Paaschtijdxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Felix Timmermans.
De Lente komt Vlaanderen ingedreven op het water van stroomen en |rivieren, die gezwollen zijn en helder, van den gesmolten sneeuw der bergen. Ze komen van de bergen uit het Zuiden waar de zon al heet wordt, en hunne wateren heeft doorschenen, en ze gieten en stuwen hun zondoorzoende waters de lage landen in, in beken, sloten, vijvers en plassen.
En al dit vloeiend nat, dat ginder in 't Zuiden reeds de lente en de bloemen heeft gezien en geroken, murmelt de kikvorschen en het nieuwe gras wakker. En 't gras vertelt het aan de madeliefjes, die met bourgogne op hun wit kraagsken, verbaasd komen kijken. De waters tokkelen boterbloemen open, leggen sleutelbloemen, trekken het lisch als zwaardpunten uit den grond, en de goede, domme boomen zuigen, zuigen lijk olifantslurven met het sap de lente op, en duizend botten knallen open. De lente zit in het water, hij komt met het water, en vóór de zon schijn geeft, staan de perzikboomkens al in rooden bloei, en groeit de paaschpalm in de hoven.
De lucht geniet van het water, klaar en open worden de einders, zonder smoor, en men ziet torens van verre steden. Er is zilver aan de horizonnen. Van achter de met molens geteekende verten komen de groote vluchten vogelen. En de kiekens leggen paternosters van witte eieren. Nieuwe geruchten en geuren loopen uit bosch en beemd. De tijd van geven is gekomen!
En als de zon dan eindelijk eens komt zien verschiet ze er van, dat er al zooveel lente over Vlaanderen ligt getapijt.
De boeren rekken zich, hun beenen zijn stram van 't zitten; de blijde tijd van werken en zorgen duwt de staldeuren open; de ploeg blinkt, en 't zaad regent in de aarde.
Maar als Die van daarboven niet mee helpt, dan komt er niets van in huis. En als 't Palmenzondag is geweest, en Jezus zijn blijde intrede doet op de zon gezeten, gaan ze met hun gezin, op een dag tusschen Palmenzondag en Beloken Paschen, de gewijde palm langs de vier hoeken van hunne akkers planten. Op elken hoek krabben ze met de wijsvinger een kruisken in den grond en planten de palm er in.
En laat nu de peryckelen des hemels te keer gaan lijk den duivel in een wijwatervat, het koren zal bloeien, het zaad zal kiemen en den vetten oogst zal hun verzadigen!
En wie geen palm in zijn hofken heeft, koopt hem van de palmleurders. In elk huis, achter elk crucifixken, op elke kamer, in elke plaats wordt de palm gehecht tegen onweer en hemelsch vuur.
***
En dan komt de Paaschweek vol purper verdriet. Jezus sterft. En al de kruizen, in kerken en kapellen worden met purper floers omhangen. En waar men vroeger in de kerk, nevens de schoone liturgie van die dagen, de Paaschspelen vertoonde, de Passieweg van Jezus, blijft er nu nog één levend beeld van over : de voetwassching op ,,Witten Donderdag".
De twaalf oudste peekens uit het Godshuis, moeten de twaalf apostelen voorstellen; en met hunne hooge zijden buis op, en hun lange pitteleer aan, trekken ze naar de kerk.
De pastoor-deken stelt Jezus voor, en de twaalf apostelen moeten gaan zitten op het koor, zes op een root. En zij doen hunne schoenen en kousen uit, en laten propere bloote voeten zien (die op voorhand al gewasschen zijn, gelukkiglijk) en de pastoor-Jezus wascht hunne voeten en zoent de voeten; en daarvoor krijgt elke apostel een wit brood en een zilveren frank. De kerken zijn ledig, ontdaan van alle versierselen; de altaars ontbloot, naakt; en 't geheel heeft een desolaat uitzicht, lijk een ledig huis waaruit men verhuist, en waar men de schapraaien heeft open gezet. En alle lichten zijn uitgedoofd.
De kleurige Heiligen in de loodramen staan er als een vergissing.
De torens zwijgen en treuren, dezen morgen zijn alle klokken van alle torens, van heel de wereld, tijdens de priester de laatste keer de ,,Gloria" zong, naar Rome gevlogen.
Was dat een uittocht!
Op een gegeven uur begon de groote klok ,,Sint Gommer" het teeken te geven. Haar brommend drakengeluid wiegde eerst stil uit de galmgaten, maar allengs zwol en ronkte het feller, dat den ouden toren er van waggelde, en 't wierd zoo geweldig zoo zwaar dat heel de stad gonsde en er alle ruiten van ontroerden.
