De Première van "De Hemelsche Salomé te Lier" op 25 februari 1930.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het nieuwe tooneelstuk van Felix Timmermans
Door Wies Moens uit De Tijd - 28/2/1930.
Bij elk bezoek valt Lier mij tegen. Ik geloof, dat dit het geval is met ieder die beheerscht wordt door het beeld dat hij zich van deze plaats heeft gevormd uit de schrifturen van Felix Timmermans. Je gaat er heen met de gedachte, dat alle huizen in het Nethe-stadje een puntgevel hebben en een grijs bordes; dat alle vrouwtjes er gehuld gaan in een kapmantel en een witte pijpmuts dragen; dat de burgers er rondwandelen in een purperen frak met kanten manchetten, net als mijnheer Pirroen; dat de jonge mannen er met een luit aan hun zij langs de vesten kuieren, en de meisjes eeuwige trouw hebben gezworen aan den hoepelrok en den herderinnehoed vanAnna-Marie.
Je wil er het gras zien groeien tusschen de straatkeien, en boven je hoofd den wiekslag hooren van den ooievaar. Je wil er lustige fonteintjes zien spuiten op de pleinen; je wil er in de herberg ontvangen worden door een kastelein met bakkebaarden en een pijp als een saxophone. Je hoopt er Suskewiet te ontmoeten en Pitjevogel, met een draaiorgel op hun buik en op hun rug een vogelkooi. Je wil er de Folklore rieken uit elke half open deur en uit iederen keldermond.
En....:
Het electrische orgel en de heesche radio hebben het plein veroverd vóór het station. Vandaar loop je naar de Markt, en verder tot aan de kerk van Sint Gommaar, door splinternieuwe straten, waar alle huizen er in hun na-oorlogsche glorie uitzien als met klatergoud beplakte sigarenkisten, als besuikerde peperkoeken met vierkante gaten d'r in! Lier heeft zijn lichtreclame; zijn groote dancings, waar de gloeilampen in guirlandes aan het plafond hangen; zijn bioscopen, waar de honigblonde vrouwelijke nulliteiten uit Hollywood en de gepommadeerde mannelijke ditos uit dezelfde beschimmelde filmkracht avond aan avond verschijnen op het witte doek. Lier is uit den donder der kanonnen ontwaakt met "grootsteedsche" aspiraties. Het neemt de "moderne" allures aan van den jazz-danser en de dame-aan-het-autostuur. O ja, daar is altijd nog het Begijnhof. Maar de Begijntjes zelf zijn aan 't uitsterven, en de "artisten" hebben sinds lang het Hof met zijn romantische doodsschemeringen verlaten.
Zij hebben aan hun aftocht een ritueel karakter gegeven Zij hebben de sproken en legenden met symbolische plechtigheid ten grave gedragen in den koelen schoot van de Nethe, en naar het bleeke gezicht van de Maan een brandend lied gehuild van ontrouw en verachting... Straks zal het Liersche stadsbestuur den groenen stoomtram, die elken dag, al puffend en gillend, een dozijn schoolkinderen aanbrengt en weer meeneemt naar hun dorp, in het museum van antiquiteiten doen opstellen tusschen een vuurmarmit uit het jaar '30 en een vermemeld spinnewiel. Dan zal Lier weer voor tien procent "moderner" geworden zijn; dat wil zeggen: anders dan Felix Timmermans in zijn boeken ons immervoort wil doen gelooven. Eén ding is er, wat men trots alle modernisatie en grootestadsnaäperij, zoo maar niet in een handdraai kan kwijtraken. Ik bedoel : de kleinburgerlijke mentaliteit. Ga voor een jaartje naar Lier wonen, kom er niet uit, en u moet van een speciaal deeg zijn gebakken als u niet door de microben van de half-slachtigheid, de vergulde pietluttigheid, doorvreten bent, als een oude vilthoed door de motten!
