Over een lange reis en een goed hartxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door J.L. De Belder
Uit De Toerist 1 december 1952
Ja, ,het is al een hele tijd geleden... Het was in het najaar van 1935. Met twee zware valiezen boeken en kleergoed was ik te Lier in de trein gestapt en via Brussel en Luik ging het naar het « heilige » Keulen. Het was een onvergetelijke reis doorheen de landen van de Herfst, een reis vol weemoed en jong-gespannen verwachtingen.
Keulen : de Dom, enorm en als verpletterend. De schatkamer. Het muzeüm. En dan een paar dagen naar Walberberg, om tochten te maken naar het niet zo verre Zevengebergte.
Het sprookje van de Rijn. Overal werd de bruine wijn gekelderd. Romantische oogstfeesten bij de nruziek van fiedel en volksdansen. En ook : lange wandelingen door de Herfst, met Pater Carlos van Sante die, in illo tempore, in het mooie, moderne Dominikanerklooster te Walberberg verbleef. De omgeving deinde om beboste heuvels: goud en brons en rood en geel, purper, bruin en violet. En daarboven het mirakel van de najaarszon.
Mijn eerste dagen in Duitsland bloeiden open in de doorzichtige wierookwalmen van het nevelig gouden Herfstlicht.
Dan terug naar Keulen om vandaar met een bommeltreintje te vertrekken naar Marburg an der Lahn, waar mijn eerste semester zou beginnen en ik de kursns in de kunstgeschiedenis van Professor Hamann volgen ging. De sneltrein die uit Keulen vertrok kwam veel te laat in de nacht te Marburg aan. Daarom maar het bommeltreintje genomen. (zo iets doet men maar wanneer men twintig is).
Het werd een lange historie. Het was Allerheiligen. Juist op het middaguur begon het overmoedige lokomotiefje zijn lange uithoudingstocht naar het Oosten.
Via Siegen en Dillenburg ging het naar en door het land van Hessen, Midden-Duitsland in ; een land om er sprookjes mee te illustreren, een land «gevallen uit een Sint-Niklaas-droom»...
Bijna tien uren aan een stuk.
![](http://img90.imageshack.us/img90/2256/reisp.jpg) Illustratie van Tonet Timmermans
In alle dorpjes, aan alle serieuze steenwegen of baanovergangen : stop. Dan bleef het astmatiek treintje kuchend en hijgend staan. De kaartjesknipper schrok zich bijna dood toen hij mijn reisbiljet onder ogen kreeg. De brave man kon er waarschijnlijk met de beste wil ter wereld niet bij dat ik de moed had meer dan negen uren in een bommeltreintje te willen zitten, wanneer ik, enige tijd daarna, in juist twee uren en vijf en vijftig minuten het zelfde trajekt met een D-Zug kon afleggen. Toen hij vernam dat ik vreemdeling was kende zijn erbarmen haast geen grenzen meer. Die namiddag, vooravond en avond kwam hij er zich telkens maar opnieuw van vergewissen of ik nog geen hulp of verzorging nodig had, of ik nog tot de levenden behoorde. Mijn prestatie scheen trouwens zonder voorgaande te zijn in de geschiedenis van de Duitse Reichsbahn. Ik kan mij niet meer herinneren hoe dikwijls die bezorgde beambte die natuurlijk op deze manier zijn eigen verveling wou verdrijven die dag en die avond met mij een praatje is komen voeren. Het moet in elk geval een respektabel aantal keren geweest zijn.
Te Siegburg viel er twintig minuten op een of andere aansluiting te wachten. Dit evenement herhaalde zich trouwens op verschillende andere plaatsen. Met moed ging het echter telkens verder. Boeren en boerinnen in landelijke klederdracht stapten in, stapten enkele halten verder ook weer uit. Die namiddag heb ik tientallen en nog eens tientallen boerengezinnen voor mij en naast mij op de banken weten plaats nemen. De meeste vrouwen droegen bloemengarven of Allerzielenkorfjes bestemd voor de graven hunner doden.
