Felix Timmermans en Onze-Lieve-Vrouw.
Door Hub. Hechtermans s.m.m. - 1973
Praten met Lia Timmermans - Van Vader meegekregen.
De Jozef ll-straat te Oostende ligt in het verlengde van de rijzige Sint-Pieter-en-Pauluskerk. Op nummer 25 vind ik het naamplaatje : Aspeslagh-Timmermans en bel. De deur springt automatisch open. Aarzelend kijk ik in een soort kale garage zonder auto. Maar dan is er ergens een stem, boven aan de trap, links omhoog : « Kom maar door, Mijnheer».
En terwijl ik klim volgt de verdere uitleg : « Mevrouw is nog even bij haar zuster, Tonet. die op de andere verdieping woont ». Het contrast is opvallend als je van uit die "kale garage" in het ruime salon binnenstapt. Ik ben blij even rustig te kunnen rondkijken. Een smaakvol assortiment van mooie stijlmeubelen, kleine kunstvoorwerpen en tegen de muren meerdere schilderijen, vooral van zus Tonet. Vanaf een boekenkast naast een royaal boeket strobloemen, ziet de sympathieke kop van vader Timmermans, met de weelderige haardos, op me neer. Tussen de twee hoge vensters een geschilderd portret van Mevrouw Aspeslagh-Timmermans door M.J. Jacops. Vooral echter word ik geboeid door een grote boekenkast met glazen deuren. Het is allemaal Timmermans : originele uitgaven en vertalingen.
Toch wel indrukwekkend als je die zo bij elkaar ziet staan, verschillende rijen hoog.
Een hoekje echter is niet van Felix maar wel van Lia Timmermans. Ik wil juist enkele titels optekenen als de schrijfster ervan binnenkomt Het gesprek kan zo beginnen : « U heeft ook al heel wat gepubliceerd. » Mevrouw Lia, de oudste dochter van Felix Timmermans, die vroeger door haar Papa «Cecilleke» werd genoemd, glimlacht, maar ze blijft bescheiden : «Zo veel als vader zal het nooit worden. » Ze telt en komt toch tot een twintigtal uitgaven, meestal bestemd voor kinderen. Opvallend dat ook zus Clara en broer Gommaar kinderboeken uitgeven. Het "vertellen" hebben ze alle vier zeker van hun vader meegekregen, want zelfs zus Tonet vertelt, maar dan in haar kleurrijke, "naïeve" schilderijen. « Vader schilderde ook. Ik heb een paar werken van hem, maar ze hangen voor het ogenblik in het Stedelijk Museum te Lier. » Ja, dat wist ik, en zoals vele anderen had ik in bewondering gestaan voor het spontaan, origineel talent van de Fee, ook als schilder!
DANK ZIJ O.L.-VROUW
Ik was echter op de eerste plaats gekomen om te spreken over Felix Timmermans en O.-L.-Vrouw. In haar boek «Mijn Vader», uitgegeven bij Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, schreef Lia Timmermans : « De jonge schilder Raymond De la Haye bracht vader in aanraking met de theosofie, het cabbalisme, het spiritisme. Hij dompelde er zich helemaal in onder. Hij dacht daarin ineens alles te kunnen vinden waarnaar hij zocht en hij verloor er zijn geloof bij. Van Onze-Lieve-Vrouw echter, is hij, niettegenstaande alles, toch blijven houden. Zij was alles wat van zijn katholicisme nog overbleef. Dat hij toch geen occulist geworden is, heeft hij aan die verering voor Onze-Lieve-Vrouw te danken. Die tijd was voor hem een gedurige marteling van twijfelen en zoeken. »
Nu zegt Mevrouw : « Ik was toen natuurlijk nog niet geboren. Eigenlijk kan ik me niet goed voorstellen dat vader echt zijn geloof zou verloren hebben. Ik zelf heb hem altijd gekend als een door en door gelovig man. Hij heeft in zijn jeugdjaren zeker zijn strijd en twijfel gekend, zoals dat vaak voorkomt bij jongeren die zoeken. En het is ook zeker dat zijn grote devotie tot O.-L.-Vrouw hem geholpen heeft om de oplossing te vinden. »
