De humor van Felix Timmermansxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Gaston Durnez
(Uit Vlaanderen 93 - 1967)
De cineast Jan Vanderheyden en zijn jonge acteur en assistent Jef Bruyninckx, waren op een avond bij Timmermans op bezoek geweest.
Wij wilden hem voor ons aan 't schrijven krijgen , vertelt Bruyninckx. ,,Wij trachtten hem te overtuigen dat hij een nieuw scenario moest maken. Met enige moeite nam hij aan. Als ik mij niet vergis, ging het toen om de film 'Een Engel van een Man'. Wij wisten dat hij veel te doen had en dat het misschien moeilijk zou gaan. Vanderheyden wou het hem dan ook zo eenvoudig mogelijk maken. Het moest niet meer zijn dan een algemene leidraad en het gaf niet als de tekst niet afgewerkt en niet netjes overgetikt was. Ik hoor het de cineast nog altijd zeggen : Fee, naar 't geschrift moet ge niet zien... Timmermans aanvaardde. Toen wij vertrokken, ging hij met ons mee tot aan de eerste brievenbus. Daar stak hij een gele briefkaart in. Zij was aan hemzelf geadresseerd en hij had er op geschreven: Beste Fee, morgen moet ge wat werken... De kaart moet aangekomen zijn, want wij hebben ons scenario gekregen. Het was niet groter dan één pagina met de hand geschreven.
Over Felix Timmermans bestaan vele anecdoten. In hoeverre zij door de herinnering en de vriendschap werden verguld, zal wel moeilijk uit te maken zijn. Zij bewijzen ons ten overvloede dat de schrijver enorm populair is geweest en dat zijn figuur legendarische trekken had gekregen.
Is het ook niet typisch dat een reeks anecdoten over hem werd opgenomen in ' Lachend Vlaanderen' ? K. Jacobs verzamelde in dat boek een groot aantal 'Vlaamse Volksverhalen', die in 1951, in een bewerking van Pol Heyns, bij Elsevier verschenen.
Volgens de inleiding werd 'veeleer het naamloze bijeengebracht dat door het volk verteld wordt wanneer het kermis houdt en wanneer het te keuvelen zit bij de haard of tijdens de spinavonden en vrolijke drankpartijtjes in de herberg'. Keizer Karel zowel als de schelmse Tisje-Tasje uit Frans-Vlaanderen en de Almanak van Snoeck zijn vertegenwoordigd. En achter die bonte rij vertelseltjes komt een afdeling voor de goede man van Lier. Wij vinden er Timmermans teruggebracht tot het formaat van kalendermoppen, maar de beste bevestigen het beeld dat wij ons van hem hebben gevormd.
Het is al zo vaak beklemtoond dat Timmermans niet die uitbundige man was waar zovelen hem, na lezing van 'Pallieter', voor gehouden hebben. In tegenstelling tot de held uit zijn wensdroom moet hij een rustige, huiselijke man geweest zijn, wat bang en voorzichtig, maar openbloeiend in het gezelschap van goede vrienden en 'volks-mensen' waar hij van hield.
De goede dingen des levens kon hij onvoorwaardelijk bewonderen, maar dat mochten gerust meteen de eenvoudigste zijn : een bloem in de tuin, een kleurrijke prent aan de muur, een pot zelfgemaakte bessenjam.
Ook bij vrienden liep hij niet voortdurend op zijn handen. José De Ceulaer noemt hem een 'typische droge humorist', wiens gesprekken niet vol kwinkslagen zaten maar die zo langs zijn neus weg een geestige opmerking kon maken. Daar lachte hij dan zelf eventjes mee, bijna verlegen, terwijl zijn ogen 'guitig tintelden'.
Als deze kwaliteit in zijn boeken aan bod komt, vind ik hem zelf op zijn best. Wat niet belet dat ik mij vaak heb laten meesleuren wanneer de luidruchtige vreugde uitbarst, fel en onweerstaanbaar, zoals alleen een groot verlangen uitbarsten kan.
Ook door de 'gewone man' in Lier werd hij vaak 'Pallieter' genoemd, maar dat had alleen iets te maken met de bekendheid van zijn boek. Oude schoolkameraden en buren zeggen van hem dat hij geen vlieg kwaad kon doen. Dat wordt van velen getuigd, maar ik heb wel eens de indruk dat het komt omdat zij de vliegen gewoon niet zien zitten. Voor Timmermans is er geen twijfel : Een mens als een wolk. Daar wordt aan toegevoegd, dat hij alles 'zo origineel' kon zeggen. Hij wist altijd een plezant woord, meneer.
De beste humor van de schrijver zat in de wijze waarop hij de mensen waarnam en in de taal waarmee hij die waarneming vertolkte.
Biezondere voorbeelden van beide vindt men in 'Minneke poes'. Een boek dat ten onrechte op het achterplan schijnt te zijn gebleven. Misschien omdat men het als een intermezzo beschouwde ? De kunst van het intermezzo valt bij ons nog zoveel tussen de plooien.
'Minnekepoes' bevat notities over een vakantie in een Kempens dorp. Het is een soort van dagboek, waarin de atmosfeer, de klank en de kleur van de seizoenen worden gemengd met opmerkingen over mensen en dingen uit de dagelijkse gang van zaken. Eigenlijk zijn de opeenvolgende hoofdstukjes niets anders dan wat wij nu 'kursiefjes' zouden noemen.