Grootvaders en -moeders. Boeren en boerinnen. En kinderen. De ganse namiddag en vooravond. Alle in hun bonte klederdracht. De vrouwen en de meisjes in witte voorschoot op een groene, met gele en rode roosjes afgezoomde en van duizend plooitjes voorziene, brede rok. 'n Schouderdoek in Rembrandt-kleuren. Witte kousjes aan de voeten en op het blonde haar : het kleine, vierkante mutsje van de streek. De mannen stijf in hun zwarte, keurigpassende boezeroenen en in hun wijde, zwarte broek.
De vooravond van Allerzielen... De geur van chrizanten. De geur van bronzen najaarsblaren... Dodenherdenking. Inkeer...
De veertigste (?) halte : Siegen. Een nieuw oponthoud van meer dan een half uur.
De geboorteplaats van Rubens, bekeken van op het perronetje van een tot diepe melancholie stemmend spoorwegstation. Dan weer verder, verder..
Verder. Nog een uur. Nog twee. Drie.
En dan zijn we al half weg.
Als het stilaan begon donker te worden en het werd vroeg donker begonnen de avondlampen te branden in de dorpen en de eenzame huizen langs de spoorbaan. Hoeven en stallingen aan de zoom van een bos of samengetroept rond een bornput bij de linde. En hier en daar een verlicht kerkhofje als een zacht-gouden klaarte in de dalende duisternis.
Heuvels in de avond. Langoureuze bossen. Een kudde die naar huis keert.
Weer een uur voorbij. Ik zat voor het eerst een kwartuurtje eenzaam in het kompartiment. Dan weer nieuwe gezichten en andere klederdrachten. Bloemen. Allerzielenkorfjes. Kaarsen.
Dillenburg. Wachten op de aansluiting met een treintje dat waarschijnlijk nog wel een twintigtal kilometers zal te doen hebben voor het bij ons is. Het zoveelste praatje met de onvermoeibare kaartjesknipper. Hier woonden de Oranje's en werd de Zwijger geboren.
Het slot staat er nog, maar daar was in de duisternis niets van te zien. De schemering was al een tijdje nacht geworden.
« Einsteigen ! bitte ! ». Langs de spoorbaan was er niets meer te bemerken dan af en toe de voorbijschuivende klaarte van een dezolate petroleumlamp. Buiten op het land : de nacht...
Dan maar een boek genomen, een van de enkele nieuw-verschenen werken die in mijn valies staken. Laat eens zien... Hier... « Boerenpsalm » van Felix Timmermans. Timmermans...
Een week geleden had ik hem nog ontmoet. Ik zag hem bijna dagelijks. We waren geburen. Ik woonde toch juist het hoekje om. 's Morgens zag ik hem telkens naar de « Kluis » gaan, waar hij naar de mis ging. 's Namiddags deed hij soms zijn wandeling langs het Sas, het «Salon», waar wij, kollegestudenten, binst de vakantie niet weg te denken waren.
Het gebeurde meer dan eens dat hij me efkens had binnen geroepen of een kort praatje had geslagen wanneer hij in de deur stond. Ik had hem meerdere keren bij Ernest van der Hallen gezien, op het Begijnhof, in « Mr. Jan van Ruyshroeck », waar het de bestendige rendezvous-plaats was van al die « post-romantiekers » : Flor van Reeth, « den John Coomans », Frans Mertens, de dikke Gommaar. Het was de tijd van mijn eerste lange broek, van mijn eerste aarzelende gedichten, die ook Felix Timmermans in hoogst eigen persoon al wel eens gelezen en waarschijnlijk uit pure goedhartigheid had goed gevonden... Voor mij was de schrijver van « Pallieter » en « Simforosa » in die dagen het toppunt van de literaire verworvenheid en van de te bereiken roem.
Dus... « Boerenpsalm ». De fignur van boer Wortel kreeg voor mij voor het eerst gestalte tussen Dillenburg en Marburg, op een van heimwee zieke Allerheiligenavond, midden de boeren en boerinnen van Hessen-Nassau, die hun doden gingen bedenken met bloemen en met warm kaarslicht op de graven. Een avond dat men er te Lier overal mee bezig was koeken te bakken, pannekoeken. Alle straatjes in de volksbuurten geuren er dan van.
