Het oude, schoone Lier.
Uit Ons Lier - Volksweekblad voor Lier en omstreken 8/4/1944 door Felix Timmermans
Naar aanleiding van het wegbreken van het oude vischmijntje, en den beschaamden lof daarover, in de dagbladen, moet het eens en voor goed van mijn hart om een algemeene aanklacht te doen.
Men is Lier zoo stilaan aan't verneuken. Men ontneemt het zijn karakter en zijn geest.
Men doet het misschien met den besten wil van de wereld, met de zuiverste inzichten, onder allerlei voorwendsels, met kleine zeupkens, alle uren een lepel, zoodat het bijna niet de aandacht trekt. Maar men doet het! Men doet het reeds van lang vóór den anderen oorlog, daarna ook, en men doet het nog. Bij het bekijken van die zes oude, gekende prenten van Hoolans en van de latere, die door Seghers gemaakt zijn, en van de prenten van Jan de Weerdt, in de geschiedenis van Lier, door Tony Bergmann, staat men verbaasd, hoe schoon ons stadje er uit zag in die dagen. Dan komt er waarlijk een weemoed over ons, om al die heerlijke dhigen, die reeds verdwenen zijn.
De Werf met De Fortuin
Men kan gerust zeggen « Lier was vroeger schooner dan nu ».
Probeer zelf maar eens, gij ouderen van dagen, het oude stadsbeeld voor uwen geest op te roepen : De kaai, de vlietjes, het Volmeuleken, de windmolens, de oude bruggen, de stadspoorten, de vesthuizekens, de Markt, de verscheidene krul- en trapgevels. Lier was toen nog een van de typiekste en edelste stadjes van ons land. Had men het zoo maar kunnen behouden! Maar helaas! Er zijn daar twee oorlogen over losgebroken, die heel veel van het heerlijke kapot geroefeld hebben, en verder is er uit gezondheidsoogpunt en andere noodzakelijkheden moeten veranderd en afgebroken worden. Maar dat is heirkracht.
Daar kan niemand iets tegen doen, daar kunnen wij alleen voor bidden en lezen. Doch het was niet genoeg, dat er twee oorlogen vernieling brachten, ondertusschen, en daar voor ook reeds, hielpen de menschen een handeke mee uitsteken om Lier te verkarakterloozen. Waarom ? Eenvoudig omdat men er de poëzie niet van zag. Men liet het oude Volmeuleke vermolmen en verrotten. De vlietjes moesten verdwijnen.
Met goeden wil en overleg hadden wij die vlietjes kunnen behouden en tevens de gezondheidsregelen eerbiedigen. Het was even zoo schilderachtig als de beroemde Hollandsche grachten. Maar men zag het niet. Toen waren er al molens en poorten afgebroken. Lier moest schoon worden en men begon op te bouwen, tegen den penning op, in alle denkbare stijlen, in moorschen styl en andere uitheemsche na-aperijen, te veel om op te noemen. In de kerk zat men ook niet stil. Op een van de prachtigste okzalen van de wereld plaatste men een onbeleefd torentje, als voor de grap. Na den oorlog van '14 was er gelukkig nog één molen overgebleven, een eenig sieraad, maar op een schoonen dag was hij weg, en daar kikte haan noch hen over. En op een ander, schoonen dag, kwam er voor de Rechtestraat een ingebeelde lijn voor de pinnen. Wat is daar niet mee gesukkeld!
De hovenier Van den Dries kwam mij eens zeggen : « Vroeger stond de Sint Gummaruskerk in de stad, nu hebben ze die op een schotel gezet ». Kan men het beter uitdrukken? Na '18 kwam het Gazonisme te voorschijn. Overal waar er maar wat plaats was, moest er een gazon komen met bloemen en boorden versierd. En wat plannen lagen er niet gereed om gansch Lier te gazonneeren ? Er is zelfs door gemeenteraadsleden een voorstel ingediend, om de Werf te overdekken en er een boulevard van te maken.
Waarom al dit water? Voor twee mosselschuiten op een jaar? Zij diende dus tot niets! En als het voor niets dient, dan gazon! Langs den anderen kant gaf men de toelating om een wipkevie te laten oprichten, die als een sakkerdomme boven de Groote Markt te vloeken hangt.