Toen ik gister-avond met de rammelende bus naar Lier ben gereden, was het niet om er een uurtje te gaan praten met dat felle, opstandige jonk: Nest Vanderhallen. Hij heeft een paar dingen geschreven, die druipen van stroop en lauwe melk, en eens heeft hij den strijd van het jonge geslacht om een nieuw leven, een nieuwe orde, verklankt op een legendarische harmonika; maar dat belet mij niet, van hem te houden als hij, met zijn pijp als een pistool in de vuist, en met de flikkering van een dolk in zijn bruine oogen, uitvaart tegen alles, wat in het leven rondom hem, rondom ons allen, laf is en voos en valsch, stinkend van oppervlakkigheid, en doordaverd van koopmansdrift!
Gisteravond ben ik naar Lier gegaan om er de eerste opvoering bij te wonen van "De Hemelsche Salomé", het nieuwe "mysteriespel" van den gelukzalig-geprezen Felix.
Het Vlaamsche Volkstooneel, dat Zondag tot laat in den nacht aan de bankettafel gezeten heeft, zou er het werk neen, niet voor het voetlicht: dat is voorbij! in den stralenbundel der projecteurs brengen. Het "Katholiek Vlaamsch Tooneelverbond", samen met een stuk of wat "vooraanstaande personaliteiten" uit stad en omtrek", wilden van de gelegenheid gebruik maken om den heer Timmermans zoo pas te Brussel gevierd bij de 100ste opvoering van de "Sterre", in méér intiemen kring te huldigen.
Kleurige vlaggen waren opgehangen aan de wanden van de schouwburgzaal "De Valk". Het feestpubliek, waaronder geestelijken in grooten getale, het liet niet op zich wachten.
Daar werd een lied gezongen van Renaat Veremans, en toen begon, in een gulden stemming : het spel.
Felix Timmermans behandelt in "De Hemelsche Salomé" het leven van de H. Catharine van Siënna, die "zooals een een Oostersche Salomé danste om het hoofd van Johannes en tot verderfenis van de ziel van Herodes, heeft gedanst voor een hoofd, maar om een ziel te redden, die haar heiliglijk lief was". In deze frêle jongedochter, die door de vreeselijke pokziekte niet werd gespaard, stond als een blinkend zwaard dag en nacht de Geest bereid tot de verdediging van Christus' Bruid : de Heilige Roomsche Kerk, waarvan zij het verval, in het aangezicht van bisschoppen en kardinalen, in het aangezicht van den Paus zelf te Avignon, aankloeg met woorden, die naakt waren en ruw, maar tevens doorbrand van de geweldige teederheid van haar hemelsche liefde. Deze vrouwelijke soldaat van Jezus Christus wandelde, in haar kelderkamertje te Siënna, arm in arm met haar eeuwigen minnaar.
Zij voerde met Hem gesprekken, die waren als het orgelen van den nachtegaal en het zuchten van den wind in de bloeiende rozelaars. Zij ontving zijn zoen, die haar hart losscheurde uit haar lichaam en neerslingerde in een afgrond van licht en jubilatie. Rondom haar, in Siënna, sprongen de menschelijke driften tegen elkaar op als razende honden. Rondom haar, in de ouderlijke woning, ging het slameur van het verversbedrijf zijn gang in aanhoudend geplas en gesjouw, waarboven de stem van Sopa, haar moeder, weerklonk als een krijgstrompet. Florentië, vol moordslag en brandstichting, zou eens de ranke, bleeke maagd als vredes-engel ontvangen en.... verraden. Door het wufte Avignon schreed Catharina, lelie èn vlam tegelijk, en sloeg er het Goddelijk bevel, dat tot haar gesproken werd, den zwakken, weifelenden Paus als een gloeienden weerhaak in de ziel. Zeven en twintig jaar oud, kwam zij in de Eeuwige Stad haar doodstrijd doorworstelen, die dertien weken aanhield met schrikkelijke tormenten en verblindende visioenen.
