De Processies in Vlaanderen.
Uit "Ons Eigen Tijdschrift" - Door Felix Timmermans
Kom zien! Kom zien! Kom uit Holland naar Vlaanderen! Kom naar de processies zien! Lijk vroeger het volk naar de stroomde als de gouden galjoenen feestelijk bewimpeld, het koren binnenbrachten, zoo kunt ge nu komen zien naar de stoeten die het brood des harten langs de straten dragen!
Sedert de deugdelijke Mei de boomen als maagdekens heeft bebloemd en verzilverd, van de beemden tapijten, en van de hoven en tuinen glasramen heeft gemaakt; sedert de dreven zich als Rubensiaansche guirlanden over het landschap slingeren, en in elke boom en struik muziek bibbert, tot in October als de druiven rijp zijn, en het fruit de koperwordende boomen met de duistere edelsteenen der vruchten versiert, en de popels zich als gulden zwaarden naar den hemel heffen, gaat er geen Zondag over Vlaanderen voorbij, of hij tooit zich met de mystieke weelde en de kleurenluister der processies.
De witte, zonnige Zondagwolken zien op hunnen hoogen tocht, van de Noordzee naar de Maas, telkens in verschillende dorpen, steden en gehuchten processies glanzen tusschen de huizen of op het groene veld, en den hemel wordt doorgonsd en doorslingerd van juichend klokkengelui! De zomerheiligen, die als schutspatronen naar hunne parochie lachen, van op de oude vanen, van uit hunne schemerige kerknissen, of uit de vlam der kerkramen, brengen een voor een de kermissen in het land, het land van Vlaanderen, waar vroomheid en zinnelijkheid ineengeweven zijn als de bloemen in een kloskant.
Ter eere van den geestelijken stoet, die als een geur over de ziele schuift, volgt daarna de vette kermis, met veel vleesch, goed bier, lekkere rijstpap, en warmmakend gedans.
En de processies die gaan langs de zee, langs de naar pekel en pekriekende haven; de proccessies die gaan over de heuvelen; rond de kloosters; in de Begijnhoven; langs de witte dorpen; in den geur der mastebosschen; de processies der steden, die der heerenstraten en die der armemenschbuurten, waar men uitteert, ze zijn allen even schoon en belangrijk en goed. De eenen om hun kinderlijkheid, hun eenvoud en kleur, hun typiek, de anderen om hunnen strengen luister, hunnen barokken rijkdom of hunne ascetische plechtigheid; en allen strooien het licht en het goud eener hoogere poëzie in de grijze eentonigheid der dagen en des harten. Ze verlichten het jaar!
En nu is 't weer de gulden tijd dat zij 's Zondags, dan hier, dan ginder, hunnen ontroerenden ronde doen. Weken op voorhand zijn de menschen er op bereid hunne processie te vergezellen, als lantarendrager, flambouwdrager, vaandrig, bedevaarder, of verkleed in heilige of zinnebeeld, en de anderen om ze plechtig te ontvangen.
Vanen, klederen, sluiers, kronen, passieteekens, bloemenmanden worden voor den dag gehaald en nagezien. De heiligenbeelden opgefrischt met kleur of stoffen, 't koper en zilver gekuischt en geblonken; en de menschen die ze zullen zien voorbij gaan, zien uit naar de schoonste bloemen in hunnen hof om ze in vazen, nevens brandende kaarsen, op den vensterrichel, of op wit-overdekte tafels aan de deur, te zetten.
