Felix Timmermans als schilder.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit het Laatste Nieuws, door Joh. De Maegt
Een bezoek bij hem te Lier...
Op dien bruinen namiddag.
Op dien bruinen namiddag, voorbij t Moorke en voorbij de Roode Flesch, voorbij den Sinterklaas op den topgevel, met een ijzeren stang in zijn rug tot steun, voorbij de Fortuin die in t goud op een anderen gevel in de Nethe spiegelt, en waar, in de buurt, een schoon ijzeren vrouwken op een lier zit te spelen boven een hoog raam, voorbij het Kruisken, en voorbij het huis waar, in t Fransch gebeiteld staat, dat Christiaan II, koning van Denemarken, aldaar vertoefde van 1524 tot1530, daar allemaal voorbij; wij zegden het al, vinden wij Felix Timmermans thuis in zijn huis, en hij zegt :
- Kunst is gelijk wijn. Ze moet klaar zijn en beter worden met de tijd.
Klaarte en eenvoud.
- Een kunstenaar, zeggen wij om niet onder te doen, staat tot het leven, gelijk een juwelier tot de ambachten. Hij maakt het leven mooier en versiert het.
- Maar hij moet er zich voor wachten, zegt Timmermans, overdreven te versieren. Ge moet nooit de grondstof verdoezelen, en achter een versiering mag geen leegte zijn.
- Simpel zijn menen wij.
- En klaar, herhaalt Timmermans met nadruk. Ik schuw den schrijver die duister is. Laat ik op mijn beurt klaar zijn. Duisterheden in den vorm, door onmacht, slordigheid of pose niet de moeite waard. Duisterheden in den inhoud, door de mikroskopische fijnheid van het weefsel of door eigen onvoorbereidheid : die moeten overpeind worden. Komt zij uit duisterheid in den geest van den schrijver niet de moeite waard.
- Gij zijt ook schilder en tekenaar, zeggen wij, ge schildert en ge teekent gelijk gij schrijft, met volkse kleuren en krullekes, met tonen, tinten en lijnen van alleman waarin ge uw bezieling legt. Algemeene kunst verpersoonlijkt... of beter, persoonlijke kunst veralgemeend. Mag ik uw muren eens even langs gaan?
- Ga.
De eerste schildertijd.
Wij gaan, kijken en zeggen :
- Ik vermoed dat er twee tijden zijn in uw schilderwerk, gelijk in uw schrifturen. Uw boeken krijgen meer diepte, geven blijk van zoeken naar de ziel, trachten naar hooger. Alzoo uw schilderwerk, dat eerst als met een verzwaard penseel van Breugel gemaakt is. Daar is dat doek met die twee dikke venten die een vracht fruit dragen op een stok...
- Afgekeken van een gevelsteen, bij t Begijnhof, zei Timmermans, in het Land van Belofte.
- Dat doek is nog buiten verhouding stoffelijk en zinnelijk, oordeelen wij. Uw plezante Drie Koningen, die uitkomen op donkeren achtergrond gelijk drie clowns zoo kleurig, zijn een zeer geestig gezicht. Maar dan is daar die processie, met haar naïeve menschen uit den tijd dat er zulke nog bestonden, en die zoo feestelijk uitlijnen op het vlakke landschap, dat is al lichter en... ik vind niet het woord.
- Ik zie het als een zondagsdoek, zei Timmermans
- Dat is het woord... Er is ook iets van schalksheid van Edgard Tijtgat in.
- Ik maakte ze voor ik iets van Tijtgat zag...
De tweede schildertijd.
- En dan is er ginder dat zeer mooie Winterlandschap en is er dat bruine Landgezicht : minder fantazie, meer werkelijkheid, en eigenlijk meer kijken naar wat die werkelijkheid aan eeuwige beteekenis heeft.
- Hebt ge dat Stilleven gezien?
- Ik heb dat Stilleven gezien, met die fijne schakeeringen in de kleuren. Uw kleuren vergeestelijken. Ze worden eigenlijk serieuzer, gelijk veel in uw Franciskus... Alzoo zijn uw twee tijden : een van zinnelijke fantazie en een van geestelijk realisme.
- Houdt ge van dit gezicht op Lier?
- Het heeft allicht dokumentarische waarde
- Het stelt Lier voor aan een kant die nu verdwenen is. Daar was een waterke dat zoo ijl wegging in de verte, dat het u naar de eeuwigheid kon voeren.
Potten en tegelwerk.