Zij lijken op dit genre omdat zij op bondige wijze geestige impressies brengen, maar ook omdat in het moderne kursiefje vaak gezocht wordt naar originele beelden. Voor 'Minnekepoes' geef ik meer dan een bundel hedendaagse beroepshumor.
Een groot voorbeeld van Timmermanse waarneming blijft een bijna terloopse opmerking in dit vakantieboek. De Processie trekt door het dorp en de barones stapt met haar twee dochters achter het Allerheiligste : 'Zij zijn karig gekleed, want zij willen niet opvallen en de aandacht trekken. Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De onmogelijke poging tot waardigheid wordt hier met een paar woorden meesterlijk getypeerd. 'Zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De champetter zal nooit meer uit mijn verbeelding verdwijnen. Sinds ik hem in dit boek heb gezien, kijk ik naar alle processies en stoeten, en ik zie hem overal opstappen, in allerlei uniformen en kledij, maar altijd met hetzelfde scheve hoofd. Timmermans steekt hier zijn pen uit naar Carmiggelt.
Ook in de jaren dat ik minder van Timmermans' verhalen heb gehouden en in een aantal boeken die ik nu, op afstand, gerust als mislukt of verouderd mag afschrijven, heb ik altijd genoegen beleefd aan zijn beeldspraak. Zij leverde voldoende parels op om altijd weer in die boeken op zoek te gaan. Vaak was dat eigenlijk geen zoeken, omdat zovele beelden in mijn herinnering leefden en ik alleen maar ging bladeren om ze op hun juiste plaats opnieuw te bekijken. Nu droom ik van een klein Timmermans-brevier, waarin niet de 'gedachten' maar de 'kleuren' zouden worden samengebracht.
In die kleuren zat veel blauw en geel van de naïeve prenten. Zijn taal blonk zoals de huizen en straten van Lier in de zomer van zijn jonge jaren.
De volksvertellers van de oude stempel, die je ook nu nog kunt horen, maar je moet weten waar ze zitten, kunnen vaak beelden gebruiken die in originaliteit en kleur niet voor Timmermans moeten onderdoen. Ik heb eens iemand horen vertellen 'dat hij zoveel champagne had mogen drinken, dat zijn tenen er van krulden'. Een andere 'lachte zich een oog uit van schrik'. In Lier hoorde ik een grote, magere man met triestig gezicht 'een lange vrijdag' noemen (want een ouderwetse visdag was niet zo'n kermis, weet u het nog ?). Een nijdaas van een rijkaard is er 'een zilveren Judas'.
Timmermans luisterde naar de volksmond. Zijn verbeelding noteerde, vulde aan, blonk alles op. Soms beefde zijn hand en schoof zijn pen uit; dan werd hij kunstmatig. Soms was hij niet persoonlijk genoeg aanwezig; dan bleef hij oubollig. Maar...
Sla 'Minnekepoes' open, gelijk waar, bijvoorbeeld op pagina 10. Het is zondag en de wolken slenteren vredig, 'dik van geluk door de zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht'.
'Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van 't diepe water, ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettennieuws'.
De wereld wordt soms in woorden opnieuw geschapen. Of gerestaureerd.
Is het niet geestig dat een schrijver dat kan, een kleine mens met een pen ?
De geest van Timmermans' humor is die van bijna al zijn werk. Hij is best te typeren met het bekende prentje van de doedelzakspeler die musicerend door de velden schrijdt, boven het opschrift: 'En Toch !'
Het is de humor van de levensaanvaarding. Timmermans ziet de onvolkomendheden van de wereld, maar hij klaagt ze niet aan. Hij lacht er eens mee en plaatst ze in een ruimer kader, in een sfeer van breed-menselijk begrip.
Zó redt het volk zich al eeuwen uit zijn mizerie.
Toen Lods op 13 October 1938 in De Standaard zijn duizendste 'Uil' liet verschijnen, bood de krant hem een originele hulde aan. Zij drukte het jubilerende 'kursiefje' tussen een gelukwens van Felix Timmermans en een van Ernest Claes, die allebei zo'n beetje over humor filosofeerden.
Timmermans vatte er zijn eigen opvatting in samen : De humor is ernst en tragiek waaraan men niet wil ten onder gaan. De wil naar levensverheuging, want de humor begint daar waar er iets ontbreekt. Niet willen treurig zijn, toch 'ja' tot het leven zeggen, spijts alles. Als men dat gevoel heeft, ziet men van zich zelve en van anderen de kleine kant, maar men spot er niet meer mee, men is niet sarcastisch, niet ironisch, niet bitter, men neemt het aan. Bij alles en bij iedereen ontbreekt er iets, maar dit maakt juist de schoonheid van het leven uit. Elke mens is een andere klank van de grote piano, de ene kan de andere niets verwijten, want ze complementeren elkander, en daarom is er een goedheid, een berusting en een aanvaarden in het tekort van zichzelven en van anderen, en men kan met alles glimlachen.
Het is de humor van iemand die wijs en goed was.
De tweede wereldoorlog moest nog komen, met zijn concentratiekampen en zijn atoombommen, met zijn besef van het absurde dat onze generatie heeft getekend.
Op onze muren word dit jaar het feest van Eén Mei aangekondigd met een affiche van de cartoonist Hugoké. Op een witte achtergrond rijst een hoge vuist op, met donkere contouren, maar in de handpalm en op de arm zien wij gele korenaren, het rood van ovens en het blauw van werktuigen en tandwielen.
Er zijn tijden waarin de open hand van de humorist een vuist moet worden. Om de kleuren te verdedigen.
************
|