Felix Timmermans en zijn werk
Uit Ons Volk - 1921 door Ernest Van der Hallen
Daar is in Vlaanderen op dit oogenblik een stille kracht aan 't groeien. Jeugdige schrijvers, tooneelkunstenaars en dichters zijn er opgestaan bij de vleet, en deelen met hun volk den rijkdom van hun gevende ziel. Zijn het allen geen groote kunstenaars noch zullen veel hunner werken de latere kritiek kunnen doorstaan, toch mogen we zeggen dat ieder van hen een steentje bijgebracht heeft aan het grootsche gebouw dat heet de kunstroem van Vlaanderen, waarvan Ruysbroeck en Van Maerlant de basis hebben gelegd.
En dat onze eigene Vlaamsehe kunst, die gegroeid is uit de ziel van ons Vlaanderen, die de weerspiegeling is van heel ons kultureele leven in al zijne uitingen, dat die kunst stilaan meer gewaardeerd wordt hier te lande, dat is een verheugend feit. Zagen we vroeger niet dat vreemdelingen ons onze grootste kunstenaars kwamen leeren kennen, die wij onverschillig voorbijgingen, terwijl we ons blindstaarden op het licht dat over de grenzen scheen?
Een onzer kunstenaars wier werk door en door Vlaamseh is, is Felix Timmermans, de gekende schrijver van « Pallieter ». t Zal wel overbodig zijn dien naam in te leiden bij ons lezerspubliek : alwie ook maar van in de verte iets van de tegenwoordige letterkunde afweet, heeft voorzeker reeds kennis gemaakt met zijn werk, en genoten van het frissche van zijne kunst, die werkelijk eene revelatie was in onzen tijd van suffige, sentimenteele poëzie en tranerige, min of meer zielkundige romans. En juist omdat zijn werk dien eigenaardigen, persoonlijken stempel draagt, dienen we het heelemaal terug te plaatsen in zijn plaatselijken kader het Liersche landschap en vooral in verband te brengen met wat ik noemen zou de verschillende perioden die de jeugdige kunstenaar doormaakte, alvorens te komen tot het mooie werk dat hij ons genieten laat.
Want Felix Timmermans' kunst is gegroeid uit zijne eigene Vlaamsche ziel, is een uitbloeisel van zijn persoonlijk zien en voelen, en 'k begrijp ten volle dat zij die de Vlaamsche ziel niet begrijpen, hoofdschuddend blijven staan voor het werk van dezen kunstenaar.
Wie of hij is? Een eenvoudige jongen uit de Liersche burgerij, die zich zelf, zonder hooger onderwijs genoten te hebben, opgewerkt heeft uit den drang zijner kunstenaarsziel, tot een der grootste figuren onzer Nederlandsehe letterkunde. Kent iedereen zijn «Pallieter» en «Kindeke Jezus in Vlaanderen», minder bekend zijn zijn vroegere werkjes, geschreven in de periode toen zijne kunst nog eer was een tasten in 't onzekere, dan wel een scheppen van vaste kunst.
Bij Felix Timmermans kunnen we vooral drie perioden onderscheiden, die we nauwkeurig weervinden in zijn werk : de eerste periode, waarin hij schreef zijn verzenbundeltje, zijn «Begijnhofsprookjes» en zijn «Schemeringen van den dood». Die boekjes zijn eene levende kontradiktie met zijn later werk. Niet den levensblijen Pallieter, noch het mystiek-schoone middeleeuwsch «Kindeke Jezus in Vlaanderen», doch den jeugdigen pessimistisch en droomer die zijnen tijd vergooit aan theosofie en okkultisme, en links en rechts in den blinde tast, onzeker van den in te slagen weg. Wat nochtans niet zeggen wil dat die eerste werkjes onder letterkundig oogpunt waardeloos zijn : Zijne Versjes merkbaar geschreven onder den invloed van Karel Omer De Laey zijn vaak heel raak gezien, en verraden diepe ontroering en innigheid. Zijn de « Schemeringen van den dood » heelemaal doordrongen met een vaag pessimisme dat vasten vorm en konkreetheid mist, toch vinden we daarin reeds den licht-ontroerden kunstenaar en den ziener, die ons straks, als zijn innerlijkheid meer ontwikkeld en gelouterd op den voorgrond zal treden, ons zijn « Pallieter » en « Kindeke Jezus in Vlaanderen » zal schenken.
