Felix Timmermans en de Kempen
Door Frans Verstreken - 1972
Het is nauwelijks te geloven ! Een kwarteeuw reeds is het geleden dat het grote hart van Felix Timmermans, de meest gelezen Vlaamse schrijver, stilviel. Het gebeurde in de ochtenduren van 24 januari 1947. 'Ik zeil langs regenbogen Gods stilte te gemoet' : zo had hij op zijn ziekbed gedicht voor zijn literair testament 'Adagio'. De begrafenis had plaats op een ijzigen wintermorgen. De Sint-Gummarustoren 'kan ook verdriet hebben. Dan verroeren zijn bronzen darmen. Dan luiden de grote klokken in zijn buik' Het sneeuwde tijdens de droeve tocht naar Kloosterheide. En die witheid deed alle geruchten zwijgen en gaf een stilte van een kerk over heel de wereld. De hoge hoed van uitgever Van Kampen jr. uit Amsterdam onderstreepte de afwezigheid van vele officiële prominenten.
Timmermans heeft zijn verliefdheid op zijn geboortestadje uitgezongen in de lyrische evokatie 'Schoon Lier'. Menig boek is in een Liers kader gesitueerd en in vele verhalen flitsen lokale motieven op. Het Netedal is 'een land dat inspiratie in den dichter giet.'
Maar Pallieter verliet de arkadische vallei, omdat zijn leefmilieu werd bedreigd. De 'malse veldtapijten' en de 'eeuwige begijnenbossen' kwamen in gevaar door een geplande spoorbrug, een fort en een kerkhof. Bovendien zou de rivier gekanaliseerd worden. De 'dagenmelker' had er de brui van en trok met zijn gezin per huifwagen 'de wijde, schone wereld in, lijk de vogels en de wind.'
Laten wij voor één keer in deze bijdrage, naar Pallieter's voorbeeld, Lier in de steek en zoeken wij de sporen van Timmermans in de Kempen. De Nete-stad noemt zich immers graag de 'poort tot de Kempen'. Zelf zit ze op de wip tussen het 'spekbuikige, overvloedhoornige Brabant' en het 'mijmerende, magere Kempenland.' Beide wezenstrekken, uitbundigheid en ingekeerdheid, vinden we versmolten bij de grote Lierse auteur. De stille geaardheid is zeker een Kempense karakteristiek ; de vader van zijn moeder was geboren te Geel. Felix' vader was kanthandelaar en reed met een hondekarretje door de Kempen om er kanten mutsen te verkopen.
'De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt' zegt ergens in dat boek : 'Voor mij is heel de natuur een kleed, waarmee God zich omgordt.' Dat is ook de visie van de schrijver zelf, die een groot natuurbewonderaar was en daar in zijn werk voortdurend van getuigde. Dat hij zijn hart biezonder aan de nabijgelegen Kempen had verpand, wordt bewezen door zijn geschriften, zijn vele vrienden uit die streek, zijn vakantieverblijven aldaar en zijn lidmaatschap van de Vereniging van Kempische Schrijvers. In 'Mijn Vader' vertelt Lia Timmermans over de bezoeken aan 'ons tante Nonneke' in het Franciscanessenklooster te Retie : 'Vader, die erg op alle familieaangelegenheden gesteld was, was er natuurlijk altijd bij. Hij hield van de Kempen, van de treinreis door het vlakke zandige land, van het stille brave dorp, dat achter de lage mastebossen verloren lag. Ik zie hem nog rustig en gelukkig over het dorpsplein slenteren onder de grote lindeboom, "de grootste van heel de Kempen", zeggen de Retienaars die daar buitengewoon fier op zijn.'
De familie Timmermans bleef er telkens eten : 'soep waarin gerookte hespenknoken waren gekookt, snijbonen met vlees en fruit, gereedgemaakt in zoete sausen, waarin rozijnen zwommen.' Toen de zuster haar gouden kloosterjubileum vierde, was heel de familie prezent. 'Het was zo schilderachtig, dat onze Pa er met de gauwte een schets van maakte. En het schilderij had dezelfde frisheid en raakheid, even sympathiek, wat naïef, lijk het echt gebeuren.' Het doek staat in het geciteerde werk gereproduceerd.
