TIJDELIJKE TENTOONSTELLING:xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
DE STER VAN DE FEE
KERSTMIS IN DE WERELD VAN TIMMERMANS
Samengesteld door Griet Van Opstal
INLEIDING
DE STER VAN DE FEE
Timmermans zei ooit: Heel mijn werk draait en waait rond Kerstmis
Onder zijn eerste probeersels én zijn laatste verzen treffen we kerstgedichten aan. Dat het mysterie van de heilige nacht hem heel zijn leven bezighoudt, bewijzen de vele gedichten, tekeningen, schilderijen, verhalen, toneelstukken en gelegenheidswerken over het thema kerst.
Timmermans verhaal over drie zwervers die zich op kerstavond verkleden als de drie koningen is nog steeds een stuk cultuurgoed van iedereen. Geen Kerstmis gaat voorbij of De Ster wordt in ons land op de planken gebracht. De herkenbaarheid maakt het verhaal tijdloos en toegankelijk. Het toneelspel krijgt bewerkingen voor radio en televisie en wordt verfilmd.
Aan de basis van het stuk ligt Timmermans kortverhaal Driekoningentryptiek uit 1923. Nog ouder is Het kindeken Jezus in Vlaanderen dat tijdens de Eerste Wereldoorlog verschijnt en van hem dé kerstauteur in Vlaanderen maakt.
OVERZICHT VAN HET KERSTTHEMA IN HET WERK VAN TIMMERMANS
1905: gedicht Kerstnacht - Kerstmis (Door de dagen, 1907)
1906: gedicht Sneeuw (Door de dagen, 1907)
1906: gedicht Wintervreugde (Door de dagen, 1907)
1907: gedicht Wintersprookje
1907: lied Driekoningsliedeken
1910: verhaal Annunziata (Begijnhofsproken, 1911)
1911: verhaal Het fonteintje (Begijnhofsproken, 1911)
1914: passage Sneeuw uit Pallieter
1915: opiniestuk De Kerstmis van Vlaanderen
1916: verhaal Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (fragmenten)
1917: boek Het Kindeken Jezus in Vlaanderen
1919: verhaal Een kerstnachtgelijkenis (herwerkt voor Driekoningentryptiek, 1923)
1921: voordracht Over t Kindeken Jezus in Vlaanderen
1921: verhaal De kerstmis-sater (Het Keerseken in de Lanteern, 1924)
1921: verhaal De twee sterren (herwerkt voor Driekoningentryptiek, 1923)
1922: boek Rond het ontstaan van Het Kindeken Jezus in Vlaanderen in: Uit mijn rommelkas
1922: verhaal De herder
1923: boek Driekoningentryptiek
1923: gedicht De herderkens
1924: verhaal En als de ster bleef stille staan
(fragment)
1925: verhaal En als de ster bleef stille staan
1925: boek En waar de ster bleef stille staan
1925: verhaal Het kerstmiskonijn (Pijp en Toebak, 1933)
1928: verhaal Kerstsneeuw
1929: verhaal De kerstmisroos
1930: tekening bij middeleeuws Kerstliedeken
1931: opiniestuk Wat Het Kindeken Jezus geven wil (over: En waar de ster bleef stille staan)
1932: verhaal De Kerstmis te Greccio (De harp van Sint-Franciscus)
1932: verhaal Het einde van een roman
1935: verhaal Van een pasgeboren kindeken. Nieuwe streek van Lange Wapper
1936: verhaal De goede helpers (Vertelsels I, 1942)
1938: kunstbeschouwingen O kerstnacht schooner dan de dagen ...
1939: verhaal Herinnering (aan een driekoningenviering)
1941: verhaal De herder (Minneke Poes, 1942)
1943: boek Een lepel herinneringen
1946: gedicht Maria zingt in gouden avondstond (Adagio, 1947)
KERSTWERK JAREN 10
Onder het pseudoniem Polleke van Mehr publiceert Timmermans in 1907
Door de dagen, een bundeling van eerder verschenen gedichten. Sneeuw, Kerstmis en Wintervreugde hebben de winter en Kerstmis als onderwerp. Ook het lokale geschiedkundige tijdschrift Lyrana neemt kerstgedichten van hem op. Duidelijk activistisch van toon is De Kerstmis van Vlaanderen (1915) in De Vlaamsche Post waarin Timmermans pleit voor de zelfstandigheid van Vlaanderen. Tijdens zijn gedwongen verblijf in Nederland, gevolg van zijn activisme, publiceert Timmermans Een kerstnachtgelijkenis (1919) in De Amsterdammer.
De verbinding tussen het kerstgebeuren in Vlaanderen en de politieke actualiteit maakte hij eerder ook in Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917).
