De Schakel en Felix Timmermansxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit Elckerlyc - 10/7/1937
Het halfmaandelijksch tijdschrift? «De Schakel» heeft zijn eersten jaargang beëindigd : tijdens deze de eerste etappe heeft het met het oog op opvoeding en kultuur een prijzenswaardige veelzijdigheid betracht. Het bracht paedagogische, wetenschappelijke en letterkundige bijdragen onder redactioneele leiding van A. De Saeger met als voornaamste medewerkers R. De Graeve, Jan Vercammen en Fr. Hofman.
Daar het tijdschrift in de eerste plaats een leesblad voor onderwijsmiddens wil zijn, is het dan ook als dusdanig opgevat en bracht het doorgaans in vaste rubrieken ingedeelde artikelen.
De naar deze opvatting wat strakke lijn zal voor volgende jaargang worden gewijzigd en de redactie zal meer afwisseling en verscheidenheid in het opstellen van het blad betrachten.
Een der ijverigste medewerkers van de «De Schakel» is ongetwijfeld de dichter en pedagoog Jan Vercammen, die vooral het letterkundig gedeelte van het tijdschrift in handen heeft en met onvermoeiden iever onze schrijvers (de noorderburen incluis) en hun beste werken bij de schooljeugd bekend maakt.
Het resultaat van zijn achtervolgingstochten discht hij meesters en leerlingen op in den vorm van een gezellig praatje of een zorgvuldig uitgestippeld interview.
Op een dezer tochten voor «De Schakel» ontmoetten we den haastigen interviewer.
We klampten hem aan. Een verfrissching ?
Dank u; Felix Timmermans was u voor en... ik moet mijn treintje halen.
Ik sta er voor in; hoe gaat het met den zanger van Boerenpsalm ?
Gezond als boer Wortel in zijn jeugd.
Gaat hij op pensioen ?
Stel u dat uit het hoofd, ik heb van hem een vertelling mee, die desnoods kan getuigen.
Een verhaal ?
Een vertelling voor kinderen als ge wilt, maar ik zal het een interview noemen.
Laat eens hooren ?
Voor zooveel het nog kan, graag, het vervolg vindt u wel in « De Schakel ».
Felix Timmermans is altijd dezelfde rondborstige gentleman, zijn inzet was naar zijn woord «nog een wijntje van den Paus». Er is toch wel iets van aan dat Timmermans met een soort eerbied een flesch wijn hanteert. Ik ging nu echter niet naar hem om den lof van zijn wijnkelder te maken.
Meneer Timmermans u hebt me verleden jaar op het Congres te Mechelen gezegd, dat u een boek met kinderverhalen aan 't schrijven waart ?
Het is voor drie jaar reeds aangekondigd geweest door mijn Nederlandschen en door mijn Duitschen uitgever. Op mijn toezegging nog wel. Ze moeten het mij maar vergeven. Nu moet het kost wat kost klaar zijn tegen einde Juni.
Schrijft u dan niet gemakkelijk voor kinderen ?
Toch wel. Wat er in dat boek zal staan, heb ik trouwens al dikwijls verteld.
Maar schrijven is toch nog andere peper. Alles moet namelijk strenger verantwoord zijn.
Wat zal er dan zoo wel allemaal in dat boek staan ?
Verschillende verhalen. Bijvoorbeeld een « Vlucht naar Egypte », waar de ezel een groote rol in speelt; « Het verkske en de Eremijt », een levensverhaal van Sint Antonius; « Sinterklaas als Ontdekker », waarin de heilige de kindermoord ontdekt en er eerst zelf van beschuldigd wordt; « De zeereis van een kind met een zeemeermin »; « Hoe een kind een moordenaarsbende ontdekts »; een vertelling over bloemen, en zoo meer.
Nogal een bonte inhoud. Schrijft u die verhalen voor bepaalde, b.v. uw eigen kinderen ?
Neen, ik schrijf voor verschillende kinderen, zoodat ieder zijn gading kan vinden. Soms schrijf ik ook wel voor eigen genoegen iets dat de kinderen niet zullen begrijpen.
Nogal eigenaardig in een kinderboek.
Toch niet, want ik ga nooit buiten het kind. Als er eens zoo'n zin in komt, belet die nooit, dat het kind het geheel kan overzien, zoodat er voor hem geen gaping in het verhaal ontstaat.
U geeft de fantasie vrijen teugel, dunkt me.
Ik zit in de wereld van het sprookje, maar dan het sprookje, dat de kinderen kunnen aanvaarden, dat ze kunnen gelooven. Ik zei daareven, dat ik niet voor bepaalde kinderen schrijf, ook niet voor een bepaalden ouderdom. Sommige van die verhalen moeten voortverteld worden door volwassenen.
De lezers van «De Schakel» zullen vermoedelijk daarvan graag een voorbeeld hebben, vermits ze uw boek zullen koopen.
Wel, ge hebt daar het verhaal van het verkske. Zijn staart wordt afgeschoten.
