Felix Timmermans en de Rembrandtprijs.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Jef Van de Wiele
Cyriel Verschaeve, Stijn Streuvels, René de Clercq, Hendrik Luyten, Raf Verhulst zagen hun werk en hun naam bekroond met den Rembrandtprijs. Om de beteekenis van dien prijs te doorgronden, zouden we ons dienen te verdiepen in de kunst van Rembrandt, in het wezen van die kunstgolf die wij de Noordsche noemen, en waarvan Rembrandt de hoogste belijdenis blijft. Hoe werd die weer bepaald door Verschaeve?
« Die nordische Harmonie setzt ja die ganze Kraft ihrer Kämpfer ein und aller ihrer Glieder, hebt dieselben vereinzelt und im Zusammenstoss hervor, und lässt in dem vielgliedrigen Ganzen die Einheit leuchten jenes Ganzes, das erstrebt wird : die Vollheit des Lebens. »
.... Entfesseln und ordnen das ist, das tut der Norden. Da ist uns der Lenz Zauber und der Winter Grauen, und im Menschen ist die Lebenslust Rausch und die Höhenzucht Entrücktheit. Die Pole zeichnen sich in aller Schärfe ab, um danach in stürmischer Verbindung ein Paar zu werden und Höchstes zu zeugen. Hat Deutschland dieses angeblich Unmögliche zur Tatsache gemacht in der Musik, auch in Vlandern und Holland ward's Ereignis in der Malerei.
.... Es ist bei uns üblich geworden, von zwei Strömungen im vlamischen Volk zu sprechen mit der Redensart: das Volk von Memling und das Volk von Rubens, als ob der erste Künstler die Mystik, der zweite die Erdenliebe verkörperte. Ich kann bei bestem Willen keine Mystik erblicken, wo ich Lebensblässe spüre, noch solche verneinen, wo Lebensfülle strahlt. Auch Mystik soll Ganzheid sein, weil sie Flamme des Lebens ist.
.... Die Hand kann man fesseln in jedem Sinn, nicht das Auge. In's Auge rettet sich die Natur, und daraus tritt das Blut hervor. Das vlämische Auge sieht und träumt, es sieht so Herrliches, dass es noch viel Herrlicheres träumen muss. Der Traum beherrscht das Werden. »
De beteekenis en de bedoeling van den Rembrandtprijs is een tweevoudige : aan de eene zijde worden in de prijs-gekroonde kunstenaars die mannen geëerd, wier streven en werken van dezen Noordschen strijd doordeesemd is; aan de andere zijde huldigt men de stem van het bloed. Deze stem, die hier in Noord en Zuid luid wordt in het woord, straalt uit de kleuren, jubelt in de muziek, gestalte krijgt in kultuurpolitieke bedrijvigheid; deze stem van het bloed, tolk van het mystieke Rijk, door alle bloedverwante stammen als de eigene stem erkend en in haar rijke schakeering dankbaar aanvaard als verrijking van het eeuwige, gemeenschappelijke erfgoed. Zoo wordt deze Rembrandtprijs-hulde, door Duitsch begrijpen aan Vlaamsche voormannen gebracht, een telkens hernieuwde, bevruchtende daad in de groote Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap.
