Van de dichter Felix Timmermans...xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
en zijn Lier aan de drie Nethen.
Door Béatrice du Vinage - St Peter / Nordsee 1950.
Vrij vertaald uit het Duits door Louis Sneyers 2011.
Béatrice A. du Vinage. ( 1911-1993 )
Wanneer een vrouw het leven kan ingaan met zulke naam, dan kan het bijna niet anders of dat moet wel een heel bijzondere vrouw geworden zijn. En dat is geen woord te veel gezegd!
Deze Duitse dame ontpopte zich in de jaren dertig tot een befaamde fotografe, die werkte voor tijdschriften in binnen- en buitenland.
Wanneer Hitler aan de macht kwam en de Gestapo wat te opdringerig werd met opdrachten die haar niet bevielen; stopte zij totaal met haar fotografie.
Tijdens de oorlogsjaren hield zij zich opvallend stil en wachtte angstig af of haar weigering gevolgen zou hebben. Gelukkig was dit niet het geval en onmiddellijk na de oorlog migreerde zij naar Zweden waar zij in 1961 Zweeds staatsburger werd en er in 1993 overleed.
Pas in 1950 zal zij haar notas uittypen en samen met haar prachtige fotos maakt zij er een klein, uniek boekje mee. Het is dit boekje dat de Zweedse professor Borg in oktober 2011 is komen afgeven aan Gommaar Timmermans, die wij hierbij willen danken omdat wij er gebruik van mochten maken.
Waarom leven de mensen ?
Iedereen wacht op iets, dat niet komt
(Felix Timmermans.)
Tien dagen lang trok ik door Brussel, zonder met het eigenlijke werk te beginnen.
Het werkeloze belaste mijn geweten wat kon ik ook beter doen, dan eerst eens rond te kijken.
Mijn enig aanbevelingsschrijven, de brief aan Felix Timmermans, scheen mij een kostbaar bezit, waaraan ik mij in mijn onzekerheid vastklemde. Of zich met dit beschreven blad misschien de veelbeloofde deur opende, door welke ik in de nog vreemde, nieuwe wereld ingang kon vinden?
Tot nu had ik mij niet speciaal voor de dichter geïnteresseerd, omdat mij het oorspronkelijke, gezonde, niet aantrok, en zo kende ik van zijn boeken nauwelijks iets. Ik had nog niet de ontdekking gemaakt, dat onder de krachtige bonte kleuren, tedere tonen medeklingen een niet vermoede fijngevoeligheid en zielenkennis verborgen ligt. En dat de reis juist in de gelijktijdigheid van het stille, broze en wonderbare, met het sappige en natuurachtige bestaat.
Dat werd nu allemaal anders voor mij.
In de warmhartigheid van Felix Timmermans, aan de diepte van zijn gemoed, aan zijn mogelijkheid, in het kleine het grote, het geheimvolle te zien van zijn kunstenaarschap werd ik gezond. De omgang met hem gaf mijn leven een nieuwe richting en ik heb deze man, die zo eenvoudig scheen en zo veelzijdig was, voornamelijk te danken.
Ieder uur, die je met een bijzondere mens geleefd hebt, laat een spoor achter het tekent u. Neem het waar, geniet ze tot aan het einde, en zo wordt gij langzaam u zelf.
X
Dat is dus het veel bezongen Lier dacht ik ontgoochelt, als ik op de grote markt aankwam en rond zag.
In de middagshitte sliep de plaats voor zich levenloos, leeg, verlaten. Halt! daar is iemand! verder in de deur van een café leunde een dikke man, die mij met mijn vehikel reeds glimlachend opmerkte. Beheerst ging ik op hem toe. Maar mijnheer en ik verstonden mekaar helemaal niet. Hij hielt mij een enthousiaste woordvolle rede voor in echt Vlaams Liers waarvan ik helemaal geen woord begreep. Ik glimlachte vriendelijk, glimlachte en glimlachte wat bleef er mij anders over. Ten slotte maakte ik uit zijn levendige gebaren minstens de richting op, in die Felix Timmermans woonde.
