FELIX TIMMERMANS WAS VOOR ALLES DICHTER
Door Erik Verstraete uit Dietsland Europa - verbond van Nederlandse werkgemeenschappen - were di – 1/8/1986.
Met U zijn er geen verten meer Met U zijn er geen verten meer en alles is nabij Des levens aanvang glinstert weer, geen gisteren en geen morgen meer, geen tijd meer en geen uren, geen grenzen en geen muren; en alle angst voorbij, verlost van schaduw en van schijn, wordt pijn en smart tot vreugd verheven! Hoe kan het zo eenvoudig zijn! Hoe kan het leven Hemel zijn, met U, o kern van alle leven!
* Uit Adagio van Felix Timmermans - zie verder de bijdrage van Erik Verstraete over de dichter Timmermans.
Erik Verstraete De herfst blaast op den horen, en 't wierookt in het hout; de vruchten gloren . De stilten weven gobelijnen van gouddraad over 't woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozehout, en sierlijk weer verdwijnen... De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt d' Eeuwigheid! Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten. Een ganzendriehoek in de luchten; nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
Dit vierde gedicht uit Felix Timmermans' postume bundel Adagio verschenen in 1947, jaar van zijn dood, is wellicht het bekendste en dierbaarste uit dit kostbare boekje, naast het sublieme "kern"-vers:
"De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen, Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed, van heimwee zwaar doorwogen. Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegemoet."
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2011357-30e62fddc14c05988b44e7c02788e187.jpg)
Hier spreekt, of juister bidt en zingt de dichter Felix Timmermans, de gelouterde, in zichzelf gekeerde, diep gelovige mens en kunstenaar, die echter in Adagio de motieven verwerkt heeft uit zijn vroegere, wereldberoemde romans en verhalen, zij het in de geconcentreerde vorm van de lyriek. Inhoudelijk én door zijn gave, lyrische vorm, door de muzikale en beeldende intensiteit van de zegging is deze dichtbundel van de geboren verteller én de begaafde tekenaar-schilder een meesterwerkje, dat ons altijd opnieuw verrast en tot bezinning maant. Van alle werken van Timmermans, hoe feestelijk en gelukzalig ook, zou ik de Adagio-verzen het minst graag willen missen. De bundel is een zuivere voltooiing en bekroning van zijn hele levenswerk, dat in wezen altijd dichterlijk was, geschreven door een "dichter" in de ruimste zin van dit nu zo misbruikte en uitgeholde woord. Ik ga hier dadelijk dieper op in.
Bijzonder verheugend is daarom het feit dat er in dit Timmermansjaar - de Fee werd op 5 juli 1886 geboren - een door en door Vlaamse uitgever is opgestaan, drukker Frans Smits uit Wommelgem, die met zijn nieuw fonds, "Den Gulden Engel", al dadelijk twee voorname heruitgaven heeft gebracht: Adagio met bij elk gedicht een waardevolle en verrijkende "meditatie in de marge" van Prof. Dr. Herman Emiel Mertens, hoogleraar in de theologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven, en een vijfde, facsimile-druk van Mijn Vader, Lia Timmermans' ontroerende herinneringen. Zopas kwam nu ook het pronkstuk klaar van deze "goede engel", in het aan eigen uitgevers steeds armere Vlaanderen: Al mijn dagen, de allereerste publicatie van onbekende dagboeken en archieven van Felix Timmermans, de openbaring van een onuitputtelijke literair-historische en menselijke schat, samengebracht en geordend door de germaniste Dr. Ingrid van de Wijer.
Poëtisch proza Eigenaardig, maar betekenisvol is wel dat Timmermans zijn literaire loopbaan met verzen begon en met verzen eindigde. Tussen het jeugdbundeltje Door de dagen, het eerste boekje met verzen uit de jaren 1903-1907 en gepubliceerd in 1907, onder de schuilnaam Polleke van Mehr - naar zijn eerste naam Leopold en de Lierse vorm van Gommaar, zijn vaders naam -, en Adagio, zijn laatste werk, ligt een tijdsspanne van veertig jaar en meteen een geweldige ontwikkeling, geestelijk, inhoudelijk, en naar de vorm. Polleke van Mehr liet de dichter van Adagio geenszins vermoeden. Die eerste pennevruchten brachten maakwerk, zonder veel inhoud en ontroering. Het zijn slechts simpele vertelsels, met vaak banale beelden, tafereeltjes en indrukken. Nog eerder zwakke beschrijvingen in versvorm. Ze staan dicht bij Timmermans' eerste verhalen, zoals Begijnhofsproken (met Antoon Thiry samen). Tussen Door de dagen en Adagio heeft Felix Timmermans geen poëzie in boekvorm uitgegeven, maar twee, zij het zeer ongelijke, dichtbundels omspannen het immense, plastische prozawerk. Toch heeft de schrijver van Pallieter, Pieter Bruegel en Boerenpsalm nooit aan de bekoring kunnen weerstaan gedichten te schrijven. Verscheidene onuitgegeven proeven van gedichten bewijzen hoe hij zich meer dan eens inspande om deze literaire vorm en techniek onder de knie te krijgen. Zijn dionysische scheppingsdrang bereikte echter nooit de apollinische klassieke vorm. De overtollige inspiratie en dichterlijkheid kon hij niet in een strenge, sobere versvorm dwingen. Soberheid en verstechniek bereikte hij ten slotte wél in ruime mate in Adagio. Dit belet niet dat de zeldzaam dichterlijke mens Timmermans steeds en als vanzelfsprekend een dichterlijk schrijver was.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2473422-0ca923c0573c2c53cf3df9188fbd8ff6.jpg)