En nu werd Felix Timmermans, als zesde Vlaming, op zijn beurt houder van den Rembrandtprijs. Zijn Verschaeve's granieten bepalingen van het Noordsche in de Vlaamsche kunst op zijn werk toepasselijk? Heeft ook hij, Timmermans, glansrijk bijgedragen met zijn Arbeid tot deze Gemeenschap? Tijdens den oorlog 1914-18 had zich een wonder voltrokken. Soldaten in Feldgrau hadden oerouden, wezenseigen kultuurbodem ontdekt. Te Brussel waren zij als Verwaltungsofficieren regelmatig gastheeren van Vlaanderens prinsen van het woord. Als onbekende soldaten op wacht te Zeebrugge hadden zij zich gewaagd aan vertalingen uit het werk van Guido Gezelle « Lenzlieblichkeit » Als Kriegsberichter op doortocht te Roeselare, zitten zij in een huis van de Zuidstraat met een ouden, 90-jarigen, brommigen heer bij het haardvuur, en weten geen antwoord als hun verwijtend gevraagd wordt waarom men zijn zoon niet kent; waarom Gudrun in Duitschland niet gespeeld wordt; waarom de Kriegsberichter niets afweet van Albrecht Rodenbach, in wiens bed hij slaapt; waarom hij en velen van zijn volk vergaten dat ieder woord dat Berten geschreven heeft heilig is voor ieder Duitscher, voor ieder Skandinaaf.
Het wonder zette de poorten van de wereldliteratuur wijd open voor Vlaanderens garven. Bundels poëzie en proza, studies over den Vlaamschen strijd, over Vlaamsche voormannen zagen het licht. Waar tientallen jaren lang bijna uitsluitend de naam van Conscience als eigen goed had geklonken, leerde men nu opnieuw Buysse kennen en Streuvels, sedert jaren in de vergetelheid geraakt; en daarbuiten nieuwe namen: Van Oye, de Clercq, Gezelle, Teirlinck, Vermeylen, van de Woestijne; werden oude bronnen aangeboord: Sagen en Volksliederen, Ruusbroeck, Hadewijch, Veldeke, « Lanceloot », « Marieken van Nijmegen ».
Al wat verder de pen roert krijgt zijn aandeel in verzen- en novellenbundeis. Dan rijt de harde werkelijkheid het wonder stuk. De soldaten in feldgrau werpen eens te meer hun leven in de weegschaal, om in het eigene vaderland in maandenlange straatgevechten de horden van wanorde en verderf neer te slaan; de Verwaltungsofficieren hebben de uniform voor de professorale toga verwisseld, en trachten de scherven te redden van wat een barbaarsche overwinnaarshand in het volksdom heeft stukgeslagen.
In strijd en ellende, midden honger en innerlijke gespletenheid, moeten de beste krachten in Duitschland worden samengetrokken op het innerlijke front, ebt de belangstelling voor het kleine broedervolk plotseling af. Tien lange jaren duurt deze inzinking, al blijft ondertusschen ononderbroken Conscience de jeugd in Duitschland binden en boeien.
Ware daar niet Felix Timmermans gekomen.
In den vloed der oorlogsjaren eerst weinig opgemerkt, verovert hij vanaf 1921, in de voor Duitschland zwartste jaren stormenderhand de harten dierzelfde jeugd en meteen van den Duitschen lezer. Begin 1917 brengt Rudolf Alexander Schröder een eerste proeve van vertaling met een hoofdstuk uit «Pallieter», waarop, in 1918, Friedrich Markus Huebner in zijn « Flämisches Novellenbuch » «Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginthen » opneemt. Tien jaar later afzonderlijk uitgegeven door het Insel-Verlag, zal deze novelle binnen de spanne van vijf jaren het 100.000-tal bereiken, en samen met de andere werken van den schrijver, Timmermans in 1933 maken tot den meestgelezen buitenlandschen auteur. Door een Berlijnsch professor ontdekt Anton Kippenberg den dichter, en zoo verschijnt in 1919 het eerste werk in boekvorm : «Das Jesuskind in Flandern» (oplage in 1934 : 40.000). Door de zorgen vooral van het Insel-Verlag zal de stroom van stijgenden bijval tot op heden ononderbroken blijven vloeien. Naast Kippenberg zetten zich andere vertalers aan het werk : Anna Valeton-Hoos, Peter Mertens, Adolf von Hatzfeld, Karl Jacobs, Max Lehrs, ja, zelfs worden de « Drie Koningen » uit het Hoogduitsch in het Nederduitsch omgezet door Ivo Braak en vertoond, zoodat de kritiek lovend kan vaststellen : «Ivo Braak hat die hochdeutsche Uebertragung des Spiels in das dem Vlämischen verwandte Plattdeutsch zurück-übersetzt und hat damit dem niederdeutschen Theater das erste Mysteriumspiel geschenkt, das den Vergleich mit Spitzleistungen des hochdeutschen Laienspiels aushält. »
Wie in Duitschland heeft gereisd, heeft in trein of tram, bij het zich bekend maken als Vlame, moeten hooren dat men «Pallieter» gelezen had. Van 1921 tot 1937 steeg de oplage tot 140.000, maar vele Vlamingen zullen verbaasd opkijken bij de cijfers van «Das Triptychon von den heiligen drei Königen», welke in 1936 reeds de 125.030 bereikten.