Het Van Boeckel-monument plaatste men om zoo te zeggen als een smaad, in het bijna huizenlooze en ellendigste straatje van de stad! Ze willen ons onder boomen en bloemen doen verdwijnen. Men maakt er gordijnen van, die de schilderachtige uitzichten belemmeren. Ziet men dan de schoonheid niet meer van de effenheid van een plein, en van de edele, lange lijn van een muur ? Waarom die boomen langs den begijnhof muur, die de silhouet en het uitzicht ervan breken ? Waarom, wat er nog gaaf en heerlijk is, onder boomen verstoppen ? Bloemen zullen het niet redden, die vindt men overal, daar komt men niet voor naar Lier.
Van het Begijnhof gesproken, die perel aan de Liersche Kroon, met hoe weinig smaak en geest deed en doet men daar de noodige herstellingen. In de stad laat men nieuwe moderne huizen optrekken, die daar staan te gichelen te midden van oude gebouwen ; als het niet klinkt dan botst het. En het is niet alleen in de stad, dat men zoo halsstarig en tegelijkertijd labberlot te werk is gegaan. Ook in onze hoofdkerk is hetzelfde gebeurd. Wat moeite heeft het niet gekost, om de misdadige verplaatsing van het okzaal tegen te houden ? Nu is men zinnens, achteraan in de kerk een nieuw okzaal op te richten, dat door zijn enormiteit een leelijke kreuk aan de grootschheid van het gebouw zal geven. Men heeft er onlangs de beelden gewit, en is men zelfs bezig de versiersels, die mee deel uitmaken van de architectuur van die beelden, te vergulden! Men kan nog begrijpen dat zooiets door naieve begijnen en nonnenzielen geschiedt. Maar dat de kerkraad, die toch reeds teekens gegeven heeft van waardevolle initiatieven, zulke onesthetische bewerkingen toelaat, begrijp ik niet. Er zijn daar beelden bij die van een weergalooze schoonheid zijn. Het beste van het beste.
Veronderstel maar eens dat men een beeldhouwwerk van Michelangelo hier en daar zou vergulden !
Zoo is er in Lier van alles gebeurd, van binnen en van buiten. De goede dingen niet te na gesproken. Maar het gaat er hier over wat verkeerd is gedaan.
En nu had ik gedacht, daar gaat een nieuwen geest komen. Mis! Het gazonisme is nog niet dood. En men breekt het oude vischmijntje af, om er een gazon op te zetten, die met vischmotieven in bloemen, u van ver moet tegenlachen, natuurlijk met de noodige boomen er bij, die het zicht op het panorama belemmeren. Ik versta er niets meer van. Daar zijn toch in die cultuurraden menschen met talent, waaronder intellectuelen, dichters en schilders, waaronder zelfs enkele kunstenaars, die het vischmijntje en het schoon uitzicht met plezier geschilderd hebben, en nu haastig zijn om het te laten vernielen. Wie is daar s morgens mee opgestaan ? Bij wien ontplofte zoo iets in zijnen koker?
De vismarkt en de Hoge brug
Het vischmijntje was een eigenaardigheid vol oude herinneringen, die niemand in den weg stond. Bezie maar eens de twee prenten van Seghers om te beseffen hoe goed en vriendelijk het daar deed. « Och » zeggen de beschaamde verdedigers « het was toch maar van ijzer en steen ». Het is waar, maar wat is er niet van ijzer en steen? Of ze zeggen « Het diende tot niets ». Dus alles wat tot niets dient, moet weg.
Doe dan het Spuihuizeke ook maar weg, de onbruikbare pompen, de gevangenpoort enz.
Of ze zeggen : « Daar waren geen beenen aan gebroken ». Maar met te blijven staan ook niet. De ijzeren Leen, te Mechelen, is ook maar van ijzer, maar men laat ze eerbiedwaardig staan. Neen, het afbreken van het vischmijntje is onder geen voorwendsel goed te praten, en al zet men heel de Vischmarkt in de bloemekens, het eigendommelijk karakter is geschonden. Een typisch eigenaardig beeld van het schoone Lier is verdwenen. En wat is men nog allemaal van plan? Wanneer beginnen we met asphall ?
