Felix Timmermans Herinneringenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door J. Muls
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1957, tien jaar later.
Reeds tien jaar is het geleden, dat de grote Vlaamse schrijver, Felix Timmermans, zijn laatste woord Ik ben bereid ... tot de heer fluisterde, en dat hij langs regenbogen Gods stilte te gemoet is gegaan.
Ieder jaar heeft, in het najaar, een herdenkingsplechtigheid plaats in de witte abdij van Averbode, waar Felix Timmermans zovele uren in deugddoende stilte heeft doorgebracht.
Tientallen vrienden van de overleden schrijver komen die dag naar de abdij van Averbode.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen, had Felix Timmermans een nieuw boek op het getouw : DE FAMILIE HERNAT.
Toen hij er mee klaar kwam, schreef hij op de laatste bladzijde van zijn handschrift : «Geëindigd op 21 februari 1941 ». Dit kurieus verhaal van een Vlaams geslacht verscheen nog tijdens de bezetting.
«Habent sua fata libelli». Toen Pallieter met zijn uitbundige levensblijheid tijdens de eerste wereldoorlog op de markt werd gebracht, was het een opluchting uit de gedruktheid over al de Nederlanden. Het boek werd letterlijk verslonden. Dat kon de schrijver niet voorzien.
Onder het werk, in de afzondering van een begijnhofhuisje, heeft hij wel nooit gedacht dat zijn geschrift een hart onder de riem zou steken van zijn taal- en landgenoten. Zo werd hij onbewust de heerlijkste « weerstander ». De omstandigheden hadden zijn literaire daad gemaakt tot een overweldigend nationaal sukses, dat weldra een wereldsukses moest worden.
Met De Familie Hernat ging het anders. Er werd nauwelijks over gesproken. Wij hadden toen in Noord en Zuid andere katten te geselen. Maar is het niet merkwaardig achteraf beschouwd, dat, terwijl de Duitsers hier met hun zware laarzen rondliepen, Felix Timmermans rustig doorging met een verhaal dat speelde onder een andere bezetting, de Oostenrijkse, weldra gevolgd door een nieuwe, de Franse, die twintig jaar lang zou duren met de rampzalige intermezzo's van de Brabantse Omwenteling en de Boerenkrijg? Door al die politieke gebeurtenissen heen, die Europa en de wereld schokten, leefde in gemoedelijke provinciestadjes van ons land een geslacht dat groeide, en het was of er daarbuiten niets gebeurde. Er werd gefuifd en geboemeld. Fortuinen werden verkwanseld in roekeloze liefdesavonturen. Welke ook de meesters van het uur waren, een familie had zich vrij uitgeleefd tot haar rampzalige ondergang en het uitzicht der dingen werd in niets gewijzigd.
Felix Timmermans is niet meer daar om het ons te zeggen, maar ik meen dat hij zijn boek schreef om zichzelf en zijn landgenoten gerust te stellen, dat ook de Duitse bezetting zou voorbijgaan als de vele andere die haar waren voorafgegaan, en tegelijk wekte hij weer eens de liefde voor het vaderland en de mensen die er het eeuwige Vlaamse leven voortzetten.
Maar de sociaal hardvochtige en bekrompen tijd, die wij sedert de bevrijding hier hebben gekend, had tot gevolg dat Felix Timmermans, die heel zijn leven had geijverd om het heilig aanschijn van zijn land te verheerlijken, als een «inciviek» werd behandeld.
Het was slechts de toestand van zijn toen reeds stervend hart die heeft verhinderd dat hij achter slot en grendel werd gezet om er geduldig te wachten tot het een krijgsauditeur zou believen om zich met zijn zaak bezig te houden. Hij kreeg huisarrest en wie hem voortaan nog wilde bezoeken, moest voorbij een agent der veiligheid die de wacht hield bij zijn deur. Toen zijn raadsman en verdediger bij de bevoegde instantie ging informeren wat er eigenlijk zou gerequireerd worden tegen de beminnelijke auteur van «Pallieter », naar het woord van Vermeylen « vol van de sappen van onze grond, vol van den geest van ons volk... het symbool van de moderne Vlaamse Literatuur », dan kreeg hij voor antwoord in het meest dorperige plat : « da's de doed, he ! ».
