DE ENIGE, DE ECHTE. DE EEUWIGE... FELIX TIMMERMANSxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Pater J. Callewaert, Dominikaan
In de Nederlandse en in de wereldletterkunde is Timmermans een verschijnsel. Daardoor bedoel ik iets wonderbaars, iets buitengewoons, iets onverwachts, iets verrassends. Het is echter met iets wanordelijks, iets onnatuurlijks, maar iets zeldzaams dat verwondering en tevens bewondering baart omdat het de gewone gang der dingen voorbijstreeft en getuigt van een uitzonderlijke daimon op het gebied van de letterkunde. Wij kunnen zeggen dat het letterkundig werk van Timmermans een stel is van tegenstellingen, van verrassingen en spanningen die uiteindelijk samenvloeien in een evenwichtige synthese waarvan zijn «Adagio» de schone voleinding is en de aller individueelste expressie van de aller individueelste emotie, van de totale en voldragen en volborene Timmermans-persoonlijkheid. Lijk Timmermans, zo is er maar een, maar, datgene wat hij is, is hij volledig en zijne typische eigenaardigheid schaadt niet aan zijne algemene menselijkheid, en ook zijn bonte, losse fleurigheid schaadt niet aan zijne mystieke diepte en zijn oneindigheidsgevoel.
Wij vestigen de aandacht op de verschillende uitingen, vormen en gedaanten van het Timmermansverschijnsel.
1) Zijn eerste letterkundig werk zijn jeugdwerk « Schemeringen van den Dood » veropenbaren ons een Timmermans die gevangen zit in «le mal du siècle », in een ziekelijke doodsangst en een pessimistische twijfel, in een roezig gefilosofeer, in een warnet van theosofie en spiritisme. Dit alles in volstrekte tegenstelling met zijn physiek wezen (zie de bekende portretten met zijn kameraadschappelijke aard, met zijn gemeenschapsleven in «Lierke - plezierke» zijn geboortestad). Maar plots zal hij die lijkwade van zich afschudden. Met een geweldige schreeuw, namelijk zijn « Pallieter », zal hij verrijzen, het leven toejuichen en vieren tot het uitbundige toe. Zijn boek « Pallieter » zal zijn meesterwerk blijven, in deze zin dat zijn hele wezen en zijn hele kunst er in aanwezig zijn.
2) Het boek « Pallieter » was van meet af een reuzensucces en beleefde tal van herdrukken en toch werd het door de meesten verkeerd begrepen. De meesten beleefden reuzenpret aan Pallieter als de natuuraanbidder, de dagenmelker, de levenszatte, de kermisvierder, zelfs als de pantheïst en de zinnelijk losbandige, de materialist en de heiden, of de guitige moppentapper en de folklorist. Vreemdelingen, ook vele Hollanders, dachten dat Vlaanderen een land van Pallieters was. Critici spraken van Breugheliaanse kunst, daardoor bewijzend dat zij ook van onze grote Breughel, van zijn visie, zijn hart en zijn volkse menselijkheid niets begrepen hadden. Die verkeerde opvatting bleef lange tijd opgeld maken. Het wonder van een uitgevochten boek waarvan men de wezenlijke inhoud niet begreep. Het boek Pallieter is toch niets anders als Timmermans zelf, die deze figuur gebruikte om de wonderen van Gods natuur, door de wisseling der seizoenen henen te verheerlijken, om de onvergankelijkheid en onverzadigbaarheid van zijn hart uit te spreken, om zijn heimwee te vertolken over de vergankelijkheid der dingen, om zijn eeuwige vreugdenood uit te schreeuwen, buiten en boven alle aardse beperktheden ; kortom Pallieter is het boek van een kunstenaar die smacht naar de oneindigheid, naar de God, Schepper van hemel en van aarde. De echte betekenis van Pallieter wordt uitgedrukt door de slotzin van het boek : « ...alzo vertrok Pallieter, de dagenmelker uit het Nethe-land, en ging de wijde schone wereld in lijk de vogels en de wind... ». Onze grootste Vlaamse dichteres Hadewijch drukte die visie uit met de woorden : « alle dinge syn mi te inge, want mijn hert is veel te wide ».
En de heilige Augustinus : « Mijn hart is onverzadigd tot het rust in God ». In Pallieter maar als lentelied hoort men reeds Timmermans' herfstavondlied « Adagio ». In Pallieter horen wij een naklank van het hooglied van koning Salomo. Pallieter is een boek bruisend van het geestelijk expressionisme in een zinnelijke taal die druipt van melk en honing maar in elk hoofdstuk hoort men, lijk een ondergronds water, zacht het heimwee van het hart ruisen.