Begijnhovenreis
In onze beschrijving van de Pallielerlandroute hebben wij enkele literaire aanknopingspunten aangehaald, die op deze 'koleurige' weg liggen. Overschouwen we de ganse Kempen, dan vallen dadelijk twee boeken in het oog : 'Minneke Poes' en 'Ik zag Cecilia komen'. Het eerste werkje komt later ter sprake, terwijl 'Cecilia' een zuiver verhaal is, geïnspireerd door de omgeving van Averbode, op de scheiding tussen Nete- en Demervallei. We beperken ons echter tot de Antwerpse Kempen. Timmermans' eerste pennevrucht, die ooit werd gedrukt, was het artikel 'De taal is gansch 't volk'.
De achttienjarige Felix publiceerde het in 'De Nethe-galm', een plaatselijk weekblad van Westerlo, waar de schrijver-in-de-dop in 1904 als vakantieganger verbleef.
Th. Rutten vermeldde dit detail in zijn studie over de Lierse auteur (1928). Sindsdien werd het regelmatig en gretig door essayisten overgenomen. Dit debuut blijkt echter onvindbaar, alle speurtochten van literaire detectives ten spijt.
De jonge Lierenaar was op het begijnhof bevriend geraakt met architekt Flor van Reeth. Ze besloten enige tijd nadien tot een 'pelgrimstocht' naar alle Vlaamse begijnhoven. Dat zal in 1905 geweest zijn, schreef Timmermans meer dan twintig jaar later. Van Reeth precizeert : 1907. Felix (21) en Flor (23) kochten een spoorabonnement voor 14 dagen. De architekt heeft me met entoesiaste superlatieven verteld over die reis, die als doel had de mystieke sfeer van deze besloten indrukken vast te leggen. Ze begonnen hun reeks met Herentals.
Timmermans zou over deze tochten met trein of 'rochelende' stoomtram een fraai geïllustreerd stuk schrijven voor het extra-kerstnummer van een Nederlands weekblad (1929). De bijdrage heet : 'Het gelaat der Vlaamse begijnhoven'. Waar hij het heeft over de bakstenen huisgevels rondom het kerkplein op het Turnhouts begijnhof, lezen we : 'In een van die Vermeer-van-Delft-huizekens woonde nog een nicht-Begijntje, dat ons seffens op 'n lekkere koffie met melkbrood trakteerde.' En wat verder : 'Het begijnhof van Herentals is karakteristieker. Daar kwam het waterverfborsteltje alras voor de pinnen, om de brutale inkompoort met haren gekalkten band, en om het dreefken dat naar het oude kerksken leidt ('n onderwerp dat als van 'n gothieke schilderij is gaan lopen) af te schilderen.'
De pier van Magerhal
Vader Timmermans vertelde regelmatig in de huiskring. Zijn kerstverhalen situeerde hij steeds in onze gewesten. Dat heeft de kleine Felix sterk aangesproken. Ook in de schilderkunst was die neiging te merken. In 1917 heeft F. Timmermans met 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen' het gewijde verhaal in tijd en ruimte naar ons toegehaald. 'Maria stapte langs de Netedijk' naar haar nicht Elisabeth, om de blijde boodschap te melden. Zo kwam ze 'op de Grobbendonkse heuvelen en de sparrebossen, waar er konijntjes naar haar kwamen zien.' Jozef, een timmerman uit de Kempen, en Maria woonden in het Land van Ryen.
In Bethlehem stond volk 'getroppeld rond een liedjeszanger, die met een doedelzakspeler aan zijn zijde, de moord op den pastoor van Nijlen bezong.' Na de vlucht keerde het gezin 'langs de Kempen terug' naar Nazareth. Timmermans beschrijft de streek : 'De landschappen en de wegen verwisselden weinig van aangezicht. 't Was steeds een eentonige verscheidenheid van gulden geneverstruiken, verre vlakten heidepurper, verrassingen van blonde duinen en overal de donkerheid der mastebossen, met soms aan den laaiheten weg een armzalig hutteken met open staldeur, waaruit 't beslijkt achterste van een maager, steertslagend koeitje.'