En dan stopte ik voor het huis van de dichter. Het staat wand aan wand met andere in een kleine straat met hobbelige kasseien, waar aan het einde een slanke kapel met een hoge toren staat.
Ik belde. Felix Timmermans kwam in een witte schilderskiel de trap af en was zichtbaar niet zeer opgetogen van mijn bezoek. Ik had de fout gemaakt, mij op voorhand niet aangemeld te hebben.
Schuchter maakte ik mijn wensen bekend.
Ik ben juist midden in mijn werk. Maar als u lust hebt, komt u om drie uur terug, dan zien wij wel. Voorkomend begeleid hij mij tot aan de deur en ziet mijn motorwiel.
Ik stak de startsleutel in. Is dat van u? vroeg hij en trad dichter bij. Ja, lachte ik verlegen. Zozo, hm, deed hij en stond nu neven mij. En vanwaar komt u met dat ding? Vandaag vanuit Brussel.
? ?
En daarvoor ben ik van Berlijn naar Brussel gereden.
Wat? wat zegt u daar? Van Berlijn naar Brussel? Lieve God! U helemaal alleen?
Ja, natuurlijk, lachte ik moedig en toonde trots mijn praktische inrichtingen voor de bagage.
Hebt u dan geen schrik gehad? Zo een verre afstand!
Hij monsterde mij opmerkzaam.
Angst neen. Waarom? De motor is goed, ik ken hem, en een paar dagen heb ik wel nodig gehad. Eer ik in Berlijn vertrok was het niet mooi. Daar stond ik voor mijn woning in Zehlendorf, s morgens om half tien om acht uur wou ik eigenlijk vertrekken - de motor was gepakt, ik was gereed - maar toen twijfelde ik, en ik kon geen besluit nemen. Zoals een berg rolde het op mij; die verre reis, het vreemde land, en geen mens die men kent daar had ik angst voor, hoe ik mijn opgave volbrengen zou. Ja dat was een onaangenaam moment. Maar, het ging wel voorbij en nu ben ik hier.
Hm. Heel moedig, moet ik zeggen. En dan levendig:Laat uw motor toch hier staan.
Er gebeurt niets mee. U komt toch om drie uur terug? Ik verwacht u zeker.
Hij lachte mij vriendelijk toe.
Ja zeker, ik ben om drie uur terug daar, zei ik stralend. Wij namen afscheid.
Ik trok de startsleutel uit: Ziet ge, ma chère moto, gij hebt het ijs gebroken, want eerst werd ik op een keurige wijze afgewimpeld.
x
Ik wandel de straat af, de kleine Nethebrug voorbij en sta aan de Gommaruskerk, een prachtig hoog oprijzend gebouw- een meesterwerk van Belgische laat gotiek, lees ik in de Baedeker. Hij heeft op de kleine plaats rond zich eigenlijk geen ruimte om goed te kunnen ademen, de kleine huisjes verdringen zich zoals kuikens om een hen.
Een jongen komt fluitend voorbij. Hij stuurt een met honden bespande tweewieler kar, waarop melkbussen in blank koper, waggelen.
Gekleed in een oudmodische zwarte mantel schuifelt een moedertje voorbij, die stilletjes in zichzelf praat.
Ik begin te kijken.
s Namiddags is de familie Timmermans op mijn bezoek ingesteld. Ik word in het hele huis rondgeleid en dan drinken wij gemoedelijk samen thee. Daarbij zijn ook mevrouw Timmermans en de beide jongere kinderen, Antonie en Gommarus. De oudere dochters Lia en Clara worden in Antwerpen in een Vlaams meisjespensionaat opgevoed.
Felix Timmermans spreekt uitstekend Duits en zijn echtgenote verstaat het als men langzaam praat.
