Over het Dubbeltalent van Felix Timmermans.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Toespraak van Marcel Janssens
Felix Timmermans werd te Lier geboren op 5 juli 1986. De honderdste geboortedag is te Lier en elders met luister herdacht. Een aan Timmermans' plastisch en literair werk gewijde tentoonstelling reist tot in het najaar 1986 in Vlaanderen rond.
Vanaf 2 augustus kan men ze ook in De Brakke Grond Amsterdam bekijken.
Bij die gelegenheid werd volgende toespraak gehouden.
(Een ander spreker bij de opening was José De Ceulaer.)
Men zegt van de Vlamingen dat zij een volk van schilders zijn. Wij zijn inderdaad dankzij onze schilders - van de Vlaamse primitieven tot de tijd van Rubens en Van Dijck - het meest in het buitenland bekend. In alle grote musea ter wereld kom je Vlaamse schilders uit die eeuwen tegen, en het valt op hoe het aantal doeken uit Vlaanderen slinkt naarmate we de hedendaagse tijd naderen. Ook in andere kunsttakken worden wij - vaak niet helemaal terecht en niet helemaal in ons voordeel - om onze schilderkunstige talenten geprezen. Vlaamse films, bij voorbeeld, krijgen vaker dan het onze regisseurs lief is, de dubieuze kwalificatie 'mooie prentjes' opgespeld. Denk maar aan de prachtig gefotografeerde film Monsieur Hawarden van Harry Kümel, aan de Pallieter-film van Roland Verhavert, of aan het schoolvoorbeeld van een Vlaamse prentjesfilm, de Vlaschaard-film die Jan Gruyaert voor een paar jaar maakte in de bonbonnièretinten van David Hamilton.
Ook staan sommige van onze grootste schrijvers vooral als schilders-met-woorden bekend. Denk aan Stijn Streuvels, die door oppervlakkige of kwaadwillige lezers soms onder het etiket van zijn natuurbeschrijvingen en weerberichten wordt doodgedaan. Inderdaad, de omgang met schilders als Emile Claus en Valerius De Saedeleer heeft de picturale inslag van Streuvels' schrijversprogramma zeker geaccentueerd. Hij voelde dat zijn werk als schrijver met het schildersvak verwant was, en "een schilder en een schrijver dat hoort zowat samen als twee dingen die elkaar aanvullen", schreef hij. Dat dat "schilderen", of "zeggen met kleuren" bij Streuvels allesbehalve een fotografische reproduktie van de werkelijkheid heeft opgeleverd hoef ik hier niet te betogen. Hij schilderde het uitzicht der dingen, maar combineerde daarmee een dieppeilend inzicht in de mensen. In zijn bekend geworden rede bij de toekenning van een eredoctoraat aan de Leuvense Universiteit in 1937 ontwikkelde hij het beeld van de schilder-schrijver in zijn uitkijktoren : van op de tinne van de toren ziet de schrijver de mensen als nietige stippels in de wijdse natuur, halfweg de toren verschijnt de mens met zijn conflikten al meer op het voorplan, zoals dat bij voorbeeld gebeurt in De Vlaschaard, en voor de kijkvensters van het gelijkvloers spelen zich de taferelen af voor 'het fijne penseel'. Het lijkt wel een samenvatting van Streuvels' ontwikkeling als schrijver...
En wat dan te zeggen van Felix Timmermans die meer dan welk ander Vlaams auteur het dubbeltalent van schrijver én schilder bezat? Met pen én penseel heeft hij grotendeels congruente artistieke werelden opgebouwd, zodat zijn geschilderd en getekend oeuvre zijn geschreven werk kan belichten en omgekeerd. In taal verwoorden en met penseel, stift of potlood verbeelden waren bij hem even natuurgetrouwe en bloedverwante uitdrukkingsmogelijkheden, wat betreft die organische eenheid tussen zijn grafisch/plastisch en literair werk, is Felix Timmermans in onze moderne literatuur het meest markante voorbeeld van 'Doppelbegabung' dat ik ken.
De tentoonstelling Pen en Penseel die te Lier op 18 april 1986 werd geopend ter gelegenheid van de honderdste geboortedag, heeft een veel groter schilder gereveleerd dan velen zich hadden kunnen voorstellen. Wij kenden Felix Timmermans vooral als illustrator van literaire teksten, de zijne en die van anderen, en wij dachten misschien dat hij op picturaal gebied niet méér gepresteerd heeft dan die leuke miniatuurtjes met zijn vaste, dikke pen, die wij ons herinneren uit De Witte van Ernest Claes of uit zijn eigen Pallieter. Maar u gaat ook in de tentoonstelling die hier straks geopend wordt, zien dat hij een even groot en even authentiek en origineel kunstenaar is geweest in zijn schilderijen als in zijn literatuur.
