Gedurende die oorlogsjaren en na mijn vrijlating in 1945 had ik de eer en het genoegen van een omgang met Felix Timmermans die ik nooit zal vergeten. Hij is en blijft een unieke verschijning, juist door zijn personlijkheid als mens en kunstenaar. Mijn vrouw is nog altijd verwonderd over het feit dat een man, zo beroemd, met zulke schitterende positie en hoge relaties in binnen- en buitenland, die van de hoogste berg op ons kon neerzien, daarbij zo eenvoudig en hartelijk met mensen van kleine conditie omging, belangstellend naar hun minste aangelegenheden kon luisteren en steeds het gebaar en het woord vond, waarvan men opfleurde. Hem kennen was hem liefhebben!xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Timmermans kwam ook dikwijls bij mij thuis in de Lantaarnstraat. Hij kwam dan op uren dat hij wist dat ik normaal terug was van mijn werk. Gewoonlijk liep ik dan op holleblokken en droeg een oude baret waar mijn haren onderuit staken. Wanneer ik voor hem de deur opende, zei hij :
Dag, Jan Nagel!... neem het niet kwalijk, ge doet mij aan hem denken, als ik u zo zie afgestommeld komen. (U weet dat Jan Nagel een raar figuur is in zijn Pieter Bruegel).
Timmermans kwam gaarne bij ons. Mijn vrouw heeft de gewoonte alle bezoekers vriendelijk te ontvangen. Zij is een Hagelandse en had daar na dertig jaar nog de spraak, de gebaren en openhartigheid van. Dat viel in de smaak van Timmermans, want hij zei mij meermaals :
Ik hoor en "zie" haar gaarne spreken ; ze kan 't goed zeggen ook, en onderwijl gaan haar vlugge pollen voort met werken en ze heeft daarbij voor de bezoekers steeds iets op tafel staan, dat zij niet kunnen afslaan, omdat het met zoveel oprechtheid en goedheid wordt aangeboden.
't Is maar om te tonen hoe eenvoudig doch hartelijk onze omgang werd. Ook Marieke en de kinderen Timmermans hielden zich niet te fier om in het Lanteirestreutje (zoals de Lierenaars zeggen) een gezellig avondje te komen doorbrengen. Wij zijn ook altijd goed bij hen ontvangen geweest. Als echtgenoot en vader was Felix Timmermans een voorbeeld van warmte-uitstralende genegenheid en bekommernis om hun welzijn. In het najaar van 1940 stonden wij met een paar bestuursleden in de tuin van het oudemannen-huis Kleine Bril te wachten op andere leden voor een vergadering. Ik zag een papaverplant staan, waarop nog een zaaddop prijkte, ledig en de zijkanten uitgebrokkeld, zodat alleen nog de naden van het dakje met de zitstengel verbonden waren : uitgetekend een mooi evenwichtig lantaarntje.
Ik wees Timmermans ernaar, hij plukte het voorzichtig met een eindje stengel af :
Voor ons Tonet, die maakt tegenwoordig veel studiewerk op de curieuze (te Lier bedoelt men daarmee : merkwaardige) vormen, geschapen door de natuur zelf.
De goede Fé heeft dat al de tijd van de vergadering voorzichtig tussen duim en wijsvinger gehouden en is er dan ook zo mee naar huis gegaan. Zijn kinderen hebben veel aan hem te danken. Wanneer hij mij van hun werk liet zien, vroeg hij nooit mijn oordeel, maar zei :
Ik laat ze doen. Zit het erin, dan komt het eruit; zit het er niet in, dan slaat men het met geen stok te voorschijn.
De gedachte dat ik met Felix Timmermans, die mij als een vriend behandelde, nog niet van man tot man over mijn Pallieterjanus en wat er rond moerde had gesproken, kwelde mij sedert lang. Te meer daar ik meende dat ik, jaren terug, de kans door Timmermans zelf mij geboden, niet direct begrepen of benut had. Zijn bekend schilderij Landelijke processie herinnerde mij steeds aan een paneeltje van Bruegel in het museum van Brussel. Ik had het daar tijdens mijn militaire dienst gezien.
