Het gelaat der Vlaamsche Begijnhoven.
Uit " De Stad " van 25 december 1936 door Felix Timmermans.
Dat zal in 1905 geweest zijn, als ik met Flor van Reeth, veertien dagen na onze kennismaking, de reis van de begijnhoven heb gemaakt.
Wij gingen al de begijnhoven bezoeken van het Vlaamsche land. Wij wilden ze gaan zien en bewonderen, deze eigenaardige oorden, waar het geloof en de geest der middeneeuwen nog zoo zuiver bewaard wordt; waar men nog terug leeft in die vurige en tevens zoete atmosfeer der mystieke lente die de kanten kathedralen in de lucht deed bloeien.
Wij namen papier mee om onze indrukken, invallen en wedervarens op te schrijven, en papier om het gemoedelijk en schilderachtig uitzicht der oude huizen en straatjes na te teekenen en te kleuren.
De lijst der af te leggen bezoeken was nog al lang. Antwerpen, Aalst, Dendermoude, Leuven Aerschot, Brugge, Hasselt, Hoogstraeten, Mechelen, Oudenaerde, Sint Truiden, Kortrijk, Tongeren, Diest, Herentals, Turnhout en drie begijnhoven in Gent. Later zouden wij de begijnhoven in Holland gaan bezoeken, en dan zouden wij ook alles gezien hebben wat er op dit gebied in de wereld bestaat. Want wij, Vlamingen, mogen er ons op beroemen dat er slechts alleen in de frissche Nederlanden Begijnhoven bestaan.
In Vlaanderen zijn de begijnhoven terdege geliefd door dichtens en schilders, en er is een tijd geweest dat al wat pen of brostel hanteerde, bijna niets meer deed dan zichten of vertellingen van de Begijnhoven te geven. Daar Flor van Reeth en ik in die dagen ook al niets anders deden, voelden wij het als een noodzakelijkheid al de begijnhoven van Vlaanderen te gaan vereeren. Want het was inderdaad iets als een pelgrimstocht.
Wij zouden met het begijnhof van Lier beginnen. Wij kenden het nochtans van buiten als een straatliedeken. Ik had er een kamerken, waar ik dagelijks kwam schrijven en schilderen, en alle namiddagen, in 't schemeruur, kwam de Flor zijn, tot in de kern doorvoelde waterverfkens (geschilderde psalmen) malen.
Doch daar het een vereeringsreis was, wilden wij met ons Liersch begijnhof beginnen.
In mijn boek "Schoon Lier" heb ik erover verteld, en wat ik daar schrijf is, buiten eenige afwijkingen, voor alle begijnhoven hetzelfde, voor wat den geest betreft.
De stilte en de eenzaamheid glijden over de bleeke kasseikens langsheen de witte straten.
De huizen staan er als onder water, als rechte planten in een vijver.
Het geloof houdt alles wit en stil. Het geloof suist rond den Calvarieberg, waar in 'n proper hofken onder 'n blauw portaal, Jezus dood ligt in den witten schoot zijner moeder ; het geloof zweeft doorheen de dichte traliën, waarachter een pijnlijke Ecco-Homo gevangen zit, en 't prevelt uit de gewijde namen die op de deuren geschilderd zijn. De stilte is een olie ; nu en dan borrelt ze op, en uit den kerktoren wellen dan klokkengalmen open.
Oud en ingevallen zweeten de klamme huizekens, maar daar binnen, achter de zieke, vochtige steenen, achter de batisten gordijntjes en de roode geraniums, verjongt zich de geest, gebogen over t geurige boeksken van Thomas à Kempis. Moe van zooveel eeuwen te staan, hangen de muurkens voorover, en als de kreunende poortjes open gaan laten ze frissche hofkens zien, die de aankondiging aan Maria verwachten.
De stappen klinken hard in de smalle straatjes, verbaasd over hun eigen lawijd, en een begijntje dat achter 'n venster zit te borduren, weet niet goed of zo u goêdag moet knikken ; en als g'al lang voorbij zijt doet z' het dan toch maar.
Ze zijn gewoon van slechts O. L. heer te groeten.
