Rond 1942 gaat de gezondheid van Timmermans hard achteruit. Een sluimerende hartkwaal gaat hem geleidelijk aan meer parten spelen. Het is rond deze tijd dat Timmermans zich voor gaat bereiden op wat zijn laatste grote roman zal worden: Adriaan Brouwer. Zelf een verdienstelijk schilder, was Timmermans geïnteresseerd in de oude meesters. Het moet zo zijn dat Timmermans veel van zichzelf in Brouwer heeft herkend, erdoor werd aangesproken. Hoewel Brouwer ogenschijnlijk heel ver van Timmermans afstond.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Adriaan Brouwer behoorde tot de groten van de Antwerpse schilderschool, Rembrandt en Rubens bezaten werk van hem. Brouwer werd geboren in 1605. Hij begaf zich zijn hele leven in kringen van toneelspelers en kunstenaars, een vaste woonplaats had hij niet. Hij werd de minnaar van een getrouwde vrouw. Hij ging zich vaak te buiten aan drank en verdovende middelen (toeback met hennep vermengt, Belladonna genaamd)
Hij stierf in 1638 tijdens een pestepidemie in een armengasthuis. Hij was totaal afgeleefd,verslaafd aan drank en verdovende middelen.
Brouwer vertelt in deze levensroman zijn leven terwijl hij op zijn sterfbed ligt. Het boek begint dan zo; Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme. Adieu leven en kunst. Liever jong en vol vlam de put in ,dan verslenst als een oude dendereer aan zijn doodskist te zitten denken. Met een beetje moeite had ik kunnen leven als een grote mijnheer met kanten kraag, en roem en fortuin binnenrijven .Een deftig speculatie-ventenleven. Ik doe niet mee. Ik ben van anderen deeg gebakken. Er zat een onrust in mij naar vrijheid en opstand; een drift naar hevige dingen, naar geweldig plezier, en een diep heimwee naar ik weet niet wat. En dan, bij God! Door heel mijn wezen een hartstocht om te schilderen, om eeuwig en altijd te schilderen.
Aan het eind van het boek laat Timmermans Brouwer dan zeggen : En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niets aan doen? Of ge heilig zijt, kunstenaar of ketellapper? Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. Ik ben dan toch iets komen doen
Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen teveel over die dingen .Ik heb maar een wens, zo zachtjes kunnen uitdoven, met de hand van Isabelle in mijn hand.
Stilte heeft in deze roman niets van haar betovering verloren, en ook het geloof in de Voorzienigheid : Gods wegen! Wat heb ik daar dikwijls aan gedacht en over gepeikerd Veel werk maakt Brouwer van zijn geloof niet, maar tussen zijn talloze avonturen in klinkt de ernstige ondertoon van en kort gebed.Het leven is vuil en lelijk ,ik ook, maar tussen de plooien zit er iets goddelijks en t is dat wat wij er met onze verf willen uithalen en laten zien
Het levensverhaal van Brouwer heeft Timmermans met hart en ziel en alle passie geschreven. We kunnen ons afvragen of dit nude echte Brouwer is die hij beschrijft. Het is waarschijnlijk wel de echte Timmermans, nergens liet hij zo diep in zijn geestesleven peilen. Veel van zijn ideeën komen in het boek terug. Timmermans dochter Lia zal hier later over schrijven: Dit is het boek waarin men vele gedachten van vader terugvindt.
Er zijn vele dingen in, die vader in den mond van Brouwer legt, omdat hij veronderstelde dat Brouwer er zo over dacht... (Mijn Vader)
Door Brouwer zijn levensbiecht te laten spreken op zijn sterfbed kon hij de inhoud van de roman verrijken met levenswijsheid die hij zelf had verworven. Ook Timmermans voelde door zijn hartziekte de krachten tanen.
In Adriaan Brouwer is het Gods Voorzienigheid die het altijd zo in elkaar steekt, dat het bobijntje zo afloopt dat de twee uiteinden van den draad in Zijne handen terechtkomen. Gods wegen zijn onnaspeurbaar.
Timmermans lijkt hierbij in de roman uitgegaan te zijn van de stelling dat onze gebreken een deel zijn van onze kracht. Elk mens heeft zijn vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men, en men doet van alles om het gewicht van de steen niet te voelen. Onze gebreken zijn een deel van onze kracht.
En weer stelt Timmermans de steeds terugkerende vraag, voor hoever de mens wil heeft of voorbestemd is om een bepaald lot te ondergaan. Dat de mens niet alles aan de Goddelijke Voorzienigheid moet overlaten maar ook zelf zijn best moet doen. Uiteindelijk lijkt Timmermans tot de conclusie te komen dat Gods wegen inderdaad onnaspeurbaar zijn, maar, zo laat hij Brouwer zeggen::Een ding kan God mij niet verwijten, dat ik hem teveel aan zijn mouw getrokken heb voor tandpijn, geld en andere nutteloze dingen. Ik heb hem laten doen Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. Ik ben dan toch iets komen doen.
Wat overblijft is stilte, luisteren in stilte Kom, laat het nu stil worden
Brouwer zegt: Zoo tegen den dood aan begint het stil te worden.En die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen
..