De vooravond van Allerzielen... Ook Timmermans zou nu wel met z'n ganse familie rond de tafel zitten. Ik kon me zo goed z'n gezellig interieur indenken in de Heyderstraat.
Met Marieke en de kinderen...
Ook mijn moeder zag ik bezig. Of waren ze nu allemaal reeds de lange, lange rozenkrans aan 't bidden voor de zielerust van de overledenen ?
Op zo'n avond, voor de eerste keer alleen van huis en ver weg...
Ik las. Ik vergat. Ik vergat dat ik reeds bijna acht uren in een sukkeltreintje zat, dat het nu stilaan mijn keel was gaan uithangen. Ik vergat dat ik al verschillende dagen uit Lier weg was, dat ik hier alleen zat. dat ik de vrienden de eerste maanden niet meer zou terug zien, dat het een hele tijd zou duren eer ik Timmermans weer eens zou mogen ontmoeten... (zó lezen, zó kunnen opgaan in een boek kan men maar alleen wanneer men twintig; is en wanneer het boek u beet pakt !)
Ik las. Boer Wortel had me vast. Timmermans had me vast. Ik telde al lang geen halten meer. Ik keek niet meer naar buiten, naar de gezichten voor mij. Ik zat op de hoeve van boer Wortel. Ik zat weer in Vlaanderen. Wetzlar en Stauffenburg vlogen zonder mijn medeweten voorbij. Het werd nacht, het werd laat... Het werd later. Ik las.
Toen de gemoedelijke Schaffner mij met een bijna zegevierende glimlach op de schouders kwam kloppen. om mij er van te verwittigen dat Marburg eindelijk in 't zicht was en dat ik tenslotte dan toch loon naar arbeid zou krijgen, was ik juist de bladzijden aan 't lezen waar Timmermans « de Meertse buien het land doet trakteren met hagelbollen en straffe wind », las ik juist dat boer Wortel de « buffel » plannen maakte om dit voorjaar te trouwen met Frisine, die « jonge vrouw als een plakleer ».
Eerlijk gezegd ik had nog graag een uurtje verder gereden en gelezen. Maar ik moest wel uitstappen. Het treintje had seffens zijn taak triomfantelijk achter de rug !
Koffers uit het net. Deurtje open. Achter de uitleg verschaffende Schaffner naar buiten. Marburg an der Lahn...
Eindelijk ! Met een zucht, neen, met duizend zuchten van verlichting sjorde ik mijn twee zware valiezen naar de uitgang toe, stijf van zo lang te zitten. 'k Gaf mijn ticket af, 'k ging door de verbruikzaal naar de uitgang toe, nog steeds denkend aan « Wortel », de boer met zijn artistenklauwen, die beelden snijdt, ook dankbaar denkend aan de schrijver die deze eeuwige boerenfiguur zo'n fors leven had vermogen in te blazen... die mijn Allerzielen-vooravond ten slotte nog van veel heimwee en eenzaamheid had bevrijd. Wat zal ik me gelukkig voelen wanneer ik weer de kans krijg Felix Timmermans om dit boek persoonlijk te danken.
Toen zette ik even mijn valiezen neer om uit te blazen. Boeken wegen zwaar. En dan opeens voelde ik dat ik bleek werd. Ik stond plots als aan de grond genageld.
Neen !?... dat is onmogelijk !. Droom ik ! Die gestalte daar voor me ? Dit gezicht. Dit mat-bleek, met zwierige haren omwuifd gelaat onder de brede hoed... En dan die twee ondervragende, bruine ogen, die eerst verwonderd doen, maar dan tegemoedkomend glimlachen. Een aarzeling aan mijn kant. Ook de eerder kleine, korpulente heer daar aarzelt nog even. Maar dan is er plots geen twijfel meer mogelijk : Felix Timmermans !
Felix Timmermans, met naast zich een reeds oudere, stijfdeftige heer in zwarte jas, op vijf stappen van mij. Beiden waren uit het treintje gestapt, mijn treintje uit Keulen en Siegburg en Dillenburg en 'k weet niet hoeveel andere statiekens en baan-overgangen onderweg, mijn treintje van meer dan negen-uur-aan-een-stuk, mijn treintje van de kennismaking met boer Wortel (terwijl ik zat te lezen had ik misschien rug aan rug gezeten met de schrijver van dit overrompelende boek !), het bommeltreintje van de boeren en de boerinnen dat Timmermans en ondergetekende door Hessen-Nassau had gevoerd, dat de Heyderstraat en de Kluizestraat te zamen had gebracht in de avond-gelagzaal van bet Marburger Bahnhof, op honderden kilometers van het koekebakken-Lier, van de Nazarethse dreef, van het kerkhof en van Pier Moustache.