Het was het enige huis in België waar ik Duits sprak.
De vrouw van de dichter is sierlijk van gestalte. Goedheid straalt haar uit de ogen. Ze is rustig, - dat is de beste weergave van haar persoon. Men voelt dat zij de teugels in handen heeft en niets gaat zonder haar, altijd is zij in beweging, altijd is er iets in de familie om voor te zorgen, maar daarvan merkt men niets. Zij is een fijn mens, weldoende in haar stil werken, bescheiden en ongedwongen tegelijk. In haar nabijheid voelt men zich geborgen.
Er heerst harmonie tussen de echtgenoten, die dat huis warm uitstraalt. De persoonlijkheid van de dichter geeft de toon aan, maar hij was niet denkbaar zonder zijn Marieken .
In het leven van zijn stad speelde hij een belangrijke rol, bij beslissingen werd zijn raad gevraagd, aan alles moest hij deel nemen. Er was geen feestelijkheid in de omgeving waar hij met zijn vrouw niet uitgenodigd werd. Processies en kermissen, gouden bruiloften, eerste steenleggingen, dienstjubileums, inwijdingen, overal was hij erbij.
(foto : Béatrice du Vinage) - 1939 - Tonet, Clara, Marieke, Gommaar, De Fé en Lia
Felix Timmermans was hartpatiënt en daardoor zwaarlijvig.
Steeds hijgde hij een beetje, het ademen was moeilijk. Hij had een opvallende kop, niet alleen wegens zijn gegolfde haren. Het waren vooral zijn doordringende ogen, die het leven met goedheid en schalksheid zagen. Alles was groot en rond in dit gezicht : de neus, de zachte mond, de grote vlakken der wangen, de oren. Rond waren ook zijn handen, rond was de ganse man, zoals zijn wezen ook rond was. En deze ronde, behaaglijke, verwarmende, de levendigheid van deze man spiegelde zich in de schaapswolkjes van zijn boeken. Maar men was niet rechtvaardig, men wou alleen deze kant van hem zien. De afgronden des levens, zijn duistere, wrede kanten, zijn wreedheden, zijn onberekenbaarheid, waren ook hem bekend. Hij zou ruw kunnen schijnen, maar hij had de fijnste, zachtste ziel, die niets ontgaat, die ook niets bespaard blijft.
Gommarus is een beeldschone jongen met zacht donker haar en donkere grote ogen, negen jaar oud. Hij heeft zijn naam naar de beschermheilige van Lier, naar wie ook de kathedraal genoemd is. Hij is de lieveling van vader, de jongste, en de zoon.
Antonie, een meisje van ongeveer twaalf jaar, eveneens donker, en licht verlegen, zoals het voor deze ouderdom past.
Eens kwam ik juist weer langs en viel midden bij haar verjaardagsfeestje binnen : een gezelschap van lustige kleine meisjes en daartussen vergenoegd de vader, met naast zich, onafscheidelijk, Gommarus.
De hele kamer is er giechelen en lachen, deftige kleedjes in wit, roos en helblauw en bonte haarlinten. Een bekorend wezen met lange kurkentrekkerkrullen draait verlegen aan de lintjes van haar schort.
Felix Timmermans lacht met hen en de hoge kinderstemmen slagen over, zo vrolijk zijn zij.
De deur gaat open en de moeder komt binnen met een reuzentablet vol met ijsschaaltjes.
Nu wordt er gesmuld! Ook de twee oudsten, Lia en Clara, die juist voor het feest thuis zijn, voelen zich goed. - bij ijsjes worden zelfs jonge dames zwak.
Grootmoeder Janssens zit de hele tijd stil in haar leunstoel. Zij is het, die nog over alle denkbare voorvallen uit vervlogen tijd napeinst. Veel van haar verhalen heeft de dichter zelfs opgetekend.