« Uit zijn boeken, Mevrouw, en vooral uit zijn novellen blijkt wel, dat uw vader wist welk een grote plaats Maria ook bekleedde bij het gewone volk. Velen van zijn hoofdpersonages nemen in de meest verschillende omstandigheden hun toevlucht tot O.-L.-Vrouw. Was dat bij u thuis ook zo? Ik denk b.v. aan de Mariafeesten, werden die thuis meegevierd ? »
Mevrouw Lia hoeft helemaal niet na te denken ; de herinneringen aan haar mooie kindertijd zijn blijkbaar nog heel levendig : «Zeer zeker! Het begon met Lichtmis, dan gingen we naar de kerk de kaarsen halen, lichtblauwe kaarsen, waarom die blauw waren weet ik ook niet. Ze werden bewaard en bij noodweer ontstak vader die bij het beeld van O.-L.-Vrouw.» Ze wacht een ogenblik om het volgend feest te zoeken. « Maart, 25 maart, zeg ik, O.-L.-Vrouw Boodschap. » - « Ja, dat was een feest waar vader bijzonder veel van hield. Hij heeft het ook meermaals geschilderd. Voor moeder tekende hij een heel mooie Boodschap : de engel komt bellen aan een deurtje van ons Begijnhof te Lier, waar in de verbeelding van Vader Maria woonde. »
« Zag hij in de Boodschap enkel een soort folkloristisch gebeuren?» Mevrouw reageert spontaan : « O, neen ! Vader hield inderdaad veel van folklore. Maar zoals ik al zei was hij een diepgelovig man. Voor hem was de Boodschap een van de centrale punten van de christelijke leer. In dat mysterie werd God toch mens in de schoot van Maria, door de overschaduwing van de H. Geest. Wij spreken nu vooral over Maria. Maar de grootste devotie van vader gold de H. Geest. Hij hield trouwens van de Mystiekers, vooral een Ruusbroec. »
DE MEIVIERING
Mevrouw Aspeslagh-Timmermans schenkt de kopjes koffie vol. « Dan kwam de meimaand geloof ik, ja, inderdaad. Dat was een heerlijke tijd. Vader en moeder wandelden gaarne. We gingen bloemen plukken en die werden thuis bij het Mariabeeld gezet.
En dan elke avond naar de Mariale Oefening of het Meilof in de Kluizekerk, bij de Paters Dominicanen. Wij woonden daar immers kortbij. Lang voor het aanvangsuur moesten we toen reeds in de kerk zijn om zeker een plaatsje te vinden, vooral wanneer b.v. een Pater Callewaert kwam preken.» We praten een tijdje over de vele dingen die in de laatste jaren veranderd zijn of zelfs totaal verloren gingen. En toch voel je dat heel wat mensen, ook jongeren, nood hebben aan religie, aan godsdienst, ja zelfs aan wat wij «folklore» noemen. Tegenwoordig wordt trouwens nogal vaak herhaald dat we de godsdienst te abstract hebben gemaakt, enkel een ideologie. De mensen van alle tijden verschillen tenslotte niet zoveel van elkaar en daarom ook niet van de personen uit de boeken van Felix Timmermans. Ze wonen tegenwoordig in mooier huizen met meer comfort, maar dat houdt het verdriet, de ziekte, de dood niet buiten. En in die ogenblikken zoeken ze steun bij iets "hogers", vaak nog bij O.L.-Vrouw.
Maar we spraken over Mariafeesten : 15 augustus b.v. Dat was toch de feestdag van Mama. Want iedereen weet sinds Pallieter, dat de vrouw die Felix Timmermans boven alles lief had : Marieke heette. «Ja, Mama leeft nog en nog altijd in de Heijderstraat te Lier.
Ze houdt echter niet van drukke belangstelling en vooral dit jaar hebben journalisten het haar soms erg moeilijk gemaakt. Maar wij hebben haar op 15 augustus natuurlijk altijd gevierd, te zamen met haar hemelse patrones. Het begon steeds met een Hoogmis in de Kluizekerk...» De telefoon rinkelt. «Verontschuldig me even, maar misschien kunt U ondertussen eens lezen wat vader schreef bij gelegenheid van een Mariafeest in die Kluizekerk.»