Begijntje Symforosa, die op het Liers begijnhof 'zeer schone uren' beleefde, geraakte verliefd op Martienus, vroeger 'hovenier op het kasteel bij Turnhout'.
Dit letterkundig juweeltje verscheen in 1918, als een frisse bloem na een vernietigende oorlog. De Lierse schrijver heeft zich steeds naar de geest sterk verwant gevoeld met de 16de-eeuwse schilder P. Bruegel de Oude. Jarenlang heeft Timmermans gewerkt aan 'Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uwe werken geroken' (1928). In deze geromanceerde biografie vertrouwde het tenger bedelmeisje Veronica de jonge Pieter toe : 'Ik doe eigenlijk niets anders dan de bedevaarten. Ik kom nu van d'abdij van Postel, 'k ben een kaars gaan aansteken voor een kind dat betoverd is, en te naaste week moet ik naar t Heilig Bloed van Hoogstraten.' Bij de gevechten tussen bedelaars en rijke boeren vernemen we dat 'de hoeve van Waggelnek tegen Herentals in brand gestoken' was. Het malse Anneke kwam uit het 'vergeten hart van de Kempen'. Pieter Bruegel trok met zijn vriend Hans Franckert vanuit Antwerpen naar de kermis te Sint-Job, om er, als boeren verkleed, mee te slampampen. Bruegel maakte gauw enkele schetsen. Zo vierden beide 'broers' ook een trouwfeest mee in het Kempense Halle : 'Ze gingen verder, met de belofte, in elke herberg die ze tegen kwamen 'nen pot te drinken ter ere van den pier van Magerhal ; want het is daar zó schraal en droog, dat ze den enigsten pier dien ze er ooit vonden met een ketting aan t gemeentehuis hebben vastgelegd als een natuurwonder.' Dit steunt op een in die streek populair spotverhaal.
Boer Wortel
Aan onze reeks voorbeelden van Kempense inlassingen in romans en vertellingen van Felix Timmermans willen we nog enkele uit één boek toevoegen. De publikatie van 'Boerenpsalm' in 1935 was een verrassing. Hier kwam een rijp auteur aan het woord, die in een gebalde, onversierde taal naar psychologische verdieping boorde. Boer Wortel vertelt in de ik-vorm zijn gevecht tegen natuurelementen, familiale tegenslagen en zijn eigen zwakheid Zijn grootste geluk vindt hij in zijn veld en het harde landleven.
Zijn hoevetje staat in een niet nader gesitueerd Kempens dorp, te voet 'drie uren ver' van Antwerpen. De Nete en andere aanduidingen wijzen op een ligging in de Lierse periferie. Natuurlijk heeft het weinig zin een werk als 'Boerenpsalm' geografisch uit te pluizen, vermits Timmermans waarschijnlijk zelf geen enkele bepaalde gemeente op het oog had. Men komt soms in de verleiding naar een plaatsnaam te zoeken, omdat in zijn verhalen, die zich te Lier afspelen, de handeling haast van straat tot straat te volgen is. In onderhavig boek heeft de schrijver indrukken en ervaringen uit zijn omgeving gemengd met verre herinneringen. Bovendien werd dit alles door de fantasie van de kunstenaar tot een fiktief dekor omgebouwd. Zo schiep Timmermans ook zijn figuren, vaak samengesteld uit elementen van meer dan één type en met verbeelding samengebonden tot een levensecht nieuw personage. De achtergrond is bij een sobere, aangrijpende roman als Boerenpsalm' minder essentieel dan in de meeste andere boeken van deze auteur. Niettemin heeft Wortel een broer ter verpleging in Geel. Hij ging hem bezoeken.
'Ik ben altijd blij wanneer ik uit Geel weg ben ; het krioelt er van zotten, de ene is O.L. Vrouwtje, de andere doet altijd tuf, tuf, lijk een trein ; die weer denkt dat hij Napoleon is.
Als ik daar lang moest blijven is er kans dat ik ook begon te spelen.' Aldus boer Wortel.