Raymond van Capua, de biechtvader van de Heilige, heeft haar leven te boek gesteld. Felix Timmermans, "om zijn gedachten in beelden om te zetten", (zooals ik te lezen krijg), bedient zich van de figuur van dezen predikheer. Vader Raymondus (Staf Bruggen) treedt op, gaat achter een tafel zitten, doet een lantaarntje branden, en begint te vertellen wat hij over Catharina wil schrijven. De zoete verkleinwoordjes vallen als suikerboonen uit zijn mond! Als hij een poosje verhaald heeft, gaat het doek open, en ik zal nu in zeven "tafereelkens", in zeven "tooneeIbeeldekens" (vervloekt zij van te voren deze poppenkasterij!) het verdere leven van Catharina kunnen aanschouwen.
Te midden van de scène is er een stel kleurige pratikabels in elkaar getimmerd, die samen vormen : het interieur van Catharina's ouderlijke woning; het "keldertje" onder het huis, en de gevangenis van Siënna. Op het trapje, dat van de verblijfplaats der heilige naar de woonkamer van haar huisgenooten leidt, zitten een half dozijn van haar vier en twintig broeders en zusters, bijeen geduwd.
Jacob, de vader, in zijn rooden baai en bruine flodderbroek, trekt gezapig aan zijn lange steenen pijp. Lapa, de moeder, en een zuster van Catharina zijn stoffen aan 't verven in bruine baby-kuipjes. Een broeder van Catharina, die niets uitricht, krijgt af en toe een tik van een van de vrouwen. Tusschen het trapje en de kerkercel wordt een gordijn geschoven en onduidelijke silhouetten komen te voorschijn op een klein filmdoek. Dan opent Lapa (Tilly van Speybrouck) het "bolwerk van haar tanden", en met de handen in de heupen, in "plat Antwerpsch", debiteert zij een scheldpartij op alles en nog wat, die geen herbergierster uit het schipperskwartier haar zou nadoen. De scheldpartij wordt straks gevolgd door een jeremiade van hetzelfde allooi, over de dwaasheid van die ongelukkige Katrien in haar "kelderken".
De goedzakkige vader (Maurits Hoste) probeert een woordje te lossen, maar kan met het Antwerpsch dialect niet over de baan. Evenmin als Catharina's zuster (Irma De Veirman), die duidelijker nog haar Gentschen oorsprong verraadt. Ik zit net te denken! Als dr. de Gruyter nu nog leefde, en hier aanwezig was, joeg hij beslist dat heele kliekje uit elkaar, wanneer Catharina (Greta Lens) op het tooneel verschijnt. De drukke, lawaaierige Lapa (waarom heeft Timmermans zijn stuk niet liever naar deze schilderachtige heibei genoemd?) zal mij tenminste nog een half uur verhinderen, het hoofdpersonage uit dit "mysteriespel'' geestelijk naderbij te komen. Catharina gaat bidden in haar kluis voor het beeld van den gekruisten Jesus. Ik hoor den Meester tot haar spreken met de stem van een volkspredikant, maar het komt van zoo... diep, dat ik er geen jota van versta. Dan sluipt de duivel, onder het spelen van een fonograafdeuntje, op haar toe, getypeerd als een sater, en voert haar in bekoring.
Een minnend paartie zit daar te zoenen en flauwiteiten te vertellen onder de oogen van het heilige nonnetje. De melodramatische vrijer troont zijn "duifje" mee naar den waterkant, waar zachte "gazonnekens" zijn, en uit den mond van het meisje verneem ik een definitie van de Liefde, die waard is om te prijken op een ulevelle-papiertje. "Zie toch, hoe zoet", fleemt de duivel, "doe maar gerust hetzelfde, en als gij morgen te biechten gaat is alles vergeven en vergeten!" Dat Catharina zonder veel moeite op dezen duivel de overwinning behaalt, is nogal begrijpelijk!
