenluik, passeert bijna onopgemerkt een krakend woonwagentje het besneeuwde dorp, getrokken door een oudere man en een hond, met daarin een zwangere jonge vrouw: De volgende dag, op kerstavond, trekken drie berooide kroeglopers - verkleed als de Drie Koningen -zingend en met de ster draaiend de boerderijen langs. Het zijn de manke zachtmoedige herder Suskewiet, de onverbeterlijke bedelaar Schobberbeeck met zijn zwerende ogen en de rauwe opschepperige palingvisser Pitjevogel. Hun bedelzak raakt vol met brood, hesp en munten. Als ze in de avond besluiten naar de kroeg te gaan voor een flinke borrel, blijken ze in het wijde sneeuwlandschap hun oriëntatie kwijt geraakt te zijn. Even verder ontdekken ze het gammele woonwagentje en kloppen aan. Een man doet open en laat hen binnen. Daar zit de jonge vrouw in een blauw kleed met haar pas geboren kindje. De drie mannen zijn zo onder de indruk van dit wonderlijke gebeuren en de grote armoede, dat ze spontaan alles wat ze die dag bij elkaar gezongen hebben aan de voeten van de jonge moeder leggen. Blij en tevreden vertrekken ze, terwijl ze eigenlijk niet begrijpen waarom ze het gedaan hebben. Vooral de herder Suskewiet is erg onder de indruk. Hij heeft het kerstekind ontmoet, een waar godswonder.
Het linkerluik verplaatst ons naar de kerstavond een jaar later. Suskewiet is gaan leven als een vrome kluizenaar. Omdat hij ziek is, kan hij niet met de twee anderen mee de hoeven langs. In zijn stal laat hij de ster nog eens draaien en zingt hij met gebarsten stem het driekoningenlied. Terwijl hij zingt, komt er een kind op hem af dat hem uitnodigt mee naar ' huis ' te gaan, naar een gouden paleis boven een tuin in lentebloei.
Als Pitjevogel en Schrobberbeeck, dronken van de vele glaasjes jenever nog even bij hem langs gaan, vinden ze Suskewiet dood op zijn bed.
Het rechterluik vertelt over de kerstavond weer een jaar later. Pitjevogel heeft in dat jaar zijn ziel aan de duivel verkocht, maar heeft spijt van zijn zondig leven en bidt om genade bij bet kapelletje van de Madonna van de Zeven Smarten. Onderwijl is Schrobberbeeck op weg naar de kerk en neemt zich - als zo vaak - voor zijn leven te beteren. Tot zijn verbijstering ontdekt hij dat alle O.L. Vrouwebeeldjes langs de wegen verdwenen zijn. Nog meer schrikt hij als hij plotseling aan- gesproken wordt door O.L. Vrouwe van de Zeven Smarten die hem vraagt haar naar het kruisbeeld aan de waterplas te dragen. Door Pitjevogel met haar voorspraak van de duivel te redden is ze veel te laat om er nog op eigen kracht heen te gaan. En zo beleeft de bedelaar tussen a1 die Mariabeeldjes rond Jezus aan bet kruis op die kerstavond zijn ' hemel op aarde '.
Driekoningentryptiek is waarlijk een kerstmislegende vol wonderen! Warm en eenvoudig verteld en door Timmermans zelf op meesterlijke wijze met naïef aandoende prenten geïllustreerd. Opvallend klein is het formaat van de uitgave: 10 x 15 cm. Een verhaal om in de kerstnacht te lezen. Liefst hardop, dat maakt het wonder nog wonderlijker.
Niet alleen in Nederland en Vlaanderen was het boekje populair. In 1924 verscheen het in Duitsland als Das Tryptichon von den heiligen drei Königen. Dertig jaar later waren er van deze uitgave meer dan 250.000 exemplaren verkocht!
In 1925 ging de toneelbewerking (van Timmermans en Eduard Veterman) in Den Haag in première en trok direct volle zalen. Tientallen jaren bracht men het spel met succes op de planken. In de Sint ]acobskerk verzamelden zich slechts enkele tientallen liefhebbers. Het tijdperk Felix Timmermans lijkt voorbij. Maar ik kan u verzekeren dat we die middag met elkaar een heerlijke nostalgische ervaring hadden.
HET KERSTEKIND
Boeken kunnen je soms op een speciale manier dierbaar zijn. Bij toeval vond ik jaren geleden een eerste druk van Stijn Streuvels' Het Kerstekind (1911) bij een antiquariaat in Utrecht. Ik was in
de wolken. Ooit kocht ik in 1980 in 'Het Lijsternest' te Ingooigem de 22ste druk met prenten van Arno Brys, maar die illustraties vond ik minder passen bij de sfeer van het verhaal. Die eerste druk is prachtig verzorgd, gebonden in linnen (22 x 28 cm) met prenten van Jules Fonteyne, die duidelijk iets toevoegen aan het verhaal. Later vond ik nog een zesde druk uit 1947 met prenten van Jeanne Hebbelynck. Rond de kersttijd haal ik die boeken uit de kast, bekijk ze en lees erin.