Ongelooflijk en toch waar !
Na het gewirwar mijner eerste dagen in het Rijk, nadat ik de D-Zug had laten vertrekken zonder mij, na al die vele, vele gezichten van Allerzielengangers onder weg, was dat bijna providentieel .. bijna een echte novelle van Boenin.
Ik had Timmermans wel om de hals kunnen vliegen. Ik voelde me niet meer alleen. Ik was precies weer thuis.
Is dat nu echt ?... Mijnheer Timmermans ?
Ik aarzelde toch nog even. Maar de goede, hartelijke en trouwe Lierenaar nooit zou men het hem aangezien hebben dat hij een auteur was met een wereldvermaardheid, wiens boeken toen reeds in veertien of vijftien talen waren vertaald was reeds een paar stappen naar me toegekomen en had z'n hand uitgestoken.
Wel, wel... dat is nu eens een verrassing, he. Het is of we samen uit 't Kluizelof komen.
Dan stelde, hij me voor aan zijn medereiziger, een der direkteurs van het Insel-Verlag, wiens naam ik vergeten ben. Bijna juichend vertelde ik Timmermans van mijn Wortel-ontdekking. Ik geloof dat ik de woorden vond die zijn hart efkens beroerden, want hij antwoordde me niet onmiddellijk toen ik hem danktc om die laatste uren die ik lezend en gelukkig had doorgebracht in mijn ongezellig trein-kompartiment... Al pratend en ik zelf nog niet geheel bekomen van m'n verbazing, waren we inmiddels buiten gekomen waar een auto op de «Flamische Dichter» en zijn begeleider stond te wachten. Ook ik mocht mee tot aan het hotel en nadien zou de chauffeur me wel naar de Rotenberg brengen, waar m'n hospita zich rond dit uur waarschijnlijk reeds afvroeg waar haar gast uit Vlaanderen bleef.
Toen we door het spaarzaam verlichte speelgoedstadje reden vertelde Timmermans dat hij reeds enkele dagen in Duitsland was om er voordrachten te houden. Die namiddag was hij even naar het nabijgelegen Giessen geweest en morgen moest hij een voordracht houden in de aula van de universiteit, een lezing uit eigen werk. Deze letterkundige gebeurtenis vond p1aats op verzoek van de filologische fakulteit en dit (naar ik de volgende dag op de affiches kon vernemen) bij wijze van eerste lezing en tegelijkertijd als feestelijke inzet van de reeks Internationale, letterkundige voordrachten die het « gebildete » Marburg die Winter zou te horen krijgen .(1) Van zijn komst naar Marburg wist ik niets af... en dat hij mij zou hebben ontmoet in het stadje der beruchte Disputaties, van Luther en Zwingli, van de Heilige Elisabeth van Hongarije, had de schrijver van « Boerenpsalm » al evenmin voorzien.
De verrassing en (ik mag het gerust zeggen) de wederzijdse vreugde waren er niet minder om !
De volgende dag hebben wij samen door het poppenstadje gewandeld. Iedere hoek is een enscenering voor Faust. Marburg is wellicht het enige Duitse stadje waar ook de inwoners nog de landklederdracht dragen. Ik voelde me als een jongen die mee uit wandelen mag met zijn oom uit Amerika. En fier dat ik was ! In elke boekwinkel en iedere straat te Marburg die zich zelf respekteert heeft er vijf of zes ! lagen er stapels vertalingen van de boeken van Felix Timmermans en grote foto's van hem voor de uitstalramen, D'r was er maar een die dit niet scheen te merken en dat was de schrijver van die boeken zelf.