EEN FEESTREDE
Wanneer in de XVIde eeuw te Lier het «Mechels kapelleke» verdween, bracht men het aldaar vereerde Mariabeeld, O.L.-Vrouw van Genade of de Bruine Lievevrouw, eerst naar de zwartzusters en later naar de kerk van de Paters dominicanen, beter gekend als de Kluizekerk. Op 18 augustus 1632 genas hier plots Anna Van Rockegem uit Antwerpen, die door de geneesheren was opgegeven. Na een zorgvuldig onderzoek, verklaarde Mgr. Johannes Malderus, bisschop van Antwerpen, dat men de genezing als een mirakel mocht beschouwen.
Hij beval dat men een dankprocessie zou houden. Toen Mgr Michael Ophovius, Bisschop van 's Hertogenbosch, maar vroeger prior van het dominicanenklooster te Antwerpen dit hoorde, wilde hij zelf de dankmis komen opdragen. Het was dus in 1932, bij de driehonderdste verjaring van het mirakel, dat Felix Timmermans de feestrede hield.
Men kan in het kort de geschiedenis vinden van de vereerde Mariabeelden in de Kluizekerk te Lier. Toen men dan in het jaar 1932 het derde eeuwfeest vierde van het mirakel op voorspraak van de «Bruine Lievevrouw», schilderde Felix Timmermans niet enkel drie grote doeken om er de Heijderstraat mee te sieren, maar hij hield ook de feestrede. Ze herinnert wel aan hetgeen Heeroom Pastoor uit «den bloeyenden wijngaerdt» eens zei tegen Leontientje, maar het is toch ook weer anders :
«De Bruine Onze-Lieve-Vrouw van genade uit de Kluis, is ene van de vele Onze-Lieve-Vrouwen, die als zegenrijke bloemen de wereld jong en helder maken.
Er zijn duizenden Onze-Lieve-Vrouwen en er is toch maar ene. Die ene verwijlt sedert haar Hemelvaart in het eeuwig licht, en al de andere, door vrome mensenhanden geschilderd en gebeeldhouwd, zijn alle verbonden aan haar hart, als met een draad van onzichtbaar licht. Van uit de hemel vloeit hare liefde, haar macht en genade in die andere. Wat schone namen heeft het volk voor haar niet verzonnen en gekozen. Er is de Lieve-Vrouw van Zoete Troost, en er is die der stilte; die der bedelaars, die van de Vijf Fonteynen uit het Alliers kapelleken, die der Zeven Smarten, die van de Nood Gods. Onze-Lieve-Vrouw van gedurige Bijstand, Onze-Lieve-Vrouw der Rozen en Onze-Lieve-Vrouw der Doornen, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, van Lourdes, Lisp, Onze-Lieve-Vrouw van het Goed Brood en duizend andere nog, en als een schoon licht tussen alle, de Bruine Onze-Lieve-Vrouw van Genade uit de Kluis.
De ene weent, de andere glimlacht, deze is gelukkig, een andere treurt. Er zijn er grote en er zijn er klein, er zijn er in goud, in edelsteen, in zijde en fluweel; er zijn er in hout, en in goedkope plaaster en potaarde. En de kleinste en geringste is van zo'n grote geestelijke waarde, als diegene die fortuinen kost. Hare aanwezigheid in ons goed en duurbaar Vlaanderen is als een zomermorgen voor de mensen. De verering van de mensen voor haar is de kracht en de instandhouding van ons volk.
En die verering is blij, kinderlijk en helder. Zij is zonder angst en zonder dwang. Zij bloeit lijk de kruiden in de weide, die verering. Wandel op de buiten, slenter langs het veld, de bossen en rivieren; dwaal over de heuvelen, overal ontmoet ge haar : in de stenen kapellekens, in de notebomen, aan de knotwilgen; onder al die torens die ge ziet van kloosters, abdijen en kerken woont ze, en ze woont ook in de huizen, in de grote en in de klein. Zij staat er tussen bebloemde vazen, onder glazen stolpen op de schouw; zij is het sieraad op de kasten, ze schemert in d' alkoven, en in de steden troont zij op de hoeken der straten. Heel het land vertelt van hare goedheid, heel het land zingt van hare luister.
Drie keren per dag, 's morgens, 's noens en als de schemer komt luiden de klokken heel de wereld door ter harer ere.
