In 't Land van Pallieter
bij Felix Timmermans
Door Eduard Veterman.
Uit Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad van 8/7/1922
Na een lange wandeling zijn we terecht gekomen in 't stille Begijnhof, waar Symforosa en de Sproken geboren werden. Felix is vrienden in de omstreken gaan bezoeken — en om te bezinken van al het wondere dat wij ervoeren, stond hij ons zijn kamer af in 't Begijnhof, zijn heiligdom, waar hij werken kan in dezelfde mystieke rust als een Ruusbroeck of een van Kempen — en 't is me nog een raadsel hoe in een millieu van zo 'n devote ingetogenheid het bruisende leven van Pallieter bloeien kan. Eigenlijk ook weer niet; de oplossing zit in Timmermans zelf : het is ontroerend te zien hoe oprecht, hoe vroom hij de dingen aanvoelt. Hier is geen spoor van schoonheidsleer, geen spoor van school.... hier is een hart.

Felix Timmermans maakte ons, zooals we hem hier zagen in zijn eigen element, duidelijk, wat een gróót kunstenaar is. Dat begon al, toen Van Ees en ik op z'n stoep stonden, en z'n rond lachend gezicht in de deur zagen. Daar was ook maar niets van de statigheid, die onze eigen grooten kenmerkt, als we hen in hun woning opzoeken. En 't werd één gloed — één leven, toen we over z'n werk begonnen, over Pallieter. Over Anne Marie — en over zoveel anders.
Pallieter is in de elfde druk — in zeven jaar tijds.
En Anne Marie is in de derde, binnen één enkel jaar.
Als dat een Hollands auteur gebeurde, zou hij splijten van hoogmoed. Maar Timmermans lachte even, vergenoegd — en nam ons mee.... Lier is een stil stadje. Hele straten lagen als uitgestorven. Hier en daar schoof een vrouwtje voorbij of een pastoor.... en verder waren er alleen de tjilpende mussen. Maar o, zo vriendelijk die huizen, bijna allen wit gepleisterd, met rode daken ! En geen kleine huizen — neen.... Op de markt zagen we een geweldig bouwsel, met hand-gesmeedde deuren, waar bij ons de een of andere rijke bankier met plezier in zou willen wonen. Daar zijn hier veel huizen, met zo'n voornamen aanblik — maar 't blijft alles vriendelijk en oprecht.
Lier heeft veel van de oorlog geleden; hele blokken zijn ingestort; hier en daar zagen we nog een trieste ruïne. Maar veel is herbouwd, en meestal in 't vorig karakter. Vlaamse renaissance, met 'n verre naklank van gothiek. Over 'n paar jaar, als het materiaal z'n nieuwe glans verloren heeft, zal er hier weinig verranderd blijken.
"Alleen de mensen", zei Felix. "De mensen zijn in den oorlog geweest, hebben veel gezien maar weten nog niets. Toch menen ze een massa te weten, en dat maakt het onaangenaam."
Maar als we de kantwerksters vriendelijk en ijverig bezig zagen, en 'n oude schoenmaker en zo verder, dan was 't toch een voldoening één plekje op de wereld te weten, waar de mensen nog liefde hebben voor de arbeid.
Bij een van die kantwerksters hebben we nog een praatje gemaakt. Ze had Timmermans als kind gekend. — "Felix" noemde ze hem; trouwens alle vrouwtjes uit het Begijnhof noemen hem Felix.
— "Moak es 'n bollenken veur de menierkens," zei Tïmmermans.
— " 'n Bolleken goat nie. Dan mo'k de oogkens tellen. 'k Zei 'n streepken moaken."
En bliksem-vlug werkte ze in de fijne tulle een lange, witte lijn....
Felix liet ons een klein kamertje binnen. 't Was hoogstens twee meter in 't vierkant. "Hier studeert 'n vrind van me, voor priester. Hier zitten we soms met z'n vieren of vijven pijpen te smoren, dat ge niets meer ziet."
Van Ees keek me aan. We konden bijna niets zeggen van ontroering. Wat 'n nobele, serene rust er in dat kleine kamertje hing, is niet te vertellen. Ik voelde rillingen over me komen, toen ik dacht aan den Haag op Woensdagmiddag, in Spuistraat of Veenestraat. En toch was er niets bizonders in 't hokje. Een tafel met Brabants kleed, vier stoelen, een olielamp, een boekenkast en een kleine kachel. In de vensterbank lag een schedel, en in 't rond stonden religieuse voorwerpen. Maar er was zoo'n immense rust, als we slechts legendaries kennen uit de hermitages der middeleeuwse kluizenaars, een immense rust en een immense liefde.
Toen gingen we verder. Door een poortje keken we in een lange hof-steeg. Er stond in de hele straat een klein, bruin hondje Onze voetstappen kletsten op de hobbel-keien, en af en toe kwam er 'n gezicht van achter de geraniums te voorschijn...
We gingen de kamer binnen, die Timmermans daar gehuurd heeft, en waar hij alles maakt.
Z'n boeken, z'n etsen, z'n schilderijen... en tegenwoordig ook z'n houtsneden. Er is hier dezelfde rust als in die kleine, vrome hermitage... maar om de devotie hangt een geur van levensblijheid, van genot, die het hart popelen doet.
En Felix zat te vertellen hoe hij hier kon werken, en dan alles daarbuiten vergat — hoe hij ook kon zitten dromen, uren lang, luisteren naar de regen die neersuiselt uit een zilveren lucht, of naar de tjilpende mussen. En hoe groot z'n vreugde dan kon zijn om al dat wondere. — En ik dacht zo bij mezelf: hoevelen in de wereld heeft hij van uit deze stille kamer, niet meegedeeld van die vreugde?
Ten slotte heeft hij ons het Begijnenkerkje laten zien. Een kerkje, dat niets had van de pronkende overdaad, die de meeste Katholieke kerken ontsiert. Een kerkje, dat onder zijn gewelven de primitieve eenvoud en oprechtheid der vroegste Kristenheid heeft bewaard, 't Was er héél rustig. Een acht, negen begijnen, in witte kerk-mantels en drie of vier andere menschen. Toen het orgel begon te spelen, een eenvoudige, maar nobele, roerende melodie, toen zongen er van het doksaal twee stemmen: een lichte fijne sopraan en een donkere, dreunende alt, die galmde langs de gewelven.

Ik kneep mijn ogen toe, en zag in gedachte twee zingende engelen zoals de primitieven er zo vaak hebben gegeven.., 't Was het schone slot op een schone dag.
En nu, terwijl de zon door de antieke vensters, binnengondelt, zitten Jan van Ees en ik hier samen in het Begijnhof, in Felix' heiligdom. We weten dat het eigenlijk vergeefs pogen is, te vertellen hoe schoon de Nethe door de beemden kronkelt, hoe feestelijk de landen hier gekleurd zijn, hoe wonder-vervuld de lucht hier is. We zitten allebei te schrijven... licht is mijn pen dezelfde waar Pallieter mee werdt geschreven en Symforosa en Anne-Marie en de Sproken der Begijnen?
***********
|