Maar even gegeerd bleken de vele bundels kortere verhalen; of zij nu «Das Licht in der Laterne» heetten of «St. Nikolaus in Not», «Die bunte Schüssel», «Das Schweinchen und andere Tiergeschichten», «Flämische Legenden», «Kleine Leute in Flandern», «Timmermans erzahlt», «Beim Krabbenkocher», altijd blijft de vraag het aanbod overtreffen, alhoewel tijdschriften en dagbladen niet moe worden kleine Timmermansverhaaltjes voor de breedere massa te brengen, terwijl men den dichter verplicht zijn vele lezingen in opstelvorm uit te geven. «Der Pfarrer vom blühenden Weinberg» haalt reeds na drie jaar de 20.000; «Pieter Bruegel», veel gunstiger onthaald dan in Vlaanderen, boekt in 1938 de 34.000, maar alle voorbij streeft «Aus dem schönen Lier» met een oplage van 60.000 (Z.j.).
Het moet dan ook geen verwondering baren, wanneer een recensent, die voor het eerst met andere Vlaamsche schrijvers kennis maakt, bij een herdruk van een sinds lang in Duitschland vertaald werk van Streuvels meent te moeten ontdekken dat dit Streuvelsche werk sterke invloeden van Timmermans verraadt.
De normen die vooropgezeten hebben bij de waardebepaling van Timmermans' werk in Duitschland zijn natuurlijk zeer verscheidene. Men dient daarbij rekening te houden met verschillende en dikwijls zeer ver uiteenloopende tijdsomstandigheden.
De eerste na-oorlogsjaren met hun totale stuurloosheid, hun inflatie-ellende, hun uitzichtlooze horizonnen, hun brutale afwezigheid van alles wat het leven levenswaard maakt, het schiep ook daar voor den geest van « Pallieter » dienzelfden drang, die de frontsoldaten naar het werk deed grijpen.
Men vond er een stuk lillende, bloed- en gloedvolle levensbekentenis in. Evenals op den «Leeuw van Vlaanderen » wierp zich de Duitsche jeugd op dit boek. Het werd gelezen bij het kampvuur, er werd uit voorgedragen tijdens een oponthoud in de jeugdherberg. Aldra doken echter de traditioneele polen op : mystiek en zinnenvreugde, en doorheen de jaren zou het her-en-der in de kritiek niet verflauwen. De Roomschen eischten Timmermans' levensvisie voor zich op, maar evenzeer deden dit de Protestanten. Anderen jubelden om den gezonden heidenschen zin voor het leven van ieder seizoen. En dan die toover van de kleuren en geuren, van beeld en woord.
Toen dan later, mede door het voortrekkerswerk van Timmermans, Streuvels voor een derde maal door Duitschland werd ontdekt, en met hem zoovele andere jongere Vlaamsche dichters, kwamen de stemmen luide die vergeleken en concludeerden, kwamen ook Vlaamsche stemmen zich in het koor mengen, « dit» was toch niet het Vlaamsche aangezicht, noch veel minder de Vlaamsche ziel.