Wij willen als kinderen onder hare mantel staan. En 's nachts neemt ze om zo te zeggen haar goddelijke Zoon bij zijn bloedende hand en wijst Hem de huizen waar er verdriet en kommer is.»
En dan wordt hij pas helemaal Timmermans, de schrijver met de heerlijke verbeelding, die een vrouw in haar zakdoek ziet wenen voor Maria en O.L.-Vrouw van Zeven Smarten wordt voor hem : «de zakdoek der bedrukte moeders»; die weet dat het jonge meisje aan Maria de vreugde van haar eerste grote liefde toevertrouwt en Maria wordt voor hem : «De post-restant der verliefden». En O.L.-Vrouw van Troost noemt hij : onze pot met zalf, omdat hij denkt aan de grote porceleinen pot, met de geneeskrachtige zalf. die vroeger in elk huisgezin bewaard werd en verlichting moest brengen in alle ziekte of pijn.
Zo heeft men vroeger toch ook de litanie van Loreto gemaakt : Geestelijke vaas, eerwaardige vaas, heerlijke vaas van godsvrucht, geestelijke roos, gulden huis, deur des hemels, morgenster, bid voor ons. Felix Timmermans besloot zijn feestrede in de Kluizekerk met een eigen litanie ter ere van Maria : «Onze-Lieve-Vrouw, zij is de geestelijke troost der mensen. Zij is de toevlucht, de barmhartigheid van elke straatmiserie. Zij moet zorgen voor de zieke kinderen. Z' is de muziekdoos der gezonde kinderen. Zij is de zakdoek der bedrukte moeders. De post-restant der verliefden. De gastvrije herberg voor de geslagenen, gebrokenen, kreupelen en verroesten. De blijde bloemenhof der nederigen en eenvoudigen. Zij is onze morgen. Onze pot met zalf. Onze korf vol honing. De wijngaard van ons leven.
De lamp van onze nachten.»
BIDDEN ZOALS RUYSBROECK
Felix Timmermans en de Mariaheiligdommen.
In 1603 liet bisschop Miraeus van Antwerpen als veiligheidsmaatregel de boom van Scherpenheuvel omhakken, waaraan tot dan toe het wonderbaar Mariabeeldje gehangen had. Uit die boom werden echter, zoals we vroeger al schreven, meerdere andere Mariabeeldjes gekapt en naar verschillende plaatsen gestuurd, zelfs buiten Europa. Bisschop Miraeus schonk een ervan aan de Kluizekerk van de paters dominicanen te Lier. 6 januari 1605 werd het er door de kanunniken van de Sint-Gommaruskerk in een plechtige processie naar toe gedragen. Op 18 september van datzelfde jaar richtte Pater Boucquet, met verlof weer van bisschop Miraeus, in die Kluizekerk de Broederschap op van de H. Rozenkrans. Zo kreeg ook dit beeldje een dubbele naam : O.L.-Vrouw van Scherpenheuvel en O.L.-Vrouw van de Rozenkrans. Het wordt nu nog in de Kluizekerk vereerd.
Uit vorige artikelen weten we dat Felix Timmermans een tijdlang leefde in de «Schemeringen van de dood». Het was vooral dank zij O.L.- Vrouw, vertelde ons zijn dochter Lia, dat hij zijn geloof bewaarde en zijn levenslust terugvond. Hij maakte daarbij kennis met zijn latere echtgenote Marieke Janssens en in die jaren, vlak voor de eerste wereldoorlog, schreef hij zijn levensdriftige « Pallieter », zo levensdriftig zelfs, dat het boek op de Utrechtse Index kwam. Er is boven de Moerdijk heel wat veranderd sindsdien!