De plaats, waar het familiefeest plaatsvindt, is de grootste kamer beneden. Op de lage boekenplanken staan meerdere kleine beelhouwwerken, Delfts aardewerk, vazen en kruiken, in de hoek een dodenmasker van Guido Gezelle. Voor deze Vlaamse dichter heeft Felix Timmermans een grote verering. Tussen de boeken zijn er talrijke kostbaarheden, een liefhebberij van de heer des huizes. Gemakkelijke zetels rond kleine tafeltjes, een dik, zacht tapijt en de kachel verhogen de gezelligheid van de hele kamer. Aan de wand hangen zoals daarnaast in de eetkamer schilderijen, de meeste door Felix Timmermans zelf geschilderd.
Dat is het ja
eigenlijk had hij schilder moeten worden
(foto : Béatrice du Vinage)
Daarover vertelde hij mij eens, boven in zijn werkkamer. Hier rijken de boekenrekken bijna tot aan het plafond, boeken en tekeningen en twee grote werktafels in een rechte hoek aaneen geplaatst. Op de ene tafel stapelen zich papieren, mappen, boeken, brieven, daartussen een buikige inktpot en een rijk versierde koperen luster met kaarsen, op de ander tafel verven, penselen, krijt, potloden, flesjes.
Ik lees : terpentijnolie, mastixvernis, dammarlak, xylon, lijnolie
Ja, ja, lacht Felix Timmermans, aan deze tafel schrijf ik, en aan die daar teken ik.
Want voegt hij er langzaam aan toe, en word ernstig, dat moet u weten : tekenen en schrijven zijn aparte werelden.
x
Maar het mooiste is de blik uit het venster, die aan bonte overwelvingen van gevels en daken voorbij gaat, en die direct op de hoog opgerichte toren van St.Gommarus toe gaat.
Wij zetten ons neer, voor ons een geurige thee, en wij roken.
Ja, vangt Felix Timmermans na een tijdje aan, ik heb het dikwijls al vertelt, hoe het kwam, dat ik dan toch geen schilder werd. Maar eerst wil ik u mijn vader beschrijven. Hij was een prachtig mens, u zult het direct merken.
Mijn vader reed dus overal naartoe met een wagentje dat door vijf honden werd getrokken.
Hij verkocht kanten mutsen aan de boerinnen, wij hadden thuis namelijk een kantklos atelier.
U kent toch die fijne handgekloste kant?
Ja, noemt men ze niet Brusselse kant?
Brusselse kant - nu ja - maar ze worden hier in Lier, in Brugge en overal in de dorpen gemaakt. Vroeger tikten de klossen bijna voor ieder huis bij ons en daarbuiten, - tegenwoordig loont het niet meer zo goed. Wacht even, ik toon u direct welke, en haalt de zachte witte kant, op zwarte veloer uitgebreid allemaal rijk aan vormen, allemaal anders.
Die zijn in het atelier van mijn vader gemaakt. Hij bleef dikwijls dagenlang van huis weg.
Als hij eindelijk thuis kwam, stormden wij kinderen op hem los en moest hij verslag uitbrengen. Mijn vader kon wonderbaar vertellen en alle voorvallen had hij zelf meegemaakt. Overal was hij geweest, zelfs bij de geboorte van het Kindje Jezus. Vanzelfsprekend geloofden wij ieder woord van hem hoe kon het ook anders zijn bij zijn vader. Ook schilderde hij het zo kleurrijk en indringend, dat er geen twijfel kon zijn. Zo kwam het, dat ik mij de geboorte van onze Heiland en de overige Jezus verhalen in ons Vlaanderen voorstelde. En als de leraar ons dan in de school verklaarde, dat het zich in het Oosten had afgespeeld, dan spatte mijn wereldbeeld als een zeepbel uiteen.
Dat was nu een schone vertelling! Wie zou men nu geloven, de leraar of de vader? Ik besloot mijn vader te geloven, dat was in ieder geval zekerder.