3) Pallieters elementaire zinnelijkheid, levensuitbundigheid, zotbolligheid en zogezegde heidensheid en naturalisme groeien in de verdere boeken van Timmermans uit tot innerlijkheid, geestelijkheid, godsdienstigheid en mystiek. Immers Timmermans was Vlaming van huize uit en voelde intens mede de historie, de psychologie en de kunst van zijn Vlaamse volk. Hij was volks-Vlaams en kon van zichzelf zeggen : « Hier sta ik, ik kan niet anders ». Welnu in elke Vlaming steekt er een stuk Rubens levensnatuurgeweld, op zijn baroks, een stuk Teniers-Breughel, levensvreugde, uilenspiegelachtigheid, met een lach en een traan ; vooral een stuk Memling-Van Eyck, vroomheid, godsvrucht, geboren uit het traditionele katholicisme. Het kan niet anders, wat in het bloed zit spreekt zich uit in de kunst en, wat Vlaamse kunst betreft, in onze verschillende schildersscholen door de eeuwen henen.
In zijn boeken « Pallieter », « Anne Marie », « Boerenpsalm », « Pieter Breughel », «Adriaan Brouwer», overal liet Timmermans de katholieke levensbeschouwing glanzen. Nog meer in zijn boeken «Het Kindeke' Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor in den Bloeyenden Wyngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus». En men spreke niet van uitwendige mystiek of van godsdienstig folklorisme. Men spreke niet van komische zielelandschappen zonder meer, godsdienstig getint. Daarop antwoord ik : «De Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt» is de schoonste voorstelling van het geloofsprobleem en de genadewerking die ik ken. Zijn Franciscus is de fijnste heiligenpsychologie. Het is merkwaardig hoe Timmermans de natuur en de bovennatuur in elkander laat vloeien zonder aan beide te schaden. Er zijn niet vele katholieke auteurs die dit vraagstuk zo delikaat en orthodox hebben opgelost in hun kunstwerken. Zulks hebben de Vlamingen altijd gekunnen. Zo deden het ook onze grootste schilders als daar zijn Permeke en Servaes.
4) Een vierde eigenschap van Timmermans' uvre, is zijn lyrische kleurenweelde.
Hij is een schilder bij Gods genade. (De bewijzen liggen voor de hand, een miniatuur schilder, op zijn middeleeuws, gotisch-sober.) Wellicht had hij een groot schilder kunnen worden, 't ware een natuurlijke opgang geweest in de lijn van zijn wezen. Zonderling, maar hij is geworden de schilderende schrijver, de woord- en taalschilder, en in de taal ligt schilderkunst, beeldhouw-architektuur en muziek. De taal is het rijkste en veelzijdigste kunstorgaan. Schilderen wil zeggen : spelen met kleuren. Een schilder vangt God met zijn verf gelijk een heilige met zijn gebeden. Schilderen is de God van alle regenbogen uiteenwrijven op zijn palet. Die kleurenweelde zat hem in zijn Vlaams bloed.
Hij, Timmermans, zag al de kleuren en van alles de kleuren en hij heeft ze gevangen in zijn taal. Wellicht was zijn taal niet grammatikaal geijkt. Zeker was zij niet Hollands verstard maar zij was vlees en bloed, zon en licht, sap en honing, en bloesemend. Het is bekend dat Timmermans moeitevol schreef ; dat hij schrapte en herschrapte ; dat hij zijn woorden en zijn beelden kneedde tot zij af en geheel de weergave waren van wat hij als kunstenaar zag en voelde. Daardoor is zijn stijl klassiek, evenwichtig, harmonisch.
Zijn spreuken en beelden zijn realistische grepen ; zijn symbolen zijn lichtrijke flitsen ; zijn gezegden zijn gegrond en in zijn vele beelden blikkert de geest en het tragische en het komische zijn in mekaar gevat. Daarbij, zijn kleurenweelde is er ene gegrepen uit de Vlaamse luchten, wolken, hemelen, morgenden, avonden. Hoe enthousiast hij ook schijnt de kleuren der Italiaanse schilderijen te bewonderen, toch zegt hij in zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » : « De Italianen hebben de zon geschilderd maar geen arme mensen ». Toch zegt hij van de kleuren van Fra Angelico's madonna's : «Ik heb mijn vinger in den hemel gesopt».