Maar Pallieter, de dagemelker, bleef een gelovige. Hij zag het volk naar Scherpenheuvel trekken, over de veldwegen, onder een brandende zon : « Wel een duizend menschen bijeen, die nu, na het zwijgen der muziek, dat voorop ging met kruis en priesters in koorhemd en roodgeklede misdienaars, luid aan 't weesgegroeten gingen, 't Was alsof er uit den grond een doffe rommeling kwam. Al die menschen, vrouwen, mannen, boeren, begijnen en kinderen, waren grijs van 't stof, dat opwolkte vóór hunne lamme voeten. » En al die mensen trokken naar het « kleine zeer-mirakuleuze zwert Ons Lievevrouwenbeeldje van Scherpenheuvel. Pallieter rilde van ontroering en kreeg tranen in de ogen, die menschengolving daar te zien, zo vol geloof en zielebrand. »
Maar dan ineens dacht hij er aan dat de meesten van die pelgrims slechts gingen bidden uit eigenbelang en "zijn ontroering viel lijk een lege zak." Voor hem was bidden zoals Ruysbroeck het leerde : God alleen beminnen om Hemzelf, niet terwille van ons eigen geluk. « Ende dat es volmaecte Karitate » citeerde Pallieter en hij voegde er zelf bij : «Wie anders bidt, is lak e kind in een loepmand. »
DAN KWAM DE OORLOG
Toen «Pallieter» werd uitgegeven in 1916 was het reeds twee jaar oorlog en de levensdrift van Felix Timmermans had een nieuwe knak gekregen. Hij had ondervonden dat het niet altijd gemakkelijk was om Ruysbroeck te volgen in zijn hoge mystiek. De meeste mensen, en hij zelf ook, gingen inderdaad eerder naar God « als een kind in een loopmand ». En dat kind had een moeder nodig om het op tijd en stond op te vangen in haar beschermende armen.
Wij vertelden reeds hoe hij in die dagen zijn schoonmoeder het rozenhoedje hoorde voorbidden op de oude Vlaamse wijze en dat hij-zelf begon mee te bidden.
In die tijd schreef hij « Het kindeken Jezus in Vlaanderen » waarin Maria natuurlijk, naast Jozef, een grote plaats innam. Maar in bijna al zijn latere werken, kleinere of grote, vindt men Maria terug en zullen de hoofdpersonages hun toevlucht tot haar nemen.
Het begijntje, juffrouw Symforosa, bidt tot haar om sterk te blijven, bij het afscheid van de schone tuinier Martinus, op wie ze heimelijk verliefd werd, maar die broeder wil worden bij de Bruin Paterkens. Pietje Vogel wordt in de Kerstnacht, « toen de ster bleef stille staan », door O.L.-Vrouw uit de macht van de duivel verlost en Maria vertelt het zelf aan zijn vriend Schrobberbeeck.
Leontientje, het nichtje van «de Pastoor uit den bloeyenden wijngaert» heeft al haar vertrouwen gesteld in O.L-Vrouw der Vijf Wondekens, die voor hare beminde Isdoor het ware geloof moet verkrijgen. Pieter Bruegel gaat eerst naar Scherpenheuvel bidden wanneer hij behouden uit Italië terugkeert om daarna te Antwerpen zelf, in de O.L-Vrouw-kathedraal, Maria met een dikke kaars te bedanken. En Sint Franciscus uit « De Harp », die als jongeling « een witte struisvogelpluim van zijn hoedje brak » om die als een bloem aan O.L.-Vrouw te offeren, wilde sterven in de kapel van O.L.-Vrouw ter Engelen, waar Maria hem trouwens reeds verschenen was, samen met haar Zoon, om hem te steunen bij de aanvraag van de Portiuncula-aflaat.
Boer Wortel uit de « Boerenpsalm » trekt met zijn blind dochtertje Amelieke op zijn rug tevoet naar Scherpenheuvel, zeven uren ver. Dat zat hem twee dagen in zijn knoken. En het was tenslotte in « Ik zag Cecilia komen » dat Timmermans aantoont hoe een jonge man voor zich zelf en zijn geliefde kan bidden en dat het toch een echt gebed blijft in de geest van Ruysbroeck : « Stralende Koningin der hemelen, ik offer u dagelijks kaarslicht en bloemen. Ik zou nog van alles willen offeren : druiven, honing en alles wat rein en uwer waardig is.