Behouden we Lier! En dat is geen ingewikkeld probleem. Houden wij er onze handen af. Ik vraag alleen maar, neem het karakter van een oude stad niet weg. Kwets haar niet in haren opzet en haar uitzicht. Laten we haar beeld eerbiedigen. Zelfs een gewoon ijzeren ring in een muur, laat hem daar. Hij ook vertelt iets van het verleden. We hebben al niet veel meer, laat er ons dus voorzichtig mee zijn. Vergeet niet dat een stad van ons allemaal is.
Buiten de stad, nu er toch urbanisatie komt, is er plaats genoeg voor zwemkotjes en gazonnen.
Buiten de stad kan men zooveel grillen en lollekens verkoopen zooveel men wil.
Maar van de eigenlijke city blijve men af !
Felix Timmermans.
******************
« De Waterlopen te Lier. »
Deze bijdrage is geschreven door M. Boschmans en verschenen in het t Land van Rijen, een driemaandelijks cultureel Liers tijdschrift, - jaargang VI 1956.
Lier ligt op de samenloop van de Kleine en de Grote Nete die door een zeer waterrijk gebied vloeien. Zij vormen bijna uitsluitend het afwateringssysteem van de Antwerpse Kempen en gedeeltelijk van de provincie Limburg. Het landschap helt naar de beide rivieren af zodat onze stad laag gelegen is. Uit de toppografische kaarten en de geologische boringen kunnen we afleiden dat de hoogte schommelt tussen 4 m en 7 m. In de oude archieven is er meermaals sprake over het opvullen van laaggelegen gronden. Zo werd in 1557 de Grote Markt, het hoogstgelegen punt, aanzienlijk opgehoogd. Oorspronkelijk waren dus verscheidene stadsgedeelten lager gelegen. De hoogste waterstand bereikt te Lier 5,70 m.
Het oostelijk gedeelte van de stad, dat het laagst gelegen is, was oorspronkelijk door tal van waterarmen doorkruist. In de loop der eeuwen had men dan ook herhaaldelijk van overstromingen te lijden. De strijd tegen het water werd reeds vroeg aangevat en meermaals werden aan de rivieren grote werken uitgevoerd.
Het graven van de gracht ten zuiden van de Grote Bril, tussen de oude Grote Nete en de Kleine Nete, en van de tweede omwalling die de Kleine Nete en de Grote Nete verbond, alsook het plaatsen van sluizen in het Groot en het Klein Spui die de afloop van het overtollige water regelden, brachten een merkelijke verbetering met zich. Op verscheidene plaatsen in beide wallen trof men sluizen aan. Bovendien werden reeds in 1424 de samenloop der Kleine en der Grote Nete achter het Begijnhof verbeterd en werden krommingen afgesneden.
Wijzen wij er terloops op dat bij deze werken evenmin economische doeleinden uit het oog verloren werden. Zij hebben eveneens een rol gespeeld, want de scheepvaart op de Neten was eertijds voor Lier van groot belang. Zo werd omstreeks 1437 nabij de Moltoren een sluis gebouwd om s zomers het water op te houden om de rivier aldus beter bevaarbaar te maken.
In 1850 onderzocht een commisie, door de staat aangesteld, de oorzaken van de menigvuldige overstromigen en de middelen om hieraan te verhelpen.
Van 1859 tot 1864 werden dan ook grote verbeteringswerken uitgevoerd. De oude stadsgrachten van de tweede omwalling werden uitgediept en de loop er van werd, achter het Begijnhof en ten noorden van de stad aan de Lisperpoort, gewijzigd zoals zij thans nog bestaat. Deze gedeelten van de stadsgrachten die overbodig werden, zijn opgevuld. Ter plaatse kan men nog aan het uitzicht van het terrein de loop van de verdwenen bedding onderscheiden. Op de plaats waar de nieuwe afleidingsvaart in de Neder-Nete loopt, werd een brug met een sluis gebouwd. Aan de Lisper-, de Antwerpse- en de Mechelse poort werden nieuwe bruggen gemaakt.
Van het waternet binnen de stad zijn enkel genoemd afleidingskanaal en de Kleine Nete overgebleven.
« De Kleine Nete »
De abdij van Nazareth heeft ongetwijfeld reeds zeer vroeg twee watermolens op de Kleine Nete gebouwd. Deze werden in 1395 aan de stad verkocht. Ze zouden circa 1452 afgebroken zijn om de doorvaart op de rivier vrij te maken.
De Kleine Nete behield haar oorspronkelijke bedding doorheen de stad.