Zijn Begijnhofsprookjes die hij uitgaf met F. Thiry, dragen in zich de belofte van het "Kindeke Jezus in Vlaanderen". Daar heeft hij gezien en gevoeld de stemmigheid van het middeleeuwsch Vlaanderen; het primitieve eenvoudige leven van de simpele witgekapte begijntjes, wier leven verloopt in witten vrede binnen de muren van hun hof, waar ze hun profijtig leven uitleven in hunne mooie huizekes, met hun getijdenboek en Thomas à Kempis als eenige lektuur. Dat leven heeft hij ons doen voelen en meeleven lijk Opsomer het ons doen zien heeft. Nochtans werd dit werkje, dat onder literair oogpunt een juweeltje is, geschreven onder den invloed der "Schemeringen van den dood".
Uit de tweede periode als kunstenaar dagteekenen enkele losse novellen, verspreide verzen en een paar toonelspelen die verschenen in «De Nieuwe Gids», Dietsche warande en Belfort en « Lyrana ». Uiterlijk is deze periode minder vruchtbaar : in stilte echter werkte hij aan zijn boek dat almeteens den naam van Felix Timmermans tot daartoe slechts in engeren kring gekend voorop ging stellen tussehen onze Vlaamsche schrijvers. Dat boek was de beruchte « Pallieter », die met het begin van den wereldoorlog verscheen. In Holland lijk in Vlaanderen wekte het diepe bewondering, dat was nu echte, springlevende literatuur, een kunst waar purper bloed door stroomde, waar de harteklop doorjoeg van jeugd en bezieling. Een zonneweelde van volle Renaissance, zóó dat we het boek een overdaad kunnen noemen. En met dit werk begon Felix Timmermans zijne derde periode: de schrijver, waarin hij nog gaf zijn "Kindeke Jezus in Vlaanderen" "Juffrouw Symphorosa," "Boudewiin" en "Anne Marie". En hoezeer de strekking van deze werken ook uiteen moge loopen, toch zijn ze het werk van den ziener met de fijnvoelende ziel, den kunstenaar die geeft van den rijken overvloed van zijn hart.
't Zal wel onnoodig zijn uit te weiden over den inhoud van « Pallieter » iedereen die zich bezighoudt met de nieuwe kunst-uitingen zal er wel kennis mee gemaakt hebben.
En ieder die « Pallieter » las zal het wel opgevallen zijn hoe Felix Timmermans de ziel der Vlaamsche Natuur begrepen beeft. Want in heel zijn werk ligt ons veie overvloedige Vlaanderen te weerspiegelen : de Nethevallei met de vele kanada's en olmen, met de wijde-effene beemden en velden waar Gods heerlijkheid over uitgeschud ligt, met daarboven den diepen hemel met varende wolken of vechtende zonne. Dat alles leeft en wentelt in dit "Zonneboek"; daarin plaatste de schrijver den goeden «Pallieter» de levende type van den Vlaamschen genieter-zonder-zorgen, lijk Breugel hem reeds kende in de Middeleeuwen, met de zwelgende en etende typen van Jordaens, de triviale drinkeboers van Teniers, en de zinnelijke genieters van Rubens. We kenden reeds ons Vlaanderen lijk het roert en leven houdt op de boeren-kermissen, doch zóó lijk Timmermans het ons leerde zien, zóó kenden we het nog niet. Pallieter is de type van den naturalist die, wars van alle pedante levens-filosofie, eet uit den korf zonder zorgen of dat leventje nooit eindigen zou. En daar zit juist het verkeerde : Pallieter leeft en vegeteert of heel het leventje hierbeneen slechts eene groote kermis was of eene smulpartij zonder einde. Aldus wordt Pallieter een Uebermensch in zijne soort,die volmaakt gelukkig schijnt in dit dierlijk leven. En juist dat idealiseeren van den genieter die niet kan gelukkig zijn in zulk leven, maakt dit boek gevaarlijken kost voor jongeren met onvaste princiepen. Dat weze hier gezeid : Pallieter, zelfs de gezuiverde uitgave die kortelings verschijnt, is geene lezing voor jongeren en min-ontwikkelden, die in dit werk iets anders zouden zoeken dan kunst. Sedert de zes jaar van zijn verschijnen beleefde dit werk reeds tien uitgaven, met eene gezamenlijke oplage van circa vijf en dertig duizend exemplaren, iets wat tot nogtoe in Vlaanderen nimmer gebeurde. Ook werd het in drie talen overgezet, hetgeen machtig veel bijdroeg om onze vlaamsche kunst in den vreemde te doen kennen.