Ik sprak er Felix over en hij antwoordde stante pede :
Ja, dat heb ik daar in mijn jonge jaren gecopieerd... En?... Ik was zo verbouwereerd dat de draagwijdte van het voegwoord "en" mij ontging. Jaren heb ik ermee als op een knobbelknoest gezeten. Ik begon het onbetamelijk te vinden dat ik nog steeds zijn oordeel niet over mijn Pallieterjanus-geval had gevraagd. Het toeval hielp me een beetje. Rond de tijd van de Rembrandtprijs (mei 1942) ging ik op zekere dag aanbellen of er soms werk voor de gilde lag te wachten. Felix zelf kwam opendoen, liet mij binnen maar vooraleer de deur weer dicht was, kwam Dako, zijn pekinees hondje, op zijn snelst aangewaggeld.
Felix riep :
Hou 'em tegen, hij mag niet de straat op!
Met mijn rechterbeen hield ik Dako tegen, maar Felix schopte jammer genoeg naast de pekinees, maar wel tegen mijn scheen, die zoals bij ieder mens nogal gevoelig is.
Een onderdeel van een seconde flitste de vraag in mij op : doet hij dat nu moedwillig?
Maar Felix lachte gul verontschuldigend.
Meneer Timmermans, leidde ik het gesprek in, ik blijf u dankbaar om uw zo gewaardeerde als vriendelijke belangstelling en om de hartelijkheid waarmee gij mij hier steeds ontvangt. Nu vraag ik u voor één keer mij een kwartier meer dan gewoonlijk van uw kostbare tijd af te staan om u een paar vragen te stellen en uw oordeel te vernemen. Ge hoeft mij niet te sparen... over mijn in jeugdige overmoed geschreven Pallieterjanus. Maar vooreerst wou ik een bijkomend vraagje vooropstellen. Geen spier van zijn gelaat vertrok, zomin als dat bij een door-winterde biechtvader het geval zou zijn.
Hij zei gewoon:
Goed, ik luister...
Ik vervolgde een beetje zenuwachtig, waarom zou ik het niet bekennen ? :
Zowat vier of vijf jaar geleden zei ik dat uw boerenprocessie, een prachtig doek overigens, mij deed denken aan een fragmentair schilderstukje van Bruegel, dat als weggedoken in een hoek van het museum te Brussel hing. Onmiddellijk antwoordde gij dat ge het daar gecopieerd had. Veronderstelde u toen dat ik aan een postiche dacht? Bemerkend dat ik verbrouwereerd zweeg, liet ge een scherp "èn?..." volgen.
Was dat een uitnodiging om het over Pallieterjanus te hebben?
Ik veronderstelde niets, maar ik meende dat gij over Pallieterjanus zoudt spreken.
Ja, het irriteert mij al jaren dat ik daar niet op inging, maar gij vroegt mij nooit iets daaromtrent. Mag ik nu uw zienswijze over Pallieterjanus vernemen? Hebt ge dat werkje als een aanval op uw originaliteit als schrijver beschouwd? Mijn broer gaf u een exemplaar, dat ge zeker zult gelezen hebben, ook mijn verantwoording bij wijze van inleiding.
Zaagt ge die als een bedekte insinuatie, om niet te zeggen verdenking van plagiaat...
Weet ge ook... och kom, ik ben er zeker van dat mijn broer u de ware reden zei van het stopzetten van de verkoop, reeds een paar jaar vóór ik te Lier kwam wonen. Ge kent dus ook de dubieuze voorstellen die letterkundigen, afgunstig op uw roem, mij deden?
Timmermans stak een hand omhoog om mijn tirade te stoppen.