Van 1508 tot 1514 werd aan de sluis van het Groot Spui, met subsidies van de hertog, het gebouw opgetrokken. Meesters Anthonius Keldermans de oude en de jonge dirigeerden en controleerden de werken. Meester Willem Zegers van Brussel leidde de timmerwerken. Voor deze grootse aanbouw werd het metselwerk in witte steen in aanbesteding gegeven. Het afsluitingsstelsel werd in 1881-82 helemaal hervormd.
In 1412, of nog vroeger, werd over de Kleine Nete aan de Grote Markt de Hoogebrug soms ook genoemd Hoochbrugge, Grootbrugghe en Lange brugghe, gemetseld. Zij is een der oudste en voornaamste bruggen van de stad. In 1842 is ze vervangen door een draaibrug en in 1889 door een ijzeren, die in 1914 opgeblazen werd. In 1923 vernieuwd door een gemetselde, is ze nogmaals in 1940 erg beschadigd en achteraf hersteld.
De brug die de Kerkstraat met de Aragonstraat verbindt was in 1496 nog in hout opgetrokken. Ze werd later vervangen door een gemetselde en tijdens de twee wereldoorlogen telkens opgeblazen en achteraf hersteld.
In 1414 werd de kade op de Vismarkt gemetseld en t jaar nadien het plein gekasseid.
De Sint-Jansbrug, die het Wilsonplein met de Werf verbindt, is in 1393 in hout gemaakt en in 1420 in steen herbouwd. Ze werd in 1650 door een draaibrug vervangen.
De rivierarm van de Eeckelpoort tot de Kleine Nete werd de Stadsbocht, de Schutbocht, de Bocht of nog de Nieuwe Caye geheten. Tussen de Sint-Jansbrug en de Eeckelpoort zou in 1563 een kade gemetseld zijn, die door de stad verpacht werd. Deze aanlegplaats bleef bestaan tot ze in 1912 gedempt werd.
In 1416 werd over de rivierarm die omstreeks 1250 van de Kleine Nete naar de Grote Nete doorheen de Molbeemd gegraven was, een brug gemetseld. Deze verbond de Werf met de Moldijk. De gracht werd in 1912 gevuld, het gedeelte langs de kant van de Kleine Nete was reeds vroeger over een korte afstand overwelfd.
Verdwenen waterlopen.
De talrijke zijarmen van de Kleine en de Grote Nete hebben eeuwenlang voor het stadsbestuur problemen van allerlei aard doen oprijzen : zoals we reeds vermeldden had de stad herhaaldelijk te lijden van overstromingen, de openbare gezondheid eiste dat de vlieten regelmatig gereinigd werden, het maken en onderhouden van de talrijke bruggen en sluizen vergden grote kosten.
« De oude Grote Nete. »
In de XIXde eeuw onderging het uitzicht van de stad grote verandering door het gedeeltelijk overwelven van deze waterlopen. In 1832 begonnen, namen deze werken echter eerst in 1843 een grote uitbreiding. In 1912 werd overgegaan tot het dempen van de oude Grote Nete en de nog zeer grote resterende gedeelten van de vlieten. De plannen voor deze uitgebreide werken werden gemaakt door Tobbie Claes, eerstaanwezend ingenieur bij het Beheer van Bruggen en Wegen te Antwerpen. De verslijkte rivierarmen moesten eerst gereinigd en nadien gevuld worden . Het ontwerp bevatte bovendien het aanleggen van een rioleringnet. De oude Grote Nete liep vanaf de monding van de Fortbeek bijna in rechte lijn naar de « Bollaeke », later « Klein Spui » geheten, dat gelegen was ter hoogte van de zuidoostelijke hoek van het Oeverplein en waar zich tot in 1912 een sluis met voetgangersbrug bevond. Ze vloeide naast het Sionsklooster, thans de Becquevortkazerne, zwenkte naar de De Heyderstraat en splitste zich in twee vertakkingen. Ze kruiste de straat ter hoogte van de huizen nr 22 en 27 en liep verder in zuidoostelijke richting. De vertakking die meer westwaarts ter hoogte van het huis nr 16 onder de straat vloeide, werd Kerkhofmolenloop genoemd. De oude Grote Nete vervolgde haar weg, die we reeds aangeduid hebben, tot aan t begin van de Grote Bril. Ze zwenkte in zuidwestelijke richting doorheen de Molbeemd en de kunstmatig opgehoogde Moldijk, thans de steenweg, doorheen het tegenwoordige stadspark en mondde uit in de Kleine Nete ter hoogte van de bocht vóór de boogbrug waar dus het oorspronkelijk samenvloeiingspunt van de beide Neten was.