HET KINDEKEN JEZUS IN VLAANDEREN
Hoewel gepubliceerd in 1917, na Pallieter dus, noemt Felix Timmermans
Het kindeken Jezus in Vlaanderen zijn eerste boek. Het onderwerp draagt hij al van in zijn kinderjaren mee.
In Uit mijn rommelkas (1922) schrijft Timmermans over het ontstaan van Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Inspiratie voor het verhaal haalt hij uit een wandeling door Brugge, de vertellingen van zijn vader, de gebeden van zijn inwonende schoonmoeder en de schilderijen van de Vlaamse Primitieven en Pieter Bruegel.
Timmermans laat het boek beginnen met de Boodschap en eindigen met de terugkeer uit Egypte. Het is een serie tafereeltjes met figuren en gebeurtenissen in het vertrouwde landschap van de Kempen en Vlaanderen. De kleine stad Nazareth ligt op de oevers van de Nete; Gent en omgeving doen dienst als Jeruzalem en Bethlehem. Buurland in het noorden, Nederland, is Egypte.
Innige en diepzinnige passages overheersen, hoewel de oorlog duidelijk aanwezig is. In een fragment beschrijft Timmermans de blinde herder Judocus die te arm is om een kado aan te bieden. Tijdens het spelen van een melodie op zijn oude viool kan hij het Kind zien als een wonder licht. Hiermee raakt Timmermans de gevoelige snaar van de lezer.
Het eerste hoofdstuk van het boek verschijnt in De Nieuwe Gids van juni 1916, alvorens het in 1917 in boekvorm uitkomt bij Van Kampen en Zoon in Amsterdam.
Anton Kippenberg vertaalt Het kindeken Jezus naar het Duits: in 1919 is hiermee het eerste boek van Timmermans op de Duitse markt een feit.
CITATEN
Op een zomerdag kwam ik in t museum van Brussel en zag daar de werken van Breughel. Ik heb zelden zo verschoten; ik stond daar te rillen van geluk, het deed mijn zon goed alsof ikzelf die dingen geschilderd had. Dat was nu het leven van Jezusken, zoals ik het altijd had verlangd te zien! Dat was mijn droom in vlees! (...)
Als ik thuiskwam, verrukt en vervuld door die grootse, gelukkige visie, besloot ik elk onderwerp van Breughels evangelies in gedicht om te zetten.
TONEELBEWERKINGEN
Henri Brochet bewerkt in 1929 de Franse vertaling van Neelf Doff voor toneel.
Twee jaar later vertaalt de Vlaamse regisseur Anton Van de Velde deze bewerking naar het Nederlands. Hij regisseert het stuk voor het legendarische Vlaamse Volkstoneel in 1931 in Brussel. De opvoering is een groot succes.
Dr. Karl Jacobs schrijft op zijn beurt in 1933 een toneelbewerking in het Duits.
Felix Timmermans vertaalt Das Jezuskind in Flandern naar het Nederlands en laat het in 1934 publiceren. Op 26 december 1936 voert de Antwerpse KNS het stuk op.
Jozef Contrijn bewerkt het verhaal in 1939 tot luisterspel. Op kerstavond 1946 zendt ook de Franse radio Lenfant Jésus en Flandre uit. In 1960 neemt de Duitse televisie Nazaret ligt aan de Nete op.
DRIEKONINGENTRYPTIEK
Het kerstthema blijft fascineren. Voor de novelle Driekoningentryptiek herneemt Timmermans twee eerdere legendes: Een kerstnachtgelijkenis uit 1919 en De twee sterren uit 1921. Het boek verschijnt in 1923, krijgt een Duitse vertaling in 1924 en een Franse in 1931. Voor de tweetalige Frans-Nederlandse uitgave uit 1935 verzorgt Edgard Tytgat de houtsneden.
Driekoningentryptiek schetst het beeld van de nietige mens die zijn geluk gaat zoeken waar het niet te vinden is. Hij loopt verkeerd en toch vindt de mens, als hij van goede wil is, genade in Gods erbarmen.
In het eerste luik, de eerste Kerstmis, gaan een herder, een palingvisser en een bedelaar op tocht met kerstster en kerstliederen.
Suskewiet is de vereenzaamde, naar mystiek neigende herder, Pitjevogel de snoevende, opstandige maar hulpeloze palingvisser en Schrobberbeek de doorwinterde bedelaar en kippendief. Ze raken de weg kwijt, komen bij een kar en geven de opbrengst van de avond aan de arme familie.
Een jaar later, tijdens de tweede Kerstmis, wil de herder alleen nog maar gaan zingen om de opbrengst te schenken aan mensen in nood. Hij kan niet mee, want hij is ziek. s Nachts komt het kindje Jezus hem halen. Zijn vrienden vinden hem dood in bed.