In 1936 vlamt het voor en tegen het felst op : Timmermans heeft de vijftig bereikt; drie Vlaamsche dichters worden met den Rembrandtprijs bekroond; Verschaeve's rede te Keulen maakt ophef. Victor Leemans grijpt deze gelegenheid aan om in algemeene stellingen den waardemeter tot zijn juist peil terug te brengen : Claes en August van Cauwelaert, maar vooral Zielens' « Nu begint het Leven » komen onder het brandglas. De beste roman van Vlaanderen is « Blauwbaard », ook « Hans van Malmedy ». Vooroordeelen overwoekeren het kritisch inzicht, terwijl de kleine literaire trusts de plak zwaaien. Hoe kan trouwens een gezonde kunst bloeien, als een Jan van Gorp door politieke kranten voor de vierschaar wordt gedaagd, om het te hebben aangedurfd over Duitsche literatuur te schrijven?
Wat Timmermans betreft : zijn « Pijp en Toebak » is eenvoudig waardeloos, terwijl de «Boerenpsalm» zijn onmacht bewijst en hij in dit werk niet boven het overdreven anekdotisme uitkomt. Tijdschriften nemen Wies Moens' stellingen over uit «Dietbrand». Hoe Van den Oever de Franschschrijvenden en tevens Felix Timmermans pseudo-Vlamingen noemde; hoe Europa Vlaanderen als een soort reservaat aanziet. Adolf von Hatzfeld (Moens schreef zijn bijdrage naar aanleiding van het verschijnen van Hatzfeld's werk over Timmermans) wil de waarheid in overeenstemming brengen met de visie van zijn vriend uit Lier, maar hij ziet veel dieper. Wij wijzen van de hand dat Timmermans de ziel van Vlaanderen weer heeft geopenbaard, tevens de vergelijking met Bruegel, ook al zien wij de relatieve schoonheid in het werk van Timmermans. Wij danken hem om het frissche, vroolijke, maar hij heeft schuld er aan dat de Vlaming doorgaat voor iets komisch, een hansworst. Timmermans is niet de vertegenwoordiger van Vlaanderen.
Als Ernest Claes enkele maanden later, op uitnoodiging van de Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft, in het Harnackhaus zal lezen over « Mein Freund Timmermans », krijgen wij een gansch anderen toon te hooren. Claes vertelt op zijn sappige, gemoedelijke manier over hun vriendschap, hun overeenkomst, over Lier en Sichem, over hun eerste kennismaking.
Hij geeft de eerste indrukken weer over «Pallieter» : zoo heeft in Vlaanderen nog niemand geschreven. En het succes van Timmermans en zijn triomf in Duitschland verklaart Claes door hem te betitelen als de kunstenaar van het hart. Duitsche critici wijzen er op hoe eenzijdig het is, zoowel voor Timmermans als voor de Vlaamsche letterkunde, « Pallieter» aan te zien als de vertegenwoordiger van het Vlaming-zijn. Anderen spijkeren het als Germanenhetze aan den schandpaal dat vele Europeeërs glimlachen als zij over Vlaamsche kunst spreken : zij denken aan «Pallieter», aan De Coster, Teniers, Brouwer, Bruegel.
Men mag niet zeggen : hoe Vlaamsch, die Timmermans, want ondanks Boudewijn, in Duitschland minder bekend, laat hij slechts één zijde zien van het Vlaamsche leven. Moge de volksche golf hem ooit in haar ban brengen, dat ware de kroon op zijn werk.
Al is het voor de jonge Vlaamsche schrijver nu een vanzelfsprekend iets in het Duitsch te worden vertaald en aldus te worden binnengeleid in de wereldliteratuur, toch blijft voor Timmermans niet de kleinste lof de groote gangmaker te zijn geweest. En zijn groote beteekenis, tevens zijn invloed op de Duitsche literaire visie, moge blijken uit enkele besprekingen en analyses.