Toen zijn kind Polleken plots ziek werd, liet hij een belezer komen. Deze zei : 'De Kwade Hand, ga naar Kruiskensberg, en als alle puttekens niet leeg staan dan zal 't genezen, als ge dan alle weken een jaar lang 's vrijdags het gebed van Keizer Karel leest.' Kruiskensberg (bij Bevel) is een mooi gelegen en op Goede Vrijdag druk bezocht bedevaartoord ; de vijf waterputten symbolizeren de vijf wonden van Kristus. Nog uit 'Boerenpsalm' : de vent van Frisine 'hebben ze opgevist in een vijver bij Mol'. Wortel zelf is ontegensprekelijk een Kempense boer. Geen Brabantse. En toch heeft deze figuur een universeel karakter.
Met deze kleine en ruwe greep in het werk van Felix Timmermans hebben wij alleen maar met enkele voorbeelden willen aantonen hoe vaak de Kempen in zijn verhalen opduiken.
Wie er zijn ganse oeuvre op naleest, zal ongetwijfeld nog op talrijke Kempense verrassingen stuiten. Wat meteen bewijst hoe lief de schrijver deze streek had en dat hij geen gevangene van Lier was. Hij betrok immers heel Vlaanderen in zijn scheppingen. Zelden echter overschreed hij de rijksgrens ('Naar waar de appelsienen groeien' en 'De harp van Sint Franciscus').
We moeten echter waarschuwen voor te chauvinistische interpretatie. Het gebruik van een gemeente of riviernaam steunt soms alleen op de klankexpressie van die toponiem. Zo komt het voor dat Timmermans een dorp met name vermeldt, terwijl hij er de beschrijving van een andere gemeente onder schuift. In zijn fiktieverhalen vlecht hij immers droom en werkelijkheid door elkaar, zodat lokaliseren meer dan eens precair wordt. Al zijn literaire scheppingen zijn echter gedompeld in een streekgebonden klimaat.
In de mastebossen
In 1939 huurde de familie Timmermans voor enkele maanden de bungalow Minneke Poes aan de Dennenlaan te Grobbendonk. Dochter Lia schreef over die kleine villa : 'Die lag aan het einde van een lichtgele zandweg, tegen een laag dennebosken geduwd. Als de brem in bloei stond, verhuisden wij naar het stille dorp. Onze Pa was een en al opgetogen. Het was er kalm en rustig en zo echt iets voor ons. Van in de vroege morgen was vader al aan het ronddrentelen in het bos ernevens of op de heide Elke dag bracht iets nieuws, en hij was er altijd op uit ons iets schoons te laten zien of horen in de natuur, om ons blij te maken.' Spoedig kwam Felix Timmermans er in kontakt met August Keersmakers, gemeentesekretaris van het aangrenzende Bouwel. De dorpskom van Bouwel ligt zelfs dichterbij dan het centrum van Grobbendonk. Hij was een buitengewoon kenner van fauna en flora. 'Deze secretaris kende alles van zijn geliefde Kempenstreek en was overgelukkig, dat hij in vader een aandachtige toehoorder vond en ook een bewonderaar der natuur.'
Timmermans maakte er met zijn gezin grote wandelingen door bossen, dreven en duinen. De tochten gingen o.m. naar het kasteelpark van het Hof van Bouwel, naar de schilderachtig gelegen watermolen aan de samenvloeiing van Aa en Kleine Nete, en naar de indrukwekkende burcht van Vorselaar. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat de auteur, die toen aan 'De Familie Hernat' werkte, bij het schrijven ook aan dit waterslot heeft gedacht. Het is bekend dat hij de stof voor deze roman putte uit diverse bronnen : de historie van een Liers geslacht en de geschiedenis der bewoners van twee Noordbrabantse kastelen. Mogelijk hebben de bouwstijl van het Kempens kasteel en de omgeving mee inspirerend gewerkt.
Tijdens die wandelingen bespeelde F. Timmermans soms een okarina of een mondharmonika. Af en toe verlangde hij alleen te zijn in de 'pluimige stilte'. Dan kuierde hij in de richting van Grobbendonk, tot aan de intussen gedempte Kempense vaart met een bomenrij op beide oevers. 'Daar kon vader uren zitten dromen, een pijp smoren of een liedeken fluiten.' Regelmatig haalde hij zijn schetsboek boven of maakte hij akwarellen.