Uit studies van onder meer José De Ceulaer weten wij dat Timmermans ervan droomde schilder te worden. Lang vóór de schrijversroeping in hem tot ontbolstering kwam, had hij aan de Lierse tekenschool een opleiding genoten, waar hij o.m. glasramen had leren schilderen. Hij wou zijn talent voor teken- en schilderkunst verder scholen in de Academie te Antwerpen, maar zag tegen de inspanning van de verplaatsingen en van het schoolse onderricht op. Toen hij na de eerste wereldoorlog niet alleen tekende maar ook echt begon op doek te schilderen, was zijn natuurlijke aanleg academisch ongeschoold gebleven, of moeten we zeggen : gevrijwaard van academische voorschriften, conventies en imitaties?
In een dagboekaantekening van 21 juni 1919 schrijft Timmermans. Die gemakkelijkheid, die mij vroeger niet naar de academie heeft doen gaan, (...) heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gezet die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest? Hij tekende en schilderde verder z'n hele leven 'als ontspanning', met de naïviteit van het onbelaste natuurtalent. En daarin ligt juist de oorspronkelijke charme van zijn grafisch en plastische werk, zoals Isidoor Opsomer zei :
'Het niet kunnen, zoals de anderen, tekenen en schilderen, is juist de waarde en de plezante eigenaardigheid zijner meesterlijke uitdrukking.' Zo schilderde hij bij voorbeeld "De drie Koningen op weg naar Bethlehem", zijn lievelingsschilderij, met een overdaad van Oriëntaalse klederdracht, maar ook op z'n Liers met kleuren als uit een kinderverfdoos : hel rood, blauw, geel, met roos en violet. Dat naïef-weg tegen elkaar laten botsen van hoofdkkleuren geeft aan zijn schilderijen een koddige kinderlijke aantrekkelijkheid.
Flor van Reeth, die Timmermans gekend heeft als geen ander en die het eerst over hem als tekenaar en schilder geschreven heeft, schreef destijds dat hij traditionele godsdienstige onderwerpen 'besausd en overgoten (heeft) met Brabantse vettigheid'. Daarin ligt de unieke tonaliteit van de schilder en tekenaar Timmermans die in de geschiedenis van de Europese plastiek één van de eerste, authentieke naïeve kunstenaars genoemd mag worden.
Timmermans tekende en schilderde natuurlijk ook in een traditie, echter niet die van zijn modernistische tijdgenoten in de eerste decenniën van deze eeuw, maar die van Van Eyck, Breugel en Fra Angelico. Het is toch verwonderlijk dat Timmermans als plastisch kunstenaar in genen dele geraakt werd door de grote omwentelingen die zich in de Europese beeldende kunsten voordeden met het futurisme, cubisme, dadaïsme, surrealisme van Picasso, Braque, Matisse, de Chirico en zovele andere Europese grootmeesters, zoals ook zijn literair werk niet werd beïnvloed door de vele modernismen die ook bij ons met en sinds Paul van Ostaijen vanaf 1916 zijn binnengedrongen. Timmermans is in zijn oer-Vlaams, Liers milieu in het gezelschap van authentieke Vlaamse vrienden zijn eigen weg gegaan : die van zijn volksgebonden en volksgetrouwe naïeve kunst. Ik vraag me af wat voor internationale weerklank de werken van Timmermans gehad zouden hebben, indien hij eens geen Vlaming geweest was. Zoals Anton van Wilderode onlangs opmerkte, worden in de diepste volkstradities wortelende 'naïeve' schilderijen van een Chagallf een Klee of een Miro tot de grote kunst gerekend, terwijl Timmermans als oppervlakkig folklorist wordt afgedaan. Dat is dubbel onrechtvaardig : zowel tegenover de schilder als tegenover de literator.
Timmermans' plastisch werk is een zeer persoonlijke variante van een dubbele traditie : zoals gezegd, die van onze 'gotieken' van Van Eyck tot Breugel, maar ook die van de niet-gesofistikeerde, elementair-eenvoudige volkskunst.
Hij hield veel van "prentjes, gebakvormen, oude uithangborden, houtsneden, glasramen, beschilderde schotels, bier- en melkkruiken, en tekeningen van kinderen beneden de tien jaar". Aldus zijn Timmermans' tekeningen en schilderijen zo herkenbaar Vlaams gebleven. Niet-Vlaamse onderwerpen transponeert hij naar bij ons, zoals onze oude meesters dat eeuwen geleden ook deden.