Hij zei :
Ja, beste Floran, dat heeft uw broer mij in 't lang en in 't breed verteld, ge kent hem. Bespaar u verdere moeite. Wel in 't begin was ik gevexeerd, effenaf verstoord op uw pamflet, studie of hoe ge 't dan ook heten wilt. Maar toen ik meermaals uw nogal uitgebreide verantwoording gelezen had, kwam ik tot de conclusie dat gij nog een groentje in 't vak waart, er tuk op om ook eens in 't zonnetje te staan. Gij koesterde uw ontdekking die ge u om geen waarom zoudt laten ontfutselen. Een jonge jager die edel wild op het spoor is en de trofee niet wil missen.
Ik zat zo verstomd te luisteren en zo klaarblijkelijk mijn eigen oren niet gelovend, dat Felix een glimlach niet kon onderdrukken.
Awel? vroeg hij met een stembuiging die zoveel betekende als : zijt ge uw tong kwijt? Toen schoot die gelukkig los :
Meneer Timmermans, zei ik, ge hebt een molensteen van mijn hart gewenteld... Eindelijk ken ik iemand die mij begrijpt en wat voor iemand! Vele critici en zelfs uw verdedigers kunnen een lesje nemen aan uw scherp inzicht en juist oordeel. Ik zeg dat niet om mij te verheffen, contrarie! Kon ik herbeginnen met de ervaring van deze jaren, er zou thans van Pallieterjanus geen spraak zijn !
Ik vernam met vreugde dat Timmermans sedert lang mijn werk niet meer apostrofeerde als een boze, opzettelijke aanval. Ik liet hem ook de briefkaart zien, waardoor de zaak aan het rollen was gebracht. Hij had het al van mijn broer vernomen, lachte er eens naar met zijn ogen en zei eenvoudig :
Hoe een dubbeltje rollen kan... Luister, beste jongen, 't is allemaal goed verlopen.
Ik heb er geen schade van ondervonden en gij hebt er vrijwillig, tegen uw financiële belangen in, al vroeg een punt achter gezet. Ik geloof u, zoals gij mij gelooft. Laat er ons verder over zwijgen. Wij hebben tegenwoordig aan ernstiger zaken te denken.
Ik maak mijzelf niet wijs dat "men" dat allemaal zal kunnen geloven, maar ik wéét dat het zo is. Wie het onmogelijk kan bijtreden, onderschat beslist de grootheid van Felix Timmermans als mens. Hij was een rots waarop men kon bouwen. Later tijdens de droevige jaren van de repressie ik had toen zelf enkele maanden staatspension achter de rug ging ik hem geregeld bezoeken, alhoewel mijn rechtszaak nog aanhangig was. Precies daarom hebben velen mij die bezoeken ontraden, het zou mijn zaak kunnen verergeren. Ik stoorde er mij echter niet aan en bracht hem twee- of driemaal per week botermelk, zolang die nog op de bon stond. Ik vond hem steeds in pyjama, hetzij in bed, hetzij in een leunstoel.
Op een bewogen moment ontsnapte het mij :
Ik heb nog veel aan u goed te maken... maar hij wuifde mijn woorden met een betekenisvol armgebaar weg.
Ik zou nog veel kunnen aanhalen van de laatste jaren. Van onze gesprekken over geloof, evolutie en vrije wil, van zijn Adagiogedichten die hij mij ter inzage gaf en die hem een grote troost waren in zijn pijnlijke toestand. Een kopij van Adagio was naar Albert Westerlinck gestuurd en een aan mij overhandigd voor een mogelijke rangschikking van de gedichten. Volgens de Fé was er tussen de rangschikking door Westerlinck en door mij slechts één verschil : hij had Emmaüs laatst gezet en ik De kern van alle dingen.
Ziehier in dit verband de laatste brief die ik van Timmermans ontving :
Lier 24 nov. 1946
Beste!
Zoudt gij mij geen afschrift kunnen laten bezorgen of beter zelf bezorgen van den volglijst der gedichten uit Adagio. Ik heb die een drie weken geleden meegegeven met mijn uitgever. Die schijnt die niet meer te vinden. En ik ook heb er geen afschrift van. Het is zeer dringend! Ik zou het morgen of overmorgen willen naar Holland opsturen!