Felix Timmermans trekt nadenkend aan zijn pijp.
En hij bracht voor ons kinderen steeds iets mee van zijn reizen. Dat was natuurlijk iedere keer iets buitengewoons. Ik herinner mij nog juist een dag. Een dolle wind floot rond het huis, het was donker en geheimzinnig, daar hoorden wij plotseling het welbekende ratelen op de hobbelige kasseien. Vader! Onmiddellijk omringden wij hem. Eerst later ondervond ik hoe het eigenlijk geweest was. Hij had niet veel geluk gehad met zijn mutsen bij de schoonheden op den buiten. Maar hij wilde toch iets meebrengen, wat hadden wij anders verwacht. Daar viel hem een slim idee binnen: hij haalde bij een boer een zak rapen, wikkelde die ieder apart in een appelsienpapiertje en reed fijn lachend huiswaarts. Nu pakte hij ze geheimzinnig uit en fluisterde: dat zijn Russische rapen, weten jullie, die smaken helemaal Russisch, let maar goed op! En werkelijk, die rapen smaakten Russisch en helemaal niet zoals die van ons.
Wij jubelden voor dat zeldzaam geschenk.
Ja, vader zat altijd vol met ideeën en wist zich te behelpen. Nooit verloor hij zijn vrolijkheid, en daarbij was het niet eenvoudig om die grote schare kinderen eten te kunnen geven. Dat wist alleen hij en moeder, een stille en goede vrouw.
In gedachten gaat Felix Timmermans met het penseel over een begonnen schets.
Tja, en in het kant-atelier heeft men regelmatig nieuwe modellen nodig voor de mutsen en linten. Daarbij mocht ik meehelpen. Was dat een plezier! De vreemdste wonderbloemen kon ik bedenken, en dat deed ik dan ook, liever dan te leren in school. Als ik juist geen papier had, krabbelde ik op de muur, en zo dat het niet bij ontwerpen voor kant bleef
In mijn kop gonsde het van bonte beelden, vaders vertellingen woekerden lustig in mij verder, ik moest mij opluchten met tekenen en vertellen.
Ja, ja?
Zekere dag komt de pastoor bij vader. Dat deed hij dikwijls. Maar vandaag vertelde hij van een museum in Antwerpen en wat daar allemaal te zien was. Ik spitste mijn oren en liet niet af, tot ik eindelijk naar Antwerpen kon. Daar zag ik voor het eerst Pieter Breughel, de Boeren-Breughel. Mijn ogen vielen open, ik was niet weg te krijgen van zijn schilderijen.
Zij schokten mij, zo klein ik nog was. Maar anders dan bij Rubens, bij wie ik het gevoel had, tegenover een koning te staan. Bij Breughel was het mij te moede zoals bij een kind, dat opeens zijn ouders terug vindt. Niet verwonderd, neen, een diep geluksgevoel vervulde mij. Dat was het ja, waarnaar ik gezocht had. Op zijn schilderijen ging het juist zo, als in vaders vertellingen, ook hier was Vlaanderen het landschap dat de Heilandgeschiedenis droeg. Wat bekommerde ik mijn leraar nog met zijn Morgenland, ik wou het doen zoals deze Breughel. Dat was een bevrijding! Vanaf nu schilderde en tekende, en vertelde ik met nieuwe overtuiging, niets hielt mij tegen, het zo te doen, zoals het mij uit het hart kwam.
Zo groeide ik nu. En daar het veertiende kind van mijn ouders vroeg stierf, was ik de jongste. Toen de tijd daar was, dat ik iets had moeten leren, waren mijn oudere zusters al lang getrouwd en zorgden voor zich zelf. Mijn ouders hadden het met hun kant-handel tot welstand gebracht en vader meende, geld verdienen moet gij niet, doet iets waartoe gij lust hebt.