Pieter Breugel schildert zijn 'Val van Icarus' in een Brabants heuvellandschap, Timmermans laat zijn zo vaak afgebeelde 'Vruchtdragers uit het Beloofde Land', een gegeven uit het Boek Numeri in de Bijbel, opstappen in een Vlaams decor met op hun schouders geen dadels, vijgen of andere zuiderse vruchten, maar druiven, appelen, pruimen, pompoenen en meloenen, zo uit welige Brabantse boomgaarden geplukt en naar de natuur afgetekend.
(Zo ziet hij natuurlijk ook het Kindeken Jezus in Vlaanderen geboren worden en heten zijn Drie Koningen niet Gaspar, Balthasar en Melchior, maar Suskewiet, Pietjevogel en Schrobberbeek.) Hij schilderde niet voor estheten uit de artistieke grootstadswereld, maar maakte prentjes voor de volksmens.
De mannekensbladen, de volksalmanakken en de bedevaartvaantjes (zoals hij er zélf maakte) zijn voor zijn naïeve kunst belangrijker inspiratiebronnen geweest dan de klassieke modellen van de Academie. Hoe de naïeve tekening van het mannekensblad door een natuurtalent als Timmermans omgesmeed kan worden tot authentieke kunst, moge blijken uit een van de mooiste, in ieder geval meest karakteristieke doeken die hij maakte, met name Het huisje van verlangen, in 1934 geschilderd volgens de instructies van de vierjarige Gommaar.
De naïeve perspektief-illusie, de bladvulling en de opstelling van personen, dieren en voorwerpen doen aan Breugel denken, maar in dat doek is Timmermans tevens op z'n best als ' onze Vlaamse Chagall '.
Elders, waar hij de vaste, dikke pen inruilt voor de fijne stift komen zijn tekeningen in de buurt van de duivels en hekserijen van Jeroen Bosch of doen zijn massataferelen denken aan James Ensor, die toch ook Christus z'n intrede liet doen in Brussel. Maar telkens treft ons de intieme verbondenheid met zijn Vlaamse wortels.
Overbekend zijn z'n guitige evocatieve illustraties van letterkundig werk, merkwaardig genoeg haast uitsluitend bij blijmoedige teksten, en niet bij voorbeeld bij tragische teksten van Ernest Claes, die hij weigerde te illustreren, en ook niet bij zijn eigen Boerenpsalm.
Zo heeft hij ook geen figuur of gezicht van Pallieter getekend, waarschijnlijk omdat hijzelf aanvoelde dat die man geen realistisch naar het leven getekende kopie van een of ander Liers flierefluiter is, maar een in de droom geprojecteerde adamische geluksvogel, die geen individueel gezicht kan hebben. Grappig zijn ook de varianten van de tekening waar Timmermans een boek mee afsluit. Hij beeldt nog een figuurtje, een huisje of een boom of zo iets af en daaronder spant hij een lint met als opschrfit : 't Is gedaan', 'Gedaan', 'Gedaan, dag'. Dat naïef adieu is een mooi voorbeeld van de vertrouwelijke vriendschapsrelatie die de schrijver Timmerman met zijn lezers wist te onderhouden. Is hij niet één van onze meest bewonderde maar ook in brede volkslagen beminde auteurs? Zijn grafisch werk legt eenzelfde band van kameraadschappelijke mededeelzaamheid met de kijker.
Een indicatie temeer van de levenswarme eenheid van inspiratie en toon tussen zijn grafisch en zijn literair werk.
Bekijken we ten slotte nog even zijn literaire teksten als het werk van een geboren schilder. In het eerste hoofdstuk van Pallieter staat er al : « 't was om af te schilderen », en wanneer hij het huwelijksfeest van Pallieter en Marieke begint te beschrijven, zegt hij : 'dat was een feest voor een schilder'. Inderdaad, dat boek is 'een galerie van vrolijke taferelen', zoals Wies Moens zei, of een serie felgekleurde lichtbeelden rond een met dikke pen getypeerde centrale figuur. Ook andere boeken van Timmermans zijn 'prentsgewijs' opgebouwd als de vellen van mannekensbladen of van toverlantaarns waar kinderen zo verrukt kunnen zitten naar kijken. Zijn woordpalet vertoont dezelfde kinderlijke argeloosheid én kleurigheid als zijn schilderspalet. In beide expressiemedia vinden we een even verrukt en verwonderd schildersoog. Is Pieter Breugel een vertellend schilder bij uitstek, hoeveel te meer werkt Timmermans niet echt picturaal-anecdotisch, zowel in zijn teksten als op zijn doeken ? Hij heeft dan ook meer dan eens gezegd : 'Mijn schilderijen zijn vertelsels, mijn vertellingen schilderijen'.