Kort na Pallieter gaf ons Felix Timmermans « Kindeken Jezus in Vlaanderen ».
Een levende tegenstelling met het voorgaande werk. Hier is het niet meer de rijke overvloed der machtige Renaissance, doch de stille, stemmige eenvoud van het mystieke middeleeuwsche Vlaanderen. Breugél en Jordaens ruimen de plaats voor Van Eyck en Memlinck.
In heel het werk ligt er eene innigheid, eene wijding, die ons terugbrengt in den tijd der primitieve schilders, die hunne Madonna's schiepen met kindergezichten, zachte witte handen en zijïg blond haar, biddend in de stemmigheid onzer middeleeuwsche binnenkamers, waar zoetjes de duistering valt door de groene in loodgevatte ruitjes. Dien geest vinden we heelemaal weer in « Kindeken Jezus in Vlaanderen » :
« Murmelend bad Maria in de late Zondagstilte : Hij kusse mij met den kusse zijns mondts; want Uwe borsten zijn beter dan wijn.
Welriekende naar de aller beste zalven; Uitgestorte olij is Uw naam, daarom hebben de jonge dochterkens U bemint... Ik ben een bloeme des veldts, en eene lelie der dalen... gelijk een appelboom onder de boomen der boschagen, alzoo is mijn lief onder de zonen ; onder zijne schaduw heb ik gezeten, en zijn vrucht is zoet in mijn kele...»
« Maria zweeg, en even op ziende uit het zwaar getijdenboek, zag zij reeds de smalle sikkel van de maan in den perelmoeren hemel hangen. De avond kwam, en in het proper tuintje stonden aangename geuren van boomen van genuchten, en ievers was een vogel die voor zijn eigen floot. »
Dat is heel het boek. Stemmigheid, innige ontroering, diepe eerbied en bewondering voor de zoete maagd, die straks worden zal de moeder van het Goddelijk kind. En wat dit boek des te aantrekkelijker maakt voor ons is dit fijn-speurend oog waarmee de schrijver alles afgekeken heeft en het ons raak weet te zeggen. Is zijn « Volksoptelling » en « De Moord der Onnoozele kinderen » niet heelemaal Breugeliaansch, met hetzelfde landschap, dezelfde tijpen, dezelfde stemming, kortom heelemaal het middeleeuwsche Vlaanderen?
Er wordt wel 'ne keer gelachen en geschokschouderd met de opvatting van dit boek, als zou de schrijver die gewijde stof ontheiligd hebben met ze te behandelen als modernere personen, en ze uit hun Oostersch midden te trekken en hier in den kader van ons Vlaanderen te plaatsen. Wie echter dit boek als eene parodie en de personen als karikaturen opvat begrijpt Felix Timmermans niet, noch heel zijn werk; deden overigens de Primitieven niet gansch hetzelfde, toen ze hunne Madonna's in onze vlaamsche kamers plaatsten, waar tinnen tellooren en simpel kruisbeeld prijkten op den vlaamschen heerd; toen ze hunne heiligen lieten doodmartelen op de pleinen onzer Vlaamsche steden, en 't Jezus kind lieten geboren worden in t simpel stalleke van een boerendorp, waar een klein krucifix tegen den wand hong. Dat is en blijft het groot princiep onzer kristene kunst : de kunst genietbaar maken voor het simpele volk, zóó dat al die Bijbelsche gebeurtenissen afspelen, niet in een verre ongenietbaar midden, waarvan ons volk de ziel en het leven niet begrijpt, doch in onze eigene vlaamsche middens, met onze vlaamsche dorpen en landschappen als décors, onze vlaamsche mensehen als typen, en heel onze vlaamsche ziel in haar volste leven daarin, onze volksziel die zich zoo gemakkelijk leent tot de diepere ontroeringen en verheven uitingen der mystiek : De kunst der primitieven dus, doch eer een moderniseeren dan wel eene Renaissance onzer middeneeuwsche mystieke kunstenaars. En Felix Timmermans heeft die opvatting meesterlijk in praktijk gesteld in dit gewijde boek, dat voor ons een der prachtigste brokken blijft die de literatuur de laatste jaren heeft voortgebracht.