Lia Timmermans getuigt : 'Ik geloof dat dit jaar voor onze Pa een van de gelukkigste van zijn leven was.' Toen de familie terug naar Lier keerde, zei de tevreden man : 'Ziet, boven Minneke Poes hangt een roze ster... Van dees vacantie ga ik een dagboekje maken.'
Bouwel
In 1943 verscheen 'Minneke Poes' (naar de naam van de bungalow) in de reeks De blauwe Snoeckjes' bij Snoeck-Ducaju en zoon te Gent, verlucht met prettige vignetten van de auteur. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van uitgeverij 'De Papegaai' (J.-E. Buschmann) te Antwerpen zag het jaar voordien reeds een beperkte luxe-editie het licht, geïllustreerd met vier oorspronkelijke etsen van Dirk Baksteen. Timmermans, die dit kleinood van fijnzinnige humor in donkere oorlogstijd heeft geschreven, noemde het zelf bescheiden een 'kleine inspiratie van een vacantieverblijf in het schone Kempenland' en droeg het boekje op 'aan den goeden vriend en groten natuurkenner August Keersmakers.'
Het veelluik is samengesteld uit kleine tafereeltjes, waarin de auteur blijgeestig het dagelijkse leventje in een dorpsgemeenschap schildert. De gewoonste dingen worden door hem tot poëzie verpuurd. De originele beeldspraak, gevoed door een zintuiglijke humor, getuigt van een haast kinderlijke observatie, iets wat alleen een groot woordkunstenaar vermag. Timmermans kon naar een uitspraak van Anton van Wilderode 'het stoffelijke verzielen.' De lezing ontlokt een 'glimlach, de perfektie van de lach.' Felix Timmermans beschrijft een vredige zondag onder de 'vertelselblauwe lucht.' In de processie 'zingen de nonnekens een musfijn Latijn, en de wierook walmt als een maneschijn door de dreven.'
Hij vertelt over de natuur, de kermis en de fanfare, een Ecce Homo, de postbode en de boswachter, de pastoor en de baron, de dorpspatroon en de sekretaris. die goed met God staat, want hij spreekt Latijn.' En hij verzint een vroom verhaal in het dorpje. De huizen staan er 'liefst niet te dicht bij de kerk, want ze worden niet gaarne door God op hun vingers gezien.' Als 'de dagen versmallen', loopt de vakantie ten einde.
We zijn langer blijven stilstaan bij 'Minneke Poes', omdat dit Timmermans' enige boek is, dat zijn oorsprong vindt in de Antwerpse Kempen en dat bovendien op een reële, dokumentaire basis berust. Het geschetste dorpsbeeld slaat kennelijk op Bouwel, ofschoon het vakantiehuisje op Grobbendonks grondgebied ligt. Deze laatste gemeente komt slechts ter sprake als 'het overvaartse dorp.' Het werk laat zich helemaal in kaart brengen.
Men heeft de Lierse letterkundige zijn regionale tematiek verweten. José de Ceulaer weerlegde dit : 'Laat de stof van zijn werk beperkt geweest zijn door zijn heimat, de maat van een talent wordt toch niet gemeten naar de omvang van zijn stof, maar naar de wijze waarop hij ze bezielt, langs zijn eigen persoonlijkheid om.' Timmermans' gehechtheid aan eigen bodem heeft nooit remmend gewerkt, zijn 'couleur locale' nooit benauwend. Zijn Vlaamse huiselijkheid doorbrak de grenzen van ons taalgebied en kreeg een Europees gehoor.
Intussen worden zijn boeken in 24 talen gretig gelezen.
Hubert Lampo onderstreepte onlangs in een toespraak voor de Vereniging van Kempische Schrijvers : 'Nog wordt te veel de Fé gevierd, nog te weinig Timmermans gewaardeerd.'
Blijft zijn populariteit hem nog steeds in de weg staan ? Een halve eeuw na 'Pallieter' zien vele (lees : Hollandse) lezers in de Lierenaar nog de rijstpap etende leukerd. De schrijver van het tot poëzie verdroomde proza, de dichter van de innerlijkheid is nauwelijks ontdekt.
*******
|