Hier wandelt de mystiek in burgerkleeding rond. Elke begijn staat voor haar eigen potteken; zij kunnen zelf naar de markt en kruidenier hun erwtjes en Engelsche vijgen gaan halen. Ruysbroek is gemengeld met een pond worsten. Zij hebben hun klein huishouden, en hun nederige meubels, hun hofken en koperen kandelaars te verzorgen, en de groote tik-tak-horlogie op te winden. Het kloksken in het torenken roept hen eenige keeren naar de kerk vol luisterlijk zilver, en begijnenproper geblonken, waar zij in witte lakens gehuld, hun gebeden bidden voor in den hemel te komen, voor de vagevuur-zieltjes, voor hunnen kanarievogel, tegen de ratten en muizen.
Alles is simpel bij hen, ook hunne plezieren, levens der heiligen lezen, met den lottospelen voor pepernoten, strooisel snijden voor de aanstaande processie, die een klinkende dag is in hunne egalige vredigheid, en gaan wandelen over de Kathedrale begijnen vest, naast de witte Nethe. Een kinderlijk reglement stippelt hun leven af ; geen honden houden, des Zondags niet van het hof komen, met geen man aan tafel eten. En als dit wit levensbobijntje is afgeloopen, worden ze begraven met een wit bloemkenskroontje op het hoofd, en nedergelegd in den lommer van de kerk, waar een hofken boven hun lichaam groeit.
Het eigenaardige van hun toestand vooral is, dat zij geen gelofte afleggen en dus vrij in 't huwelijk kunnen treden voor de kerk. Ze leven religieus voor binnen en als burgeressen naar buiten.
Zoo leven de begijntjes op alle begijnhoven, mits kleine afwijkingen.
Men weet niet goed de wordingsgeschiedenis der begijnhoven. Er zijn er, die meenen dat het stichtingen zijn van de heilige Begga, anderen beweren, dat een Luiksch figuur er de grondlegger van is, namenlijk : Le Begaeur, anderen zeggen weer dat het een verkatholiekte secte is der Albigenzen. Wat er ook van zij, ze bestaan. En dat in voor een kunstenaar dan ook het eenigste waar hij wat aan heeft. Om daar allemaal meer van te weten voor wat historie en prestatie betreft kan men dat zeer genoeglijk lezen in het boek: "Het ontstaan der begijnhoven" - door Phillipen, en in het onderhoudende werk van Albert Boen, Dominicaan ; "Wat zijn de begijntjes ?"
Nadat wij dus het begijnhof van Lier nog eens in al zijn ontroerende schoonheid en zijn scherpe schilderachtigheid hadden herproefd in ons hart, gewandeld en gemijmerd hadden door de stille straatjes, rond de pleintjes, (want dit begijnhof is als een klein stadje) togen we naar het begijnhof van Turnhout. Het is meer een hof : huizen rond een plein met in 't midden daarvan, de kerk. Het zijn alle roodsteenen huizen, waarbij er zeer oude zijn, onder den invloed van Hollandschen bouwtrant. In een van die Vermeer-van-Delft-huizekens woonde nog een nicht-begijntje, dat ons seffens op 'n lekkere koffie met melkbrood trakteerde.
Zij zat met ons mee aan tafel, en mocht dit doen daar er familie bij was. Veel was er op het begijnhof niet te teekenen, daar het er allen wat te eender is van uitzicht en wij toen bezonder van afwisseling en typieke dingen hielden. Het begijnhof van Herentals is karakteristieker. Daar kwam het waterverf borsteltje alras voor de pinnen, om de brutale inkompoort met haren gekalkten band, en om het dreefken dat naar het oude kerksken leidt ('n onderwerp dat als van ' t gothieke schilderij is gaan loopen) af te schilderen. Ook dit begijnhof is 'n tuin met huizen er rond. In de stilte van den gouden zomernamiddag bleven wij daar liggen droomen, teekenden nu en dan wat, of de Flor las met zachte stem wat uit de kleengedichtjes van Guido Gezelle voor. Wij lagen daar tot het schemerde en hadden op al dien tijd juist twee menschen gezien : een schreeuwend schoolkind en 'n begijntje (ze zijn overal gekleed als nonnekens, in het zwart met een witte huif) dat de bloemen kwam begieten, die op den vensterrichel stonden.
Denzelfden avond trokken wij nog met n pas gevernist treintje naar Diest.
Diest is misschien de "curieuste" stad van heel het Vlaamsche Land.
Het ligt vergeten en genepen in zijn heuvelen en zijn 1830-sche wallen. Het doet donker aan en men zou er zich niet over verwonderen als men vertelde dat het er spookte. Maar bezonder op het begijnhof krijgt men dien huiverenden indruk.