Gedurende de drie of vier? eerste "tafereelkens" wordt, het in God-opgloeiende leven van de verversdochter uit Siënna, die in de politieke woelingen van haar land, in de pestilentie welke vreet aan het Catholicisme van haar eeuw, zal ingrijpen op des Meesters eigen gebod, tot een stichtelijk achterbuurtgevalletje geresumeerd. Eerst de scène te Avignon brengt in het spel een zekere "verheffing" (maar o! de kardinalen, die te keer gaan als kijvende koetsiers!) welke, gelukkiglijk, zich voortzet in de tooneelen met Nikolaas van Tuedo, den jongen edelman die, wegens zijn stouten aanval op de stedelijke autoriteiten, veroordeeld wordt om onthoofd te worden, en om wiens zwarte ziel Catharina den strijd aangaat tegen de machten der helle.
De samenkomst van de heilige met Nikolaas (Renaat Verhyen) in den kerker is van langdraderigheid niet vrij te pleiten. De scherpe regie echter werkt hier als een voortreffelijk correctief. en het zou perfect zijn als Verheyen niet zoo aanhoudend den indruk wekte, dat hij zijn rol vervult tegen wil en dank! Van de schavot-scène heeft Antoon van de Velde een brok plastiek gemaakt, die men niet licht vergeet. Wanneer Catharirna daar staat met het afgehouwen hoofd van den door haar bekeerden, Nikolaas in de handen, en haar vreugde uitjuicht om het "heilige bloedbad" waarin zijn ziel werd geboren tot het eeuwige Leven, hoort men in de stampvolle zaal geen adempje, niet de geringste ritseling van geluid. Maar dan treedt ineens Lapa (de "verstilde" Lapa dan nog!) naar voren en schreeuwt het vastgenagelde publiek in t gezicht : "Da's nog al 'is 'n dochter va maai, hè!" Een baksteen kan niet lomper, niet zwaarder neerploffen. Nu gaat het sterven van Catharina hetwelk Staf Bruggen (Vader Raymondus) ertoe verplicht, de sigaar die hij stiekem heeft zitten rooken, uit de hand te leggen, om met een kort gebed de voorstelling te besluiten mij heelemaal niet meer aan. Ik merk alleen op dat juffrouw Lens, die van het begin tot het einde haar best heeft gedaan om de Catharina van Timmermans voor te stellen en haar ook een enkele keer heeft gespeeld, er nog precies zoo... frischjes uitziet als in het eerste "beeldeken".
Na de vertooning ben ik in een klein café recht over het station een oranjebitter gaan drinken. De waard en de waardin zaten te knikkebollen, elk aan een kant van de kachel, en er werd nog wat loom gebiljard door een drietal rondbuikige kruideniers... Het is een lange weg van "Lierke Plezierke" naar het Siënna der veertiende eeuw: een lange weg van den glunderen ver-beelder van een folkloristisch Droom-VIaanderen naar het drama van bloed en vuur der Siënneesche Mystica van het Apostolaat.
P.S. Tijdens de pauze hebben drie heeren de scène beklommen om Felix Timmermans toe te spreken. De eerste was een Liersche wethouder. (Waar is de tijd dat de "vroede vaderen" weigerden Felix Timmermans op het stadhuis te ontvangen?).
Hij sprak "danig schoen", over "de wonderbare Sterre, die aan den wolkigen hemel van de Vlaamsche Tooneelletterkunde verscheen, en meer dan honderd keer bleef stille staan, niet alleen in Vlaanderen en Wallonië, maar ook in Frankrijk en Duitschland, in Olland en zoo meer." De twee anderen voerden het woord namens het "Kath. Vlaamsch Tooneelverbond". Er werd den auteur een mooi bloemstuk aangeboden uit de kunstsmederij van Van Boeckel.
********
|