Het is gelukkig niet gebeurd. Maar Felix Timmermans heeft zijn drempel niet meer levend overschreden. Toen hij onder het baarkleed lag, om naar de Sint-Gommaruskerk te worden gedragen, was onze nationale veiligheid voor goed verzekerd.
Terwijl ik zijn lijkdienst bijwoonde, kwamen de herinneringen aan onze vroegste betrekkingen weer naar boven. Ik had hem nog niet ontmoet toen hij reeds verzen zond naar
« Vlaamse Arbeid », en ik geloof werkelijk dat hij in dit tijdschrift heeft gedebuteerd. Bij zijn eerste bezoek op onze redactie bleek het dat wij dezelfde gedachten hadden. Wij waren toen verdiept in Sar Péladan en Joris Karel Huysmans. Wij dweepten met de Franse kathedralen die wij nog moesten gaan zien. Wij verkeerden met dezelfde vrienden : Raymond de la Haye, de kunstschilder en filosoof, Rene Veremans, de componist, en Flor van Reeth, de architect, die voor mij het Brabants landhuis bouwde, waar ik thans nog woon. Ik trok op ontdekkingsreis naar Lier. Daar liep het vol schrijvers en kunstenaars : Opsomer, Bogaerts, Thiry, Arras, Verschoren, Reimond Kimpe, zij dweepten met hun stadje, hun begijnhof, de verouderde mensjes die er woonden. Het was enigszins morbiede liefde, gekruid door de literatuur van Maeterlinck, Georges Rodenbach, Van Lerberghe, Verhaeren. Men wou de indrukken beleven die Delaunois in het kloosterland van Leuven had opgedaan. Men wilde de zwijgzame en mysterieuze verschijningen van Xavier Mellery of Fernand Knopff terugvinden. Le Cloître van Verhaeren had de trappistenabdijen van Westmalle en Achel in de mode gebracht. Het waren bevliegingen van estheten die zich wensten af te zonderen van de burgerman. Het ging niet zonder een zekere levensmoeheid, die het somberste pessimisme baarde, waaruit in 1910 Timmermans' eersteling, Schemeringen van de Dood, ontstond.
Hij moet toen ook gevoeld hebben dat het zo niet langer kon. Hij wilde van de literatuur genezen. Onverwacht kreeg ik zijn bezoek, te Antwerpen. Hij kwam mij vragen of ik hem aan geen baantje kon helpen. Hij had voor de gelegenheid een hoge hoed opgezet. Dacht hij zo bijzonder fatsoenlijk voor te komen of wenste hij met dat feestelijke hoofddeksel een veroverende indruk te wekken bij een mogelijke baas ? Ik durfde het hem niet te vragen. Ik deed maar of ik het heel gewoon vond, maar gaf hem de raad met schrijven door te gaan, omdat hij het toch geen maand zou uithouden in welke betrekking ook.
Ik kreeg af en toe nog een gedicht voor de « Vlaamse Arbeid », waarin de naklank te vernemen viel van Omer Karel de Laey's Flandria Illustrata, maar zag hem lange tijd niet meer. Hij moet intussen de geestelijke bevrijding gevonden hebben. Het heette dat hij aan een groot nieuw werk bezig was. Het zou Pallieter worden. Hij zond zijn handschrift naar Willem Kloos. De eerste fragmenten verschenen in de Nieuwe Gids, nog voor de oorlog, in 1914. De uitzonderlijke betekenis was er toen nog niet van opgevallen. Wij moesten eerst een grote wereldontreddering meemaken : op het gevaar af onze laatste illusies in de mensheid te verliezen.