Verder is de schrijver even verzot op kleuren als de schilder. Aan Flor van Reeth schreef Timmermans : 'Ik kan over mijn eigen werk, terwijl ik schilder en bezig ben, geestdriftig zijn. Als ik de kleuren daar op lap, kleuren die men in 't algemeen bijna niet durft te zien, radijsroos nevens outremer blauw, vlammend rood nevens geel, purper gloeiend nevens veronèsegroen! Dan juich ik. Voor mij zijn kleuren geest, en 'k zou 't zo ver willen brengen dat ze niet meer getemperd worden door schaduw'. Wilde hij niet kerkraammaker worden, verleid als hij was door kleuren? En wat roept Pallieter extatisch uit? 'Koleuren, koleuren, is alles in alles'.
Zou het een toeval zijn dat er in Pallieter vijf keer een regenboog aan de hemel staat?
Keren wij nu nog eens naar het schrijversprogramma van Streuvels terug. Zoals Streuvels heeft Timmermans in grote sektoren van zijn oeuvre, die overigens de meest bekende zijn geworden en waarop hij nogal eens al te gemakkelijk wordt vastgepind, gewerkt met felle, sappige, ja soms vettige hoofdkleuren, vrijgevig uitgestreken met het schildersmes en met uitbundig plezier geproefd. Dat zijn de tekeningen die Timmermans maakte, zowel grafisch als literair, volgens de techniek van 'la ligne claire' die wij uit de stripwereld kennen, bij voorbeeld bij Hergé of bij Marc Sleen. Dat is de overbekende Timmermans van de cliché's, van de dooddoeners in verband met folkloristische spijsverteringsstelsels. Ik zal niet ontkennen dat Timmermans zo smakelijk over eten en drinken heeft geschreven dat je er als lezer ook dorst van krijgt.
Maar een tentoonstelling als deze biedt ons de gelegenheid om ons Timmermansbeeld tweemaal te vervolledigen. Vooreerst toont zij ons de schilder die zo prachtig complementair is geweest ten opzichte van de schrijver, en ten tweede toont het grafische en picturale werk even duidelijk die andere Timmermans die wij zo onbedachtzaam over het hoofd zien als wij hem eenzijdig en oppervlakkig tegemoettreden. Kijk naar sommige aquarellen met landschappen, naar een paar marines in verrassende halve tinten en gedempte mengkleuren die niet schetteren als die botsende hoofdkleuren waar ik het over gehad heb. Kijk naar die verstilde en gestolde landschappen en personages die uitgepuurd en verinwendigd zijn in ruimtes van stilte. Dan is de dikke pen van 'la ligne claire' veraf. Daar wordt, zoals Streuvels zei, op het niveau van de symboolschepping naar binnen geschilderd met 'het fijne penseel'. Het is niet alleen een lust voor het oog, maar ook een verrijkende menselijke ervaring, die twee Timmermansen in deze tentoonstelling te mogen ontmoeten. Zowel de uitbundige met zijn stoeten en processies, met zijn krabbekokers en rijstpapeters als de stille Timmermans met de dieperliggende tonen van juffrouw Symforosa en haar Martinus, van Anna-Maria en haar meneer Pirroen, van Boer Wortel en zijn Fien en Frisine hangen hier aan de muur.
Het doet me dan ook bijzonder veel genoegen dat deze Timmermanstentoonstelling in het herdenkingsjaar 1986 ook naar dit stukje Vlaamse Grond in Amsterdam mocht komen.
Wij kunnen hier iets tonen dat typisch van ons is en dat helaas in Nederland te weinig gekend is. Eind 1985 verscheen als Boekenbijlage van Vrij Nederland een speciale aflevering over Het dubbeltalent zoals wij het besproken hebben, met name dat van schrijver én schilder.
De samenstellers kennen vele namen van zulke auteurs die 'niet voor één gat te vangen' zijn. Ze citeren veel moderne Nederlandse schrijvers van Jacobus Van Looy tot Lucebert en belichten bovendien het dubbeltalent van buitenlandse letterkundigen als Goethe, William Blake, Strindberg, Victor Hugo, Lewis Carroll, William Thackeray, Günther Grass, Jean Cocteau en Roland Barthes. Als Vlaamse dubbeltalenten worden enkel Maurice Gilliams, Louis-Paul Boon en Hugo Claus vermeld. Zij vergeten dan nog Paul Snoek die o.m. zoals Cees Buddingh in Nederland 'Snoequariums' heeft gemaakt, dat wil zeggen glazen kastjes met surrealistische 'objecten' erin. Maar géén woord over Felix Timmermans!
Deze tentoonstelling moge ertoe bijdragen die 'ignorantia crassa' op te heffen.
Dames en heren, ik kan er hier en nu zelf geen afsluitend tekeningetje bij maken zoals Timmermans placht te doen op de laatste bladzijde waar hij die leuke banderollen tekende, maar ik wil toch op z'n Timmermans zeggen : 't Is gedaan, dag.
****************
|