Nog een jaar later blijkt dat de twee overgebleven vrienden uit elkaar zijn gegroeid. De palingvisser heeft zijn ziel aan de duivel verkocht, de bedelaar heeft geen geld maar is erg gelovig. Op kerstnacht ontdekt hij dat alle mariabeelden zijn verdwenen, uitgezonderd een Onze-Lieve Vrouwebeeldje van Zeven Weeën.
Hij draagt haar naar het kruisbeeld van Jezus.
CITATEN
Later zag ik bij driekoningendag de drie koningen met hun kartonnen ster van huis tot huis gaan en hoorde hen, onder meerdere oude liedjes, ook dit zingen.
Die mannen zijn mij steeds bijgebleven in mijn herinnering. Ze waren arm, riekten zuur en vuil en hun kapotte doorgenevelde stem klonk triestig en komiek. (...)
De drie mannen met hun lied bleven in mijn herinnering, alsof ze er in geschilderd stonden. En toen ik later boekjes begon te schrijven dacht ik wel eens aan die mannen.
Hun herinneringsbeelden kwamen steeds weer aan mijn verbeelding kloppen.
Timmermans herinnert zich het sterrelied dat zijn vader zo vaak zong :
Wij zijn de drie koningen met ene ster,
wij komen gerezen van al zo ver.
Wij gingen en zochten overal
over berg en over dal.
En waar de ster bleef stille staan,
daar zijn w alle drie binnengegaan
KERSTWERK JAREN 20
De kerstmis-sater (1921) is een duivelssage. Met kruis en processie worden spookdieren, bosgeesten, nimfen en gedrochten verdreven uit de Begijnenbossen. De ouder sater wreekt zich op Stans, die op kerstavond bevalt van een harig kind met bokkepoten.
In het kerstgedicht De Herder (1922) vindt de hoofdfiguur in de kerststal de Man van Smarten met de doornenkroon en de kruiswonden. Het kerstmiskonijn (1925) wordt later als verhaal opgenomen in Pijp en toebak (1933). De kerstmisroos (1929) is een gelegenheidsstuk over de kruisbloemige woestijnplant die, op kerstavond in het water gezet, bloeit tegen middernacht.
KERSTWERK JAREN 30
In 1930 voorziet Timmermans het middeleeuwse Kerstliedeken van een tekening dat als een afzonderlijke druk aangeboden wordt. Het einde van een roman (1932) is het intrieste verhaal van Roos Luijten, die haar laatste dagen slijt in een godshuis.
Buiten de tijdsdaanduiding is het nauwelijks een kerstverhaal. Sprankelend van humor en raak getypeerd zijn dan weer De Goede Helpers (1934), die de Heilige Familie helpen vluchten voor Herodes.
EN WAAR DE STER BLEEF STILLE STAAN
De Ster is de toneelbewerking van de novelle Driekoningentryptiek (1923). Timmermans schrijft de scènes en dialogen samen met de joodse Nederlander Eduard Veterman.
Opdrachtgever is Prosper Thuysbaert, een notaris uit Lokeren die Timmermans overtuigt om voor zijn amateurgezelschap iets te maken in de trant van de mysteriespelen van Henri Ghéon. Maar Timmermans ziet het mirakel liever bij gewone mensen dan bij heiligen gebeuren en besluit zijn eigen kerstlegende als basis te gebruiken voor een toneelspel.
De kracht en het succes van De Ster liggen in een zonderlinge combinatie van realiteit en fantasie: het is een legende beleefd door alledaagse mensen. De verrukkelijke waarachtigheid en de zuiver poëtische eenvoud maken dat wij ons nog steeds herkennen in de drie schooiers die als koningen met kronen uit blik dwalen door de ongure sneeuwvelden van het bestaan.
In afwachting van de eerste opvoering en de publicatie van De Ster verschijnt een eerste fragment in 1924 in het tijdschrift Pogen. Nadien volgen een Duitse vertaling (1926), een Franse (1928), een Sloveense (1932) en een Nederduitse (1934).
CO-AUTEUR EDUARD VETERMAN
Samen met Eduard Veterman schrijft Felix Timmermans drie toneelstukken: Mijnheer Pirroen (1922), En waar de ster bleef stille staan en Leontientje (1926). Ze leren elkaar kennen in Den Haag. Veterman is een Nederlander van joodse afkomst en schrijft aanvankelijk onder de schuilnaam D. Rawde. Hij beheerst alle aspecten van de toneelkunst: hij vertaalt, bewerkt en schrijft, hij acteert en regisseert, hij ontwerpt zelfs decors.