En al de kleine klokken begonnen ook hunnen klank te geven; 't wierd een symphonie uit den torens; en al de andere torens, der andere parochies, der kloosters en kapellen, der gehuchten, vlekken, dorpen en van alle steden lieten hun klokken galmen, 't wierd een orkaan van klokkengelui heel Vlaanderen over, dat de lucht er trilde en de zee er naar luisterde; en met hun klanken rukten ze zich van hunne oude balken, sprongen hunne torens uit, en zwierden bevrijd in de ruimte lijk gevangen-gezeten vogelen.
En ziet ze klimmen met duizenden lijk honderd zwaluwvluchten boven de witte wolken, en snel en zingend naar t Zuiden wiegen, naar Rome!....
De torens zwijgen, en waar de uren aan de menschen den tijd vertellen, of hen naar de diensten roept, is 't een schrale houten ratel, die zijn arm-menschen-geluid uit de torens knarst.
De menschen bezoeken in groepen alle de kerken. Ze gaan van d' eene naar d' andere.
Met Goeden Vrijdag ontneemt men zelfs de Lieve-vrouwen hun kindeken Jezus.
Zij staan er nu in hun plechtige Spaansche purpere mantels, met een zwart vool over hun gelaat, verdrietig lijk kinderlooze weduwen.
't Is de laatste groote vastendag, de veertigste dag.
Er komt wat botermelksche pap en wat visch op de tafel. Zelfs de soldaten krijgen nu visch, den eenigen keer op 't jaar. Maar bij de bakkers ziet het geel en zwart, van de goe-vrijdagvlaaien. 't Zijn pruim-vlaaien zoo groot als mijn tafel, bruin-zwart in een rand van goud-gebakken brood. t Zijn als schilden van vreemde volkeren, en op elke tafel komt er eene haren goeden geur en heerlijken smaak verspreiden. De lekkernijwinkels zijn opgestapeld met chocoladen en suikeren paasch-eieren, wiens buik gevuld met hartelijke smakelijkheden, doch zoo gemoderniseerd dat er eieren het hoofd van Chaplin en Clemenceau voorstellen.
Maar bij de nederigen zitten de vaders hartgekookte kippeneieren te schilderen met allerhande inkten. Zij schilderen er gebrekkig, molens, paarden, boomen, Lieve Vrouwkens, kruisen en ventjes op, maar het kleurt dat het een lust is om te zien.
De kinderen weten er niets van die zijn naar 't veld gaan boterbloemen plukken, en vertellen van de klokken van Rome, die morgen weerkomen en in de hofkens en tuinen een weelde eieren zullen laten vallen!
***
't Is nu Paasch-Zaterdag. 's Morgens heeft de priester nieuw licht geketst, en 't wordt triomphantelijk de kerk binnen gedragen. Het nieuwe licht is gekomen. God is verrezen! En ook de Lente en de vruchtbaarheid! De kinderen worden door hun ouders gelast naar de wallen te gaan, vanwaar men de klokken kan zien weerkeeren.
Zij staan er naar 't Zuiden te zien en zingen alreeds van :
Bim-Boem Beire
de klokken leggen eire
Bim-Boem Beire
de klokken leggen eire.
Lang op voorhand schijnen ze de klokkennadering al te hooren. Er gonst gebommel door de lucht. En permentelijk, hun kinderoogen zien ze komen. Ginder verre over de Nethe zijn ze!
't Is lijk een onweerswolk die opgiert. Zwart is den horizon, en juichende klanken zware en lichte, heldere en brommende wapperen door de ruimte.
En zie daar komen gaatjes in de donkere massa, ze trekt en rafelt uiteen, elke klok gaat naar eigen parochie, naar haar eigen torentje, en 't is lijk een oplating van duizende duiven, die seffens de weg naar hun hok weten.
En hier zijn de onze, terwijl de anderen achter de bosschen verdwijnen. Ze wiegen en waggelen boven en onder de wolken, ze luiden en zingen, schudden een hagel van eieren uit; ze toeren eens even zoekend boven de stad, en strijken dan lenig naar omlaag elk naar zijn toren, waar ze zich terug aan de balken vastklampen!
En dan beginnen ze te zwieren en te galmen dat de menschenbeenen er van singelen en de menschenharten er vol vrede van komen; blij en gelukkig te kunnen meedeelen dat God terug onder de menschen is! De kinderen loopen weg, elk naar zijn huis, en daar in hun hofken, ligt de milde gift der klokken. In 't gestreuvel der hagen, in 't gras, op de mikken der boom-takken, op bloempotten, in den toot der regenwaterbuis, overal blinken de eieren als groote hagelbollen door de engelen met kinderlijke verbeeldingen beschilderd.
De geslachte Paaschos hangt met gouden bloemekes versierd bij de beenhouwers opengetrokken, pronkend met zijn vet.
Het ziet er zwart van 't volk dat na veel dagen vastens, weer om vleesch komt, want morgen moeten er olie-oogen op de soep staan! De buitenmenschen dragen morgen een nieuw costuum.
De Winter is voorbij. En dat wordt gefeest door mensch en dier en plant!
Overgenomen uit : Ons eigen tijdschrift - maart 1923
|