Streuvels' verhaal is totaal anders dan dat van Timmermans. Het plaatst ons in een harde sociale werkelijkheid en die was in 1911 voor veel mensen ronduit droevig. Er was een grote kloof tussen rijk en arm. Maar daarnaast is er ook die kinderlijke droom die alles overstijgt. En zo is Het Kerstekind een verhaal met scherpe contrasten.
Het verhaal begin is wondermooi: 'Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd. ... De sneeuw, de lucht zat er vol van. Omhoog uit den grijzen hemel runselden en wervelden de vlokken als donkere kruimels, krieuwelden daar rond als een muggenzwerm; maar beneden was 't een spelen en wentelen als van dartele, witte vlinders, zacht, wattige brokken die gruisdikke dooreen draaiden, robbelden op en neer; of in schuinen val van overdweersch wevende draden, grondewaards schoten en daar stil, geruischloos, dood gingen liggen op de dikke, donzige, witte vacht ...' Het is alsof de hemel open gaat.
Ja, het moet wel een gedenkwaardige dag worden.
In het armoedige Kouterhuis verwacht men het zevende kind. Grootmoeder Meetje verzorgt het huishouden. Elke avond vertelt ze de kinderen het bijbelse kerstverhaal. Omwille van hen past ze de gebeurtenissen aan, ze vermenselijkt het verhaal, waardoor de kinderen geloven dat Jezus ieder jaar in de kerstnacht op aarde komt. De sneeuw is een goed voorteken en daarom verklapt Meetje dat het kindeke dit jaar in het Kouterhuis zal komen.
's Middags stuurt ze de kinderen naar buiten om bij het Herenhof te gaan spelen. Daar vertelt Leentje aan de meisjes wat er bij hen thuis die nacht gaat gebeuren. ze wordt uitgelachen, maar bij Veva, de dochter van de boer, slaat de vonk van het grote geheim over. ze trekt stilletjes met haar broertje het veld in op zoek naar bet wonder. Tegen de avond vindt het zoekende personeel hen en brengt de kinderen terug naar de hoeve.
Die avond viert men op het Herenhof op Bruegeliaanse wijze de kerstavond. Maar Veva kan van al die rijke overvloed en warmte niet genieten. De oude dienstmeid Treze, die Meetje goed kent, begrijpt Veva's verlangen en haalt de boerin over iets te doen. Deze ziet in dat ze wat goed te maken heeft bij het volk van het Kouterhuis, dat altijd in de drukke tijden dienstbaar is aan het Herenhof: Achter de rug van de boer om worden dan twee korven gevuld met nuttige geschenken. Treze, de boerin en Veva zullen op weg naar de nachtmis eerst bij het Kouterhuis langs gaan.
In de vrieskou gaan ze door de knerpende sneeuw. Als Meetje hen verwonderd binnen1aat, ziet de boerin voor het eerst de ernst van de diepe armoede daar en voelt zich schuldig. Veva is helemaa1 in de ban van het pas geboren kindje en waant zich in de stal van Bethlehem. Ze mag blijven tot de vrouwen terugkomen uit de nachtmis. Vlak voor ze opgehaald wordt, opent het kindje zijn ogen en kijkt haar aan. Thuisgekomen heeft ze een schone droom. Als engel brengt ze een kerstboom vol geschenken naar het Kouterhuis, waar rond het kindeke gedanst en gezongen wordt. En in die droom fluistert ze: ' Kindeke Jezus, moeder vraagt dat gij ter jaren bij ons zoudt komen? En Veva zag duidelijk dat 't Kindeke lieflijk knikte en loech !
Het Kerstekind is een prachtig zuiver verteld verhaal dat uitgroeit tot een mystieke ervaring. Maar anderzijds sluit Streuvels de ogen niet voor de harde werkelijkheid; een Herenhof vol overvloed naast een bedompt akkerhuis vol armoede. De zuivere sneeuw bedekt weliswaar alles, maar kan niet verhullen dat de rijke boerin naar een kind verlangt dat haar stugge, egoïstische man haar ontzegt. Dat verborgen verdriet doet pijn. Leentje en Veva stijgen boven die werkelijkheid uit, maar ook de twee oudjes, Meetje en Treze, gelouterd door een leven in dienstbaarheid, hebben iets behouden van de kinderlijke argeloosheid waardoor zij het wonder kunnen koesteren.
Felix Timmermans en Stijn Streuvels, twee literaire ' Vlaamse reuzen ', zijn misschien door het grote lezerspubliek vergeten. Maar de liefhebbers blijven hen lezen en genieten. En terecht!
Overgenomen uit het tweemaandelijks tijdschrift Boekenpost 75 p 7-9
LITERATUUR:
- Hedwig Spellers, Dag Streuvels. 'Ik ken den weg alleen' biografie, Leuven, 1994.
- Andre Demedts, Stijn Streuvels -Een terugblik op leven en werk . Brugge, 1971.
- Joos Florquin, Mijn Streuvelsboek. Brugge, 1971.
- Gaston Durnez, Felix Timmermans, een biografle.Tielt, 2000.
*********
|