De meeste van zijn romans en verhalen liggen vol poëzie en sfeer en we vinden er dikwijls pareltjes van woordkunst, poëtisch proza. Dergelijk zuiver proza vinden we o.m. in de etherische novelle Ik zag Cecilia komen. De taal is hier zuivere muziek, eenvoudig en ritmisch: "Met het krieken van de morgen ben ik in mijn deur gaan staan. Het huis zit eenzaam aan de rand van de mastebossen, bij een kronkel van de snelle beek. - Heel de nacht steeg uw beeld op in mijn dromen. En nu kom ik buiten, om het luid op te zeggen en te zingen, hoe heerlijk ik u liefheb, Roelinde. De morgen heeft er zich voor geschikt en toebereid. De lucht in 't oosten is een trap van goud en steekt pilaren in de hoogte. De morgen is een paleis. Kristallen klanken droppelen. De dreven die naar de abdij leiden, hangen vol wierook en de konijnen luisteren in het klaverland." Dit behoort tot het gaafste lyrisch proza van onze letterkunde. Naast het zachte ritme en de muzikaliteit ligt Timmermans' dichterlijke zeggingskracht vooral in de oorspronkelijke, verrassende beelden, hier in Ik zag Cecilia komen en in alle andere romans en verhalen. De voorbeelden zijn uitermate talrijk en ruim bekend. De begaafde schilder en tekenaar Felix Timmermans borstelt breeduit of tekent verfijnd in al zijn proza. Hij zei trouwens zelf dat hij eigenlijk niet begreep waarom hij schrijver en geen schilder - op de eerste plaats dan - geworden was. In Ik zag Cecilia komen heeft hij zijn beeldspraak versoberd en gelouterd, in harmonie met het religieuze levensgevoel, de gothische, bijna mystieke wijding van het weemoedige liefdesvehaal. Naar mijn mening het puurste gedicht in proza dat de Fee geschreven heeft, uitgaande van het innige middeleeuwse lied Ik zag Cecilia komen, langs enen waterkant. De beelden zijn voornaam en zuiver gehouden, los van alle uitbundige zinnelijkheid, aangepast aan de geest van onthechting en verzaken aan het aardse, die deze novelle beheerst. Dit serene, kristalheldere proza kondigt reeds de meditatieve, gelouterde poëzie van Adagio aan.
Synthese Zijn rijk opborrelend gemoed en zijn onstelpbare verbeelding wist hij in deze bundel in beheerste taal en versvorm te gieten. De "hoorn des overvloeds", de uitbundige beeldenpracht van Pallieter en Pieter Bruegel, om maar die twee te noemen, is voorbij. Ogenschijnlijk een andere, verstilde Timmermans... Maar toch is Adagio de synthese van zijn hele wezen en kunstenaarschap. De voornaamste motieven en geestelijke waarden waarvan de bewonderende ziel van de dichter uitging keren hier weer.
Vooraleer die thematiek even te benaderen is het, voor een goed begrip van deze ingekeerde poëzie, noodzakelijk hun ontstaan in specifieke tijdsomstandigheden te kennen. De drieëndertig gedichten van Adagio heeft de Fee geschreven in de jaren 1945 en '46, die onzalige en voor vele nationalisten, kunstenaars en dichters in Vlaanderen, rampzalige jaren, toen hij met een toenemende hartkwaal meestal het bed moest houden en slechts af en toe aan die soms vroeger geconcipieerde verzen kon schrijven en herschrijven. Dat er door enkele collega's-schrijvers, vooral door Toussaint van Boelaere, een hetze tegen hem en zijn werk op het getouw was gezet, deed zijn kwetsbaar hart veel pijn. Toch zei hij nooit één bitter woord over hen. Dat dit zo subliem gedragen lijden hem tenslotte toch gebroken heeft bevestigde zijn vrouw Marieke Janssens in een brief van 22 april 1949, aan het eveneens beproefde echtpaar Claes: "Natuurlijk volgen wij (...) nauwgezet wat ze U hebben aangedaan en ik kan U verzekeren dat er niemand is, die uw toestand beter begrijpt als wij, omdat we in't zelfde geval zijn geweest. Ongelukkiglijk verloor ik Felix erbij. Hij heeft al die ellende niet kunnen dragen." Maar de grote, voorname kunstenaar van en voor het volk, de milde, hoogstaande mens Felix Timmermans heeft men geenszins klein gekregen. Integendeel, uit het lijden van die jaren kreeg zijn dichterschap, verpuurd en verdiept, onvergetelijk gestalte in de Adagio-gedichten. Al zijn schone liefden worden hier nog geïntensiveerd en gezuiverd. De overvloed heeft hij laten bezinken, de juwelen heeft hij vastgezet in het schrijn van zijn klare en vormgave poëzie. Grondgevoel en hoofdmotief' in deze zuiver beeldende en zangerige poëzie is een mystiek Godsverlangen, een afbreken van het eigen ik om God alle ruimte te geven:
"Het was alsof Hij door ons heen verdween en't licht in ons is blijven branden. Blijf zoo in ons, o Heer, de zon gaat onder!" (uit Emmaüs)
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2473422-a547fba63ff4969418ad00d7527e7f4d.jpg)
Langs de uiterlijke benadering der dingen, in de natuur vooral, zoekt en vindt de dichter God, zoals Gezelle hem voordeed, maar telkens opnieuw ervaart hij de dualiteit tussen de verlokking van het zinnelijke leven en de spirituele louteringsdrang van de ziel. Zijn liefde voor de natuur trilt in klare beelden in Adagio, die altijd aanleiding zijn tot diepere beschouwingen. Zulke biddende gedichten zijn na Gezelle zeldzaam geworden in de Nederlandse dichtkunst. Dit Godsverlangen waarin Felix Timmermans ontsteeg aan de aardse gehechtheid inspireerde vooral de mooiste gedichten van Adagio: Het hoger genoemde, laatste gedicht Emmaüs, De Profundis, 'k Huiver van ontzag en glorie, De herfst blaast op den horen, 't Gebergt ligt in den nacht verborgen, De meinacht mint den nachtegaal, Door de neevlen van den avond..., Met rood en blauw op gouden grond, O Heer, geef mij berouw, Ik hou van nevel bij den val der blaadren, Met U zijn er geen verten meer, 'k Zou van mijn woorden, van mijn taal..., Waar de zon is heengetogen, Ik hoor Uw stem, nu hier, dan daar, De kern van alle dingen... .
Deze vroomheid beheerst in feite alle Adagio-gedichten. Het zoeken naar God in de dingen, de schoonheden van de natuur, brengt in de dichter telkens weer deemoed teweeg, besef van eigen zwakheid en onmacht: " 't Is of de dag in alle vlijt met een oneindigheid van priemen de grijze pij van mijnen deemoed breit. Verbonden met die deemoed speuren we ook altijd weer de verwondering, de eerbied voor het sacrale in de dingen, iets wat de wezenlijke dichter en de lyrische prozaïst Timmermans typeert:
Uit stilte en uit sterrenlicht wordt dan een altaar opgericht. En luister nu, hoe alle dingen zingen, en alles zingend in elkaar vervliedt, de mensen en de dingen, de vreugd, het kwaad en het verdriet, lijk duizend schoon accoorden van een en 't zelfde lied!
Verwondering, geestdrift en aandacht voor al het schone, ook in de geringste dingen, waren overvloedig aanwezig in de dichterlijke mens en schrijver Felix Timmermans. Die levenspoëzie borrelde uitbundig overdadig - soms té geweldig - op in de grote prozawerken als, De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt en Pieter Bruegel, maar vond een zuiverder, lyrisch-beheerste verwoording in Adagio. In het licht van zijn geloof, het streven van de ziel naar God, moeten we ook de weemoed en de doodsgedachte zien, die hier en daar opduiken in deze bundel. Het soberst en het meest aangrijpend heeft de dichter Felix Timmermans die geest van inkeer, weemoed en zelfs doodsverlangen, die hem in die droeve jaren 1945-'46 zo overweldigde, gestalte gegeven in het eerste gedicht van Adagio, een prachtig sonnet. Tegenover de droefheid van het eerste deel van dit sonnet, het octaaf met de eerste twee vierregelige strofen, staat het ondoofbare, éne lichtje in het tweede deel, het sextet met de twee laatste drieregelige strofen. In deze contrastwerking, eigen aan het sonnet, suggereert de dichter het licht van zijn geloof als ultieme redding uit de doodsangst. In de volgende gedichten van Adagio wordt dit schamele lichtje een helder vuur van Godservaring. Met dit sonnet, als synthese van Timmermans' dichterschap, besluit ik deze bijdrage. Subliem symbolizeert het lichtje zijn heimwee naar God, naar de absolute Schoonheid, meer dan ooit, nu het herfst en winter wordt over zijn leven.
De blaadren rijzen door den stuggen nevel, er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel... Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet. Want wij zijn arm, en knagen aan 't verleden, en spelen met de kaarten van verdriet. Het schoonste sprookje stelt ons niet tevreden en door den nevel lokt de toekomst niet Het leven vlood en d' as blijft in ons handen, 't verlangen stijgt om mede te vergaan. Doch in den weemoed blijft één lichtje branden, het lichtje dat w' in den zomer overslaan, waarvoor wij slechts, tot onze scha en schande, rondom den wintertijd om olie gaan.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2011357-fe5df232cafa4c4e0f1a0294418e5660.jpg)
|