't Is een begijnhof zonder vensters, met verschillende straatjes en gangeskes. Beelden van fel gemartelde heiligen kleuren in nissen boven de deuren. De huizen zijn ofwel van donkerroode steen, met een witten band rond de deur, en rond den lantaren, die in den muur gemetst is, en dus naar buiten en binnen verlicht ; ofwel zijn de huizen gekalkt in een meestal vuilgele kleur, zompig van regen en klamte, afpellend als een kemel.
Al hebben de woonsten zoo weinig vensters en al rieken de muren naar versletenheid en ziekte, toch is er rond de deuren een speelsch, krullerig nisken voor het heiligen beeld.
Maar vooral de kerk is indrukwekkend met haar massieven toren. Die kerk is opgetrokken in bruine ertssteen en nadien witgekalkt. Maar de tijd heeft er die witte enveloppe met stukken afgescheurd, en zoo rijst dan die kerk als een melaatsche slordig in witte doeken en lodders gewikkeld de hoogte in. 't Is een imposant gezicht om nooit meer te vergeten.
Er zweeft als een atmosfeer rond, die doordrenkt is van de bloedvisioeuen van Catharina Emmerich, en van het boek "Là-bas" van J. K. Huysmans, iets huiverigs en spookachtigs.
Het verwondert ons niet, dat er geen begijnen meer wonen. Er hangt daar iets demonisch in de straten, en tot overmaat kwam er vanuit een huis het muziek van een harmonica die een ingewikkelde tango speelde.
't Was als een vloek, 't Was alsof de duivel lachte.
Ha, daar valt te werken op dit begijnhof. Gruwelijke verhalen kan men er zien over verbeelden, en indrukwekkende doeken zijn er te malen met veel nijdige donkerten er in.
Wie zou zich dat durven voorstellen als men voor de inkompoort staat, die als een feestelijke triomfboog door den jubelenden Rubens geteekend schijnt? Het begijnhof van Aerschot is er een dat versleten is.
Nog enkele witte huizen met een sierlijk nisken zonder heilige, blinken achter een oud boompartijtje. Meer rest er niet van over.
Dien avond stapten wij op het schemeruur nog Leuven binnen. Daar ook zit er wat van het begijnhof van Diest in, maar er is wat meer gemoedelijkheid. Het dak der kerk is veel te hoog, en sluit den hemel af als een alp. Alles is er geelachtig, vervelend eender geelachtig gekalkt, en als men er te schilderen zit snakt het hart en oog naar kleur. Wij zagen er een citroen-gelen avond overkomen, die alles nog meer heimweevoller maakte. Het is zeker het weemoedigste begijnhof van Vlaanderen. En die weemoed zit als samen gebald in den enormen gelen kruislievenheer, die uit een graspleintje, juist als men binnenkomt, tegen een gelen muur oprijst.
Helaas, toen wij het begijnhof van Mechelen zochten zei een oud vrouwken : "Menheeren, ge staat er op", 't is nog wat desolaten overschot van 'n vroegere groote intense levensuiting. Dit begijnhof heeft zijn geest met zijn muren verloren, zooals wij dat ook moesten ondervinden op de begijnhof-overblijfsels van Tongeren, Hasselt en gedeeltelijk van Sint Truiden. Daar in St. Truiden kregen wij de oude begijnhofkerk van menheer pastoor. "Gekrijgt ze," zei hij, "heelemaal voor niets. We kunnen het aanstonds bij den notaris laten beschrijven".... "Maar," voegde hij er bij, "ge moet ze zelf onderhouden. Er is een miljoen kosten aan. De deuren zijn uit hun hengsels, de ramen zijn à jour, en men kan er geen mis hooren zonder paraplu."
We hebben die kerk laten staan, en ons geld geteld of wij nog toekwamen om een democratisch boterhammeken te eten.
Wat een genoegen als men in Antwerpen, die felle, drukke wereldstad komt, en men kan daar een begijnhof betreden, dat nog heelemaal een begijnhof is, zoo naar geest, als voor het uiterlijk! Daar zijn nog de muren, daar is nog de poort, die om negen uren 's avonds gesloten wordt, daar zijn nog de begijntjes, de gebeden en de heerlijke stilte! Een oase van stilte te midden van de luidruchtige wereld van auto's, treinen, transatlantiekers, nijverigen handel en lawaaiend gefeest, 't Doet deugd aan 't hart! En wat een blijdschap van kleur!