In een artikel « Erde und Ewigkeit» stelt Julius Jensen een onderzoek in naar de «Verkündung im Werke Felix Timmermans' ». In deze werken dreunen geen machines, jacht geen grootstad, ontmoet men slechts toevallig menschen van dezen tijd. De personen zijn geen individuen, maar tot gestalte gegroeide deelen van onszelf. Hij schept wenschbeelden voor zich en voor zijn volk. Zijn werk is tijdloos : zoovele personen konden dragers worden van de geschiedenis van Jezus' geboorte. « Das Jesuskind » reeds bracht de vruchtbare spanning tusschen Erdenlust und Ewigkeitsverlangen. Het sterkst, meest volbloedig en bewogen komt echter deze spanning tot uiting in « Pallieter ». Voor Timmermans is de natuur schepping, plaats van de openbaring. Het is, trouwens nog inniger in «Der Pfarrer» natuurmystiek, die toch geen pantheïsme wordt. Hoe komt Timmermans tot dit geloof? Heeft hij nooit vragen gesteld? Toch wel, men leze slechts het « Triptychon » en « Der Pfarrer » (de figuur van Michaël); men ziet de vragen opduiken naar het leed der wereld (reeds in «Pallieter» aanwezig : de boom, de paarden). Vooral in het «Triptychon» wordt iets van de genade zichtbaar.
Timmermans toont ons een nieuwe levenshouding tegenover het aardsche.
Tijdens de donkere jaren van Duitschlands moeizamen weg naar eigenheid en eendrachtige sterkte, gaan sommigen zich afvragen in hoeverre vreemde literatuur moet en mag worden binnengelaten. Na den oorlog kwam er over het land een stroom van Amerikaansche (Dreiser) en Engelsche producten (Shaw, Galsworthy). Maar stilaan breken de Germanen door : Lagerlöf, Hamsun, Undset; ook de Hollanders en de Vlamingen, vooraan Charles de Coster; daarbij Fabricius, Timmermans en Claes.
De historische achtergrond van Felix Timmermans wortelt in de 17de eeuw. Hij hangt vast aan de aarde. Men denkt aan Hobbema en Vermeer, ook aan Rubens' epicurische beelden.
Hij doet de grens tusschen schilderkunst en dichtkunst vergeten. Niet als Goethe, Keiler nevenseen, niet als de romantiekers Stifter, Mörike, Stehr laat hij de natuur tooverachtig lichten; hij kan niets dan schilderen. Men moet het lezen, men kan het niet beschrijven; kleur naast kleur en nooit teveel. Hij houdt van het degelijke, dus van de anekdote. Hij is een brave katholiek, maar zijn vroomheid is niet in erfpacht bij de kerk. « Es ist die gleiche Frömmigkeit, wie sie durch Regelindis' Lacheln im Naumburger Dom waltet : Schwester der Tapferkeit und der bejahenden Güte. »
Deze innige verbondenheid van schilder en schrijver wordt eenstemmig geroemd.
Naar aanleiding van een tentoonstelling zijner teekenkunst in het Wallraf-Richartz-Museum wordt er op gewezen hoe het in hem één persoon is, de dichter en de schilder. In zijn etsen is hij verwant met Pieter Bruegel. Maar hier wordt het kleurtapijt soms plots verscheurd.
Bij Timmermans leven de twee zielen van Vlaanderen; maar het lachen van de zon en de opgewektheid van het licht overwinnen in hem. « Das versöhnt und überwindet alle Aengste und Gerichte Breughelscher Herkunft. » Geen echter heeft een kunstenaar met zooveel liefdevollen schroom genaderd als Adolf von Hatzfeld Timmermans in zijn «Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes» (1935). De Westfaalsche dichter komt naar Vlaanderen samen met een vriend, die tijdens de reis volksliedjes zingt. Brussel en de Hoogstraat met den reuk van visch en den klank van de harmonica; het huis van Bruegel (daar voelt men Timmermans); het bralle volksleven; de dansende jeugd rondom muziekstoeten; bij het beeld van Manneke Pis denkt men aan Pallieter.