De dieren bespotten het. Het is natuurlijk beschaamd. Daar komt ook een zwaluw en die zegt: Waarom koopt ge u geen vijgeblad ? De kinderen begrijpen dat natuurlijk niet...
Dank voor onze lezers. En hebt u ook vroeger nog kinderverhalen geschreven ?
Er staan er een paar in « Het Keerseken in den Lantaarn », nl. « De nood van Sint Niklaas » en « Waarom het verske een krolletje in zijn staartje heeft ».
Die kennen de kinderen wel, want ze zijn in verschillende bloemlezingen voor de lagere school opgenomen.
Inderdaad. Twee andere kindervertellingen, nl. « Het zegevierend Haasje » en «De Uil» zijn opgenomen in « Pijp en Toebak ».
Dat door het « Davidsfonds » is uitgegeven, nietwaar ?
Ja. Ik wil het plezant maken, ziet ge, maar ik wacht er me wel voor, flauw te doen. De geestigheid sluit niet uit, dat ge den eigen kant van de dingen laat zien.
Het moet dus verantwoord zijn.
Inderdaad, maar toch niet wetenschappelijk. Zoo b.v. in « Perlamoer en de Zeemeermin ». Er is onder de visschen een prijskamp voor het koning-schap. Hij zal gekozen zijn, die meest water kan verplaatsen en snelst kan zwemmen. De paling heeft zijn staart tusschen twee steenen vastgezet, en hij rekt zich zoodanig uit, dat hij het einde van zijn staart niet meer ziet. De rog zet kop en staart tusschen twee steenen, zoodat hij zich zijdelings uitzet, zoodanig, dat de graten door zijn lijf schieten. Maar de walvisch wint het. Waarom is die zoo dik ? Wel, hij heeft olie gedronken uit een onderzeesche oliebron. Dat dient hem tevens om gemakkelijk te komen ademen aan de oppervlakte, want... olie drijft boven. Daarom kan hij ook naar het Noorden vluchten, want... olie bevriest niet. De andere dieren kunnen hem daar niet volgen. Ge ziet, het is een sprookjesuitleg.
De kinderen leeren dus de eigenaardigheden van de dieren kennen, maar de wetenschap blijft er buiten.
Het is dus niet, zooals b.v. bij Kipling. Bij hem gaat de walrus instinctmatig de gevaarlooze plaatsen opzoeken. Hij laat de dieren spreken over hun instinct.
Hij is meer wetenschappelijk. Dat bedoel ik niet.
Het gaat voor u dus alleen om een prettig verhaal.
Ja, maar die verhalen veronderstellen toch een grondige kennis van de aardrijkkunde (niet aardrijkskunde zooals het vak gegeven wordt op school), maar wel de kennis van de rijken der natuur. Ik gebruik die kennis om zoo te zeggen als een klavier om motieven te maken. En die maak ik graag, ik houd er van, de fantazie los te laten.
Dan zult u het vermoedelijk wel niet laten bij dat eene boek.
Ik denk er nog veel te schrijven. Ik heb er wel twintig in het hoofd. Men wordt er zelf nog eens terug kind bij. We beginnen op den duur zelf te gelooven, wat we vertellen. Want spijts de fantasie, blijven we nog logisch; we verafschuwen, ook in het kinderverhaal, de « deus ex machina ». Het moet harmonisch gegroeid zijn. Feeën en kabouters zooveel ge wilt, maar ze moeten uit het verhaal groeien.
Mag ik uw oordeel kennen over de bestaande kinderboeken ?
Ik ken er geen, of alleszins niet genoeg om er een oordeel over te vormen.
Dat punt is dus snel afgehandeld. Wat uw eigen werk nog betreft, schrijft u uw verhalen, zooals ze in u ontstaan zijn ?
Neen, ik heb ze laten proeien. Een verhaal zooals het daar staat, is dus niet direct verzonnen. Eén wordt er op den duur drie. Ik lees ze voor aan mijn kinderen, aan wie ik ze ook verteld heb. Dat zijn mijn beste critici.
Ze zeggen dadelijk wat ze denken.
Hoe zal uw boek heeten ?
Ik heb al naar alles gezocht. Misschien wel « In den Vertelselmolen ».
Een uitgever stelde voor « Felix Timmermans vertelt voor kinderen ». Maar dan zie ik me daar dadelijk zitten als een Krüger. « In den Zoeten Inval » ware niet slecht, maar dat is niet kinderlijk genoeg. « Met Keerseken in den Lantaarn » ware ook niet goed geweest. Misschien wel « In het Tafeltje-rond ».
Nu, dat zal op het laatst wel uitkomen.
Die titel van uw uitgever doet me denkeh aan den vroegeren tijd, toen er nog aan kinderen verteld werd.
(De Fe met Gommaar)
Toen ik kind was, hoorde ik veel vertellen door een schoenmaker, waarover ik in de « Dietsche Warande en Belfort » verleden jaar of zoo een novelle schreef.