Met de meeste genegenheid, en 't beste voor Mevrouw!
Uw Felix Timmermans
Als een kostelijke erfenis bewaar ik Postkaart nr. 6, aan mij opgedragen en geschreven naar aanleiding van een bezoek aan Anderstad, vroeger een ridderburcht aan de Oude Liersebaan - Waversesteenweg, nog altijd door vestwater omgeven. Daar bevindt zich thans de zuivelfabriek St.-Clemens, waar ik vanaf 1940 heb gewerkt. Tijdens de tweede wereldoorlog was de omgeving daar nog een oase van rust, een hoekje waar de natuur haar levendige tafereeltjes kon opbouwen, bijzonder in en om de vest : riet, lis, elzenhout, beuken, trilpopulier, lariks, rododendrons, hagedoorn en noem maar op. Een paradijs voor insekten en klein wild, ijsvogeltjes, vinken en lijsters en dies meer. In het drie a vier meter brede ringwater : stekelbaarsjes, witvis, kikkers, salamanders, ratten, spitsmuizen, wezels, kleine en grote, blauwe en gele waterjuffers. Kortom een minifauna en -flora, zoals het delicate penseel van Japanse artiesten die zo sober en expressief levendig konterfeiten. Nu zal u deze postkaart wel aanvoelen als heerlijke kleinkunst. Uit voorzorg gaf hij mij naast de geschreven tekst ook de getypte !...
Postkaarten 6
voor Floran Lambrechts
Niet overal is er kroes op de hofgracht gesprinkeld. Er zijn koele, donkere watergaten, waar van binnen een schemerige karper naar buiten staat te zien.
De bronzen vlieren rieken alles bijeen ; er kruipt een hommel in den zwanennek van een lelie en het lis glimt als het lis van een Chinese theedoos.
Een libel, als een snipper maannacht, hangt blinkend stil te zien en maakt lucht van haar vleugels. Een kikvors steekt zijn buste uit het water. Men ziet hem asemen onder zijn wit gilet, en hij leunt met zijn ellebogen op den rand van een nenupharblad, als een notaris achter zijn tafel.
En 't is zó stil, dat er een waterrat met haar jongske op haren rug van den enen kant naar den anderen zwemt. De vier oogjes fonkelen als zwart kristal. En dan komt er nog een kleine vogel bij, op een riet lijsjes zitten wiegen. Alles is stil en alles blinkt.
Als voor de aardigheid pitst de zon nu en dan nog een diamant uit het water.
Alles is zo volkomen sereen tot op de graat. Zien! Zien! Niets anders dan zien. Vogel, verroer niet! Spin blijf zitten! Zien, zien, niets anders dan zien.
Niets denken, niets doen! Of er rijst weer asse tussen onze gevouwen handen.
ft
Maar deze uiteenzetting gaat over Pallieterjanus, ik beschouw ze als mijn laatste getuigenis (*) en wens er niet meer op terug te komen. Timmermans treft geen schuld en bij mij was het een misverstand, geen boos opzet. Trouwens de hatelijkheden en verdachtmakingen tegen hem, die ik tijdens de jaren 1923 - 1929 ten tijde van mijn parallelstudie te Lier en elders moest aanhoren, heb ik in mijn verantwoording van Pallieterjanus volkomen genegeerd. Wel beschreef ik ze voor hem in ons voornoemd onderhoud en ik besluit dit geschrift met zijn gezegde : "Ja, in die tijd groetten velen mij met hun hoed, maar waren hun blikken dolken geweest, dan had er reeds lang een dikke treurwilg op een graf voor Felix Timmermans gestaan !"
(*) Dit "Sleutel- en slotwoord over Pallieterjanus" was inderdaad zijn laatste getuigenis.
Op 9 augustus 1974 overleed Floran Lambrechts. Op 13 augustus werd hij in Lier begraven in de nabijheid van het graf van Felix Timmermans op het kerkhof Kloosterheide.
*******
|