- Ik zie dan nog al die blauwe potten, met teekeningen uit uw boeken er op, die borden met uw figuren, die tegels ook met Leve Marieke... en met overal die eenzame en bescheiden F van u...
- Ik teekende en schilderde dat allemaal zelf. En ga dat zelf laten bakken in « De Sfinx », te Maastricht. Voor het stadhuis te Waalwijk heb ik zoo een schildering op wandtegels gemaakt, die Chrispinus en Chrispianus voorstelt...
- En is dat dorpgezicht Breugel niet?
- Dat is het Noord-Brabantsche dorpke Breugel, waar ik onzen Breugel laat vandaan komen.
- En dat portret van u op den grond? En die schone, levendige Timmermans-kop op die kast?
- Dat portret is door Van Rompaey, een schilder uit Lier. Die kop is t werk van Achille Moortgat.
- Zoo is deze kamer een museum van de menschen uit uw boeken en van den mensch die ze maakte.
Elk op zijn manier.
Hier kan ik komen zitten peinzen over wat ik maakte en niet maakte... Ik kan hier zitten peinzen aan wat anderen schreven, en kan ze bewonderen in mijn binnenste, als zij zichzelf zijn. Zoo Streuvels, die zoo diep met zijn volk en met de grond van zijn volk verbonden is. Ik wou ook zoo kunnen schrijven...
- Dat zou jammer zijn. Elk zijn manier.
- Ik doe het op mijn manier, en schilder op mijn manier, en zoek mezelf, mijn taal en den eenvoud.
- Gij houdt van Lier. Lier houdt van u. Wat is voor u het schoonste in Lier, buiten t volk van Lier natuurlijk?
t Begijnhof.
- t Begijnhof. Daar ligt het verleden vast, en komt ge de vorige eeuwen tegen.
- Ei, ge doet mij aan Ernest Staes uit het Pannenhuis, zijn oordjesschool denken. Die lag, gelijk mevrouw Bergmann mij zegde, aan den ingang links, in het pand nummer 3, en niet in de straat t Hemdsmouwken. Daar was het dat juffrouw Monnier school hield... Edward Peeters schreef me onlangs - zijn vrouw is een afstammelinge van mevrouw Courtmans en hij kan dus veel weten uit vroegeren tijd - dat juffrouw Monnier eigenlijk « uffra Wabbes » werd genoemd, en niemand anders was dan juffrouw Wappers, zuster van de Antwerpschen schilder. De vader van Tony was toen burgemeester, bekend en zeer graag gezien onder de naam « de Duitse Geus ». In dien tijd was er te Lier een kniedichter, Voorhoofd geheten, die erg arm was en eens vader Bergmann om steun vroeg. Al lachend gaf deze hem ze, op voorwaarde dat Voorhoofd op staanden voet een versje maakte. Voorhoofd dacht even na, en zei plechtig : De Noorderwind is koud, Hij snijdt door mond en neus.
De braafste mensch van t stad
Dat is de Duitse Geus...
Verontschuldig mij. Ik spreek Peeters na, en gij zult dat allemaal wel weten.
- Wij kregen mevrouw Bergmann vaak thuis. Ik weet dat nog. Ik stond dan aan ons deur te droomen. Zij moet mij voor een lanterfant versleten hebben... Ook dat is al lang voorbij. Kom, laat ons niet melankoliek worden... Even Rooken?
Een laatste vraag
- Nog een vraag...
- Journalist !
- Hadt ge geen journalist willen zijn?
- Ik ben het geweest. Pas drie weken na mijn opdracht kwam ik met het verslag. t Was over een begrafenis... Uw vraag?
- Waaraan werkt ge nu?
- Ik maak oude vertellingen af en bereid een roman voor over Lier.
Nu dampt weer Timmermans zijn pijp voor zijn bekende kop, alzoo door de natuur gemaakt om door Opsomer te worden nageschilderd, bruin, kloek en Liersch.
In de gang, voorgeborgte van het museum daarbinnen, zien we nog een repliek van De Processie.
- Niet geslaagd, morde Timmermans, veel te zwaar, ik kan mezelf niet naschilderen, ik kan geen twee keren het zelfde doen. Wat ik eens maakte is zonder belang voor mij, t dood... Wanneer keert ge hier terug?
Als we buiten komen dan speelt daar nog een straal door de ondergaande zon vergeten, vlak voor Timmermans zijn huis en boven Lier, en schildert jonge kleuren op oude muren.
****
|