Kort na dit boek gaf Felix Timmermans ons zijn « Schoone Uren van Juffrouw Svmphorosa, Begijntje ». Een guitig boekje : Tijlhumor. Zuster Symphorosa, de rake type uit onze vrome, kwezelige begijnhoven, is stilaan verliefd geraakt op den hovenier van 't begijnhof, een bloode, brave ziel, die niets vermoedt van wat er omgaat in 't smachtend hert van zuster Symnhorosa. Ze koestert al een heelen boel mooie plannen en God weet waar die schuldige liefde op uitgedraaid ware, was 't niet dat de hovenier zekeren dag de wereld vaarwel zei, en broeder werd in een Capucienen-klooster, waar zuster Symphorosa hem toch nog opzoeken komt.
Echt vlaamsch weer, fijn-spottende geestigheid, waarmee Vlaanderen honderden liedekens gezongen en gedicht heeft over kwezeltjes en begijntjes. En op literair gebied is dit boek weer een juweeltje van rake zien- en zeggingskunst, en niet minder van fijne typeering.
«Boudewijn» verscheen niet lang na den wapenstilstand. Alhoewel het op letterkundig gebied beneën de andere werken staat van den schrijver, blijft het nochtans een fijn boek.
Het is een herleven van den schalkschen Reynaart de Vos, den fellen metten roden baerde. Heel onze Vlaamsche geest ligt daarin, met zijne schavuiten en boeren, zijne lustige bedriegers en fijne spotters verpersoonlijkt in dierenlijven. Doch "Boudewijn" is meer dan dat : heel het kampen en strijden van Vlaandoren, den goedzakkigen Boudewijn, die vele jaren verdrukt werd door zijn broer die met hem onder 't zelfde dak woont den fijnen Courtois die jaren geleden lijk nen doodarmen sukkelaar hier aangezeild kwam, en vet werd gemest op de kappe van Boudewijn; Reynaart den fellen gevreesden strooper onzen oosterlijken gebuur die voor de pinnen komt en den godsvrede breekt, en plundert en rooft, tot Boudewijn het opnemen wil tegen den gehaten schurk, onder belofte van latere vrijheid, en na den strijd nog een hoop vermaledijdingen naar het hoofd krijgt, tot hij, dat beestenleven moe, met opgeheven snuit, het landschap uittrekt, een nieuwe toekomst in vrijheid tegemoet.
Dit boek is een allegorie dus, en ware de vorm 't is geschreven in rijmend gerythmeerd proza beter verzorgd, we noemden het een juweeltje van uitbundig leven.
Onlangs verscheen zijn roman : «Anne-Marie», het "boek van het geweten" zooals hij zelf het noemt, waaraan hij twee jaar onverpoosd arbeidde.
Dit voor het werk van Felix Timmermans dat we reeds kennen. Onverpoosd echter werkt de jeugdige schrijver en schept zijne werken die allen den stempel dragen van ons heerlijke goede Vlaanderen, met zijne prachtige menschentypen en diepe landschappen. En ik geloof dat Vlaanderen nog veel verwachten mag van Timmermans.
Nu, zijn standaardwerk, het boek dat hij reeds vele jaren in zich draagt, en waarvan hij de kiem legde in Pallieter : Sint Franciscus van Assisië.
Dat werk zal zijn een apotheose aan den nederigen, goeden heilige uit Umbrië, den "poverello" die evenals Pallieter de natuur zijn zuster noemde en de boomen zoende van groote vreugde omdat ze waren zijn broeders en kinderen van zijn vader. Want Timmermans' Franciskus zal ten lange leste niet anders zijn dan een evolutie van Pallieter : den naturalist die gekomen is tot een schoon zuiver leven. Geen wetenschappelijk-geschiedkundig boek dus, noch een zielkundige studie : enkel de persoon, de heilige, bloot gelegd door iemand die hem beter dan wie ook, begrijpen en genieten kon. Zoo zal ook onze Vlaamsche kunst een steentje bijgebracht hebben aan het groote gebouw dat de wereld opricht aan den schoonen heilige van Assisie, den arme dien de wereld nu eerst begrijpt, nu men nood voelt aan groote liefde en diepe verstorvenheid.
Dat werk zien we reikhalzend tegemoet, omdat we weten wat Timmermans in staat is ons te geven. En dankbaar schouwt Vlaanderen naar hem op, omdat hij ons volk schoonheid gegeven heeft, en voor onze kristene kunst een nieuwe baan getrokken heeft, die velen we hopen het! na hem nog betreden zullen.
*******
|