HET OUDE LIER
Door Felix Timmermans
Gelegenheidsnummer Rust Roest - 1924
Waar kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen, en plots het spekbuikige Brabant van 't schrale Kempenland scheidt, daar kleurt het op als een droom van Vermeer van Delft, Rood en wit en rustig groen, met water er rond en er door, in een eivormige kring van betuinde en beboomde wallen ; en aan elk der vijf poorten 't gemoedelijk gebaar van houten windmolens.
Hoog naar de lucht, boven daken en torenspitsen, en boven zijn eigen gothieke pinakels, klompt de Sint-Gommarus-toren op in leverworstkleur, dragend de barokke peperbusmuts waarboven een koperen haan rond draait.
Een tambour-major, die alle kwartieren zijn klokken eens opschudt om de Brabanische lust er in te houden, en opdat onder hem de stilte niet zou versteenen.
De straten en de pleinen hebben bollige kasseitjes, waar op malsche wijze gras tusschen groeit, lijk het haar rond een blinkenden schedel.
Ze zijn niet stil de straten, ze zijn kalm. Er is altijd iemand, als er geen menschen zijn wandelen er toch kiekens, en dat is ook iemand. De huizen hebben een ziel. Ze zijn gebouwd van binnen naar buiten, en hunne gevelen staan getrapt en gekrold als was het alle dagen Brabantsche Kermis. Uit het goed humeur der schoone, milde streek zijn hunne lijnen gegroeid en gebogen, gelijk een appelaar zijn takken wringt en zoekt en draait gestuwd door zijn ijverig sap. Tegen den avond, als ze donker staan geprofileerd tegen een kerkraamkleurige zonsondergang, worden ze plechtig en weemoedig gemoedelijk alsof zij een koning uitgeleide doen. Vermeer van Delft met zijn witte kraag aan, en zijn goudsche pijp in den mond, wandelt me dunkt langs de huizen, pimpeloogt naar de oude gevels, glimlacht naar de straatjes en mijmert lang naar water spiegelende uitzichten.
En men verwacht de mogelijkheid dat binnen in de huizen De Braekeleer gewetensvol te schilderen zit : de lange gangen, de krakende trappen, de gebalkte zolderingen, de riekende tuintjes achter de ruiten, de schrale snoepwinkeltjes, en de noenherbergen waar niemand binnen komt dan de zon op het gekeperd zand.
De rijke huizen hebben een wit verfvel, de nederige huizen een van gedroogd kalkwater, maar in de kalk heeft men gedacht aan 't kleurige Brabant, en men heeft er een aarzelend toontje van blauw, roze er groen ingedaan, en elke gevel is een zachte tegenstelling waar ras-smaak in gezogen zit.
't Spreekt van zelf dat de beenhouwers-winkels in 't rood zijn. O Bloed ! En hadde men boter- en eierwinkels ze zouden zeker geel geschilderd worden.
Er zijn geen boomen in de straten, er is geen park, maar haast elk huis heeft zijn achtertuin.
En de Lente strijkt hagedoorngeur en rozenbalsem langs de straten; de achtergevels verzuipen in witte bloesem van appel-, peer- en kerselaar, en 's Herfst komt door de open deuren weldadigen fruitreuk gewandeld, en van op de hooge wallen ziet men de boomen van vruchten blozen.
Op elke vijftien huizen is er er een herberg. De stad heeft een bier-beroemdheid, en de oude brouwerijen doen om ter rijkelijkst van uitzicht en van naam : « Het Dambord », « De Eenhoren », « De Biekorf », « De Hazenwind. »
Maar nevens die al te hevige drankzucht bloeit in elke straat een vroom-vereerd O. L. Vrouwenbeeld. En er zijn veel kerken en kapellen en er is een fijn Begijnhof.
Het ontstaan der stad was dank aan de kapel, die Sint-Gommarus op een der Nethe-eilandjes bouwde ; en 't eerste huis dat nadien kwam was een herberg, nogal genaamd: « De Lier ».
Dat is de psychologie dezer geliefde stad : de herberg naast de kapel!
Gelukkiglijk heet de herberg « De Lier », het teeken der poëten !
Is er ergens nog een stadje dat met zooveel zang-,tooneel- en letterkundige vereenigingen begenadigd is ?
En zooveel schilders! En zooveel dichters! Wie rijmt er niet, wie schildert er niet?
Wie speelt er geen zoldertooneel? Ligt het aan de lieftallige, instempelende ligging, aan 't gemoedelijk decorum, of aan de lucht? Gaat het met de kunst lijk met bier ?
Het Diestersch bier kan om geenen waarom nergens gemaakt worden dan te Diest. Gelukkiglijk zijn er nog andere bieren dan Diestersch, en andere pöeten dan die van Lier. Maar Lier ligt onder een gelukkige ster, het Lyrische Lier.
'k Zou nog van de uithangborden willen vertellen, van 't Begijnhof, van de wallen, de molens en de Brabantsche kloeke velden, en de stille Kempische mastebosschen, en van enkel beeldjes, van de ronde bruggen, van de pompen, van de processies en de kermissen, en van... maar 't zijn slechts herinneringen, een lyrisch Liersch vertelsel, dat men haast heelemaal in boeken moet gaan vinden.
Er zijn drie groote vijanden gekomen : De oorlog, de cinema en de voetbal.
En het oude Lier verkwijnt !
Felix Timmermans.
**************
|