Er zijn er die dien dag al de heiligenbeelden uit hun huis op de tafel zetten; en 'k zag eens een oudje, dat ook haar koperen schouwpenduul tusschen kaarsen, bloemen en heiligen had gezet. Door de kinderen wordt het strooisel gesneden, een volle korf. Zij kiezen er voor, blinkend, allerhand kleurig papier, dat ze met smipperkens chocoladezilver doen optintelen. En den dag als de stoel nadert, strooien zij het uit op de straat, over reeds gestrooid wit zand, en voegen er dan nog geurig kruid en bloemenblaadjes bij. De huizen, vooral op de dorpen en in de arme buurten, werden opnieuw gewit, met een roze, groen of blauw tintje er in, om af te steken. De fanfaren en harmoniemaatschappijen leeren nieuwe stukken. Waar de processie zal voorbij komen, wapperen dien morgen al de vaandels aan de gevels; de kaarsen worden aangestoken; de heiligen buiten gezet en de vazen met bloemen, en de heel vromen hebben krammen in den muur nevens vensters en deur, waar ze houten met rozen versierde kaarsenkandelaars aanhangen. Ten einde van de straat is er vlug een houten altaar, in nagemaakt marmer geschilderd, opgetimmerd.
En dan met al dit strooisel op den grond, dit wit zand, die bloemen en heiligen, en al dit licht, die zuchtende vlaggen en het juichende klokkengegalm; en in de verte het plechtig, naderend muziek, de eerste schittering der processie van achter den hoek, en het op zijn paaschbest gekleed volk dat zich op de kant schaart, is het alsof er een wit wonder over de huizen gezegen is. En dat is het ook; vooral voor wie gelooft dat God zelf in hostievorm seffens de huizen met zijn voorbijgang zal begenadigen.
Maar nu is het ook voor elk menschenoog, dat door de processie in een feest gedraaid wordt van kleur en schoonen luister, blanke ontroering, naïeve vroomheid en geestelijke verheuging.
Dit laatste vooral, hoe er van uit de omgang een verheuging opvlindert, een kermis, een opheffing, en zoo u niet het geloof geeft, dan toch doet bewonderen een geloof dat verheugt, verfrischt en wijn over 't hart giet. O! Die processies! Regenbogen van bewegende kleuren, dageraden van fonkeling over witten sneeuw, wandelende tuinen, kerkraam-vizioenen achter witte wolken en blauwen wierrookgeur.
De gewone indeeling eener processie is als volgt:
Vooraan de man met het hooge kruis en twee misdieners met brandende kaarzen in groote kandelaars. Dan eenige flambeeuwdragers, daarna een vroom genootschap met het lint hunner orde over de borst; eenigen dezer, als 't vrouwen zijn in witte maagdekleeren, zoo mannen in wit roket en rooden of groenen rok, die een heiligenbeeld op den schouder dragen. Dan de harmonie, vlaggen, maagdekens met teekens en verbeeldingen voor het beeld van O. L.-Vrouw, dan weer een genootschap, de lantaren- en flambouwdragers, de wierrookkers, de bellers, de zangers, de eerewacht, en om te sluiten de baldakijn, waaronder de priester de remontrance draagt, waarvoor elkeen knielt, en dan de veldwachter met blanken sabel, in de stad gendarmen of soldaten, en voor 't laatst volk van stad en omliggend dat biddend de begankenis volgt.
Maar nu verschilt het van stad tot stad, en van dorp tot dorp, in luister en aantal. Er zijn processies, zooals die uit groote steden, waar verschillende harmonies hunne muziek laten ruischen, waar een zonondergang van vaandels zijne kleuren laat wapperen, waar rijkversierde gildestandaarden schitteren, honderd maagdekens een witten muziekdroom opwekken, en tientallen van Heiligenbeelden boven de hoofden schijnen te wandelen, verschillende genootschappen en een dreef van koperen en zilveren lantarens de stoet vergezellen.
Boerenprocessies zijn er waar er zelfs nog geen harmonie is, en slechts een clarinet en een trommel t eenigste muziek uitmaken, en heel de stoet nog geen dertig meters lang is.
Maar allen doen even schoon aan, en vertellen raak de zucht, de noodwendigheid om te feesten in kleur en in glans.
