De zeven Zusters.
Door Felix Timmermans
Ze wisten haast zelf niet dat ze met zevenen waren, ze moesten elkander tellen. Als juffrouw Angeline de tafel zette: zeven teljoren, zeven kommen, zeven glazen of wat anders zeven, dan noemde ze elke zuster, om zeker te zijn dat er zeven waren. Op vaders sterfdag hadden z’ elkander beloofd nooit te huwen. Waarom huwen, z’ hadden het goed er er kwam toch geen vraag.
En ze bleven jaren bijeen in het proper witgoedwinkeltje en maakten ‘troussaux’ voor anderen die huwden. Ze waren deftig, royaal op eten en goed flessenbier, en zij dronken koffie met haast geen bitterpeeën. ’s Maandags dronken ze de vieruren-koffie met pruimenvlaaikens van Sooke Van der Musschen. ‘s Zondags na het eten van twee vleessoorten, genoten ze van het donker, vloeiend fluwelen juweel van oude Bourgogne.
Tussen elke geboorte hunner was een geboorterust van één of anderhalf jaar. Tussen juffrouw Clemence en juffrouw Mathilde was geen rust geweest: het waren tweelingen. Juffrouw Leontine was de zevende en na haar zouden er misschien nog zeven zusters bijgekomen zijn, maar moeder stierf, en de laatstgeborene bleef alzo de jongste.
***
Ze kwamen goed overeen, en was er soms een hapering in de zusterlijkheid, dan was er de schone juffrouw Emerance, de oudste, met enige Lisztwratten op haar blanke wangen, die het weer goed overzalfde. Zij was de baas met zachte gebaren, alsof haar handen steeds zalf over een rug streken. Zij beveelde al vragend: “ Zouden wij de lamp niet aansteken? “, “ Zouden wij niet gaan eten? “, “ Zouden wij allemaal wel gaan wandelen? “ Dan wist elk van hen wat zij te doen had en wie thuis blijven moest.
***
Juffrouw Angeline zorgde voor het eten en het huis. Ze was vinnig, blinkend en genoeglijk, daarbij wijs en toegewijd in haar bedrijf. Ze kon leverpastei maken dat men, met er aan te denken, nam-nam in de mond deed en haar confituren glansden doorzichtbaar lijk edelsteen. Ze maakte voor de arme zieken een roze balsem in mosselschelp, goed tegen allerlei zweeragiën
***
Juffouw Mathilde, nooit ervaren in de stiel, maakte de bekskens rond de oorkussens en als ze er geen te maken had; zat ze vliegen te vangen of in de stoof te keuteren. Ze kon meer dan een uur zingend op ’t gemak zitten. Ze was zwijgzaam en zuchtte voor ze iets zei. Ze kleedde zich slecht en droeg de kleren van de anderen. Maar ze speelde geweldig goed, al zwijgend, met de kaarten.
***
Juffrouw Clemence geleek danig op juffrouw Mathilde, van buiten, ’t waren ook tweelingen. Maar van binnen was Clemence vulkaniek en mekaniek, ’t was een horloge die afliep, altijd rap, in spraak en gebaar. Z’ had het eerst gedaan met haar werk, begon aan ander werk, aan vier werken tegelijk en ze sprak mee voor juffrouw Mathilde, die eerst moest zuchten en daartegen had Clemence het al gezegd.
Z’ had zich precies altijd in de donkere aangekleed en gisteren haar haar gedaan. Als er wat moeilijks was bij de huisbaas, de ontvanger, iemand die niet goed betaalde, zij ramde er binnen en zwaaide met haar lange armen en lange handen als een windmolen, en maalde het goed. Maar in huis als ze rood opstoof werd ze rap anti-cyclonisch voor de bleekwangige Emerance met haar eeuwig gezalf.
***
Juffrouw Clotilde lang, met een grote bovenlip, wou de verstandigste zijn. Zij las de hoofdartikels uit Het Zwaantje, zondagsblad. Zij sprak over politiek, zij las dikke boeken, liefst van Vader Dumas en oude reisverhalen. Zij sprak graag met mannen over wijn, jacht, inkt. Zij deed de boodschappen naar Brussel voor ’t linnen. Zij kocht van de reizigers en sprak gaarne Frans, hield ook den boek en schreef de brieven.
***
Juffrouw Anna was de schoonste, vol-vlezig, met puttekens in de wangen, in de ellebogen, in de pollen, een centimeter te dik over de uitzetting van haar rozig lichaam.
Zij was de zon, het kinderlijkst, deed geen steek aan de zaak, deed geen steek aan het huis. Zij werd bedorven, voor haar was de piano gekomen. Zij schilderde en smoorde sigaretten. Ze was het frist en had veel werk aan haar toilet en een fijne smaak. Z’ had prachtig haar en verlokkelijke, glanzende ogen. Toen ze al dertig jaar was; lei juffrouw Angeline nog altijd een stoopken aan haar voeten. Ze noemden haar ‘ ons fondaantje ‘.
***
De laatste was de grootste. Zij was een tweeling in zich en telde mee voor d’ achtste: juffrouw Leontine. Ze stond met de handen op de heupen en was uitdagend, koppig, ruzie zoekend.
Ze lei zich gaarne op een divan, de gezonde benen bloot, de kousen afgerold. Ze genoot van haar dikke benen. Ze kon geweldig goed eten en zingen en veranderde van stemming, zes keren op één dag. Ze spiegelde zich aanhoudend, wou in dagen niet spreken en treiterde de anderen met liedjes te zingen op hun gebreken, want ze kon goed rijmen. In een goed humeur kon ze een gans vertelsel in rijm laten rollen. Ze kon dagen op haar kamer blijven koppen, tot z’ ineens zingend beneden kwam, verkleed in jongen. Ze werkte het fijnst, lijk gevrozen ruiten. Zij had het meest smaak van de donkere Bourgogne, dronk hem zodoende ook het liefst en het meest.
***
Clotilde kon de wijn het best prijzen met boeken- of commis-voyageurswoorden. Juffrouw Emerance liet hem drinken aan d’ anderen als kwam hij van haar. Clemence dronk hem rap uit zonder waardering en klaste. Mathilde zag hem drinken en vergat hem zelf te drinken. Het ‘ fondaantje ‘ deed men drinken. Angeline haalde hem uit de kelder, ontstopte hem, rook aan de stop, deed haar ogen toe en deed er voor haar een scheutje water bij.
***
Zo ging het met de zeven zusters, ieder van binnen anders dan de anderen, maar van buiten goed aan elkaar gebonden door de zalf van juffrouw Emerance.
-----------------------------------------
Maar op een zomerse dag komt juffrouw Mathilde te laat aan ’t eten. “ Nu staat het vast, ik word begijn “ zei ze.
Men verwonderde er zich niets over, juist of ze was begijn geboren geweest.
**************
|