Hoewel we veel van Timmermans proza lyrisch proza kunnen noemen, had hij zich behoudens in zijn jonge jaren nooit serieus met het schrijven van gedichten bezig gehouden. Zo rond 1945 gaat Timmermans gezondheid verder achteruit, zijn hart verzwakt zienderogen. In deze laatste moeilijke jaren schrijft hij zijn gedichtenbundel Adagio Adagio is de ultieme uiting van Timmermans innerlijke zieleleven, de verwoording van zijn persoonlijke gemoedsstemming en van zijn beproefd Godsgeloof. Naast natuurmystiek staan het eeuwigheidsverlangen en de godsrelatie in Adagio centraal..
De Adagio spiritualiteit heeft een uitgesproken kosmisch accent.
In deze gedichten heeft Timmermans zichzelf open en in alle vrijheid uitgesproken:Ik heb gevoeld dat een gedicht een belijdenis is uit het diepste en t Gaat tussen God en mij, schrijft hij aan zijn vrienden..
Dochter Clara vertelde later: Adagio heeft vader voor zichzelf geschreven. Al biddend en op zijn ziekbed.
Hij las ons van tijd tot tijd wel eens een vers voor, maar niet om ons iets mee te delen. We voelden dat aan, hij betrok ons er niet in. De afstand tussen hem en ons was al te ver en te groot geworden. Onze jeugd, gezondheid en onervarenheid vormden een kloof, die vaders werk niet kon overbruggen. Het waren indrukken en conclusies van een heel leven en vruchten van strijd, lijden en ervaring. Hij wist dat we niet konden begrijpen, we moesten alles nog beleven.
Volgens Albert Westerlinck heeft Timmermans zijn Adagio gedichten geschreven in het versterkte bewustzijn van de ijdelheid en de vergankelijkheid van het menselijke bestaan : Ik ben een steenen pijp,die ieder uur kan breken en elken dag voor U een nieuwe zeepbel blaast (Adagio no.8)
De herfst en de avonduren nodigen uit tot stilte en bezinning. Reeds in zijn vroege werken vinden wij de natuurbeelden van herfst en avond, die oproepen tot ingetogenheid en weemoed om de vergankelijkheid.
In de Adagio gedichten wordt deze weemoed een bron van dieper geestelijk leven en zelfkennis. Het heimwee naar een oneindig geluk heeft hem altijd voortgejaagd. Nu dringt het besef door dat God steeds riep:Ik ken uw heimwee!. De vertwijfeling gaat nu wijken voor vertrouwen.
Timmermans schrijft :
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid
Nu komt Timmermans in een volgende fase, de fase van de stilte. De stilte die hem toch altijd had geinspireerd, en waarvan hij had gehouden en naar verlangd. De stilte die voor hem zo moeilijk bereikbaar scheen, boordevol zittend met gedachten en gevoelens. Maar reeds in Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen is stilte al een bron van ingetogenheid en religieuze beleving. In Adagio heeft hij er een heel gedicht aan gewijd :
Ik hou van de nevel bij de val der blaadren;
het stemt tot weemoed om ik weet niet wat.
Verlangen en betreuren glimmen mat,
Het hart zwijgt loom in t struikgewas der aadren.
Dit is de stilte ,die t geluk laat naadren.
Het ver geluk, dat iets van God bevat,
Maar telkens als een zeepbel openspat
Bij al t gedruisch, dat wij in ons vergaren..
Nu t stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren
Waarin ik god die door de heemlen bruist,
Beluister, en zijn hoog bestaan kan horen.
O broos geluk, dat in mijn ziele suist,
En uit wat stilte en weemoed wordt geboren,
Maar door dit hart straks weer zo snel verhuist
Gods stilte,waarin we worden opgenomen, het land aan de overzij, de grens van de menselijke existentie; Timmermans heeft er zijn hele leven maar vooral in de Adagio periode naar gezocht.
In zijn gedichten heeft hij zijn innigste gevoelens verklankt. In de stilte, in de diepte, in de eenzaamheid van de eigen ziel is God als grond van mijnen grond uiteindelijk te vinden.
k Zocht U achter dhemelrondten,
In der sterren harmonij,
In profeten,in t doorgronden
En in t zoeken
Wat de boeken
En de wijzen ons verkonden.
k Zocht U altijd buiten mij,
tot het leven mij verwondde,
en ik U o zaalge stonde,
in mijzelven heb gevonden.
God is in iederen mens, wij zelf moeten hem daar gaan zoeken. Hij wacht ,is dat nog niet genoeg?-Wij moeten eerst de muur afbreken om Hem er uit te halen-God roept in ons, maar wij gaan altijd naar buiten luisteren
En het laatste dat hij opschreef : Ga zelf opzij staan en God treedt binnen.
Langzaam ontwaarde hij voor zichzelf de kern van het bestaande. De zichtbare wereld is als het ware slechts uitvloeisel en omhulsel van het goddelijk Zijn. Vandaar zingen bloed en dingen een lied van heimwee naar hun kern, hun oorsprong en eindpunt. Het vergankelijke snakt naar het onvergankelijke, het onvolkomene naar het volmaakte, het schepsel naar zijn Schepper, het broze omhulsel verwijst naar de kern, het lied van al wat leeft is een kinkhoren waarin ruist de stilte van God.
Tenslotte fluistert Timmermans dan het gedicht waarin hij, denk ik, alles zegt wat hij te zeggen heeft. Het is zijn afscheid van het leven. Hij had het land aan de overzij herkend:
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
En donker ruist mijn bloed,
Van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
******************
|