5) De kunst van Timmermans is veelzijdig, spijt zijn oorspronkelijkheid en Vlaams verbonden eigenaardigheid. Hij is een sappige malse verteller ; hij is een kleurenweeldige natuurbeschrijver ; hij is een miniatuurtekenaar van het alledaagse ; hij is een goochelaar in zijn kleine korte volks- en kindernovellen ; hij is een wijdingsvolle vertolker van het bovenzinnelijke, vooral van het Onze-Lieve-Vrouwmysterie. Dramaturg zal ik hem niet noemen, daarom was hij te veel lyrieker, maar hij was een groot romanschrijver op zijn terrein. De roman is het heldendicht in proza. De romankunst bestaat hierin dat de held psychologisch uit- en volgroeit tot het einde toe, zonder de tussenkomst van de Deus ex machina. De Vlaamsheid van Timmermans was geen beletsel voor zijn algemeen menselijkheid voor wat men noemt de Europeesheid. De kunst heeft niets te maken met aardrijkskunde maar wel met zielkunde. Gezonde zielkunde is nog iets anders als pathologie en abnormale ingewikkeldheid. Er bestaat toch ook iets als een eenvoudige zieL die niets anders doet als blomme zijn. Grote kunst is altijd eenvoudig en zij peilt naar de kern der dingen en blijft niet staan bij de periferische omschijnselen. De « Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt», Boer Wortel uit de «Boerenpsalm» en Sint-Franciscus zijn echte mensen en ze staan ten voeten uitgebeeldhouwd, zonder trukken, noch tirelantijnen, gezonde naturen in een wereld van tranen. Scheppen is iets uit niets maken. Welnu, Breughel en Adriaan Brouwer heeft Timmermans geschapen uit zijn bewondering van hunne schilderijen. Men kan over die twee geromantiseerde levensbeschrijvingen misschien twisten van een historisch standpunt uit, van een psychologisch standpunt uit zijn die romans uitstekend geslaagd. Breughel is wel de eeuwige besluitenloze, de eeuwig waggelende matroos op zijn wankelend levensschip, Adriaan Brouwer is wel de eeuwige landloper tussen goed en kwaad, tussen schildersspontaneïteit en luie zinnelijkheid. De innerlijke tegenstrijdigheid, die in deze ondergrondse wereld steeds vecht in de mensen, wordt door Timmermans niet enkel met felle kleuren maar ook met allerlei schakeringen uitgebeeld.
6) Een zesde gedaante van het Timmermans-verschijnsel is zijne eigendommelijkheid. Van waar komt zij ? Uit zichzelf, uit Gods kunstgave hem aangeboren. Uit zijn eigen geschriften valt over zijn herkomst en oorsprong als kunstenaar weinig te rapen of te gissen. Waar en hoe leerde hij schrijven ? Uit z'n eigen. Wie leidde hem binnen in de literatuur ?
Hij zelf. Tot welke kunstschool behoorde hij ? Tot de zijne, zijne zelfscholing. Tot welke letterkundige club ? Daar zette hij nooit een voet. Hij was immers een huisduif en een zorgzaam familievader. En zijn reizen dan ? Voor hij reisde had hij reeds vele boeken geschreven. Welke waren zijne lievelingsauteurs ? Ruysbroeck en Thomas à Kempis. En zijn kulturele lektuur ? Hij las weinig boeken. Hij had geen voorgangers en ook geen navolgers. Hij was zichzelf. Kunstenaar zonder meer, alles Wat hij wist,' Wist hij door zijn gevoel.
Hij beleefde zichzelf. Zijn schoonmenselijkheid en zijn kunstenaarsschap vloeiden in elkander. Hij moest uit zijn menselijkheid niet stappen om kunstenaar te zijn. Hij moest geen inspiratie zoeken. Zij was in hem. De smisvlam was in zijn hart. En wonder, der wonderen, deze eigendommelijke schrijver beleefde reuzensucces in Vlaanderen, in Holland bij de pretieuse katholieken en de scrupuleuze calvinisten, in de salons der edelen en der intellectuelen. Ja, een aristocratisch auteur werd hij, die zo dwarsdoor volks was. Vooral de Duits-sprekende landen verwelkomden zijn geschriften en werden zijn grootste bewonderaars. Wie in Timmermans enkel de heimatschrijver en folklorist huldigt, zal moeten tot de konkluzie komen dat het typische eigenaardige Vlaamse levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn van het Europees publiek dat hij wist te veroveren.
Zijne Europese betekenis heeft hij verkregen door zijn Vlaamse intiemheid, door zijn locale kleur, door zijn gehechtheid aan eigen bodem. Timmermans was de eeuwige dichter, die de kinderlijke visie op alle dingen, zowel de kleinste als de grootste, heeft bewaard. Hij was het eeuwig kind waarvoor alle dingen nieuw zijn en dat alle dingen telkens nieuwe vreugde schenken. Het kind in de eeuwige dichter, dat nieuwe namen geeft, alsof het de geijkte namen nog niet kende, die de beschaving op ieder ding geslagen heeft.