Ik wou schilder worden. Ik ging ook hier in Lier vlijtig naar de academie. Toen ik daar klaar was moest ik mij in Antwerpen bij de academie inschrijven als ik verder wilde geraken. Maar dat duurde nog even, want eerst was er nog de vakantie. Toen de cursussen begonnen, was ik nog niet ingeschreven. Dus ging ik er niet heen. Zo is dat. Maar de werkelijke reden was dat niet.
In werkelijkheid zag er dat zo uit: voor het onderwijs in Antwerpen had ik ieder morgen om zes uur of half zeven moeten opstaan. En, neen, dag na dag zo vroeg uit de veren moeten, dat was niets voor mij. Liever liet ik dat ganse studeren voor wat het was. En, zo ben ik dan toch geen schilder geworden. Het verlangen daarnaar is mijn ganse leven gebleven. Vandaag nog schilder ik soms liever dan schrijven. Het is meer nabij, directer weet u, het schrijven gaat mij moeizamer van de hand.
We blijven zwijgend zitten en kijken door de blauwe tabaksrook naar de St.Gommarustoren, wiens omtrekken in de avondschemering onduidelijk worden.
Alles hier meegemaakt, dacht ik.
Later bekeken wij zijn schilderwerken.
Een boer zit in een kale kamer, de klompen zijn van zijn voeten gevallen, de pijp dampt, op de tafel een verschaalde koffie, de ronde koffiepot daarnaast. Door de geopende deur naar de kamer ernaast ziet men zijn vrouw in bed liggen. Boven haar een klein kruis. Dood. Door het venster, een besneeuwd landschap, daarvoor een met sneeuw behangen knotwilg.
Wortel treurt om Fien, komt het bij mij op.
Op ander schilderwerken, landschappelijke voorstellingen met zaaiers, vissers, boerin met eierenkorven, windmolens en knotwilgen.
Een dankfeest voor de oogst van drie naast elkaar lopende boeren met dikke jenever-neuzen, tussen hen een stok zwaarbeladen met wijndruiven en veldvruchten. Een vrolijk beeld in blauw en rood. Dat thema heeft Felix Timmermans lang beziggehouden, hij heeft het in meerdere voorstellingen geschilderd.
Opnieuw een landschap : een dorp met een kerk in de winter, de typische Vlaamse huizen, water met boot en een brug, op de oevers, knotwilgen in de sneeuw.
De knotwilgen! Overal keren zij terug, op de schilderwerken en in zijn boeken. Ter eren van hen heeft hij zelfs een aangename verhaal geschreven. Maar eigenaardig waren het enkel de knotwilgen in het geboorteland, die zijn fantasie aanwakkerde en vorm voor hem werden.
Eigenaardig is dat, niet? meent hij in gedachte. Wat heb ik voor heerlijke knotwilgen in Holland en Duitsland gezien! Maar geloof mij, kon ik iets over hun schrijven? Neen, dat ging niet. Ik wist met al hun schoonheid niets aan te vangen, ze bleven stom voor mij, waar zij ook stonden. Die bij mij thuis, dat zijn knotwilgen wiens taal ik versta, mijn vriendinnen, zegt hij lachend.
Met zijn geboortegrond was hij onlosmakelijk vergroeid, ze voedde hem, zijn diepgewortelde liefde voor haar gaf hem de dichterlijke aansporing. Hij bezong zijn Vlaanderen, dat zo dikwijls en zo lang onder vreemde heerschappij geleden had, hij voelde de krachten van dit sterk volk, dat naar ontwikkeling drong!
(foto : Béatrice du Vinage)
Eens reedt hij naar Italië, in het land van de appelsienen, zo als hij het noemde. De vrienden vroegen, wat dan het mooiste op deze reis geweest was.
Ach, antwoordde hij lachend, het moment, als wij terug in Lier aankwamen en ik onze Gommaruskerk en de markt zag, en terug de geur van de Nethe inademde.
x
|