Macht en onmacht van Felix Timmermans.
Door F. MORLION - uit Kunst en Letteren.
De schoonste boeken van Felix Timmermans heeten ongetwijfeld Anne Marie en Breughel: de twee laatste werken hebben aan dat feit nog niets veranderd.
De twee leerzaamste boeken voor wie zoekt de echte maat van Timmermans te kennen zijn echter misschien wel de twee laatste nu: Pijp en Toebak (Die Bunte Schutsel) en de Krabbekoker. Want we zien hier klaarder en klaarder de macht en de onmacht van den schrijver en dat zicht is zeer leerzaam voor litteratuurliefhebbers (en ook wel voor den schrijver zelf ).
De novellenbundel « Pijp en Toebak » bevat vier verschillende soorten proza, twee humoresken : Gustaaf uit de « Roode Kat », de moedwillige zwijnskop, zijn zuivere meesterwerkjes, drie andere : de lange steenen pijp, de portiersplaats, het brevier voor minnende zielen, zijn het bijna.
Geen enkele van deze verhaaltjes brengt meer dan we van den schrijver van Symphorosa, Driekoningentryptiek en van zoovele volksche humorjuweeltjes mochten verwachten. Maar de twee voornoemde stukjes brengen ons juist die sobere volheid van een meester die het genre in zijn kunst volledig rijp heeft laten worden. Hier is niets meer van die lijnsche overdaad van Pallieter, of van die beschrijvingsovermaat van vele andere werken. Gustaaf en Tist met vrouw en familie, vrienden, enz. zijn figuren welke niet vergroot, verkleind, niet verstard, verhevigd, niet verheld of verdonkerd moesten worden.
De schrijver heeft ze in hun banale dagelijksche maat kunnen laten, waar ieder ze wel als levend, en vlaamsch en liersch moet erkennen, maar hij heeft ongemerkt de ziel uit het gebeuren doen spreken, zeer bescheiden en zeer goedgezind, zeer menschelijk, zwakmenschelijk, tragisch menschelijk. Dat is de ware humor, de humor die in alle landen en tijden tot de menschen blijft spreken, de humor die Timmermans zelf met een bizondere grondigheid heeft bepaald : « niet een oppervlakkig optimisme, maar een optimisme waaronder men de ernst en de tragiek van 't leven gewaar wordt, een ernst waarover de vreugde dan zegevol omhoogbloeit ».
Herlees de geschiedemis van den schuchteren echtgenoot Gustaaf in wiens leven ongevraagd en onoverwonnen een vreemde liefde komt, die angst wordt op het stervensbed, een openbare biecht... maar het doodsgevaar verdwijnt en de strenge echtgenoote blijft...
Dat is tragiek in klein formaat, maar herlees goed, het is groote kunst. We denken aan Ehrenburg, aan Mann, aan Tcheckow, aan Pirandello en zoovele andere die hier hun ironie, of hun pessimisme, of hun hooge volksverachting met het onderwerp zouden laten wegloopen. Geen spoor van dat alles bij Timmermans; maar bescheiden aandacht, meewarige lach, begrijpend meevoelen. Zelfs de bekoring is delikaat, en de mislukte doodstrijd.
Er is hier geen spoor meer van dat spelen met de geloofspraktijken om schilderachtige effecten te bekomen, zooals in « Het kaarsje in den lantaarn » en elders. Timmermans weet nog: de mensch is geen held en geen heilige, hij weet ook dat er in leven en dood geheimen zijn die hij nog niet uitbeelden kan. Maar hij beeldt harmonieus, sober en beheerscht wat hij in het leven goed gezien heeft. Dat is veel.
In denzelfden bundel vinden wij ten tweede drie strikt religieuze opstellen. « De mantel der armoede » is de geschiedenis van de H. Elisabeth. « de Heiligmakende kraai » is een fantastisch zonde- en bekeeringsverhaal. Hier is de kunst van de schrijver weer niet tot de hoogte van het onderwerp gestegen. Alles is gewoon, goed verhaald maar nergens hebben we die meerukkende momenten waar de mensch schrijver zijn heilig onderwerp nog rijker maakt met zijn eigen rijkdom. Dezen rijkdom vinden we wel in het derde stukje dat meer een meditatie dan vertelsel is: « de heilige der kleine dingen ». Er zijn weinig bladzijden in de kristenliteratuur waar de eenheid tusschen heilige en volk, tusschen St Antonius en de eenvoudige vlaamsche lui, zoo hartelijk, zoo levend, en zoo diep werd uitgewerkt.
« De geheimenis der weiden » is een practische fantasie. Een overblijfsel uit het romantisme, en sentimentalisme der voorpallieteriaansche tijden. Een poësis die een klein beetje te poetisch is, te onwerkelijk, en te litterair.
Het zelfportret eindelijk is een wijze en eenvoudige auto-analyse. Een gedicht over den dichter, een vertelling over den verteller. Een goede synthese der goede dingen van ons vlaamsche ras.
De roman « Krabbekoker » bevat ongeveer al deze elementen, maar geen enkel groeide nu in zijn zuivere verhouding; en in zijn zuivere vorm. Gevolg : Krabbekoker is de minste der Timmermans-romans. Deze roman is systematisch van uit den kant der poësis ontstaan: het leven van een artist-schilder met de andere bohemers die ook artiesterig doen.
Die poësis komt niet uit het echte leven maar uit de beschouwingen van literator Timmermans. Wij vulden er dus meer maak-literatuur en min Timmermans. Zelfs het godsdienstige element wordt er verpoëtiekt en verliteratuurd. Er is een vrede van alles, een wijding. Cicero zijn vrome ziel zuigt iets van die rust en hemelkalmte in, en hij begint te bidden : « Wees gegroet Maria ».
Gelukkig leeft in deze roman Brigitje. een zusje van Leontientje en van Annemarie... en hier is ook, alhoewel minder, toch iets van het diepere geheim eener ziel dat God doet aanvoelen zonder over Hem te spreken.
De humor is in dit boek ook veel armer, en de tragiek is bijna geen tragiek meer maar luid geschreeuw. Zelfs de verzoeningsscène is niet diep ontroerend spijts de ontzaglijke gevoelspotentie van het gegeven.
Wij besluiten. De poësis is een bekoring. De psychologie is een bekonng. Het philosofeeren is een bekoring. Felix Timmermans is een groot kunstenaar alleen dan wanneer hij geduldig in de ziel van kleine, aardsche, onpoëtische menschen, de omkontroleerbare bewegingen van het leven en van God heeft gezien en eenvoudig neergeschreven.
Misschien brengt ons dat de bijna voltooide roman « Boerenpsalm ».
***********
|