Ik kon me geen gemoedelijker en betere gids indenken. Gedurende dit uur (ver van alle officiëel gedoe van hoog-gehoede en zwart gehandschoende professoren, docenten, stadtbehörden enz, waar hij in zijn hotel het slachtoffer van was) heb ik de echte Timmermans leren kennen ; de goede, milde natuur ; de man met het grootste hart en de mildste ziel uit onze moderne, Vlaamse letterkunde. En wat hij al niet wist over dit schilderachtige stadje, dat in terrasvorm tegen de berg ligt aangeleund !.., Over de trotse burcht daarboven, over Sint Elisabeth die hier gewoond heeft en de melaatsen verzorgde, die er stierf als « beeldschoon, heilig meiske van amper twee en twintig jaar ».
Wij hebben samen het slot bezocht en de gisants in het koor van de wondermooie Elisabethkirche.
En als we de trappen opgeklommen waren naar de burcht en van daar boven het heerlijke panorama bewonderden op het onvergetelijk mooie Lahn-land, toen ben ik gewaar geworden aan zijn naïeve, opgetogen woorden dat de schrijver van «Symforosa» en van « Palliete » niets anders was dan een stille dichter met een uiterst kwetsbare ziel (voor alle schone dingen) en met ogen die alles, maar dan ook letterlijk alles zagen.
Met twee woorden, desnoods met één enkel kon hij de tipische karakteristieken wijzen van het land, het landschap en de speelgoedstad onder aan onze voeten. Pas wanneer hij het had gezien voelde ook ik dat zijn woord het enig juiste was dat paste op het zoëven bewonderde.
Hoe dikwijls heb ik er later moeten aan denken toen ik op m'n eentje op dezelfde plaats stond te dromen : Dit ene uur en die onverwachte ontmoeting met hem waren inderdaad nog een veel langere bommeltreinreis waard geweest.
*****
's Avonds was de plechtige aula van de oudste Evangelische universiteit van Duitsland barstensvol gelopen. Voor mij was alles nieuw. Hij bewoog zich op z'n gemakje tussen al die deftige heren en dames. En toch wist ik dat hij innerlijk vol onrust was. Had hij het me daarstraks zelf niet verteld ! De deken der filologische fakulteit leidde hem in.
Ik voelde me fier. Als Lierenaar, als « gebuur »... als Vlaming.
Timmermans sprak over « Schoon Lier ». Ik was die avond de enige die hem ten volle begreep.
Hij vertelde, in z'n sappig plat-Duits (meer Liers dan Duits), over het ontstaan van Pallieter.
Ik was de meest trotse en de gelukkigste onder al de aanwezigen. En ten slotte las Felix Timmermans voor uit « Boerenpsalm » en juist het vervolg, daar waar ik bij de lektuur van het nieuwe boek gekomen was.
Ik weet nog heel goed dat ik toen twee tranen over mijn kaken voelde rollen, wanneer hij dit kapittel begon te lezen. Want ik had hem gisterenavond verteld waar ik gekomen was.
Nu nog word ik er warm bij wanneer ik er aan denk dat Timmermans wellicht precies dit gedeelte gelezen heeft om me te laten voelen dat bij mijn gezegde en mijn dank van gisterenavond zo maar niet vergeten was... Hij wist immers dat ik ergens tussen het publiek naar hem zat te luisteren.
En in de jubilalie die spontaan en hartelijk opklonk bij het einde zijner geapprecieerde lezing ging m'n aarzelend handgeklap voorzeker verloren. Maar niemand heeft ooit geweten, zelfs niet de naast-zittende toehoorders, zelfs Timmermans niet, dat mijn hart beefde van geluk, omdat ik toen aan den lijve mocht ondervinden en aanvoelen welk ingoed en zuiver mens Felix Timmermans was en hoe hij steeds in het buitenland overal waar hij kwam geweest is. De eenvondige doch respektabele afgezant van het gezonde, heerlijke en schoon-gebleven Vlaanderen !
(1) Na F. T. kwamen er dat jaar nog heel wat, gevestigde, literaire reputaties aan het woord, o.m. de Ijslandsche hereboer-dichter Gunnar Gunnarsson wiens « Advent » toen furore maakte, Ernst Wiechert, die juist « Die Majorien » geschreven had, de Roemeen H. Zillich e.a.
**********
|