Het boek verscheen in 1916. De grote mensenslachting was nog aan de gang. Ik lag toen in een hospitaal te Barcelona. Op een ziekbed, in een vreemde stad, heb ik Pallieter in zijn geheel gelezen. Een vriend uit Holland had mij de eerste uitgave toegezonden. Ik werd plotseling weer voor de volheid van het bewonderende leven gesteld. Ik was in Vlaanderen, ademde de lucht, rook het water der rivieren, zag de wolken varen door de hemel, de groene weiden en de gouden korenvelden lagen voor mij uitgespreid, de boomgaarden hingen vol blozende appels en rijpe peren, onder bloeiende kerselaars en ruisende populieren bewogen daar mensen met wie ik vertrouwd was, die mijn taal spraken : Marieke, de goedige dorpspastoor, de wit-gepoeierde molenaar, de blinde bedelaars en boven allen uit rees de Adamische mens, Pallieter, die weer vertrouwen schonk in het leven en de liefde.
Kort daarop, in 1917, kwam de nieuwe verrassing : Het Kinderke Jezus in Vlaanderen. Ik las het boek te Parijs onder de bommen die de « Gotha's » er neerdropten. Ons land verscheen er in die mystieke en tevens ruige sfeer die ons bekend was uit de Vlaamse Primitieven en de Oude Breugel. Ik vernam later hoe het boek ontstond in de donkere oorlogsavonden, wanneer de mensen, zonder lamplicht, angstig samenhokten bij het rozenkransgebed. Wij dachten dat Gezelle en Streuvels ons land ontdekt hadden, maar zij waren niet tot die intimiteit doorgedrongen, waarin de mensen en het uitzicht der dingen tegelijk reëel en archaïsch verschenen, zodat wij weer plots bewust werden van onze oude adel en de verbondenheid aanvoelden met het beste dat hier tot stand kwam van Jan van Eyck tot Rubens.
In 1918 kregen wij De zeer Schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje, dat kristalheldere proza, het zuiverste boekje dat in de Zuidnederlandse literatuur sedert 1830 verscheen. Felix Timmermans verwierf ervoor de grote Staatsprijs. De juryleden waren Prof. Scharpe, Pater Van Mierlo, Om. Wattez, Karel Elebaers. Mij werd de taak opgedragen verslag uit te brengen voor de Regering. De Fee werd gevierd in zijn geboortestad. Van alle kanten waren zijn vrienden en bewonderaars toegestroomd. Er werd een banket gehouden in de Eikenboom op de Grote Markt en terwijl wij nog aan tafel zaten, konden wij door de open ramen het vuurwerk zien afsteken op het nachtelijk plein, waar duizenden stonden te kijken en de toren van het stadhuis en de oude huizen telkens. opleefden in de gloed der opspuitende lichtfonteinen.
Kort daarop kwam de Fee bij mij op bezoek. Hij had, zorgvuldig verpakt, tussen twee kartons, een oud glasraampje meegebracht als souvenir. Het waren scherven van de gebrand-schilderde ramen die hij, na het bombardement van Lier in 1914, op de vloer der Sint-Gommaruskerk had opgeraapt. Hij had ze door een vakman weer laten in lood zetten en men kon tussen de oranjekleurige fragmenten nog duidelijk een blauwe Madonna met het Kindje herkennen. Ik zie ze hier nog hangen tegen het venster waar ik te schrijven zit.
Felix Timmermans had nu zijn publiek gevonden. Jaar op jaar verschenen zijn boeken : Boudewijn, Anne Marie, De Pastoor van den Bloeyenden "Wyngaert, Pieter Breughel, de Harp van Sint Franciscus, de heerlijke Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen. Hij mocht schrijven wat hij wilde. De mensen zaten er op te wachten. Wanneer hij geen groot boek klaar had, dan gaf hij een klein : Uit mijn Rommelkas, Pijp en Toebak, Bij de Krabbekoker, Het Keersken in den Lanteern, Schoon Lier. Men wilde hem horen over 't is gelijk wat.