Ons volk is een volk dat naar buiten leeft, en zijn mystiek en zijn zinnelijkheid zoo geweldig mogelijk met versierselen paleert. Maar ge moet de processies zien in de verschillende oorden van Vlaanderen, in de dorpen en de steden, om eerst te beseffen wat een sugestive macht er van uitgaat.
Ge moet ze zien in hun kader en hun decorum die mentalen en die dingen! Die koppen soms! Van de echtvromen met licht achter hun voorhoofd, van de femelaars die hun oogen omhoogtrekken, van de burgers rond en gezond, de frissche blondheid der maagdekens, en de trage gelatenheid der bedevaarders. Ge moet ze zien elke processie in haar midden; die van de visschers langs de zee; die van de boeren op den buiten, die van de Begijnen op het Begijnhof, die van de armen in de stegen. In hun midden met het decorum der oude huizen, de witre dorpstraten, of ingezakte hutten. Zoo krijgen en houden ze hunne eigen volle waarde, hun eigen kleur en licht. Och! die verscheidenheid en die eigenaardigheid.
Men staat telkens verbaasd over den grooten rijkdom. De vlaggen der gilden zwaar van dikke zijde, kleur als mengeling van hyacinten, verbleekt en verzilverd door den tijd en door. opgerold te liggen. Nu wapperen ze in de lucht als vierkanten dageraden.
De vanen van vingerdik fluweel, barok met gouddraad, en valsche edelsteenen heiligen omlijstend. Elke vaan wordt door twee mannen getorscht, struische kerels in rooden rok en wit gepliseerd hemdeken; die vanen zijn zoo breed, dat men ze dwars in de smalle straten moet voortdragen, en wanneer er wat wind over het land rolt is men verplicht de vanen op den schouder te leggen, als een beloftelandtrophee.
Ook de lantarendragers zijn in rood en wit, en de standaarddragers in middeleeuwsch costuum, er zijn er te paard en te voet. 't Zijn wonderen van edelsmeedkunst die zilveren lantarens, die de witte struispluimen versierde Baldakijn vooraf gaan, als rivieren van klaarte en licht. En boven de koppen der menschen toonen de gepolycromeerde, oude heiligenbeelden de teekens van hun martelaarschap en de palm der overwinning.
Maar 't zijn vooral de Lievevrouwenbeelden met hun zwerm van witte maagdekens die banderollen, wimpels, korven, en zinnebeelden dragen, die in elke processie den grooten luister verspreiden.
Haast al die Lievevrouwenbeelden geuren naar 't mirakel. De eenen zijn in een boom gevonden, de anderen zijn in stukgeschoten ruinen, of kloosterbranden blijven recht staan en blijven blinken; anderen zijn op de rivieren meegedreven, toen de beeldstormers en Noormannen ze in 't water wierpen. Die van t Begijnhof van hier laat gezelleiaansch van haar vertellen:
O Honingzoete beeld uit Holland langs de baren der zee
hier aangespoeld en in ons stad gevaren.
Overal gaat ze mee in den stoet haren goddelijken zoon vooraf, als een echte moeder, plechtig, spaansch gekleed, met wit brokaat zijden kegelkleed, waar de gouddraad-bloemen en krullen een vuist dik op liggen, en dan daarover een behermelijnde slijpmantel van zijden fluweel, of van de uitgezochste stoffen, waar bloemen en vruchten en vogelen in ranken en buigen. Zwaar gekroond is zij met een krone van zilver, waar ditmaal echte robijnen, safieren en amythisten in gloeien en fonkelen. Voor haar is 't fijnste zilver, de duurste staf, de schoonste steenen, de tederste Brusselsche kanten, en waar zij den overvloed van goede tijden gezien heeft, staat zij onder een arkade van zilver en goud. Zij draagt haar kind op den arm dat eveneens gekroond is, en met de andere hand draagt zij den gesterden scepter, de gouden sleutel, en de kostelijke juweelen die geslachten van vroomheid haar hebben aangeboden.