Dan leidt de tocht naar Gent, langsheen bloeiende velden en weiden, met het vredige beeld van roerlooze hengelaars en de diepe rust van kleine stedekens («Anna-Marie»).
En ondertusschen zingt de begeleider: «Im Winter, wenn es regnet, da sind die Pfade tief». Daar trekt het geloovige volk te Gent langsheen de gotische kerken. Zóó zijn de menschen van Vlaanderen nog, hemel en aarde verbonden, mijmert von Hatzfeld, en als een verre echo ruischt het : « Zerdruckt bin ich von innen ». Maar ook de grootsche vizioenen uit den glorietijd van Vlaanderen doemen op, de handelskracht van Gent, Brugge, Antwerpen; en het verval : de Beeldenstorm, het vele vergoten Vlaamsche bloed, de huidige Vlaamsche strijd. Waar staat Timmermans nu? Behoort hij tot de geschiedenis of tot de natuur van zijn volk? Maar steeds weer barsten de vreugden van het volk los : in het Rijnland de carnavalstoeten, in Vlaanderen kermis en reuzenoptochten : « Wer sagt, der Riese kommt, der lügt. » Midden dit volle leven : Lier, Timmermans, de eenvoudige werkkamer. Timmermans heeft zijn volk weer in het licht der Europeesche belangstelling gesteld. Wie zal de onbekende wetten van geboorte, milieu opsporen, die een dichter voorbestemmen woorddrager van zijn volk te zijn? Men moet hier dit alles beleven : dit landschap, deze kerketorens, deze beelden; altijd weer dwingen de Vlamingen God tot beeld te worden.
's Avonds leest dan Felix Timmermans voor over zijn leven, in deze taal « die weicher ist als die unsere, die naher der Natur geblieben ist als die, die wir sprechen, und die leichten als die unsere die Bewegungen des Gemüts und die Bilder der Seele und des Herzens auszudrücken vermag. » En zoo hoort hij hoe het « Kindeke Jezus » ontstond en « Pallieter », geëindigd twee dagen voor den oorlog uitbrak.
Vlaanderen was steeds het slagveld. Maar ook in schijnbaar vredige periodes gaat de Vlaamsche strijd voort, en zoo werd hij uitgebeeld in een dierfabel « Der Esel Baudewein ». Boudewijn is Vlaanderen. Is het waar, vraagt Hatzfeld? En bij de rust van Felix Timmermans denkt hij aan de Coster's Ulenspiegel. En in een ander uitvoerig opstel over den « Maler und Dichter », waar eveneens de jeugd, de invloeden, zijn reizen doorheen Duitschland, zijn sterke, Germaansche natuur worden naar voor gebracht, komt steller tot de vaststelling :
«Der noch nicht funfzigjahrige Felix Timmermans steht heute gebieterisch in der europäischen Literatur mit an ersler Stelle.» Zijn kunst is eenvoud en deemoed. « Humor und die feine Künstlerhand die höchsten schöpferischen Tugenden, die Liliencron einmal an Storm rühmt , sie sind auch das köstliche Besitztum dieses stammverwandten Flamen, und darum liebt Deutschland diesen Dichter von Herzen. »
Reeds voordat het werk in het Duitsch vertaald is, verzet zich een man als Huebner, die toch door en door zich thuisgevoelt in de Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde, naar aanleiding van een bespreking van « Het Kindeken Jesus in Vlaanderen » tegen de halsstarrig terugkomende bewering als zou « Ulenspiegel » de Vlaamsch-nationale bijbel zijn. Dat kan men integendeel wel beweren van Conscience's Leeuw van Vlaanderen» en « Jacob van Artevelde ».
|