Tooneel in de Kleine Stad
Door Felix Timmermans - Uit Het Vaderland - 25/1/1920 Als dit slecht weer weegt op mijn inspiratie; ik kan bijna niet schrijven; Ik tracht naar zon en blauwe lucht met frissche, witte wolken, maar de hemel blijft gesloten en jachtig; en men begint te droomen van het land waar de citroenen bloeien, van Californië waar de vruchten om ter grootste doen, van St. Moritz waar de sneeuw dik ligt met de champagnegulden zon overschitterd. En om mijn dag door te brengen en met wat zon, wat verbeeldingszon mijn uren te vergulden, frutsel ik maar heelder dagen in mijn rommelkas, vol schoone en blijde herinneringen.
Een dezer dagen heb ik heelemaal van achter oude programma's gevonden van tooneelvertooningen, gespeeld door liefhebbers, schoenmakers, beenhouwers, herbergiers enz. die in hun vrije uren, na pekdraad en smidshamer in den hoek te hebben geworpen, zich met alle vuur en geestdrift wijdden aan die edele kunst van Rhetorycke: het Tooneel. Er zijn thans in ons stedeken meer dan driehonderd van die speelders, verdeeld in zeven à tien maatschappijen, die elk tweemaal 's jaars een drama en een kluchtspel op de planken van den stedelijken Theater laten ontrollen. Er komen daar voor den dag, juist lijk bij heele grooten, Ibsen, Fabricius, Heyermans c. a. Men komt er zich in verblijden, dat ook daar, in zoo'n buiten de groote wegen gelegen stedeken men met den tijd meegaat en de "Draken" bak-af zijn. Maar ik vind er iets spijtigs aan, het gemoedelijke van voor en na de vertooning is er ook mee weg, het sappige is uit de doening der tooneelliefhebbers weggeloopen.
Nu speelt men zoo goed mogelijk, toen speelde men zoo fel mogelijk. Mijn vader heeft mij dikwijls verteld hoe het er in zijnen jongen tijd toeging en hoe ernstig de spelers en de toeschouwers het opnamen. Zooiets., wat toen gebeurde is nu niet meer denkbaar. Men speelde altijd stukken met een dubbelen titel, bv. "Lucie de schijndoode bruid of de ijsvelden van Siberië en twintig jaar later" — "De kinderroofster of het verdriet eener moeder" — "De schipbreukeling of het geheim van den biechtvader". Men hield er van om altijd iets uit vorige tijden te spelen, om schoone costumes te kunnen dragen, en vele maatschappijen hebben dikwijls op 't springen gestaan bij de rolverdeelingen, daar elke speler een koning of een graaf wou voorstellen. 't Was soms ruzie onder de leden voor 't schoonste costuum.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/1640477-aac003eb5b7d06e436dbb4ef8182fb35.jpg)
Zoo gebeurde het eens, dat den dag der vertooning een der bestspelende leden, een graaf voorstellende, niet op de planken wou komen of hij moest het costuum van den koning dragen, dat veel schooner was dan 't zijne. En 't was in dien vent zijnen kop niet te spijkeren, dat een graaf minder prachtig gekleed moet zijn dan een koning. Die koppigaard heeft inderdaad met het costuum van een vorst de rol van een graaf gespeeld. Wie eenmaal de rol van Amoureux gespeeld had, wou dit blijven doen, want dit was wel in d'oogen van 't publiek de grootste artiest, de echte poëet! Is hij het niet die (in d'oude draken) de verhevenste woorde en de hoogdravendste zinnen uitspreekt? En nu zat het er bij de toeschouwers in, dat die man al die woorden daar op de planken min of meer uit zijnen duim zoog, dat hij zelf ook zinnen maakte, en zich door zijn nobel gevoel liet meeslijpen. Voor hem dan ook altijd het luidste handgeklap en den grootsten bijval. De meeste toeschouwers dachten er niet aan, dat het te spelen stuk geschreven was op het papier; zij geloofden dat repetities maar voorbereidingen waren een soort van proef, krachtmetingen, maar dat het stuk al spelend voor hun oogen wierd gemaakt en ineengestooten. De tooneelspelers ondergingen min of meer ditzelfde gevoel, en een goed speler leende zich zelden tot de rol van "traître". Want in die oude draken moest er altijd een "traître" zijn, dat is een falsaris. Judas, hartsvreter, bloedzuiger, of iets in dien aard.
Nu wou een maatschappij op zekeren keer een stuk spelen waarin de rol van "traître" de moeilijkste en de gewichtigste was. Niemand was er voor te vinden die rol te vervullen, niemand dierf het, tot eindelijk een bakker opstond en de rol op zich nam. Zijne vrienden raadden het hem af, en zijn vrouw smartte en weende opdat hij het toch niet zou aangaan. Hij deed het toch. Het was een stuk, waarin hij, jonker zijnde aan het hof des konings, de geliefde van zijn vriend de zijne wou maken; daar dit niet gelukte met zoetigheid werkte hij met booze plannen, deed door allerlei listen zijn vriend bij de koning in ongenade vallen; ja kon het zelfs zoo ver brengen, dat hij hem met valsche papieren kon laten veroordeelen tot den dood. 't Spreekt vanzelf dat de geliefde jonkvrouwe ondertussen ijverig werkzaam was om de onschuld van haren beminde te bewijzen. Het kwam dan zoo ver, dat de onschuldige jongeling de trappen van het schavot beklom, en de bakker, als graaf gekleed, wreef verblijd in zijne handen. De toeschouwers nu, als zij dat zagen, begosten te huilen en te tieren: "Deugniet! Judas! gooit hem buiten! Slaagt hem dood! "
En een hagel van hazelnoten, appelen en appelsienen vloog hardnekkig naar zijn kop, toen gelukkiglijk, de bijl, de moordende, geheven boven het hoofd des onschuldigen veroordeelden in tweeën kraakte en voor de voeten van den valschaard nederviel. Toen kwam het treurige meisje opgeloopen met het bewijs in handen, dat de koning haren geliefde, de vrijheid schonk. Het volk in de zaal was ten uiterste, men riep bravo voor den vrijgekomene, awoert voor den bakker, men wou inderdaad dezen laatsten van het tooneel halen en hem vol verontwaardiging aframmelen, slechts alleen door vlug het schof te laten vallen, kon de bakker zich nog van een paar blauwe oogen redden. Den anderen dag sprak bijna iedereen er van dat den onschuldige zeker en vast den dood zou gevonden hebben indien de bijl niet gebroken ware geweest. En, nu waren er verschillende menschen, die geen brood meer wilden koopen van dien bakker, omdat hij zoo een felle Judas was!... Dat blaast de keers uit !
***********
|