Overal ter wereld neemt men het werk van Timmermans ter hand omdat men er overal iets wezenechts, iets oeroorspronkelijk in ontdekt, iets dat u meesleept buiten de grenzen van de tijd en de plaats. Men leest het omdat het een boodschap brengt, de boodschap dat het leven waard is geleefd te worden, omdat het een geschenk van Gods goedheid is ; de boodschap dat men hemel en aarde niet mag scheiden, zonder aan Gods scheppingswerk te tornen en zichzelf te straffen met een hopeloze problematiek en een levensverscheurdheid, een persoonlijkheidsgespletenheid en een vervreemding van de volksgemeenschap.
Die boodschap bracht hij zowel in « Pallieter » waarin hij het leven bezong van de probleemloze mens in een paradijs als voor de zondeval, als in « Boerenpsalm » waarin de schaduw van de zonde door het licht van het Godsvertrouwen overwonnen wordt.
De eeuwige dichter toonde de schil van het leven der zintuigen maar ook de pit van het mystieke leven, « de kern van alle dingen ».
7) De volborenheid en apotheose van Timmermans' literair werk is zijn dichtbundel « Adagio ». Nogmaals een verrassing. Uit de evolutie van zijn prozawerken wisten wij wel dat hij de lijn van de traditioneel Vlaamse christelijkheid volgde, namelijk het harmonisch ineenvloeien van het gezond natuurlijke en het gezond bovennatuurlijke. Wij wisten dat gans het leven van Timmermans niet enkel theoretisch maar ook praktisch kerkelijk georiënteerd was ; dat hij een goed mens was als man, vader en volkse kameraad ; dat hij nooit iemand kwaad deed of over iemand kwaad sprak, met een woord, dat hij een echt christen was, zonder gebaring, gebaar of misbaar, maar wat wij niet wisten en wat wij enkel weten door zijn « Adagio », dat is dat hij zo hoog de weg der christelijke mystiek was opgegaan en dat hij niet enkel een groot dichter was in proza, maar ook een groot dichter was in de gebonden stijl en de vleugelslag van vers, rijm en rythme.
Ik zeg een mystieker, wat hij reeds bewees in zijn « Kindeke Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus», wat zelfs, op natuurlijk gebied, doorschemert in « De zeer schone uren van zuster Symphorosa » en « Ik zag Cecilia komen ». Een mystieker, ik bedoel niet een mystieker met visioenen, profetieën, wonderdaden, kruiswonden, bloedige littekens, verrukkingen en al die verschijnselen van de ening met God, die beschreven zijn in de boeken van en over de mystiekers als daar zijn Paulus, Augustinus, Bernardus, Theresia van Avila, Sint Jan van het Kruis, Catherina van Siëna, Angela van Foligno, Heinrich Seuse, enz., enz. Ik bedoel dat de 52 gedichten van « Adagio » alle de klank, de kleur en de geur dragen van de grondbeginselen der ening met God als daar zijn : zijn bewustzijn van Gods tegenwoordigheid ; de berusting in Gods aanbiddelijke wil; de dialoog van 's mensen hart met het hart van God, met een woord : het hoogste, het diepste en het volmaaktste gebedsleven. Ik bedoel dat Timmermans in de laatste periode van zijn leven niet het minst onder de indruk van zijn smartelijke verlatenheid en miskenning zichzelf enerzijds in God als in een schelp heeft teruggetrokken, dat hij zich anderzijds verheven heeft boven alle aardse glorie en alle aardse ook familieliefde, en zeer bewust zijn opgang begonnen heeft naar het zien van God in het eeuwig leven. Ik bedoel nog dat hij die levenslang verborgene en intieme Godsbeleving die haar toppunt had bereikt, kinderlijk, eenvoudig heeft vertolkt in een taal die, als 't ware gezuiverd van alle materie, louter geestelijk geworden was en hemels, en in beelden die de subliemste levensfilosofie suggereren. Ik noem het «Adagio» het priesterlijk brevier van Timmermans. Men spreekt thans van zuivere poëzie. Wij vinden ze in « Adagio » : de zuiverste bewoording van de kern der dingen met daarrond en daarover het weemoedsverlangen naar de oneindigheid, hier op aarde in het dal van tranen.
Zo leefde, zo arbeidde, zo stierf Timmermans. De dood had voor hem geen schemeringen. Na het zonnigste leven met hier en daar een regen- en een hagelvlaag wandelde hij aan de hand van broeder de dood, langs regenbogen, de godheid te gemoet.
Te vroeg brak dat schoonste hart van Vlaanderen als een albasten vaas, maar zijn rijkste en thans volledig rijpe inhoud want nog veel zou Timmermans geproduceerd hebben stortte hij uit, als loutere vergankelijkheid in volle overgave voor de voeten van God, van wie hij zijne enige, zijne echte en zijne eeuwige kunstenaarsgaven had ontvangen.
***
|