Op de Grote Nete werd ter hoogte van de zuidwestelijke hoek van de hof van de Jezuïeten een watermolen gebouwd, bekend onder de naam van Volmoleken. De stad werd in 1425 in t bezit gesteld van deze molen, die vermoedelijk in 1432 omgebouwd werd tot volmolen. Hij verdween circa 1885 en werd circa 1914 gesloopt. De Grote Nete werd in 1838 ten noorden van de Gasthuisbrug over een gedeelte overwelfd en bebouwd en ook in 1843 over een korte afstand de zuidzijde.
Oorspronkelijk waren er in de De Heyderstraat twee bruggen, een over de Grote Nete (de Kluizebrug) en een andere over de Kerkhofmolenloop. In 1885 werden deze bruggen door één enkele vervangen doordat de vertakking die zich ten noorden van de straat bevond naar de overzijde verlegd werd. De brug lag ter hoogte van het huis nr 22. De rivier was vóór 1912 over een gedeelte ten noorden en ten zuiden van de straat overwelfd. In dit jaar werd de Grote Nete vanaf het Klein Spui tot aan haar monding in de Kleine Nete verder gevuld.
« Kerkhofmolenloop »
De Kerkhofmolenloop was een vertakking van de oude Grote Nete. We vermelden reeds dat deze vertakking in 1885 van de noordzijde van de De Heyderstraat verlegd werd naar de overzijde. De vliet stroomde langsheen het vroegere Bellestraatje - dat achter de huizen van van de huidige St. Gummarusstraat gelegen was - naar de Berlaarstraat waar ze deze kruiste ter hoogte van het huis nr 9. Ze had hier een breedte van ongeveer 3,50 m. Ze liep verder tussen de hof van de paters Jezuïeten en deze van de dekenij naar de Volmolenbrug, die de Gasthuisvest met de Grote Bril verbond, en ze mondde uit in de oude Grote Nete.
Deze waterloop ontleent haar naam aan de Kerkhofmolen, in oude akten ook als oude watermoelen vernoemd, en reeds vóór 1388 niet ver van de St. Gummaruskerk op de Kerkhofmolenloop gebouwd werd. Hij zou aanvankelijk gediend hebben voor het zagen van grote blokken witte steen die voor de opbouw van de kerk bestemd waren. Het gebouw verdween in de oorlog van 1914 - 18.
Vóór 1858 was de vliet reeds over een korte afstand ten noorden en ten zuiden van de Berlaarstraat overwelfd en vóór 1845 ook ten noorden en ten zuiden van de De Heyderstraat.
Vanaf de Kerkhofmolen vloeide in noordoostelijke richting een vertakking, die de Berlaarstraat kruiste en nabij de Kluizekerk in de oude Grote Nete uitmondde. Ze was reeds vóór 1777 over bijna gans haar loop gevuld.
« Sint-Pietersvliet »
De Sint-Pietersvliet was een zijarm van de Kleine Nete. Ze verliet deze in oostelijke richting teneinde de gebouwen van het St-Jozefkransken waar de gemetselde boog vanaf de Mosdijk nog te zien is. Ze liep achter de huizen van de St-Gummarusstraat en van de Heilige Geeststraat, vloeide onder de Kerkstraat ter hoogte van het Dijkje, vervolgens onder de huidige gebouwen langs de zuidkant van deze straat. Dan kruiste ze de Rechtestraat ter hoogte van het huis nr 34, vervolgde haar loop in de zuidoostelijke richting bijna evenwijdig met de Kattestraat, zwenkte nabij de gebouwen van het klooster der Zwartzusters in een rechte hoek westwaarts. Ze kruiste de Kattestraat om dan verder te vloeien achter de huizen van de Kleine Bril en in de Kleine Nete uit te monden ter hoogte van het gebouw nr 5 aan de Werf.
Deze vliet had een gemiddelde breedte van 2,50 m. Ze werd Sint-Pietersvliet genoemd omdat ze langs de Sint-Pieterskapel liep. Vóór 1845 was het gedeelte achter de huizen van de Kleine Bril, aan de Rechtestraat en het Dijkje overwelfd en vóór 1888 bijna over gans haar loop.