Zoo echt Antwerpsch, malsch en joviaal!
Van het begijnhof van Aelst zijn er niet veel pluimen meer over. Daarentegen is dat van Oudenaerde nog edel bewaard. 't Zit klein, och zoo klein, onder den machtigen Sint Walburgatoren en de hardkleurige bloemen op de vensterrichels vertellen van den vrede die daar binnen heerscht.
Dendermonde ; daar hebben wij een paar uren in het gras van het groote plein gezeten.
Het doet weer denken aan het begijnhof van Turnhout, maar is beweeglijker van uitzicht, 't is er gevoeliger en plezanter van kleur. In Gent zijn er drie. Een dat er geen meer is; een verschgebakken nieuw, en dat uit de Violettenstraat. 't Is een zeer groot vierkant van witte huizen die achter een muurken en een tuintje een groot grasplein omsluiten, met ginder ten einde als een sierlijke strik, die alles bijeen houdt, de barokke kerk.
Maar het pareltje van alle Vlaamsche begijnhoven was dat van Diksmude. Het was een groote driehoek, langs drie kanten huizen wit achter witte muurkens, met in den hoek ginder de witte kerk, sober en groots met platten gevel, en van binnen met cobaltblauwe, ruwe balken.
En dan in 't midden van het plein één ontploffing, één overdaad van juichende bloemen.
De zon daar op en t was om het uit te roepen, en zijn hoed er van in de lucht te gooien !
De stomme oorlog heeft dit begijnhofken letterlijk vermorzeld.
Het begijnhof van Kortrijk is één schilderij! 't Ligt tusschen twee geweldige, edele gothieke kerken in. Er is daar een spel van lijn, een bekoorlijkheid van kleur, een fijne geest, en een gedurige verrassing van uitzicht en inkijk. Men zou het kunnen vergelijken met dit van Lier, maar hier is het minder burgerlijk. Hier schijnt elke hoek, elk huis, elk detail in den geest der begijnen gemaakt. Het komt zoo gekocht uit een doos, maar de eeuwen hebben er over gewreven en hunne patinne als over een oud meubel krachtig ingewerkt.
Men heeft alleen maar spijt dat het niet wat grooter is.
Nu rijden wij naar de zee op, naar de mystiekste stad der wereld. We gaan een brug over, waar onderdoor twee witte zwanen drijven, en daar staan wij dan op het begijnhof van Brugge !
Daar kruipen de middeneeuwen in al hun puurheid en poëzie in uw hart. Daar is de tijd en de wereld vergeten! Edel, streng en sierlijk reien zich de gothieke huizen, alle als blanke maagden, naast elkander, omvierkantend een plein met hooge boomen, in wier zware kruinen de wind en de vogelen spelen. De bruine kerk, breed als een hen die broedt, is laag, en van 'n eeuwigen eenvoud.
Een wit kapelleken met een rood dak breekt op tijd den regelmaat der huizen. Over de paden van het plein wandelt een begijn zedig naar de kerk. En ginder boven de daken der huizen juweelt de kroon der Brugsche torens koninklijk naar den hemel.
Het in een schoon begijnhof, het edelste, het fijnste en het meest geestelijke van al de begijnhoven.
Men moet er een vollen dag kunnen zitten, men moet er zijn stuksken brood ter plaatse opeten, den middag over u heen laten gaan, mee met de schaduwen verschuiven, en het liturgisch goud van de ondergaande zon op den nok der daken zien verkwijnen ; er de eerste sterren tusschen het boomen-loof zien openknoppen! Dan eerst, maar dan ook breed en machtig, zal men zich als in een zuivere atmosfeer ondergedompeld voelen, er van doorgoten worden, en zal men doorheen zijn leven iets meedragen van die rust en dien koninklijken vrede, die in u blijft hangen als een gulden gebed!
Wij hadden daarmee alle begijnhoven gezien! Ons beider leven, dat van Flor en dat van mij, zijn er genoeglijk door gevoed! Het heeft ons leven en ons werk deugd gedaan!
Toen wij 't huis kwamen ontdekten wij eerst dat we dat begijnhof van Hoogstraeten vergeten waren. Maar uit vrees, dat de schoone indruk er zou kunnen door inzakken zijn wij dan maar rustig en werkend 't huis gebleven.
*********
|