Als zonnen blinken de relikwiekasten. Er zijn er lijk gouden doozekens, en een kind kan ze dragen, er zijn er waarop primitiven een heiligenleven hebben geconterfeit, en op de schouder van twee meisjes drijven ze als scheepjes door de straten; maar er zijn relikwiekasten, lijk die van Sint-Gommarus te Lier, een geweld, een triomf van louter zilver, gedreven zilver, gedragen door 24 boerenkerels die waggelen onder het gewicht. En dan zijn daar nog de priesterkasuivels, Lentedroomen van kleur, waarover de bleeke gezichten van middeleeuwsche kasteeljuffrouwen hebben gebogen gezeten. En dan de kinderlijke verbeeldingen waar personen en groepen tafereelen uit het oude testament of uit het lijden van Jezus verbeelden.
Daar is bizonder de Boetprocessie van Veurne voor bekend. Zij is luguber, vol donkere mystiek, afgewisseld met de naïeve kleurige uitbeeldingen van gewijde tooneelen. Onder de blakende Julyzon ziet men tientallen van boetelingen in zwarte zakken, met slechts twee gaatjes voor de oogen, zware kruizen dragen. Vroeger jaren waren het echte boetelingen, die van heinde en verre met zondenberouw zich kwamen afjakkeren. De tooneelen door 't volk gespeeld en verbeeld, laten in verschillende groepen het leven van Jezus zien, en de menschen die de bewuste personen verbeelden, doen dit alle jaren en zijn trots op hun beroep. Camille Lemonier heeft daar een schoonen roman op gebouwd : "Le Petit Homme de Dieu", en Antoon Thiry heeft het verhaal op eene sappige, ongeëvenaarde manier vertaald : "Het ventje van Onzen Lieven Heer". Dan hebt ge de processie van 't Heilig Bloed te Brugge. Het ideaalste decorum voor een processie! Patriarchen en Bischoppen luisteren haar op. Koningen komen haar bewonderen, en kunstenaars lijk Korngold en Rodenbach hebben er hooge inspiratie in gevonden. De Processie van Antwerpen: een weelderig vizioen van Rubens, de vollen luister der Renaissance, een glansrijk vertoon van den rijkdom der borgers wier rijkgevulde schepen over alle zeeën varen. Men voelt er in de pronkzucht, het feestelijk gevoel van den geldwinnenden sinjoor in, het breed gebaar van milde handen.
En dan hebt ge... maar neen; ik wil geen bladzijde vullen om ze een voor een op te sommen. Maar kom ze zien de processies der rijke steden, der provincie-nesten, der dorpen en der gehuchten. Kom ze zien op de Begijnhoven; eenvoudig zijn ze, zuiver, naïef, en soms tragisch, zooals die van Lier waar nog zeven in groote lakens gemantelde Begijnen aan de 380 van vroeger herinneren. Kom ze zien de kloosterprocessies, die langs het stille veld rond het klooster, alleen voor dennenbosch en wiegelend koren de prachtigste Gregoriaansche zangen laten opgaan. Kom ze zien op de dorpen, waar de fanfare hard blaast en waar den akker groen en rijp wordt, waar ver in 't bosch de koekoek roept, en de leeuwerik boven de molen omhoog klimt.
En ge zult den geest van Breugel nog gewaar worden. Kom ze zien in de achterbuurten waar de heiligen grauw zien en het dun koper niet blinkt. Kom ze zien langs de zee, waar de Lievevrouwen bruin zijn van de zoutige zee, en van de gebeden der moeders wiens zonen in den storm zwalpen.
Alle Zondagen nu, slingeren de klokken hunne vreugde naar de drijvende volken! Ze roepen het volk uit hunne huizen met bloemen en kaarsen! Kom zien, ook gij die in Holland woont, en ge zult gezeten hebben aan een feest der oogen des harten!
*********
|