EERSTE OPVOERING
De Ster wordt voor het eerst opgevoerd op 5 februari 1925 in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag door het Verenigd Rotterdamse Hofstadtoneel onder leiding van Cor Van der Lugt Melsert. De creatie kent een enorm succes. Na vier voorstellingen, waarvan Koningin Wilhelmina er één bijwoont, verhuist de productie naar Rotterdam en spelen de acteurs ook hier voor een nokvolle schouwburg.
De Standaard schrijft op 13 februari: Een toneelgebeurtenis: de triomf van Timmermans Mirakelspel in Nederland!. De Nederlandse pers is niet onverdeeld positief, maakt voorbehoud bij het dwaze volksgeloof en de malligheden in het stuk, maar prijst de vrome intentie en de plechtige wijding van enkele zuivere taferelen.
TRIOMFTOCHT IN VLAANDEREN
Op 22 september 1925 voert het Vlaams Volktoneel De Ster voor het eerst in Vlaanderen op. De regie is in handen van Johan De Meester. Op 23 februari 1930 geeft de groep in Brussel zijn honderdste voorstelling.
In 1935 komt het stuk op het programma van de Antwerpse KNS, in 1940 van de Gentse Schouwburg en in 1949 opnieuw in Antwerpen met decors van Fred Bogaerts en als regisseur Maurits Balfoort.
De Brusselse KVS speelt het in 1950, 1952 en 1957. Huib Van Hellem regisseert en de hoofdrollen zijn voor Nand Buyl, Cyriel Van Gent en René Peeters.
In 1966 brengt het Reizend Volkstheater De Ster nogmaals in de KNS, dit keer in een regie van Line Geysen.
De Vlaamse Televisie zendt in 1953 en 1956 bewerkingen van Fred Engelen uit.
In 1964 volgt dezelfde versie onder regie van Cyriel Van Gent. De poppenfilm van Mark Liebrecht komt in 1974 op het scherm.
Nog steeds nemen vele toneelgroepen het stuk op in hun programmatie.
HET BUITENLAND
In 1926 komt de Duitse vertaling van Anton Kippenberg op de markt. Das Spiel von den heiligen drei Königen wordt op 30 mei 1927 voor het eerst opgevoerd.
Vanaf 1953 reist een groep Vlaamse studenten onder de naam Flämische Weihnachtsgesellen rond met De Ster door Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Denemarken. Vanaf 1957 voert Maurits Balfoort de regie. Tijdens het seizoen 1960-1961 zijn ze aan hun honderdste opvoering toe.
De Ster speelt jaren na elkaar in Frans-Vlaanderen.
Het Basler Marionettentheater brengt sinds 1944 het Triptychon, een aanpassing voor poppenspel door Richard Koelner.
MECHELS MINIATUUR THEATER
In het najaar van 1984 gaat De Ster in première bij het MMT. Mandus De Vos speelt Pitje Vogel, Manu Verreth de rol van Schrobberbeek en Tuur De Weert, Suskewiet. De regie is in handen van René Verreth.
Twaalf opeenvolgende seizoenen staat de productie op de affiche. In totaal kent
De Ster 256 opvoeringen in Mechelen en 12 in Boom, een unicum in de Vlaamse theatergeschiedenis.
SCHOOLBOND LIER
De sinds 1894 actieve toneelvereniging Schoolbond Lier had De Ster zes keer op het programma: in 1972, 1978, 1986, 1991, 1997 en 2005. Telkens was de regie in handen van Jan Verbist. Drie keer in 1972, 1986 en 2007 hadden de voorstellingen plaats in het kader van een stedelijke Timmermansviering.
In 1986 tekent Gommaar Timmermans de decors.
KERSTWERK JAREN 40
Kerstverhaal uit Ons Land (1942) verscheen ook als De herder in Minneke Poes (1942). Het verblijf in de vakantiewoning in het landelijke Grobbendonk geeft Timmermans inspiratie. In een Kempens dorp komt Jezus preken over de eenvoud van de harten.
Eén van zijn luisteraars is de oude herder, die indertijd het kind in de kribbe had gezien. In Een lepel herinneringen (1943), opgedragen aan zijn zoon Gommaar, haalt Timmermans nog eens jeugdherinneringen op, een herhaling van wat hij hierover eerder schreef: de verhalen van zijn vader over de kerstmistijd, de herders en de drie koningen; het zingen als kind, verkleed als de zwarte Melchior, één van de drie koningen. Het boekje is interessant omdat het in handschrift met illustraties is uitgegeven. Tekst, tekeningen, doorhalingen en verbeteringen zijn met elkaar vergroeid. In zijn postuum uitgegeven dichtbundel Adagio zingt Maria in gouden avondstond, met het kind op haar schoot. Alles lijkt lieflijk idyllisch, maar dat is slechts schijn, want in de schaduw sluipt de dood.
****************
|