Hij had ontzettend veel verbeelding. Al wat hij vertelde, beweerde hij altijd zelf gedaan te hebben. Hij was echter nooit weg geweest. Maar ik heb er veel bij geleerd. Veel Zinnen en grepen van hem heb ik in het boek verwerkt. We noemden hem Kaluike en eigenlijk heette hij Van den Broeck. Hij was zoo arm, dat hij, als zijn eenige broek aan het waschkoord hing, met een rok van zijn vrouw zat te werken. Deze was een borduurster. Gewoonlijk zaten 's avonds mannen bij mannen te vertellen. Maar Kaluike vertelde voor kinderen. Als hij goed aan den haal was, kon zijn vrouw soms ineens zeggen : « Maar schei er in Gods naam uit met zulke dingen te vertellen. Die kinderen zullen er van droomen ». Verschillende van mijn vrienden, die toen met mij te luisteren zaten, leven nog. De eene is schilder geworden (hij kwam me laatst nog uitnoodigen om naar zijn portret van Kaluike te komen kijken !) en de andere gaat doppen. Kaluike heeft dus invloed op mij gehad.
Wat vertelde hij dan wel ?
Het kon misschien wel Perrault of Grimm zijn, hij moet zijn verhalen eerst gehoord hebben, maar zijn fantasie maakte er zich meedter van en zoo werden ze geheel nieuw.
Schrijft u nooit over kinderen ?
Neen. Ik voel er weinig voor. Ik heb het nog nooit geprobeerd. Men moet dat trouwens niet probeeren. Het moet vanzelf komen.
Hebt u boeken over kinderen gelezen ?
Ja. Maar daar houd ik niet van. Prutske, Marijntje Gijsen, Bartje. Niet interessant genoeg voor mij. Ge ziet daar een boek liggen van Prof. Verheyen over kinderteekenen. Hij wijst daar op het verschil tusschen de oude en de nieuwe pedagogen. De oude zagen namelijk steeds den mensch in het kind, terwijl de nieuwe terecht het kind in het kind zien. Maar ik, ik kan niet anders dan een oude pedagoog zijn. Ik moet den mensch in het kind zien, zooals ik de roos zie in den knop. Ik ben bang voor het ontluiken van kinderen tot menschen. Toch houd ik heel veel van kinderen. Die bangheid heb ik trouwens niet alleen. Ik geloof zelfs, dat ze algemeen is. We zeggen tegen het kind : zoo is het leven, door b.v. van de zeven geitjes te vertellen. Maar we ontnemen daarna dat vreeselijke, we zijn bang dat het kind mensch zou worden. We zeggen : kinderen, 't is niet waar. We zeggen dat onder een of anderen vorm; zoo voor de zeven geitjes vertellen we er dadelijk bij, dat de geitjes door hun moeder weer uit den buik van den wolf worden uitgehaald. Maar in het leven komen de geitjes niet terug. We hebben iets willen ontnemen en we geven iets weer.
We laten hun het geloof aan het leven. Nochtans, in het algemeen is het leven tragisch. Dat zegt ons trouwens ook het geloof.
Daareven hebt ge « De Witte » niet genoemd. Wat denkt ge daarover ?
Spijtig, dat Claes de liefde heeft vergeten. Daar hebt ge b.v. mijn zesjarig zoontje Gommaar. Hierneven hebben ze een dochtertjc van omtrent zijn ouderdom.
Die kinderen zijn werkelijk naar elkaar geniegd. Ze zijn net twee blonnekens, wat niet belet, dat hij haar wel eens een slag in het gezicht geeft, of dat zij zijn vingertje tussclien de poort nijpt. Maar een half uur nadien zitten ze weer samen in een prentenboek te kijken. Dat zie ik wel graag: kinderen, die een roman spelen zonder het te weten. Men spreekt soms van kalverliefde, maar dat is het nog niet eens. Het boek van Jules Renard «Poil de Carotte» heeft me op dat punt voldaan. Het is het eenige dat ik ken.
En vertel nu ook eens wat over uw eigen kinderen.
Gommaar, de jongste, vertoeft, behalve bij zijn vriendinnetje, ook nog graag bij zijn vader op diens schrijf- en schilderkamer. Hij droomt van schepen. Hij teekent en schildert gaarne. Hij inspireert me bij mijn kindervertellingen. Antonia, 11 jaar, houdt veel van bloemen. Clara, 14 jaar, vraagt maar altijd om boeken. Cecilia, 16 jaar, heeft veel aanleg voor schrijven. Ze heeft zelfs reeds eenige sprookjes gemaakt.
Ze is in ieder geval om haar leerschool te benijden. We hebben trouwens nog altijd nood aan goede kinderboeken, al is de toestand wel verbeterd. We wenschen haar dus een groot talent en veel succes toe.
En vermits ze veel aanleg heeft, hopen, we.
Al mijn kinderen komen heel graag op de kamer, als vader aan 't werken is.
Ze werpen er in hun naïeve onbezorgdheid alles overhoop natuurlijk. Het is een feest, als ze met vader in de vrije natuur mogen mee uit wandelen gaan.
Dan zal ik hun nog den tijd laten voor een mooie avondwandeling langs de Nethe. En als ge Pallieter ontmoet, groet hem van mij....
***********
|