Ik wil u daarmee niets afdingen ; het is enkel om u mijn liefde te tonen. De ene liefde vergroot de andere. En waar liefde is straalt het van wondere gebaren, van wondere vragen en wondere giften en gaven... Laat Cecilia genezen. »
BEDEVAARDER IN LOURDES
Tussen «Pallieter» en «Cecilia» liggen er bijna 25 jaren. En in die 25 jaren was hij getrouwd en had hij kinderen gekregen, had hij ondervonden dat er schone en triestige dagen zijn in het leven en had hij begrepen dat de mensen een moeder nodig hadden waar ze af en toe om hulp konden vragen. Hij zelf ging nu regelmatig elk jaar met zijn gezin op bedevaart naar Scherpenheuvel en, ja, hij was ook in Lourdes geweest, op terugweg uit Italië in het "heilig jaar" 1925.
In zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » (1926) vertelt hij het. Ze waren 's avonds in Lourdes aangekomen en terwijl zijn vrouw en zijn twee zusters doodvermoeid gingen slapen, wilde Felix eerst nog naar de Grot, waar « boven een piramide brandende kaarsen het blanke O.L.-Vrouwebeeld in de rots-nis schemert. Het is er eenzaam, enkele mensen bidden voor de traliën, en achter mij klotst en bruist in de duisternis de woelige bergstroom, de Gave. Dat is nu het beeld, waar heel de gelovige wereld naar toe ziet, als de pijn en miserie hun lichaam benijpt, en als het verdriet hun hart komt raken. En, al is het dit beeld niet dat geneest, maar de H. Moeder in den Hemel, toch zien miljoenen ogen er naar op, omdat de ogen iets willen zien ; en de genade, troost, liefdebalsem en genezing vloeien hier uit de hemel als rozen onder de mensen. »
In Lourdes ontdekte Felix Timmermans niet meer de pracht en kunst uit Italië en, ofschoon hij-zelf souvenirs ging kopen, vond hij toch dat er wat al te commercieel werd omgesprongen met het heilige. Maar als gelovige ontmoette hij ook hier het echte Lourdes, waar geen menselijk opzicht meer bestaat waar men samen of alleen luidop bidt, de armen wijd uitgestrekt, geknield op de grond. De mensen « kunnen niets anders meer dan zoveel mogelijk hun liefde voor O.L.-Vrouw te laten zien », en « men bestormt en beknotst er de hemel met gebeden.» Felix Timmermans maakte er de kruisweg mee, de ziekenzegen, de kaarskensprocessie.
Hij stond tussen de biddende mensen vóór de Grot, zag hoe zij er de talrijke kaarsen offerden en hoe zij gingen drinken van het bronwater, dat over vele kraantjes werd verdeeld. Maar het meest van al werd hij getroffen door de ellende van de zieken. Zij zaten naast elkaar op banken of in hun wagentjes : lammen, blinden, kreupelen en andere miserabelen. Heel de miserie van de wereld werd er blootgelegd. « Maar zie daarnevens dan de liefde!
Hoe elkendeen helpt en elkaar bijstaat. Hoe edel en arm die getroffenen met zorg omringen. Men is vol betrouwen op de H. Maagd. Het is als bij een groten brand, waar elkendeen emmers aangeeft. » En Felix Timmermans ontdekte wat Pallieter blijkbaar nog niet begrepen had, dat in een Mariaoord, de mensen tenslotte de eigen noden, waarvoor ze inderdaad gekomen waren kunnen vergeten om te bidden voor de redding en de genezing van de anderen. « Eigenliefde verdwijnt hier, en dat is het schone mirakel, dat ge hier zienderogen kunt genieten !
En daarom kunt ge het vergeven, dat de gebouwen enig in hun smakeloosheid zijn : het hart der mensen klopt er, lijk het nergens klopt. Ze leggen hunne ziel lijk tapijten open voor O.L.-Vrouw en beminnen elkaar echt broederlijk voor enige dagen. » En hij besloot : «Wij zijn twee dagen te Lourdes geweest in die branding en kolking van gebeden, en, als we den dag nadien het oord der mirakelen verlaten, groeten wij nog eens vanuit den trein het witte beeld der goddelijke ziekenverpleegster op wier moederlijke schoot de mensheid genezing zoekt en vindt. »
IN LIER EN OMGEVING
Op het einde van mijn gesprek met Mevrouw Lia Aspeslagh-Timmermans, kwam ik tot de conclusie dat men een zeer interessant boek zou kunnen schrijven over Felix Timmermans en O.L.-Vrouw. Alleen reeds in Lier zelf en omgeving had hij menig Mariabeeld geschilderd, beschreven of er voor gebeden. Op een stuk papier tekende Mevrouw Lia een plannetje van Lier en gaf met een kruisje de voornaamste plaatsen aan : « Ik zal er nog wel een aantal vergeten» zei ze, «maar kijk, eerst de Lievevrouwen van het Begijnhof die hij zo gaarne tekende : aan de ingangspoort O.L-Vrouw van Remedie, ge weet wel : die O.L.-Vrouw van de Vissen werd ; dan O.L.-Vrouw van Zeven Weeën, op een binnenkoer van dat begijnhof en verder O.L.-Vrouw uit den Groten Briel en uit de kapel in den Drink.