« Minnevliet of Tuinenvliet »
De Minnevliet of Tuinenvliet verbond de Sint-Pietersvliet met de Kerkhofmolenloop. Ze verliet eerstgenoemde circa 18 m ten westen van de Kerkstraat, in zuidelijke richting, liep onder de Rechtestraat ter hoogte van het huis nr 45 waar de St-Gummarusbrug gelegen was, vervolgens achter de huizen van de Kardinaal-Mercierplaats, zwenkte in zuidoostelijke richting door de hof van het klooster der Zwartzusters, kruiste de Deensestraat op korte afstand vóór de bocht en mondde uit in de Kerkhofmolenloop. Ze had een gemiddelde breedte van 2 m.
De brug aan de Deensestraat werd Minnebrug genoemd. In 1721 verkregen de Cellebroeders de toelating de Minnevliet op hun erve te overwelven. Het gedeelte van het Dijkje tot voorbij de Rechtestraat was dicht vóór 1845 en in 1888 bestond het vlietje nog gedeeltelijk achter de huizen van de Kardinaal-Mercierplaats.
Op de XVIIde-eeuwse stadsplannen staat een vertakking van deze vliet afgebeeld gaande van de bocht onder het klooster der Zwartzusters naar de Sint-Pietersvliet ter plaatse waar deze westwaarts naar de Kleine Nete zwenkt.
« Brouwersvliet »
De Brouwersvliet, langs de rechteroever van de Kleine Nete, verliet deze rivier tegenover het Vlietje, liep in rechte lijn onder de Vismarkt en de huizen rechts van het Vlietje tot aan de hof van het hoekhuis aan de Koning-Albertstraat. Ze maakte een rechte bocht zuidwaarts, kruiste het Vlietje en vloeide in een wijde boog achter de huizen van de Koning-Albertstraat en van de Grote Markt, vervolgens onder het Buildragershuisje en de Vismarkt terug in de Kleine Nete. Deze waterloop had een gemiddelde breedte van 3 m.
Reeds in 1418 zou het eerste gedeelte der Brouwersvliet overtimmerd zijn, In 1845 was ze gedeeltelijk overwelfd.
« Vredenbergvliet »
De Vredenbergvliet kwam, langs de rechteroever, uit de Kleine Nete, op dezelfde plaats als de Brouwersvliet. Ze liep naast de Muziekacademie noordwaards, kruiste de Vredenbergstraat ter hoogte van het huis nr 2, slingerde verder achter de huizen van de Mosdijk. Vervolgens maakte ze een grote bocht in de richting van de Schoolstraat tot aan de achterzijde van het huis nr 15 aan de Predikherenlaan om zich dan met een scherpe bocht zuidwaarts te richten naar de Kleine Nete waarin ze uitmondde juist tegenover de Sint-Pietersvliet.
De Vredenbergvliet ontleende haar naam aan het Vredenbergklooster dat zich van de Schoolstraat tot deze vliet uitstrekte. In 1845 zou men deze waterloop op de Vismarkt overwelfd hebben, zodat het uitzicht van het plein gans gewijzigd werd. Ze was in 1888 nog slechts over een klein gedeelte, achter enkele huizen van de Mosdijk, niet overwelfd.
Eertijds vertakte de Vredenbergvliet zich op de plaats waar ze de richting van de Kleine Nete insloeg. Deze vertakking liep tot voorbij de Abtsherberg die in de Groenstraat gelegen was.
« Vrouwenvliet »
De Vrouwenvliet vormde een verbinding tussen de Kleine en de Grote Nete. Ze verliet deze laatste tegenover de monding van de Fortbeek, vloeide westwaarts door de beemden en liep op korte afstand ten zuiden van het Groot Spui in de Kleine Nete. Deze vliet werd in twee gesneden door de verbinding die tussen het Groot en het Klein Spui gegraven werd. Ze veranderde alsdan in een moeras en werd in 1825 aan de eigenaars der aanpalende beemden verkocht en gedempt.
« Begijnhofvliet »
De Begijnhofvliet liep vanaf de bocht der Kleine Nete aan de ingang van de Begijnhofbeemd in rechte lijn achter de huizen van de Grachtkant naar de gracht van de omwalling die ter plaatse de huidige stadsvest volgde.
*********
|