Het was steeds sappig en van eigen bodem. Heel Holland dweepte met hem. Er is geen stad waar hij niet gelezen heeft. Hij werd in de schouwburgen gespeeld, want zijn boeken waren reeds voor het toneel verwerkt. Hij schreef er zelf stukken voor : Driekoningentryptiek en Waar de Ster bleef stille staan. Hij werd weldra in alle Europese talen vertaald. Hij moest lezingen gaan houden in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland. De wereld vernam zijn woorden en gedachten over de korte en lange golven. Hij was in het buitenland de meest gelezen Belgische auteur, de roem zou ik zeggen van de natie.
Terwijl de veiligheid nog de wacht hield aan zijn deur, legde hij de hand aan zijn laatste roman : Adriaan Brouwer. Ik heb dat handschrift gezien. Het waren kleine cahiers, langs een kant beschreven, maar overal doorgehaald en met toevoegsels op de blanke zijden. Felix Timmermans paste het woord toe van Boileau :
Vingt fois sur Ie métier remettez votre ouvrage :
Polissez-le sans cesse et le repolissez,
Ajoutez quelquefois et souvent effacez.
Hij bleef aan de arbeid tot het bittere einde. Maar hij beleefde donkere dagen. Hij zat in de put. Het ging weldra niet meer. Wij wisselden toen brieven. Om hem aan het werk te houden het enig middel om tegen het verdriet in te groeien had ik hem de raad gegeven verzen te schrijven. Hij moest niet aan literatuur denken en het als een spel beschouwen.
Hij heeft het gedaan. Zo ontstond zijn aandoenlijke zwanenzang, Adagio. Ik kreeg de stukjes een voor een toegezonden. Zij verschenen in Dietsche Warande en Belfort. Toen het laatste klaar was, kreeg ik het ook en hij schreef erbij : «... Daarmede sluit dan de eerste reeks af. Als ik gezond kan worden, hoop ik nog wel wat te doen. Ge kunt niet geloven hoe dankbaar ik U ben, voor het spontaan aanvaarden van deze gedichten. Ik hoor er hier en daar goed over spreken. Ik dank dat aan U ! Ik schrijf U daar later meer over... »
Dat was gedateerd 10 juli 1946. Op vrijdag 24 januari 1947 ontsliep hij kalm in de Heer.
Op zijn doodsprentje stond een stukje uit Adagio te lezen :
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen,
ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Er wordt soms wel eens gevraagd wanneer België Felix Timmermans in eer herstelt.
Het heeft geen belang. Voor Vlaanderen en de wereld hoeft hij niet in eer hersteld te worden. Hij leeft voort in de dankbaarheid van duizenden harten overal.
Toch hebben wij gezien dat de oude spreuk, niemand is profeet in het eigen land, nog altijd waarheid inhoudt. Het « eigen land » betekent dan de toevallige constellatie die Dante veroordeelt en hem dwingt in ballingschap te gaan sterven. Wanneer iemand uit de schare oprijst en niet tot de regerende oligarchie behoort, deze veeleer negeert om zichzelf te blijven, dan wordt die enkeling gevaar voor de bewindhebbers en hoe hoger hij rijst, hoe gevaarlijker. Voor de gezagvoerders is de Profeet de zoon van de timmerman uit Nazareth, en er kan voor hen niets goeds komen uit dat nest. Het « volk » denkt anders en richt standbeelden op, in alle steden van Italië, voor de grote zwerver die in Ravenna ging sterven.
Zo zal het wellicht ook Timmermans vergaan. Hij had geloof in zichzelf. Hij heeft niet aan anderen gevraagd hoe het moest. Hij was de onbedwingbare, de onbestuurbare.
Men moet er omheen gaan als rond een monument. Het waren maar alledaagse dingen die hij vertelde, maar het sprak tot een ieder, zoals de lente, de zomer, de herfst, de winter. Dat zijn ook maar alledaagse dingen. Met zijn werk schonk Timmermans ons een Flandria Illustrata, waarin mensen leven met hun hartstochten, met hun goede en slechte neigingen, met hun geniepige of edele gevoelens. Dat eeuwig-menselijke blijft.
***
|