En hier hebt ge de Kluizekerk, waar wij vlakbij woonden, met de Bruine Lievevrouw.
En daar de Sint Gommaruskerk. Het gebeurde, dat wij als kind door de Sint Gommarus gingen om onze weg wat te verkorten. We zagen er dan vaak vader, die gans alleen en roerloos te bidden zat voor O.L-Vrouw van Altijddurende Bijstand. Dat heeft ons steeds getroffen. Wanneer hij ons opmerkte moesten we altijd ook een paar weesgegroetjes komen meebidden. En dan in de richting van Emblem, komt ge eerst, links, aan de kerk van Lisp. Daar vereren ze O.L-Vrouw van het H. Hart, zoals te Averbode of te Sittard in Nederlands Limburg. Hier ging vader Maria danken, toen we in het begin van de oorlog 1940 na een vlucht van enkele weken behouden terug thuis kwamen.
En dan een paar kilometer verder, te Emblem zelf, rechts van de weg, ligt, op een heuvel, de mooie Allierse kapel, waar men O.L-Vrouw van de vijf wondekens vereert.
Goede Vrijdag 1921 bezocht vader deze kapel, samen met architect Van Reeth en componist Veremans. Het was voor deze Lievevrouw dat vader Leontientje liet bidden komen in zijn boek « De Pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt », ofschoon hij de kapel zelf in de buurt van Scherpenheuvel situeerde. Elk jaar trok er een processie uit, nu nog trouwens, en wij mochten er met vader telkens naar toe...»
DE LAATSTE TOCHT
Zo kan men blijven vertellen over Felix Timmermans en O.L.-Vrouw, hoe hij haar zelf lief had en hoe we haar voortdurend terugvinden in zijn boeken of zijn tekeningen. Maar ook voor hem kwam, nu 26 jaar geleden, de laatste tocht. Wij schreven reeds dat de tweede wereldoorlog hem erg ongelukkig maakte en vooral de repressie die er op volgde. Hij kreeg verschillende hartaanvallen en men legde hem kamerarrest op.
In de stilte van die kamer bereidde hij zich voor op de laatste grote reis. In «Adagio» vindt men er de weerklank van :
Met U zijn er geen verten meer
en alles is nabij...
geen gisteren en geen morgen meer,
geen tijd meer en geen uren,
geen grenzen en geen muren ;
en alle angst voorbij...
Aan zijn kinderen had hij gezegd : ge moet zo leven, dat ge steeds sterven kunt zonder spijt, omdat ge weet dat de liefde eeuwig is. En weer in «Adagio» dichtte hij :
O mocht mijn ziele
hoog en zuiver branden
zoals de maan
thans neerblinkt op het dal,
wanneer ik uit de nauwe wanden
des levens, naar de landen
van Uw Belofte stijgen zal.
Hij had zo vaak de maan getekend als symbool van O.L.-Vrouw. En toen Mevrouw Lia mij vertelde dat hij die vroege vrijdagmorgen van 24 januari 1947, rustig stierf met het hoofd op de schouders van Tonet, dacht ik terug aan wat hij-zelf schreef, in zijn Bruegel-boek over de dood van het meisje Veronica, die stervend zei : « O.L.-Vrouw heft mij onder mijn armen op, heel hoog, en ik zie de zee, en op 'nen berg een stad met regenbogen... » Is het daarom misschien dat men op zijn doodsprentje dit gedichtje van hem schreef :
« Ik zeil langs regenbogen Gods stilte tegemoet...»?
********
|